| |
| |
| |
Schoonheid
door C. de Bievre, ingenieur.
De betrachting van het ware, het goede en het schoone ligt in de natuur van den beschaafden mensch.
De Wetenschap leert ons het ware. Het ware is objectief, onafhankelijk van het denkend wezen. Wat is of bestaat, hangt van de buitenwereld af, en het denkend subject kan daar niets aan veranderen. Dit geldt evenwel enkel voor het feit op zichzelf, want zoodra hypothesen en wetten ter verklaring worden ingeroepen, vermindert de objectiviteit. Dat deze echter nog in ruime mate voorhanden is, wordt ons a posteriori bewezen door het feit dat de Geleerden een roerende, internationale samenwerking en wedijver naar het gemeenschappelijk doel aan den dag leggen, geenszins bedorven door persoonlijke drift op belaging van andersdenkenden.
Op het gebied der ethiek, daarentegen, is er meer plaats voor subjectiviteit in de toepassingen. Hier leert men ons wat wij moeten doen, hoe wij ons behooren te gedragen, hoe wij met onze evenmenschen moeten omgaan. Maar vele regelen der moraal zijn niet als absoluut te aanschouwen zooals eene wiskundige formule: 'Gij zult niet dooden'. En in geval van zelfverdediging? Waar ligt de grens? Doch niet enkel dát. Wordt de natuurwet zelf, (vastgelegd in de geboden van Mozes) niet door tal van philosophieën in haar geheel aangerand? De christelijke moraal, die wij de moraal der liefde kunnen noemen, vindt haar antipode in de oude heidensche leer van den Perzischen Zarathustra (Zoroaster), door Nietzsche gemoderniseerd: zwakheid is leelijk, sterkte is schoon; den zwakke moet men vervolgen en verdrukken. Vrede is leelijk; strijd is schoon. Liefde is leelijk, haat is schoon, enz. Hoe kwetsend deze uitspraken voor onze christelijke opvatting mogen wezen, is het nochtans ontegensprekelijk dat geen enkele thoerie, zelfs die van Nietzsche, niet van A tot Z kan verworpen worden. Is heel het leven geen strijd, strijd tegen natuurelementen, strijd tegen moeilijkheden van allen aard, strijd om in de wereld vooruit te komen, met één woord, een strijd, die, wel opgevat, schoon en edel is?
Op het gebied van het 'praktisch verstand' kan er geredetwist worden, is tegenspraak mogelijk. Dit komt hierdoor dat de regelen dei ethiek dikwijls indruischen tegen de opvattingen, de opninies van het subject.
De Wetenschap leert ons wat is. De Ethiek leert ons wat moet zijn, wat het subject behoeft te zijn. De mensch nu is een vrij wezen en hij aanvaardt de wetten der moraal of hij aanvaardt ze niet, naarmate hij ze wil of niet wil naleven.
Gaan we nu nog een stap verder, en laat ons onderzoeken hoe we tot het schoone geraken.
Wij zullen al maar dadelijk het schoone der Wetenschap en het schoone der Moraal uitschakelen, en ons uitsluitend bezig houden met het vormelijk Schoone der stof (la beauté formelle de la matière), wat dus het voorwerp uitmaakt der Esthetiek.
Wat is schoon?
Zulk een bepaling kan niet a priori gegeven worden. Weliswaar vindt men in woordenboeken of klassieke leerboekjes bepalingen van het Schoone, maar die zijn weinigzeggend of tantologisch, en daarom moet men trachten het begrip te ontleden. Hier kunnen wij raadzaam de 'Métaphysique Générale' van Monseigneur Mercier raadplegen.
Als wij een schoon landschap, schilderij, kathedraal, muzikale symphonie bewonderen, dan behaagt ons dit. Banaliteit, daarentegen, laat ons koud.
Het schone verschaft ons dus genoegen. Doch alle genoegen is niet schoon: een smakelijke spijs verschaft genoegen, doch geen schoonheidsgevoel.
Schoonheidsgevoel is belangloos: de bewonderaar van een meesterstuk tracht niet noodzakelijk het voorwerp zijner bewondering te bezitten.
| |
| |
Schoonheid vergt vanwege het subject een gewisse krachtinspanning bij het waarnemen van zijn voorwerp. Het subject kan slechts actief zijn in zijn bewondering als het voorwerp een minimum graad van verwikkeling bezit. Té eenvoudige verhoudingen, zooals 2 + 2 = 4, verschaffen weinig genot, zij ontnuchteren nauwelijks het verstand. Een flink bewezen theorema daarentegen, is 'elegant', is behaaglijk. De meesterwerken der letterkunde, der muziek, der schilderkunst zijn voor den ingewijde een onuitputbare bron van genot.
Daaruit volgt dat een gewisse dosis natuurlijke aanleg, alsmede een speciale vorming en inwijding noodzakelijk zijn om zich een idee te kunnen vormen van wat een kunstgewrocht zou moeten wezen om volmaakt te zijn. Hij die een kunstwerk bewondert, maakt een vergelijking tusschen het werk en het ideaal dat hij er zich van vormt. Men ziet dus weerom dat het schoonheidsgevoel, zonder grillig of teenemaal willekeurig te zijn, toch van subjectieve voorwaarden afhangt: de schoonheid van een werk bestaat in de overeenkomst met een ideaal, en daar elk individu zich zijn eigen ideaal schept, volgt daaruit weer een dosis subjectiviteit.
Nemen wij, b.v. de Muziek. Bijna telkenmale dat een genie een nieuwe school, een nieuwen stijl schiep, werd dit genie door zijn tijdgenooten niet begrepen. Schreef een vermaard criticus niet over de werken van Beethoven: 'Deze componist is duister, en heeft nog veel te leeren. In plaats van een persoonlijken stijl te willen aankleven, zou hij veel beter doen de wonderbare composities van Glück na te volgen, enz...' De autoriteit van Berlioz is er noodig geweest om Beethoven definitief op den top van den Parnassus te verheffen.
Wat bewijst dit? Eenvoudig dat een nieuwe stijl, een nieuwe smaak, een nieuwe opvatting niet dadelijk gevat worden door het kunstminnend publiek, en dat een zekere vorming en opleiding noodzakelijk zijn om het schoone van een gewrocht te genieten. Voor ons is, zonder twijfel, Glück banaal in vergelijking met Beethoven. Daarom minder rijk, minder schoon.
Onderzoeken wij nu achitectuur en bemeubeleering. Dit zijn meer toegepaste kunsten, en worden wel eens ten onrechte als tweederangs-zusteren van de z.g. Schoone kunsten beschouwd.
In architectuur moet er aan een zeer belangrijke voorwaarde voldaan worden om iets werkelijk schoons voort te brengen, n.l. aan een objectief element dat altijd moet aanwezig zijn: de konstructie moet rationeel zijn. M. Vierendeel, ingenieur, professor van Stabiliteit der Bouwwerken, verklaart: Het rationeele der bouwwerken is schoon, het Schoone is rationeel.
M. Vierendeel gaat daarin te ver. Om schoon te zijn is het voor een bouwwerk noodwendig, doch niet voldoende dat het rationeel weze. Een uiterst eenvoudig bruggetje bestaande uit een rechten balk, is rationeel;... er mag evenwel geen aesthetische waarde aan worden toegeschreven, omdat het, door zijn eenvoud, een normalen geest, onmogelijk in bewondering kan brengen.
Doch wordt de gecompliceerdheid grooter, niettegenstaande het puur-rationeele van alle ingenieur-constructies, dan ontstaat werkelijk aesthetische waarde: een locomotief, een automobiel, een schip, een brug, alle zonder ornamentatie hoegenaamd, zijn puur rationeel, en kunnen aan den ingewijde verschaffen een intens schoonheidsgenot, een levendige bewondering.
Het aegyptische zuilenkapiteel, bestaande uit een lotusbloem die de middellijn der zuil vernauwt aan den top, juist daar waar redelijker wijze een verwijding moet bestaan, is een technische fout, en is daarom aesthetisch te verwerpen. De kapiteelen in al andere klassieke stijlen spreiden de draagkrachten der zuil uiteen, en zijn daarom prijzenswaardig
De rationeelste van alle oude stijlen, is de Gothiek. Een gothische kathedraal mag gerust door een twintigeeuwsch ingenieur in al haar deelen ontleed worden: slechts goedkeuring en bewondering zal ze er bij winnen.
| |
| |
Bovendien heeft die gothische stijl nog veel andere hoedanigheden. Hij is geenerlei kopie van vroegere stijlen. Hij is merkwaardig aangepast aan het volk wiens gevoelens hij moest vertolken: het Middeleeusch volk was diep godsdienstig, en geen kerkgebouw is zoo stichtend, zoo zielverheffend, zoo godvereerend als de gothische kerk. Nergens is duidelijker bewezen dat de kunst gansch het volk is: de schilderkunst der primitieven, die bij die kerken past, is diep godsdienstig, alle figuren zijn ingetogen en dragen het merk van een ziel en een leven gansch aan bovennatuurlijke geestelijkheid gewijd. Welke ook de technische vaardigheid moge wezen van een Rubens, moeten wij toch bekennen dat zijn kunst die oprechtheid, die eenheid van ideaal mist van Fra Angelico b.v., of de Vlaamsche primitieven. De Renaissance heeft schilderijen met evangelische onderwerpen, heeft kerken voor christenen en katholieken gebouwd, doch de personnages van de groote Italiaansche en Vlaamsche Scholen zijn wereldsch, de 16 en 17-eeuwsche kerken gelijken misschien meer op heidensche tempels dan aan stille bidplaatsen, en heel die periode mist de eenheid van ideaal in grondgedachte en in vorm zooals wij die bij de primitieven vinden.
Een der voornaamste voorwaarden om iets rationeels te verwezenlijken, is eerst en vooral: rechtzinnig te zijn. Een kopist van vroegeren stijl mist altijd een brok rechtzinnigheid, want noch de geest, noch de techniek van vroegere eeuwen komen weer, de aanpassing aan de volksziel is onvolmaakt. Dit juist maakt de minderwaarde uit van de Renaissance (zij die nochtans zoo hoovaardig de Gothiek heeft bejegend!),
Alle stijlen dezer laatste vier eeuwen, trouwens allen min of meer namaaksels, allen met een zekeren graad van Renaissance belast - hebben juist daarom slechts tweederangs-waarde. Voornamelijk de 19e eeuw was buitengewoon arm. Het is enkel sedert dertig, veertig jaren dat de zoogenaamde moderne stijl is geboren, en dien mogen wij aanschouwen als de goede, de schoone stijl bij uitstekendheid. Deze moderne stijl is ontstaan in angelsaksisch en germaansch Europa, en heeft zich allengs over den aardbol verspreid.
Wij verklaren.
Wij leven in de eeuw waar de techniek regeert. Wij gaan niet, wij loopen. Alles is elektrisch, men vliegt, de galanterie is uitgestorven, men wenscht een beeld of schilderij in haastige trekken, enkel geschetst, met stoute, geweldige trekken, de vrijere na-oorlogsche zeden vragen meer gewaagde onderwerpen. Het dartele tijdperk van Louis XV en Louis XVI deed zachte schilderwerken ontstaan, met teedere, geschakeerde tonen. In de antieke kunsten zien wij de gewrochten uitgebeeld alnaar de zeden der volken, beurtelings bloeddorstig, dichterlijk, krijgszuchtig...
Architectuur moet evenzoo, meer nog, aangepast aan onzen hedendaagschen tijd.
Moderne architectuur is modern in here technische uitvoering, en modern in here doeleinden.
Het is een grondvoorwaarde van elk bouwwerk, dat de uiterlijke vorm aangepast weze aan de techniek der constructie, ja, dat deze vorm de degelijkheid der technische uitvoering niet enkel opvolgt, doch opmerkelijk ondersteunt. Deur- of venstergewelfjes, kapiteelen, zooals hiernaast, zijn te verwerpen om-
| |
| |
dat ze technisch foutief zijn, en daarom den kenner kwetsen.
Een zeer breede, rechthoekige vensteropening was vroeger te verwerpen, heden laten ijzer en gewapend beton deze vormen toe. Veel nieuwe vormen zijn trouwens hedendaags veroorloofd, en waren in 't verleden te veroordeelen. Een plat dak is heden rationeel, was vroegertijds uit den booze.
Oprechtheid is een hoofdvereischte: houten marmerschildering zijn enkel leugens, en werden trouwens nooit door een aestheet gewaardeerd. Salonnetjes met plaatsterzuilen en vergulde stoeltjes, ten dienste van kleinburgers, zijn een naäperij van 't grootsche Versailles, en missen probiteit.
Wezen wij modern in de doeleinden. Binnen-als buiten architectuur moet ons volk dienen. De twintigste eeuw is de eeuw der democratie, en louter praalzucht om eenvoudigen te verblinden wordt niet meer geduld: alle overdreven ornamenten zijn geweerd. De rijkdom bestaat eenerzijds in de degelijkheid der uitvoering, anderzijds in den keus van uitstekende materialen.
Alvorens verder te gaan, kunnen wij niet nalaten aan te stippen, dat niet al wat den titel van modern draagt, volstrekt moet worden goedgekeurd: broddelwerk (camelote) heeft altijd bestaan, ook heden, en wat vroegere eeuwen ons hebben overgelaten is gewoonlijk een goede uitlezing der totale productie van dien tijd. Wij leven in 't modern, en onze stijl evolueert; de dag dat hij niet meer zal evolueeren, beteekent zijn einde. Alle bouwers zijn bovendien geen artisten, en het ware onrechtvaardig modernen stijl te verwerpen omdat er veel fouten worden begaan. Wij hebben het dus enkel over constructies die aan de algemeene voorwaarden van rationaliteit voldoen. Een modern meubel, b.v. heeft eenvoudige vormen, is gemakkelijk te gebruiken en gemakkelijk te onderhouden, is confortabel, en krijgt zijn rijkdom bij de uiterst zorgvuldige uitvoering, alsook de groote waarde der gekozen houtsoorten. Oude meubelen, zijn bijna allen uit inheemschen eik vervaardigd. Moderne internationale handel en vervoer hebben het mogelijk gemaakt houtsoorten te vulgariseeren zooals eik van Slavonië, mahagoni van de Antillen, ebbenhout van Makassar, teak van Moulmein, notelaar van den Caucasus, enz., enz., allen houtsoorten met merkelijk meer aesthetische waarde dan inlandschen eik. Moderne techniek alléén heeft het mogelijk gemaakt groote effene oppervlakken uit hout te vervaardigen bestand tegen scheuren en uitzetten bij verandering in den hygrometrischen graad der atmospheer (door centraalverwarming b.v.). Multiplexhoutplaten zijn een reuzenstap; ze maken uitvoeringen mogelijk, waarvoor massief hout totaal onbruikbaar is. Gebruik van massief hout is trouwens een technische fout, waarmee onze voorvaderen tegen wil en dank moesten rekenen. Werden er destijds houtplaten niet tientallen jaren lang gedroogd en bewaard met de ijdele hoop dat de meubelen tegen het spleten bestand zouden zijn? Modern machinisme heeft dat alles elegant
overwonnen.
Al de arbeid aan moderne meubelen kan grootendeels machinaal geschieden, van 't zagen der boomen af tot het politoeren met hedendaagsche celluloseproducten. Zijn de meubelen er minder schoon om? Is de steen van een gebouw er te schooner om, dat hij ter plaatse is geheschen met menschenhanden, in plaats van met een stoomlier?
De schoonheid ligt in het resultaat, niet in de middelen om er toe te komen. Trouwens, in de meeste gevallen, en trots de verkeerde opinie van het oningewijde publiek, is machinale, serie-arbeid veel degelijker dan handenarbeid. Het zal dan niet verwonderen dat zeer vele oude meubelen, in vergelijking met hedendaagsche, slordig zijn uitgevoerd, voornamelijk wat vergêringen betreft; hun waarde ligt voornamelijk in origineel, dikwerf zeer interessant beeldhouwwerk en marqueterie.
Onze democratische eeuw kent niet meer het leger van dienstboden waarover de rijken destijds beschikten: de huisinrichting weze dus confortabel, gemakkelijk in gebruik: geen overdaad van ornamenten en snuisterijen,
| |
| |
geen te hooge verdiepingen, geen kool- of houtvuren meer in woonplaatsen, geen waterkannen noch olielampen. Er zij nog middelen te over om in een woonkamer 'gemütlichkeit' te scheppen, zonder noodzakelijk archaïsche voorwerpen uit den hoek te halen.
Een moderne stoel b.v., heeft een gemakkelijken zit en met zijn even-achterwaarts, lichtjes in horizontale lijn gebogen rugleuning biedt hij den idealen vorm om den zittende persoon een rustigen steun te verleenen. Wie kent niet die (oude) soort stoelen met streng verticalen rug uit houten loofwerk: een pijniging in 't gebruik! Is dat schoon?
Hedendaagsche verlichting, verluchting en verwarming laten toe, (alhoewel niet gewenscht), dat in sommige gevallen (hotels, kelders, enz.) het daglicht nooit in de ruimten komt, wat een eeuwigdurig kunstmatig licht vereischt. In speciale gevallen is dit heden slechts een klein nadeel, en mag niet meer per se veroordeeld worden. Men kan moeilijk beweren dat, voor wat het uiterlijk aanzien betreft, er reeds een gemeenschappelijke vorm en karakter bestaan voor den 'modernen stijl'. Alle schakeeringen zijn aanwezig, en moderne vóóroorlogsche vormen zijn meestal niet meer de vormen van heden. Men mijde decadencie, verval: het is niet voldoende eenige kuben en parallelipipeden opeen te stapelen, met enkele horizontale lijnen als ornament, om aanspraak te kunnen maken op kunst. Het is niet voldoende kost wat kost origineel te zijn, te bouwen zooals nog niemand heeft gebouwd, om onze bewondering te kunnen afdwingen. Men weze zeer voorzichtig met nieuwigheden en men ga trapsgewijze vooruit. Als alle voorwaarden van rationaliteit zijn vervuld, is het toch nog noodwendig, wil men een kunstwerk voortbrengen, dat de eeuwige voorwaarden van alle kunst verwezenlijkt worden: harmonie van vormen, harmonie tusschen de verschillende deelen van het geheel, aangename verhoudingen, degelijkheid van materialen en uitvoering, (die tevens van een gewissen rijkdom getuigt), originaliteit, inventie, en dit alles ten dienst van het doel en het gebruikder constructie.
Beteekent dit dat wij vroegere stijlen aesthetische waarde ontkennen? Verre van daar. Die stijlen hebben dikwijls aan alle regelen der aesthetiek voldaan, wij hebben het speciaal vermeld voor de gothische kathedraal (niet voor gothische meubelen!). Evengoed als wie ook hebben wij eerbied voor de gewrochten onzer voorvaderen.
Voor wat de meubelen betreft, bekennen wij dat vele eeuwenoude stukken prachtstukken zijn, doch wij verzetten ons tegen het dwaze snobisme dat op onze dagen heerscht in tallooze kringen van de rijkere volksklassen, waar enkel oude meubelen worden geduld (de psychologie van antiquairs en jodenhandelaren is vernuftig genoeg om pas gefabriceerde 'oude' meubelen in diezelfde middens met ontzettende hoeveelheid te verspreiden). Vraagt men aan die lui waarom zij een antieke woninginrichting verkiezen, dan blijven zij het antwoord schuldig, tenzij men volgende verklaringen als redenen aanschouwt: 'Le vieux est á la mode - c'est mieux porté - c'est plus distingué - le moderne est souvent du clinquant' - ofwel Oude meubelen geraken niet zoo gauw uit de mode als de moderne, zij behouden hun koop- of verkoopwaarde! Dit laatste spant de kroon! De kunstwaarde van een voorwerp wordt dus gemeten naar het aantal zilverlingen dat het op de markt kan opbrengen!
Wij sluiten.
In het duistere gebied der aesthetiek, zoo subjectief in hare verschillende toepassingen, hebben wij getracht lichtpunten te ontdekken, d.w.z. schoonheidscriteria met objectieve waarde. Wij vinden die enkel in wat wij betitelen: rationaliteit. Is hierin onze ingenieursopvoeding en -leven te veel op den voorrang getreden? Wij weten het niet en hebben enkel in volle oprechtheid onze gedachte gezegd.
Moge dit onderwerp sommige onzer lezers aansporen om hun opinie bekend te maken: uit de botsing der gedachten kan ons schoonheidsgevoel slechts loutering oogsten.
|
|