| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Gedragswetenschappen
J.J.H. Kraaykamp, Als je voor een dubbeltje geboren bent...
(Agologische bibliotheek II), Wolters-Noordhoff, Groningen, 19742, 109 blz.
Dit grote essay is een jubileumprodukt voor het 50-jarig buurthuiswerk in Rotterdam.
De schrijver geeft blijk van een grote ervaring en inzicht in het vormingswerk. Globaal beschrijft hij de subcultuur en dynamiek van de armen, de maatschappelijk achtergeblevenen, respectievelijk gedepriveerden. Zijn beeld is helder en overtuigend. Hij legt de nadruk op de uitbouw van het emanciperende vormingswerk, als deel van de oplossing van het probleem. Geschreven vóór de economische malaise van de laatste jaren doet het boek gedateerd aan. De schrijver is te veel agoloog en te weinig politicoloog om pessimistisch, politiek actief of zelfs revolutionair te worden door het gestelde. Het nivellerende inkomensbeleid (blz. 65) dat hij bepleit, plaatst hem wel in de hoek van de Partij van de Arbeid.
Socialiseringen komen niet aan de orde. Een optimistisch boek.
J.H. van Meurs
| |
Erik H. Erikson, Levensgang een historisch moment
(Life History and the Historical Moment New York 1975), 256 blz., f 9,90
Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1977, 256 blz., f 9,90
Van deze bekende kinderanalyticus en schrijver over identiteitsproblemen, hier een aantal bewerkte lezingen, meestal gehouden voor Daedalus, van 1960 tot 1970. Zijn eerste essay is autobiografisch en het belangrijkste. Eindelijk weten we nu, waarom hij vroeger Homburger heette. Het begrip ‘negatieve identiteit’ komt hier ook aan bod. Dan volgen de brieven van Freud en Fliess en een andere postume publikatie van Freud met een Amerikaan over Wilson; twee beschouwingen over Ghandi; over de opstand der humanistische jeugd; over de innerlijke ruimte en aanpassing of vrijheid door psychoanalyse.
De schrijver is nu 79 jaar en een aantal van zijn beschouwingen doen wat oudbakken aan.
Noch van de geschiedenis in het algemeen noch van politiek weet hij genoeg om de titel te kunnen rechtvaardigen.
J.H. van Meurs
| |
R. Lennè en G.T. Haneveld, Niet meer depressief
L.J. Veen, Wageningen, 1977, 167 blz., f 16,25
Velen voelen zich moe, wanhopig, pessimistisch, verbitterd enz. De naam van deze moderne verschijnselen is depressie. In dit boek geven de auteurs min of meer duidelijke antwoorden op vragen als: waarom wordt iemand depressief? Wie wordt depressief? Wat zijn de oorzaken voor een depressie? Tegelijkertijd trachten de auteurs ook oplossingen te geven. Er wordt beweerd dat men er vaak met eigen kracht bovenop kan komen. Dit boek is een goed instrument voor gedeprimeerden om hun problemen zelfstandig op te lossen.
L.L.S. Bartalits
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Dr. W.J.A. van den Heuvel, Het Verpleegtehuis.
Van Gorcum, Assen, 1977, 107 blz., f 19,50.
In de serie ‘Gerontologie en Geriatrie’ verscheen bij Dekker en v.d. Vegt, Nijmegen, het boekje ‘Het verpleegtehuis’ van Dr. W.A.J. van den Heuvel, een sociologische beschouwing over leven en werken in verpleeg(te)huizen. S. pleit voor het woord ‘tehuis’, omdat de bewoners er niet alleen verpleegd worden, maar er ook een thuis moeten kunnen vinden, vaak voor de rest van hun leven.
Goede observatie met nogal wat overzichtelijk gerangschikt cijfermateriaal. Het boekje (± 100 blz.) is meer voor werkers in dit soort instellingen en voor degenen die daar leiding moeten geven, dan voor verzorgden.
Uitgebreide literatuurlijst.
P. Beijerbergen v. H.
| |
Marius Aalders, Welzijn op schrift. Een poging tot analyse van geschreven welzijnstaal.
Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 1977, 68 blz., f 14,90
Dit boekje verscheen met name ten behoeve van mensen die werkzaam zijn in de welzijnssector en beroepshalve moeten schrijven. Het wil wat adviezen geven om goed, leesbaar maar vooral ook verstaanbaar te schrijven. Reden: in het welzijnswerk kent men, overigens daar niet alleen, een vervreemdend taalgebruik, het zgn. agogen-jargon. Hoe ga ik ermee om; zij gaf mij zeer veel ruimte; daar wil ik aan werken; hoe blijf je bij jezelf; ik ervaar het zo; ik merk dat en hoor jou zeggen. Dit zijn hiervan maar enkele voorbeelden. Bovendien besteedt de auteur aandacht aan het probleem van de relatie empathie (inlevingsvermogen) en taalgebruik, d.w.z. hoe kan de schrijver de lezer interesseren, bij de stof betrekken. Amusant en leerzaam voor degenen die de stukjes hierover van Jan Blokker in de Volkskrant kunnen waarderen is de in het slothoofdstuk opgenomen dialoog tussen twee welzijnswerkers. Kortom: het is geen leidraad ‘Zo leer ik schrijven’, wel een handreiking aan ‘schrijvers’, die nog bereid zijn af te leren. Het gaat erom dat niet iedere groep zijn eigen taalgebruik ontwikkelt en dat vervreemding van elkaar wordt voorkomen.
P.W. Schilpzand
| |
Dr. P.A.M. Geurts en Dr. F.A.M. Messing, Economische ontwikkeling en sociale emancipatie I en II
Martinus Nijhoff, Den Haag, 1977, 239 en 213 blz., f 26,50 per deel
In deze bundels treft men een thematische keuze aan uit de wetenschappelijke historische literatuur over het Nederlandse verleden en zijn geschiedkundige interpretatie. Het gaat hier om, zoals de titel reeds doet vermoeden, de economische en sociale geschiedenis. In een achttiental opstellen wordt dit aspect van ons verleden belicht. Het eerste deel behandelt - naast een essay van theoretische aard - de periode van de middeleeuwen tot aan de negentiende eeuw. Het tweede deel gaat in op de laatstgenoemde en de twintigste eeuw. De herkomst van de opstellen was divers. Ze bestaan uit heruitgaven van ‘klassieke’ tijdschriftartikelen, congresredes, bijdragen uit bundels en universitaire voordrachten. Elk stuk wordt voorafgegaan door een bio- en bibliografische schets aangaande de auteur; zij het dat volledigheid hier niet werd gepoogd na te streven. De uitgever heeft meer van deze bundels in het vooruitzicht gesteld, waarvan de uitgave in eerste instantie is gericht op studenten van het hoger onderwijs. Het is toe te juichen dat op deze manier vakbeoefenaars en geïnteresseerden betrekkelijk eenvoudig in staat worden gesteld kennis te nemen van dit, dikwijls uit de handel verdwenen of vanuit het bibliotheekstandpunt moeilijk toegankelijke, ‘puikje’ van het werk van onze belangrijkste historici. Een opmerking tot besluit: de titel is wat misleidend; deze suggereert meer in te houden dan wordt geboden. Van de achttien opstellen gaan er slechts twee specifiek over sociale emancipatie. De overige behandelen de economisch-historische kant van ons verleden. Wellicht wordt dit in de aangekondigde bundels over emancipatie en de geschiedenis van de arbeidersbeweging in de 19de eeuw nog goed gemaakt.
P.W. Schilpzand
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
A.G.M. van Melsen, Geloof, wetenschap en maatschappelijke omwentelingen. Wijsgerige beschouwingen over de crisis in de kultuur
Ambo, Baarn, 1977, 232 blz., f 27,50
Dit werk is de eerste publikatie van het Katholiek Studie Centrum, dat in 1977 aan de Nijmeegse universiteit werd opgericht. Tal van onderwerpen worden er aangesneden, die elk voor een uitvoeriger behandeling in aanmerking zouden komen; de schrijver bedoelt echter vooral samenhangen te laten zien tussen onderscheiden aspecten van de huidige cultuurcrisis. Hij bepaalt zich daarbij tot de twee gezichtspunten ‘geloof’ en ‘wetenschap’. Besproken worden o.a. de ontwikkeling van de wetenschap en haar invloed op de cultuur; de zin van de vooruitgang; vervreemding ten gevolge van wetenschap en techniek; waardevrijheid van de wetenschap; de relatie van geloof, wetenschap en ideologie; de toekomst van het geloof; pluriformiteit in de Kerk. Overeenkomstig de beperking die de schrijver zich oplegt, blijven de sociologische en economische aspecten op de achtergrond.
Uit dit wijsgerige boek spreekt de ervaring van een man die midden in de concrete problemen van de crisis gestaan heeft en nog staat. Het is een evenwichtig en verhelderend werk, dat kritische vragen niet uit de weg gaat en juist door die vragen heen komt tot een bezonnen vertrouwen in de blijvende actualiteit van de christelijke geloofsvisie. Van harte aanbevolen.
W. Welten
| |
Hans-Georg Gadamer, Die Aktualität des Schönen
(Universal-Bibliothek 9844), Reclam Verlag, Stuttgart, 1977, 76 pp., DM. 1,60
Herbert Marcuse, Die Permanenz der Kunst
Hanser Verlag, München, 1977, 78 pp., DM. 8,80
Beide esthetische schriften, hoe verschillend ook van toonaard, hebben gemeen dat ze erg beknopt zijn, en aan de reputatie van hun auteurs niets zullen bijdragen in positieve zin. Integendeel. Niet veel meer dan enkele algemeenheden over de verhouding van kunst, spel, symbool en feest verzamelde Gadamer in dit werkje, dat men echter wel kan aanbevelen als een (zeer) elementaire inleiding tot de problematiek van de esthetiek. Marcuse daarentegen wil zijn esthetiek situeren in een marxistische traditie, of beter hier een tegen-model van leveren. In zijn voorwoord schrijft hij: wieviel ich der ästhetischen Theorie T.W. Adornos verdanke, bedarf keines besonderen Hinweises! Genau! Maar men leze toch beter Adorno.
Eric De Kuyper
| |
Mikel Dufrenne, Esthétique et Philosophie Tome II
(Coll. d'Esthétique 27), Klincksieck, Paris, 1976, 336 pp.
Ook in dit tweede deel is de ‘esthetiek’ van Dufrenne een versnipperde bezigheid, een fragmentarische a-methode geworden, zoals dat sedert de ‘Aesthetische Theorie’ van Adorno ook bijna niet anders meer schijnt te kunnen. Geeft hij toe dat de kunsten zich in een toestand van pseudo-overlijden bevinden, dan meent hij toch dat de esthetiek daarom nog niet noodzakelijkerwijze hoeft te verdwijnen. Wat S. aanzet om de grenzen te verleggen, en om veel aandacht te besteden aan de gebruikers en aan de ‘politieke’ draagwijdte van deze bezigheid. Hij schippert dus constant - soms ongemakkelijk, menigmaal met inzichten, maar doorgaans toch iets te krampachtig - tussen de oude esthetica, die hij wil blijven dienen, en een nieuwe, die hij zou willen aankondigen, maar waarvoor hem vooral de juiste invalshoek nog niet gegeven is. Het komt mij voor dat het niet vinden van de goede benadering, juist komt doordat hij blijft vertrekken van de traditioneel-esthetische basis. Dit zoeken - in een heldere gedachtengang en in leesbare taal gesteld - maakt de lectuur altijd - maar voor mij, als het ware, in de tweede graad - boeiend. Buiten de hoofdstukken gewijd aan de kunst en de maatschappij, is er een deel gewijd aan de verbeelding en het libido-motief (zoals geformuleerd werd door Lyotard), en een ander deel aan verschillende kunstvormen, w.o. een hoofdstukje over film. Al deze stukken op een of twee na verschenen reeds eerder.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Politiek
J. de Boo, P. Juffermans, J. Meerman, H. Odink, Van slavernij naar bevrijding. Vrijheidsstrijd in Zuidelijk Afrika
Pegasus, Amsterdam, 1977, 177 blz., f 15, -
Dit boek geeft een interessante schets van de politieke situatie in en rond Zuidelijk Afrika. De auteurs brengen de voornaamste aspecten van de ontwikkelingen in dit deel van Afrika naar voren en zijn er daarbij van uitgegaan enkele belangrijke achtergronden te belichten.
| |
Chen, J., Chinas Rote Garden
Klett-Cotta Verlag, Stuttgart, 1977, 477 pp., ill., DM. 36, -
Jack Chen, een chinees met de Engelse nationaliteit, werkte vanaf 1958 tot 1971 in Peking als journalist bij de redactie van Peking Review en Peoples China, twee bladen die in opdracht van de Chinese regering worden uitgegeven. Sinds 1971 werkt hij in Amerika.
Tijdens de Culturele Revolutie nam hij actief deel aan de campagnes. Hierdoor bevat het boek veel ‘inside information’. Chen vindt de Culturele Revolutie een logische voortzetting van de tachtigjarige vrijheidsstrijd van het Chinese volk. In de jaren vijftig was de economische basis gelegd voor het socialisme. Maar aan het eind van deze periode moest men constateren dat kunst, gezondheidszorg, opvoeding en levenswijze deze ontwikkeling naar het socialisme niet hadden bijgehouden. Na een mislukte opvoedings-campagne in 1962 riepen de revolutionaire krachten van de C.C.P. in 1967 de Culturele Revolutie uit. De C.R. richtte zich vooral op de jongeren en spoorde hen aan tot het toepassen van de revolutionaire theorie. Het werd de grootste massa-beweging van onze tijd.
Chen gaat diep in op het ontstaan van deze beweging, legt een verband tussen de vrijheidsidealen van Sun Yat-Sen en de Culturele Revolutie en toont aan dat de hele campagne in overeenstemming is met de traditionele Chinese handelswijze. Hij behandelt de tijdens de Culturele Revolutie gevoerde politiek en de gevolgen er van op de huidige politiek van China. Het is een uitstekend boek, dat de atmosfeer en de realiteit van de Culturele Revolutie duidelijk uiteenzet. Het beste dat ik over dit onderwerp heb gelezen.
Frans Sier
| |
E. Schulz, Die Ostbeziehungen der Europäischen Gemeinschaft: von national-staatlicher Politik zu gemeinsamer Verantwortung
Oldenburg Verlag, München, 1977, 272 pp., DM. 46, -
H. Lange-Prollius, Praxis des Ostwesthandels. Die Wirtschaftsbeziehungen 1977-1990
Econ Verlag, Düsseldorf, 1977, 690 pp., DM. 98, -
Het belangrijkste kenmerk van de relaties van de Europese Gemeenschappen met de Oosteuropese landen is dat ze in vergelijking met de andere terreinen van de Europese Gemeenschappen politiek slechts een beperkt gewicht in de wereldpolitiek bezitten. De boeken dragen van dit kenmerk de sporen: er wordt veel aandacht geschonken aan de ontwikkeling van de externe relaties in het algemeen, en relatief weinig over de betrekkingen met de Oosteuropese landen. Conclusie is dat uitbreiding van de handelsbetrekkingen met de Oosteuropese landen plaats kan vinden op basis van de huidige structuur van de EEG.
L. Bartalits
| |
Pierre Kropotkine, Oeuvres
(Petite collection Maspero 173) Maspéro, Paris, 1976, 444 pp.
Een chronologisch gerangschikte keuze uit het werk van Kropotkine (1842-1921), door M. Zemliak, die tevens een uitvoerig en ‘kritisch’ nawoord schreef. De referenties van de teksten en de opeenvolging is vaak een beetje verwarrend en onduidelijk, maar toch geeft deze keuze een boeiend en gevarieerd beeld (Zemliak heeft het niet homogeen-positief gewild) van de anarchistische denker die op een eerder onverwachte wijze weer erg in de belangstelling komt te staan. Dit laatste zal waarschijnlijk, en onder meer, te danken zijn aan de kritische houding die K. innam ten opzichte van het marxisme en het communisme. De opponenten in, en gegroeid uit het marxistische denken van nu, vinden aldus in hun voorganger inspirerend denkmateriaal. Vele van zijn - eenvoudige - ideeën over bureaucratie blijven ook vandaag, en buiten het marxistische kader, van een verrassende geldigheid.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Geschiedenis
Het Vaderlands Gevoel
Rijksmuseum Amsterdam, 1978, blz. 302, f 20,-.
Deze catalogus, die uitgegeven is bij een tentoonstelling in het museum die tot 25 juni duurt, is meer dan alleen maar een toelichting op een aantal schilderijen. De studenten van het kunsthistorisch instituut van de universiteit van Amsterdam laten met deze catalogus zien hoe totaal de geschiedsbeschouwing in de laatste eeuw veranderd is. We zien hier een groot aantal afbeeldingen van gebeurtenissen uit de vaderlandse geschiedenis die in de vorige eeuw uitgebeeld zijn.
Vele daarvan kennen wij niet meer. Jan van Schaffelaar die van de toren springt, is nog een van de weinige bekende verhalen, maar de geschiedenis van Elisabeth Moons, die als een soort minder bloedige, maar wel meer willige Judith Leiden redde, is nog maar aan een enkeling bekend. Ook wordt uit deze tentoonstelling duidelijk dat de vaderlandse geschiedenis toen nog een directe rol speelde in de eigentijdse politiek. De De Witten en Oldenbarneveldt stonden voor de liberalen en de stadhouders natuurlijk voor de andere partij. Duidelijk leerde men de vaderlandse geschiedenis nog kennen als een verhaal van, veelal heldhaftige, personen. De vaderlandse geschiedenis was exemplarisch en werd verteld in de vorm van mooie aantrekkelijke verhalen. Het hongerjaar 1566 komt niet voor, maar Herman de Ruiter, die Loevestein bezet, des te meer. En dat gebeurde in een tijd dat er toch al veel om de geschiedenis te doen was. Blok en Fruin werkten aan een geschiedenis als pure wetenschap, hoewel de laatste een geschiedenis van de staatsinstellingen van de republiek schreef die diende ter verklaring van de bestaande instellingen. Juist in deze tijd wordt de geschiedschrijving, die sinds de Renaissance steeds als exemplarisch bedoeld was, een pure wetenschap. Dat terwijl aan de andere kant Hegel zijn invloed had doen gelden, voor wie de geschiedenis de verklaring is van het bestaande en een verwijzing vormt naar de toekomst. Het is deze laatste opvatting die terecht de geschiedswetenschap is gaan beheersen, maar die helaas ook de toon is gaan aangeven in het geschiedsonderwijs. Als aanvulling op dat onderwijs is deze catalogus heel nuttig, want ze vertelt nog eens al die mooie verhalen die het vak vroeger voor jongeren zo aantrekkelijk maakten en die ze ook nu nog mooi vinden. Daarbij weet de tekst van de catalogus deze verhalen nog in te passen in de esthetische en politieke opvattingen die in de vorige eeuw bestonden.
C.J. Boschheurne
| |
Johannes Lehmann, De Kruisvaarders.
Zuid-Hollandse Uitgeversmaatschappij Baarn, 1977, 318 blz., f 37,50.
S. Fischer-Fabian, Die deutsche Cäsaren.
Drumer Knaur Verlag, Darmstadt, 1977, pp. 366, DM 34. -.
Rudolf Wahl, Der Gang nach Canossa.
Verlag F. Bruckmann, München, 1977, pp. 394, DM 29.
Klaus Schelle, Karl der Kühne.
Seewald Verlag, Stuttgart 1977, pp. 250, DM 38. -
De auteur beschrijft spannend en uitstekend de legendarische Kruistochten. Opgeroepen door Paus Urbanus II in het jaar 1096 moesten ware christenen, de ridders voorop, huis en haard verlaten om ter vergeving van hun zonden naar verre landen te trekken. Drie jaar later veroverden zij Jeruzalem ten koste van gigantische offers. In dit werk tonen Lehmann en de andere auteurs hoe zich vanaf het begin religieuze drijfveren, zucht naar avontuur, handelsbelangen en machtsintriges tot een onontwarbare knoop verenigden. Talrijke illustraties en verduidelijkende kaarten maken deze geschiedenis over de Kruisvaarders voor de lezer nog interessanter.
L.L.S. Bartalits
| |
| |
| |
Alan Palmer, Metternich. Der Staatsmaan Europas.
Claassen Verlag, Düsseldorf, 1977, pp. 486, DM. 38.
Raoul Auernheimer, Metternich.
Wilhelm Heyne Verlag, München, 1977, pp. 352, DM....
Friedrich Heer, Das Heilige Römische Reich.
Wilhelm Heyne Verlag, München, 1977, pp. 446, DM. 8,80.
Conte Corti, Elisabeth van Österreich.
Wilhelm Heyne Verlag, München, 1977, pp. 508, DM. 8,80.
Paul Sethe, Deutsche Geschichte im letzten Jahrhundert.
Wilhelm Heyne Verlag, München, 1977, pp. 511, DM. 8,80.
Vanaf begin van de Twintigste eeuw verkeerde de Habsburgse Monarchie in een crisissituatie: de Monarchie leek af te brokkelen. Bovendien scheen de klasse die het buitenlands beleid bepaalde, de hogere aristocratie, als nooit te voren bedreigd te worden door sociale revolutie. Sinds 1912 was het duidelijk dat Servië, gesteund door Rusland, de Habsburgse Monarchie de heerschappij in Centraal- en Zuid-Europa betwistte. De Servische uitdaging werd het symbool van de wrijvingen die de Donaumonarchie ondervond van de verschillende Slavische volkeren. Er werd steeds luider om oorlog met Servië geroepen. Als catalysator fungeerde de moordaanslag op Franz Ferdinand in juni 1914.
L.L.S. Bartalits
| |
Hans Küng, Wegwijzers naar de toekomst
Gooi & Sticht, Hilversum, 1977, 182 blz., f 18,90
De uitgever heeft een aantal artikelen van Hans Küng gebundeld, stammend van 1967 tot 1976. De grote kracht van Küng voor de theologische niet-vakman is de warmte en het elan waarmee deze auteur de vraagstukken aanpakt. Men hoeft het echt niet tot in details eens te zijn met alles wat hij zegt, om toch verrijkt te worden door de vaak originele benadering. Waardevolle geestelijke lectuur.
R.S.
| |
Gerd Hamburger, Verfolgte Christen. Berichte aus unser Zeit
Verlag Styria, Graz, 1977, 352 pp., DM. 29,80, OS 198
Tweeënvijftig korte levensbeschrijvingen en vier kleine overzichten per werelddeel laten zien hoe nog steeds, en meer dan ooit tevoren, de vervolging van de christelijke kerken en haar gelovigen een realiteit is, terwijl in dit ‘moderne martyrologium’ tevens duidelijk wordt, hoe in de laatste dertig jaar talrijke christenen tot het geven van een geloofsgetuigenis zijn gekomen, die met geen rationalistische of humanistische visie te funderen is.
De keuze bij het samenstellen van dit martelarenboek is zeer ruim: zowel van gestorven of vermoorde als van nog levende gelovigen van katholieke, protestantse als orthodoxe confessie; van hoge kerkelijke leiders tot eenvoudige gelovigen, van slachtoffers van atheïstische en communistische regimes tot getuigen van het geloof en de mensenrechten in repressieve tolerante dictaturen naar Afrikaans, Zuidamerikaans en Koreaans model.
In het belijden van hun levensovertuiging met alle consequenties vandien wordt aannemelijk beschreven hoe deze slachtoffers getuigen zijn van mensenrechten die onverwoestbaar zijn. De schrijver is duidelijk geëngageerd bij het samenstellen van de objectieve feiten. De stijl is levendig en uitermate leesbaar. Het geheei is uitermate geschikt tot het bevorderen van de aandacht voor een markant christelijk profiel, dat soms even wereldvreemd is als de wereld godsvreemd.
G. Wilkens
| |
Stephen Clissold, The Wisdom of the Spanish Mystics
Sheldon Press, London, 88 pp., £1,50
De auteur, bekend om ander werk van populariserend karakter op het gebied van de Spaanstalige cultuur, heeft in dit typografisch zeer aantrekkelijke werkje een aantal teksten en uitspraken van grotere en kleinere Spaanse mystici samengevat en in 149 los van elkaar staande stukken weergegeven, als ware het een boek met aforismen. In een korte inleiding gaat hij in op leven en werk van de diverse schrijvers. Voor wie geen bezwaar heeft tegen de stereotype inleiding tot ieder fragment (‘Master Ramón declared that:’, ‘St. John of the Cross warned:’, ‘St. Teresa used to say:’, etc.) en geen Spaans kent, een interessant boekje.
J. Lechner
| |
Literatuur
Willy Spillebeen, De vossejacht
Davidsfonds, Leuven, 1977, 285 pp., BF. 210
Deze roman met de ondertitel ‘een dodenboek’ is met zeer grote zorg geconstrueerd, maar door de sterke epische vaart wordt men zich daarvan maar pas na de lectuur bewust. Het hoofdpersonage, Jaak Tantasis (associaties met Tanta- | |
| |
lus en Thanatos dringen zich op), is een gekweld man, de enige overlevende uiteindelijk uit een landbouwgebied ergens in West-Vlaanderen dat na de tweede wereldoorlog onteigend en ontvolkt werd om er een groot munitiedepot met bijbehorende kazerne te kunnen oprichten. In het begin van het boek treffen we een totaal ontredderde Jaak Tantasis aan. Onmiddellijke aanleiding tot zijn psychische instorting is de dood van zijn vader, waarvan de omstandigheden pas in de epiloog onthuld worden. De diepere oorzaken worden beetje bij beetje blootgelegd via de verhalen van streekbewoners, gestorven vrienden en familieleden van Jaak, die elk hun visie op het verleden geven dat Jaak gemaakt heeft tot een getraumatiseerd mens. Het motief van de vos, aanwezig in de titel, is een symbolische leidraad die doorheen het hele boek loopt. De typische vosse-eigenschappen: intelligentie, sluwheid, behendigheid en onafhankelijkheid, zijn ook in verschillende combinaties de karaktertrekken van de vertellers in dit boek. Het is een weefsel van oorlogsherinneringen, persoonlijke psychologische problematiek en sociale milieuproblematiek. Een weefsel van bijzondere kwaliteit zowel wegens het verhaal als de vorm.
J. Gerits
| |
Kunst
G. De Landtsheer, Rubens
Standaard Uitgeverij, Antwerpen/Amsterdam, 1977, 96 blz., geïll., BF. 275/f 18,50
Een prettige inleiding op het leven en het oeuvre van P.P. Rubens begeleidt een reeks gecommentariëerde kleurplaten en afdrukken van etsen en tekeningen. Samen vormen zij een verantwoord beeld van Rubens' picturale werk. De tekst is vrij ongelijk en soms teveel aan andere auteurs verschuldigd. Ook na het Rubensjaar zal dit handige boek nog vaak ter hand genomen kunnen worden. Daarom verdient het ruime verspreiding.
J.F. Du Bois
| |
Heinricht Hüning, Gestalten mit Holz
(DuMont Kunsttaschenbücher, 49), DuMont Buchverlag, Köln, 164 pp., (135 afb.), DM. 12,80.
De auteur heeft in dit handig boekje alles samengevat wat je weten moet, als je belangstelling hebt voor houtbewerking: hij leert je de soorten, de werkinstrumenten, de technieken voor de onderscheiden uitvoeringen, de mogelijke vormgevingen. Nuttige kennis bij de beoordeling van houtwerk; dienstig vooral om de zelf-creativiteit in deze kunsttak te bevorderen.
J.F. Du Bois
| |
Cottie Burland, Gefiederte Schlange und Rauchender Spiegel, Götter und Schicksalsglaube im alten Mexico, Fotobilder Werner Forman
Herder Verlag, Freiburg, 1977, 128 pp. C. Burland is 36 jaar lang aan het British Museum verbonden geweest als de grote autoriteit inzake de precolumbiaanse culturen van Midden- en Zuid-Amerika. De titel van zijn boek laat al vermoeden hoe krachtig hij deze uitgebreide stof weet te synthetiseren. Geschiedenis en religie zijn hier nauw in elkaar verweven. Quetzalcoatl, de Geverderde Slang en Tezcatlipoca, de Rookafgevende Spiegel zijn de twee antagonisten van dit boeiend en fascinerend epos. Geverde Slang was de naam voor de koning der Tolteken, vereenzelvigd met de opperste godheid van hun mythologie. Hij had zich ooit aan een andere godheid vergrepen en om die schuld uit te boeten was hij vrijwillig in ballingschap vertrokken. Maar eens zou hij terugkeren! Rookafgevende Spiegel was de hoofdgod der Azteken, een volk dat de Tolteken onderwierp. Onmiddellijk stoot men op de verweving van geschiedenis en mythologie. Dat de astrologische berekeningen van het tijdstip waarop Gevederde Slang zou terugkeren, samenviel met de ontscheping van de Spanjaard Cortès was het grote, magisch-religieuze drama van de laatste koning der Azteken, Montezuma. Meteen liggen de elementen voor waaromheen Burland zijn cultuurgeschiedenis van Mexico heeft opgebouwd. Zo weet hij de lezer een helder inzicht bij te brengen in alle behandelde thema's: de volkeren, de goden en de mythologie, de rituelen, de astrologie, het dagelijks leven, de woningbouw, het verloop van de geschiedenis. Werner Forman zorgde voor prachtige en zeer suggestieve kleurfoto's. Een uitstekende inleiding op de cultuur van Mexico. Met belangstelling kijken we uit naar de volgende delen van deze reeks Echo der Oude Culturen.
J.F. Du Bois
| |
| |
| |
Aubrey Beardsley, Zeichnungen, mit einer Einführung von Hans H. Hofstätter
(DuMont Taschenbücher, 48), DuMont, Buchverlag, Köln, 1977, 185 pp. (140 ill.), DM. 9,80
Twee kunstenaars hebben in de tweede helft van de 19e eeuw de tekenkunst nieuwe creatieve mogelijkheden weten te geven. In Frankrijk voerde Toulouse-Lautrec de poster op tot een kunstgenre; in Engeland heeft Beardsley vooral voor een vernieuwing in de boekverluchting gezorgd. De groeiende belangstelling voor de Modern Style heeft natuurlijk ook weer aandacht gevraagd voor deze jong gestorven meester van de lijn. Dit boekje haalt het op zovele recente publikaties over Beardsley door de overzichtelijke keuze tekeningen die de volledige produktie overspant, zonder iets weg te laten, zonder ook verkeerdelijk de accenten te uitsluitend op één element, meestal de erotiek, te leggen. Hofstätter schetst Beardsleys leven, zijn artistieke evolutie en weet smaakvol en met inzicht de tekeningen te ontleden en te beoordelen.
J.F. Du Bois
| |
Alfred Kubin, Aus meinem Leben, mit 73 Zeichnungen, herausgeg. von Ulrich Riemenschmidt
Deutscher Taschenbuch Verlag, München 1977, 222 pp., (geïll.), DM. 6,80
Ondanks zijn contacten met de Duitse expressionisten is A. Kubin (1877-1959) een fantastisch kunstenaar geweest, geestesgenoot van Piranesi, Odilon Redon, Goya zelfs. N.a.v. de honderste verjaardag van zijn geboorte geeft Riemenschmidt een reeks teksten uit Kubins geschriften die samen een soort autobiografie vormen. Kubins gevoelsleven, zijn emotionele ervaringen en reacties op gebeurtenissen liggen uiteraard aan de basis van zijn beelding: zijn dromen en nachtmerries, zijn spookfiguren en dreigende monsters. Tussen taal en beeld, tussen bekentenissen langs het woord om en de knappe, aangrijpende tekeningen ligt onloochenbaar een verband. Daarom is het literaire werk van Kubin de sleutel tot de interpretatie van zijn plastisch oeuvre. Deze anthologie kan op brede schaal dienstig zijn.
J.F. Du Bois
| |
Udo Kultermann, Die Neue Formen des Bildes.
Verlag E. Wasmuth, Tübingen, 19753, 195 pp. (geïll), DM. 98, -
Kultermann behoort tot die kleine groep auteurs die de ontwikkeling van de hedendaagse plastische kunst nauwgezet volgen. Zijn publikaties over sculptuur, over ‘Leven en Kunst’ waarin hij vooral de fenomenen happenings en performances behandelde, over het hyperrealisme blijven nog steeds de best gedocumenteerde. In deze heromgewerkte uitgave hangt hij een beeld op van de metamorfosen die de kunstvormen in de laatste decennia hebben gekend: van abstract expressionisme tot het fotorealisme. Geen historische schets, eerder een uitdiepen en verklaren van stromingen b.m.v. een reeks themata: mensenbeeld, portret, beeld, figuur, kleur, licht, beweging e.d.m. Een methode die de auteur steeds handig weet te hanteren en een duidelijke omlijning van een kunstgebeuren mogelijk maakt zonder die vanuit een vooropgezette esthetica te interpreteren. Zo gelukt hij erin ‘die Gegenwart in ihrer Komplexität und Vitalität zu erfassen’. Een uitstekende synthese, vooral wegens de rijkdom aan illustratiemateriaal. Een verzorgde lijst bondige levensschetsen van de besproken artiesten sluit het werk af. Vrij volledig. Al blijf ik overtuigd dat Kultermann niet genoeg oog heeft voor het neo-expressionisme. F. Bacon, Dado, Erro zijn wel vermeld, maar waar blijven Velikovic, Pas, Bervoets of zelfs Roel D'Haese?
J.F. Du Bois
| |
Edward Quinn, Picasso, Foto's von 1951-1972
(DuMont Kunsttaschenbücher, 53), DuMont Buchverlag, Köln, 1977, 147 pp., (geïll.), DM. 9,80
Evenals Brassaï heeft Quinn, jarenlang de officiële fotograaf van Picasso, de mens en de artiest in zijn privé-leven kunnen benaderen. Een fotoboek als dit wordt een beeldbiografie die ons meer leert over Picasso dan over zijn werk of zelfs zijn manier van werken. De belangstelling verschuift van het oeuvre naar de individuele mens en zijn dagelijkse gedraging. Een gevolg van de 19e eeuwse belangstelling voor het leven van een artiest als mogelijke (soms voornaamste) bron voor de
| |
| |
interpretatie van diens werk. Ik wil me toch wat hoeden voor de stelling dat een kunstwerk alleen maar de ‘allerindividueelste expressie...’ is. Ondertussen is dit genoeglijk fotoboek een document meer over het fenomeen Picasso.
J.F. Du Bois
| |
Paul Vogt, Der Blaue Reiter, Sammelband, Ausstellungen, Künstler,
DuMont Kunstasschenbücher, 47), DuMont Buchverlag, Köln, 1977, 87 ill., waarvan 20 in kleur), DM. 9,80
Eindelijk een oorspronkelijk essay over Der Blaue Reiter, de groep Duitse expressionisten - vooral F. Marc en W. Kandinsky - die tussen 1910 en 1914 München tot een internationaal kunstcentrum maakte. Vogt is wellicht de meest betrouwbare kenner van die periode: hij beschrijft de diepere aandrift van deze kunstenaars die zich bewust van het naturalisme hadden afgezet op zoek naar meer geestelijke beleving van ons bestaan. Verder wordt de historische context geschetst, de invloeden (vooral Les Fauves en Delaunay), de oprichting van het jaarboek, de persoonlijkheid van de kunstenaars, hun werk en tenslotte de droeve ondergang van deze stroming door het losbarsten van Wereldoorlog I. De auteur heeft aan zijn historisch essay een aantal documenten toegevoegd, geschriften en manifesten van en om de leden van Der Blaue Reiter; zij vervolledigen het beeld van deze beweging. Zonder dit essay kan men het niet meer stellen wanneer men het over Der Blaue Reiter hebben wil. Zelfs een klein, goedkoop boekje over kunst kan zeer kostbaar zijn.
J.F. Du Bois
| |
Raymond Bloch, Die Kunst der Etrusker
Verlag W. Kohlhammer, Stuttgart, Berlin, Köln, Mainz, dritte Auflage 1977, ill. kl. en wit-zw., 104 pp.
Bloch is één der grondleggers geweest van de huidige etruscologie. Deze publicatie, die uit het frans werd vertaald en aan haar derde oplage toe is, geeft een bevattelijke synthese van wat wij in de laatste eeuw aan kennis over de Etrusken, hun beschaving, kunstwerken, zeden en levensopvattingen of religie hebben verzameld. De vele illustraties en de prachtige kleurplaten brengen ons in de ban van deze fascinerende cultuur die vooral om haar vormgeving zo modern aandoet. Een prachtige inleiding die tot verdere studie aanzet; die een uitnodiging tot een bezoek aan Midden-Italië lijkt te zijn.
J.F. Du Bois
| |
Carl Nordenfalk, Keltische en Angelsaksische miniaturen
Uitg. Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1977, 127 blz., 48 kleurill.
De ontwikkeling van de miniaturen is één der boeiendste avonturen uit de geschiedenis van de westerse kunst. Klassiek gevormd, beïnvloed door Athene, Rome, de Renaissance, hebben de meeste kunsthistorici in het verleden onvoldoende belang gehecht aan de inbreng van de Keltische (Gallische) vormen. Deze werden vaak als louter decoratieve elementen beschouwd, die op een klassiek patroon zouden zijn geënt. In de laatste decennia is dit standpunt vrij algemeen verlaten. Er is een andere duiding die meer opgang maakt. Vlechtwerk, plantenfriesen, dierornamenten worden nu gezien als uitdrukkingsvormen van een existentiegevoel dat diepe wortels heeft in voorchristelijke cultuurtradities. Zij vertolken een kosmisch gevoel, een verbondenheid met de levenskrachten van de natuur. De spontaneïteit haalt het op de klassieke, vrij rationele traditie. Door dit voor-christelijk denken komen de westerse miniaturen, die reeds een uitgesproken tendens tot abstrahering vertoonden, dank zij de Keltische invloed, tot een geniale doorbraak: een harmonisch samengaan van constructieve beheersing en mysterievolle verbeeldingskracht. De prachtig weergegeven reeks miniaturen biedt een unieke gelegenheid om de zinnenstrelende wereld en de diepere belevingen van de Keltisch-Angelsaksische kunst te leren kennen en te genieten. Deze uitgave is een deel van een serie boeken gewijd aan de kunst der miniaturen. Wij kijken met spanning uit naar de volgende delen.
J.F. Du Bois
|
|