Streven. Jaargang 31
(1977-1978)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 579]
| |||||||
Wat is een moderne theologische faculteit?
| |||||||
I Een moderne theologische faculteit legt de band tussen creatief onderzoek van het huidige heilsgebeuren en het gediversifieerde verstaan daarvan enerzijds en anderzijds het zinvol overleveren van collectieve historische interpretaties van dat heilsgebeuren in zijn oorsprong.De taak van een theologische faculteit is historisch en cultureel gesitueerd. Tilburg is ontstaan in de postconciliaire tijd, Leuven een eeuw voor de Reformatie. Dat de Latijnsamerikaanse bevrijdingstheologie op dit moment allerwegen onderwerp is van een kerkelijk politiek debat, dat Afrikaanse theologen pleiten voor een eigen Afrikaanse theologie (december 1977 in Accra, Ghana), dat aan Indiase faculteiten de mogelijkheid wordt overwogen van een dubbel toebehoren (aan christendom én hindoeïsme) en dat | |||||||
[pagina 580]
| |||||||
een soortgelijk dubbel toebehoren (aan christendom en confucianisme) in een Chinese context vorig jaar in Londen, Parijs en Notre Dame werd besprokenGa naar voetnoot2 - dat alles wijst erop dat theologisch onderzoek altijd een moment-gebeuren is in een lang proces en tevens een tijdsgebonden collectief bewustzijn weerspiegelt en voedt. Dat is altijd het geval geweest. Augustinus en Thomas, Abélard en Duns Scot, Erasmus en Luther, en later Johann Adam Möhler en Newman, Bultmann en John Courtnay Murray waren en de levenden onder ons, Congar, Rahner, Moltmann, Schillebeeckx en Küng zijn ‘lezers’, interpretatoren van het heilsgebeuren binnen een momentele fase van een cultureel bepaald (Duits, Frans, Amerikaans, Lagelands) collectief bewustzijn. Het feit dat een theologische faculteit aldus historisch en cultureel bepaald is, begrenst haar inzicht en haar taal, maar geeft haar de kans tot een contextueel en dus zinvol spreken. Over het heilsgebeuren kan zij niet alles tegelijk zien noch zeggen; zij is synchronisch en diachronisch beperkt: elders in de wereld en in andere tijden leven andere inzichten. Een universele theologie, die alle culturen en tijden aanspreekt, is onmogelijk, al heeft men daar eeuwenlang anders over gedacht (de encycliek Humani Generis was daarvan nog een late weerspiegeling). In Noord-West-Europa moeten wij gaan inzien dat wij aan theologisch onderzoek moeten doen binnen ons eigen actueel collectief bewustzijn, met een gevoel voor onze eigen, historisch gegroeide en snel evoluerende hiërarchie van waarden en waarheden. Het erkennen van die grenzen en van onze ‘ungleichzeitige Gleichzeitigkeit’ (Rahner) met andere, oudere of gelijktijdige lezingen van het heilsgebeuren in andere grote culturen, is een noodzaak maar ook een bevrijding. Wij hoeven niet àlles meer te zeggen voor altijd en voor iedereen; wij kùnnen niet alles meer weten wat in de tradities, naast ons en vóór ons, gezegd is. Wij moeten het heilsgebeuren nù lezen vanuit onze eigen ervaringsgrond, ons eigen waarden- en prioriteitengevoel, ons eigen waarheidsverstaan. Centraal staat daarom niet de traditie - hoe nodig die ook is - maar het huidige verstaan van het heilsgebeuren hier en nu, het gebeuren van vandaag naar morgen toe, dat ons geschiedt maar dat wij ook zelf maken. Om het met een beeld te zeggen: het gaat meer om een nomadisch verkennen en interpreteren van de Weg die we zelf gaan, dan om een sedentair beschrijven van de Inboedel die we van een onbeschrijflijk veelvoud van erflaters hebben overgehouden. Inderdaad, tien jaar na Vaticanum II zijn én de historiciteit van de hele traditie en van alle dogmatische uitspraken en alle onderzoek daaromtrent, én de particulariteit van de Kerken én de betekenis van de ‘tekenen des tijds’ | |||||||
[pagina 581]
| |||||||
én de dialoog tussen theologie en menswetenschappen - althans theoretisch aanvaarde verworvenheden. Een weg terug is er niet, alle kerkelijke argwaan voor het nieuwe ten spijt. Meer dan ooit weet de theologie:
Daarom is een theologische faculteit een plaats van nooit voltooide lectuur, een ruimte waar het lezen van het Jezus-verhaal en het lezen van de mens als mysterie van openheid, als zingever en zinzoeker voortdurend hernomen wordt.Ga naar voetnoot3 Het kan niet anders of dit wordt structureel en subjectief ervaren als een spanningsveld van wetenschap, ideologie en heil, in een nooit helemaal bevredigend onderling evenwicht.Ga naar voetnoot4 Vanuit deze summiere stellingen moet het hele theologisch bedrijf zijn coherentie krijgen, wil de theologische faculteit een zinvolle rol vervullen en niet herleid worden tot een atelier van archeologie of een academisch tijdverdrijf, waar men b.v. alles weet over de Triniteit of de Griekse Kerkvaders, maar niets daarvan nog, voedend en bevrijdend, door kan geven. De coherentie van een moderne theologische faculteit ligt m.i. hierin, dat de hele ‘universitas professorum et studentium’ zich inspant om langs diverse invalshoeken te lezen, te verstaan en naar anderen toe te verhelderen wat het heilsgebeuren nu is, hoe nu heil in de geschiedenis te ontdekken en te bewerken valt. Natuurlijk vergt dit verantwoord inzicht in vroegere ‘lezingen’, een dialoog met anderssoortige (filosofische, historische, biologische, menswetenschappelijke) lezingen en zeker moet het eigen gecontextualiseerde lezen met andere hedendaagse theologische lezingen in andere culturele tradities vergeleken worden. Die coherentie sluit geen ruim pluralisme uit. Maar wie alles tegelijk wil zeggen voor iedereen, zegt helemaal niets meer - en een absoluut pluralisme is het einde van alle geordend denken. | |||||||
[pagina 582]
| |||||||
Welke zijn hiervan de meer concrete implicaties? 1 Theologen dienen te luisteren naar het gelovige zelfverstaan van het volk van God. De ‘sensus Ecclesiae’, ‘das Wir der Kirche’ (H. Urs von Balthasar) kunnen zij alleen dan uitdrukken wanneer zij onvooringenomen luisteren naar het leven van de velerhande geloofsgemeenschappen als ‘Ort des Geistes’ (W. Kasper). Zij moeten de vragen en de zelf gevonden antwoorden van de mensen ernstig nemen, ze toetsen aan hun vakkundig verstaan van het heilsgebeuren en dit verstaan zelf erdoor laten beïnvloeden, willen zij werkelijk begeleiders zijn van de nieuwe zich zoekende antropologie.Ga naar voetnoot5 Zij moeten ook luisteren naar de valse klanken van een Kerk die zelfs door een Urs von Balthasar, naar middeleeuwse traditie, een ‘casta meretrix’, ‘een kuise hoer’ genoemd werd. Zij mogen niet doof blijven voor de nieuwe taal van en over de afwezige God, het eerlijke niet kunnen geloven en de vele vreemde ‘rumors of angels’ (P. Berger). En overal, ook in een theologische faculteit zelf, klinken al deze stemmen door elkaar. 2 Om ze te kunnen horen, is er behoefte aan verzorgde dwarsverbanden tussen enerzijds de disciplines die meer op het lezen van de heils- en onheilstekenen afgestemd zijn (b.v. kerk- en dogmageschiedenis, exegese, menswetenschappen, inclusief filosofie) en anderzijds de disciplines die zich meer richten op het interpreteren van dat lezen (systematische theologie, theologische ethiek). Het al te veelvuldig uit elkaar liggen van beide benaderingswijzen ontkracht de noodzakelijke coherentie en verzwakt het creatief vermogen door een tekort aan nieuwe hypothesen. Deze laatste ontwikkelen zich inderdaad juist in de randgebieden van disciplines, waar zij elkaar kritisch bevragen. Daar komt bij dat wij leven in het tijdperk na de grote systemen; noch filosofisch noch theologisch is er nog plaats voor een gesloten rationaliteit. Theologie kan voortaan nog slechts een coherentie van verhalen (in het meervoud) zijn, niet meer een kathedraal van geordende waarheden. En die verhalen, net zoals die van Walt Disney, kunnen nog alleen in teamverband geproduceerd worden. 3 Er bestaat vervolgens een dringende behoefte aan een nieuwe theologie van de geschiedenis, waarbij zowel de universele geschiedenis als de geschiedenis van de culturen tot hermeneutisch principe voor de theologie dienen. Het belang hiervan kan niet genoeg onderstreept worden. ‘Het voorwerp van de theologie is de geschiedenis van het heil’ (Chenu). ‘De allesomvattende horizon van de christelijke theologie is de geschiedenis’ (Bultmann). Niet alleen is God als toekomst van de mens het centrale thema van de theologie, maar ook de jodenvervolging, de spanning in het Midden-Oosten, de christelijke legitimatie van de ‘apartheid’, het fenomeen van het marxisme als niet-christelijk westers heil voor China, en de eeu- | |||||||
[pagina 583]
| |||||||
wenlange achteruitstelling van de vrouw in alle culturen vragen een duidend theologisch verhaal, dat nieuw is t.o.v. het betrekkelijk recente verleden, dat vaak alleen maar het ‘tradita tradere’ repeteerde (overleverde wat altijd al overgeleverd was) en zo weinig aandacht schonk aan het nooit eerder gebeurde, het ‘inédit’. Alleen zo kan men in staat zijn wegen te helpen trekken waar vroeger zelfs geen land bestond, zoals b.v. de dialoog tussen de verschillende godsdiensten, de dialoog met het marxisme, de bio-ethiek, de ontwapening, de grondig gewijzigde man-vrouw-verhoudingen of zelfs de heel simpele vraag: welk soort Kerk voor de na-oecumenische tijd? 4 Verder moeten wij ons in ploegverband toeleggen op problemen-samenhangen die van vitaal belang zijn voor de toekomst van de mensheid, zoals b.v. de theologische ethiek van de schaalvergroting (met de concentratie van de beslissingscentra, industrieel, cultureel en religieus), een soort theologisch nalezen dus van Schumachers Small is beautiful of Peter Halls Europe 2000, of een bezinning op de voorwaarden tot coëxistentie van diverse antropologieën, laten we zeggen de Chinese en de Westerse, die toch gedeeltelijk onherleidbare uitdrukkingen schijnen te zijn van het éne ‘menselijke’; of dichter bij huis: een onderzoek naar de verhouding tussen geloof en rechtvaardigheid, zoals onlangs in Woodstock Theological Center, Washington, gebeurde.Ga naar voetnoot6 Maar het wordt tijd dat ik mijn volgende stellingen aansnij. Die zal ik wel wat bondiger moeten behandelen. | |||||||
II Een moderne theologische faculteit legt de band tussen interpretatie van het heilsgebeuren en verkondiging van het heilsgebeurenDe objecties zijn mij wel bekend: een universiteit doet aan wetenschap, levert geleerden of tenminste vakkundigen af; verkondiging en pastoraal horen elders thuis. Ik kan die tegenwerpingen hier niet grondig gaan weerleggen, maar een kort gewetensonderzoek, van ongeveer alle theologische faculteiten ter wereld, kan tegenover dat idool van de wetenschappelijkheid al tot wat meer bescheidenheid aanzetten: 1) hoeveel docenten zijn echte geleerden, laat staan creatieve denkers? 2) hoeveel studenten worden geleerden of doen later nog aan wetenschappelijk onderzoek? 3) valt de feitelijke samenstelling van de studentengroep niet uiteen in een meerderheid die zich vooral voor pastoraal werk of godsdienstonderricht wil bekwamen en een kleine minderheid die de wetenschappelijke toer op wil? 4) is een moderne theologische faculteit die tenminste christelijk wil blijven en die in feite bestaat omdat een belangrijke bevolkingsgroep er voor zijn geloof begeleiding van verwacht, niet méér dan een neutrale instelling voor onderzoek in godsdienstzaken? | |||||||
[pagina 584]
| |||||||
Daarom de stelling dat ook in de theologische faculteit de band gelegd moet worden tussen interpretatie van het heilsgebeuren en verkondiging. Ik bedoel dat een theologische faculteit ook een verkondigingsinstituut moet zijn en (ook) tot verkondiging moet opleiden. Zij moet dat echter doen als een faculteit, niet als een catechetisch instituut of een pastoraal centrum. Dat betekent b.v. dat zij op háár wijze moet ‘profeteren’, d.w.z. kernvragen moet zien vóór ze algemeen onderkend zijn, er wetenschappelijk op reageren en haar reacties verstaanbaar meedelen. Terzake hebben vele theologische faculteiten flink wat zonden van verzuim gepleegd. Alleen als een theologische faculteit onder het windstille watervlak of onder de hoge golven diepere, meer fundamentele stromingen onderkent, kan zij tijdig oriënteren, waarschuwen, bevestigen. Daartoe zijn echter enkele voorwaarden vereist: 1 Een theologische faculteit moet open staan voor wat in het volk leeft en voor de vele wijzen waarop wie zich gelovig noemen of niet, daarop reageren. Zoals Zuidamerikaanse theologen zich voor hun wetenschappelijk werk laten inspireren én door de onrechtsituatie van hun continent én door de vele ateliers van kerk- en menswording die de basisgemeenschappen zijn, zo moeten wij in Noord-West-Europa ons ook door het volk laten bevruchten, niet om er gewoon een intellectuele echo van te zijn of op een aantal kreten een theologisch etiket te plakken, wel om kritisch het waardevol nieuwe te onderscheiden van het zinloze en humaan en evangelisch dissonante en dàn een woord te spreken dat bevrijdend kan zijn, omdat het oordeelt, misschien veroordeelt, eventueel ruimte vraagt voor verdere ontwikkeling van wat in aanzet nog te tastend en te veelzinnig is om er iets definitiefs over te zeggen. Maar het tastend veelzinnige moet dan wel eerst ruimte hebben gekregen. 2 De tweede voorwaarde is, dat de theologische faculteit zelf, zowel vanuit de kennis van de traditie en vanuit haar collegiale inzet voldoende kwalitatief toegerust is om een oordeel te kunnen vormen, als vanuit haar eigen geloofsovertuiging voldoende evangelische voelhorens heeft om in haar oordeel evangelische waardenhiërarchieën te hanteren, in het besef dat deze lang niet altijd samenvallen met die van wijsgerige stelsels of politieke opvattingen, inclusief kerkelijk-politieke. Op deze combinatie van evangelische loyaliteit en vrijmoedigheid kom ik straks terug. 3 Een derde voorwaarde is de zorg, besteed aan het verstaanbaar maken van de gevonden oriëntaties, eerst en vooral naar collega's en studenten toe, maar verder ook naar hen die verantwoordelijk zijn voor de pastoraal. Ik vermoed heel sterk, dat die verstaanbaarheid dan verzekerd zal zijn, wanneer het theologisch antwoord ook de zoekende, wellicht niet-christelijke Noord-West-Europese mens als helend, bevrijdend of tenminste geloofwaardig voorkomt - wanneer het theologisch woord heil is voor de wereld. | |||||||
[pagina 585]
| |||||||
Misschien vergt dit een geweldige inspanning van het academisch corps en van de studenten. Laat me toe dat even te verduidelijken, want het is bedoeld als een uitdaging, waarmee ik tot mijn derde stelling kom. | |||||||
III Een moderne theologische faculteit legt de band tussen interpretatie van het heilsgebeuren en het proces van eigen heel-wording van professoren en studentenEen echte universiteit is steeds een broedplaats en een vrijplaats geweest, een ruimte waar men uitroeptekens uitwist en door vraagtekens vervangt, waar oude zekerheden ontwricht worden door nieuwe verantwoorde hypothesen, waar het verlangen naar waarheid zich door de hardste stenen heenwringt. Dat geldt ook voor een theologische faculteit. Maar - en hier is een verschil met andere faculteiten - een theologische faculteit kan slechts heilvol nieuwe wegen gaan als het zoeken gebeurt in een klimaat waarin men zich tegelijk én als waarnemer én als subject en object van het heilsgebeuren wil erkennen, of tenminste de mogelijkheid daartoe openhoudt; m.a.w. als tenminste de klimaatbepalende meerderheid het intellectuele zoeken naar inzicht in het heilsproces als bestudeerbaar gebeuren én het persoonlijke en interpersoonlijke zoeken weet te verbinden tot een - steeds onvoltooid - proces van héél-wording. Dat betekent niet dat iedereen vaste geloofszekerheid moet hebben - wie heeft dat in alle levensfasen en zijn wij niet allen ‘wounded healers’ (H. Nouwen)? -, doch wel dat het heilsgebeuren en de duister-lichtende zin ervan of de twijfel eraan ieders eigen persoonswording ten diepste raken. Zoals Karl Rahner onlangs zei (n.v.d.r.: in het interview dat we in ditzelfde nummer publiceren): ‘Er bestaat veel theologie die de uiteindelijke geloofsbeslissing tussen haakjes plaatst en zich gewoon binnen het domein van wetenschappelijk registreerbare geloofsformulering beweegt, zonder zich eigenlijk echt voor de existentiële implicaties ervan te interesseren. Met een dergelijke theologie alleen is tegenwoordig niets meer aan te vangen’. Om dit mogelijk te maken zijn binnen een universiteit een aantal voorzieningen nodig, die hetzij door de universiteit zelf, hetzij door de kerkgemeenschap, hetzij door vrij initiatief worden aangeboden. Twee ervan wil ik even suggereren:
| |||||||
[pagina 586]
| |||||||
Het theologisch onderzoek is gegroeid uit abdijen en kloosterscholen; niet zelden ontwikkelde het zich binnen priesterseminaries, die later faculteiten werden. Steeds had een of andere vorm van geestelijk vaderschap een belangrijke functie: de intellectuele overdracht van wetenschap ging gepaard met een persoonlijke begeleiding. Die bijzondere relatie van meester en leerling, die in alle grote godsdienstige tradities voorkomt, zorgde voor een initiatie waarin het samenspel van theologie, mystiek en wijsheid tot individuele werkelijkheid werd. Nu haast alle studenten ‘leken’ zijn, nu het aantal studentes sterk is toegenomen, nu velen zich als pastoraal of catechetisch echtpaar willen inzetten, is een dergelijke begeleiding minstens even nodig als vroeger, maar ze stelt ook nieuwe eisen. Aan de meeste katholieke theologische faculteiten gebeurt hier niets of veel te weinig. De traditionele ‘geestelijke leidsman’ heeft nog geen aangepaste vervangfiguur gevonden die - uiteraard zonder de vroegere dwang en zonder academische inmenging - individuele personen, jonge echtparen en beginnende gemeenschapsvorming spiritueel kan begeleiden naar een gebeds- en levensstijl die nú nodig zijn. De bijdrage van een universitaire parochie volstaat hier niet. Er moet iets bijzonders gedaan worden voor en met hen die door aanleg en opleiding meer dan anderen geroepen zijn om aan kerkopbouw te doen, om broeders en zusters te vergezellen bij het vinden van wegen naar binnen en bij het verantwoordelijk en groepsmatig verbinden van ‘strijd en contemplatie’ (R. Schutz) - want ook Dorothee Sölle zal beamen dat ‘politieke avondgebeden’ die niet opwellen uit diepe bronnen, als holle slogans klinken. Misschien ligt hier een functie voor een kleine contemplatieve gemeenschap als een kristallisatiepunt dicht bij een universitaire campus. Misschien moet een of andere vrije eremiet of een eremitisch echtpaar met wortels in de oude mystiek en een visie op de verre toekomst zich in de buurt vestigen - als bruggenbouwers tussen theologisch onderzoek om de eigen persoonlijke héél-wording van professoren en studenten. Mensen die kunnen doen wat b.v. baron Friedrich von Hügel zo treffend deed in zijn Letters to a Niece. | |||||||
IV Een moderne theologische faculteit legt de band tussen wetenschappelijke verantwoordelijkheid en kerkelijke verantwoordelijkheid.Een theologische faculteit is geen laboratorium op een eenzaam eiland, maar zij ervaart een voortdurende doorstroming van andere, vroegere en bestaande theologische faculteiten en onderzoekscentra. Als katholieke theologische faculteit staat zij daarenboven in een creatieve spanning zowel met het plaatselijk als met het universeel kerkelijk beleid. De horizontale communicatie met zusterinstellingen elders en de dialoog met het kerkelijk beleid mogen niet los van elkaar gedacht worden. Juist | |||||||
[pagina 587]
| |||||||
een instelling als de internationale theologische commissie is hiervan een bewijs. Door uitwisseling en samenwerking met andere theologische faculteiten (zijn de programma's voldoende aangepast om elders enkele semesters te kunnen studeren?) kan het gevaar van eenzijdigheid, dat steeds gepaard gaat met de noodzakelijke contextualisering, bezworen worden en kan tevens de katholiciteit worden beschermd. Veel spanningen met de verticale lijn - indien dit beeld niet al te pre-vaticaans aandoet - kunnen zo vermeden worden. Doch alle spanningen vermijden is onmogelijk. Ook een theologische faculteit moet loyaal conflicten aankunnen, waar deze uit wetenschappelijk verantwoord gebruik van het vrije theologisch onderzoek ontstaan. Ook de theologie gaat meestal slechts door conflict en spanning vooruit. Daarom is er vrijheid nodig. Reeds in de 13e eeuw werden universiteiten onafhankelijk gemaakt van bisschoppen en prinsen. Zij waren geen pastorale arm van de Kerk, geen politieke arm van de Staat. Ook nu moet die academische vrijheid en de academische diversiteit verdedigd worden, tegen de herhaalde pogingen van ‘Rome’ in om alle katholieke universiteiten binnen éénzelfde strak kader te houden.Ga naar voetnoot7 Er zijn niet alleen de mogelijke conflicten op leerstellig gebied, ook elders dient de katholieke faculteit haar vrijheid te verdedigen. Zonder me te willen mengen in vragen die in Nederland brandend zijn (maar ook in Montreal, Londen, Leuven, Tübingen...), mag ik toch niet voorbijgaan aan de vraag die b.v. Henri Denis, vicaris-generaal van Lyon, stelt: ‘Wat is de weerslag op de theologische activiteit van de Kerk geweest van wat men de “brain drain” heeft genoemd?’Ga naar voetnoot8, het wegtrekken van het intellect door het huwen van bekwame docenten, door gemis aan openheid van het beleid, door daling van de kwaliteit... Het conflict moet echter op een evangelische wijze doorstaan worden, zowel door het leerambt als door de theologie. Een en ander is al wel verbeterd (vergelijk maar even de censuurpraktijken van vóór de tweede wereldoorlog met de huidige), maar nog al te dikwijls verkeren magisterium en | |||||||
[pagina 588]
| |||||||
theologen met elkaar op voet van gewapende vrede in plaats van als loyale partners die elk verantwoordelijkheid dragen voor één accent binnen een gemeenschappelijke taak. In een opmerkelijke uiteenzetting over ‘leergezag en theologie’ (Raad van Europese Bisschoppenconferenties, Rome, 14-18.10.1975) kwam de Franse aartsbisschop Coffy (Albi) er ruiterlijk voor uit dat tegenover het creatief theologisch onderzoek het leergezag zich dikwijls onwennig voelt of bedreigd. Hij pleitte voor meer openheid tegenover het theologisch onderzoek, meer erkenning van vrijheid en pluralisme (tot in de bisschoppelijke commissies toe), voor een grotere ontvankelijkheid van bisschoppen en theologen tegenover de ‘sensus fidelium’ (geloofszin van de gemeente), maar ook voor meer medeverantwoordelijkheidsgevoel bij de theologen. De twee concrete voorstellen die hij deed, verdienen in extenso geciteerd te worden:
Deze en soortgelijke aanbevelingen ten spijt, zullen er altijd spanningen blijven omdat zelfs de theoloog-bisschop (en hoeveel bisschoppen zijn theoloog?) de theologie anders beoordeelt dan de theoloog tout court. Doch zulks is onvermijdelijk en verrijkend. Misschien kan toch door meer solidariteit tussen theologische faculteiten meer academische vrijheid verworven worden; machtsaanwending is niet per se verkeerd, ook niet binnenkerkelijk. Misschien kan ook door meer echte communicatie met de bisschoppen het terrein gedeeltelijk geëffend worden tot voordeel van beide partijen. | |||||||
BesluitBij een recente bespreking te Leuven, waarbij het toch overwegend op sociaal-economisch en politiek Europa toegesneden Tindemans-rapport ter sprake kwam en zich ook een discussie ontspon rond de grote samenvattende studie Europe 2000 van de Europese Culturele Stichting, was het treffend hoe bezorgd de deelnemers waren om de ‘andere dimensie’ van het moeizame proces van Europa's eenmaking, nl. de visie op de we- | |||||||
[pagina 589]
| |||||||
zenlijke toekomst van de Europese mens en de zin van zijn verdere menswording. Ligt er hier, in het vinden van een werkelijke bevrijdingstheologie voor de Europese mens van het post-industriële tijdperk, geen taak voor al onze theologische faculteiten? Tegen de apathie en het scepticisme, die zo snel in zelf-vernietigend cynisme omslaan, moeten wegen van hoop gevonden worden. Daarom kunnen theologische faculteiten zich misschien ook inspireren aan hetgeen Saul Bellow zijn held uit Humboldt's Gift in de mond legt: ‘Ik meen het heel ernstig. De belangrijkste, de meest noodzakelijke dingen in het leven zijn op de terugweg, zijn gedeeltelijk verslagen. Aan dat feit gaan nu mensen dood; zij verliezen alle persoonlijk leven; het innerlijk wezen van velen, van vele miljoenen mensen, gaat verloren... De mensheid moet haar verbeeldingskracht terugvinden, moet het levend denken en het echte bestaan opnieuw ontdekken, mag deze aanslag op haar ziel niet langer dulden. Zoniet...’ Dát is, geloof ik, ‘de’ uitdaging, ook voor onze theologische faculteiten. |
|