| |
| |
| |
De ‘bevrijding van de theologie’ toegepast op Rhodesië
Roger Riddell S.J.
Het huidige conflict tussen Kerk en Staat in Rhodesië is terug te voeren op het pastorale schrijven uit 1959 van Bisschop Lamont Het Gekochte Volk, waarin voor het eerst een bisschop de aandacht vestigde op het weigeren van rechten aan de Afrikaanse meerderheid. Twee jaar later publiceerden alle bisschoppen hun eerste gezamenlijk pastorale schrijven Vrede door Recht, waarin zij het raciale onrecht aan de kaak stelden. Sindsdien zijn er minstens veertien gezamenlijke verklaringen opgesteld door de Rhodesische Katholieke Bisschoppenconferentie, alsmede een toenemend aantal individuele uitspraken van bisschop Lamont, die gaan over de toenemende vijandigheid in de relatie tussen Kerk en Staat alsook de steeds groter wordende vastberadenheid van de bisschoppen om zich uit te spreken tegen het onrecht.
Sommige van deze verklaringen waren zeer openhartig in hun veroordeling van de politiek van de Rhodesische regering, zoals die uit 1969: ‘de voorstellen voor de nieuwe grondwet zijn in vele opzichten volstrekt in tegenspraak met de Christelijke leer en we moeten ze daarom verwerpen en volledig veroordelen ter wille van ons eigen volk en van alle mensen die van goede wil zijn’.
Maar de Kerk heeft meer gedaan dan slechts haar bezwaren uiten, zij is ook opgetreden tegen ongerechtigheden door de wet te trotseren op twee gebieden. De Kerk was ongehoorzaam aan de wet door te weigeren vergunningen aan te vragen voor haar blanke leden om te gaan werken in de zwarte gebieden en in het algemeen de zwarte gebieden te ‘bezetten’ en omgekeerd. En met betrekking tot scholen en andere kerkelijke instellingen heeft de Kerk geweigerd de wet te gehoorzamen die slechts een zeker (klein) aantal zwarte en gekleurde kinderen toestaat hoofdzakelijk door blanke kinderen bezochte scholen te bezoeken. De redenering van de bisschoppen laat aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘de Kerk verantwoordelijk voor de prediking van het evangelie weigert zich te laten dwingen om zich te gedragen in tegenspraak met haar eigen boodschap, alsof zij rassendiscriminatie accepteerde of bereid was zich hierbij neer te leggen’. Van haar kant nam de staat wraak door verblijfsvergunningen te weigeren aan missionarissen die op het plat- | |
| |
teland wilden werken en het deporteren van missionarissen is niet ongewoon.
Het uiteindelijke terrein waarop de confrontatie tussen Kerk en Staat wordt uitgevochten, is de Rhodesische burgeroorlog. Door middel van de Katholieke Commissie voor Justitia et Pax van de bisschoppenconferentie heeft de Kerk de hele wereld gewezen op de toestand van onschuldige mensen die het slachtoffer zijn van een oorlog en midden in een oorlog zijn terechtgekomen, en ze heeft onderzoekingen gedaan naar gevallen van marteling, onmenselijke behandeling en massaslachtingen door de Rhodesische veiligheidstroepen en die ook gepubliceerd. Het was naar aanleiding hiervan dat de regering kwam met de Schadeloosstellingwet van 1975, die de minister van justitie de bevoegdheid geeft gerechtelijke procedures tegen leden van de veiligheidstroepen stop te zetten, indien zij ‘te goeder trouw’ hebben gehandeld, wat voor acties zij ook hebben uitgevoerd. Tenslotte hebben Bisschop Lamont, de priester Paul Egli en andere kerkelijke ambtsdragers geweigerd de aanwezigheid van guerrillatroepen op grondgebied van de kerk te rapporteren, hetgeen zij volgens de wet verplicht zijn te doen. Sommige priesters werden mishandeld en de bisschop werd veroordeeld tot tien jaar dwangarbeid in oktober van 1976; in maart van het afgelopen jaar werd hem de Rhodesische nationaliteit ontnomen en werd hij verbannen.
Dit standpunt dat de Rhodesische bisschoppen de afgelopen zestien jaar hebben ingenomen, was gebaseerd op theologische argumenten. Hoewel men zou kunnen veronderstellen dat gedurende die periode het Vaticaans Concilie de theologische argumentatie van de bisschoppen zou hebben veranderd, is er geen enkele aanwijzing dat dit is gebeurd en in hun verklaringen hebben de bisschoppen de neiging de innerlijke samenhang van hun benaderingswijze te beklemtonen. Kort samengevat, de bisschoppen zien de zending van de Kerk als een door God gegeven taak om het evangelie te prediken, en zodoende is de Kerk onafhankelijk van welke aardse macht ook in de uitoefening van haar macht en eveneens met betrekking tot de daartoe noodzakelijk en geschikt geachte middelen om dat doel te bereiken. De Kerk heeft geen politieke functie. Het is haar taak de mensen zo te beïnvloeden door de leer van onze God en Heer, dat zij leren om vreedzaam samen te leven als leden van de ene mensenfamilie verbonden in de solidariteit van schepping en verlossing. De Kerk heeft de taak de universele principes van haar geloof hoog te houden: om de wet van de liefde tot God te preken, de gelijkheid van alle mensen en de persoonlijke waardigheid van het individu. Vanwege de uitzonderlijke problemen in Rhodesië hebben de bisschoppen het als hun bijzondere taak opgevat de bewakers te zijn van de rechten van de mens en de verdedigers van het beginsel van de totale gelijkheid tussen de rassen in Gods ogen. Zij zijn ook tot de conclusie gekomen dat alle geweld in tegenspraak is met de opdracht van Jezus aan ons om onze naasten lief te hebben. In niet mis te verstane bewoordingen stelden de bisschoppen
| |
| |
in 1965: ‘wij klagen elk gebruik van geweld aan en dragen u op u ervan te onthouden, hoe ernstig de uitdaging ook moge zijn’. Tien jaar later na een toename van het oorlogsgeweld bekrachtigden zij dit door te zeggen dat ‘zij opnieuw willen verklaren dat de Kerk alle vormen van geweld veroordeelt, hetzij fysiek, hetzij moreel, in zijn gevolgen of in zijn oorzaken door wie ook gepleegd’. Hun standpunt inzake politiek, wanneer ze als groep spreken, is steeds duidelijk en consistent geweest.
De bisschoppen vinden dat in het algemeen de Kerk en de staat hun eigen gescheiden werkkring hebben en dat de Kerk niet van plan is zich te bemoeien met partijpolitieke aangelegenheden. Inderdaad stelden de bisschoppen in 1962 dat ‘de Kerk niet betrokken is bij het handhaven van de ene regering boven de andere’ en vijf jaar later voegden zij er aan toe dat ‘wij ons goed bewust zijn van de noodzakelijkheid voor de Kerk om te zijn en gezien te worden als onafhankelijk van welke politieke partij ook en om los te staan van partijbesluiten’.
| |
Standpunt
Met deze duidelijke verklaring over politieke betrokkenheid hebben de bisschoppen hun huidige standpunt tegen de staat ingenomen, en wel om twee redenen. In de eerste plaats vinden zij dat de staat inbreuk heeft gemaakt op de invloedssfeer van de Kerk door wetten aan te nemen, die het de Kerk onmogelijk maakten om door te gaan met haar door God gegeven taak van het vrijelijk verkondigen van het evangelie. ‘Wanneer het welzijn van de Kerk op het spel staat, dan kan de Kerk niet zwijgen’. Het was niet de Kerk die de beslissende stap nam zich met de politiek te gaan bemoeien, doch de Kerk handelde om te voorkomen dat politici het domein van de kerkelijke activiteiten zouden binnendringen. Ten tweede begon de Kerk zich pas met de politiek te bemoeien toen de regering met wetten kwam die de rechten van de mens schonden, zoals neergelegd in de bijbel. De aanval van de Kerk op de rassenwetgeving en op de raciaal bepaalde grondwet van 1969 wordt gerechtvaardigd, omdat ‘de Kerk het recht heeft morele oordelen uit te spreken zelfs over zaken die de politieke orde raken, elke keer dat individuele fundamentele rechten of het heil der zielen zulk een oordeel noodzakelijk maken’.
De bisschoppen hebben enige verklaringen uitgegeven over sociale rechtvaardigheid, hoewel deze commentaren de neiging vertoonden te worden gesteld in algemene termen, en zij hebben zeker niet bedoeld een inbreuk te zijn van de Kerk in de politiek. In 1970 zeiden de bisschoppen dat de maatschappij de welvaart en het welzijn van allen zou moeten bevorderen. In 1974 scheen een nieuwe richting te worden ingeslagen toen de bisschoppen spraken over het onrecht in Rhodesië, dat in de grond van de zaak werd veroorzaakt door de politieke en economische macht. Paus Paulus citerend
| |
| |
stelden zij dat zij een land zouden willen dat behoort aan iederen en waar alle opbrengsten van de rijkdommen van het land eerlijk werden verdeeld. Zij pleiten voor ‘een totale bekering van het hart en een grondige maatschappijhervorming door middel van een oprechte revolutie van de liefde door onze eigen zelfzuchtigheid geweld aan te doen’. Het was echter een jaar later duidelijk, dat deze gedachtengang niet zou worden voortgezet; de bisschoppen hebben geen analyse van de politieke en economische macht in het land gemaakt of opgeroepen tot actie tegen dit structurele onrecht. In plaats hiervan herhaalden zij in 1975 opnieuw dat de Kerk haar morele oordeel kon vellen over de bestaande politieke orde indien persoonlijke rechten of het zieleheil zulke oordelen noodzakelijk maken. Hun enige recente commentaar op het soort politiek systeem dat zij in het land zouden willen zien ingevoerd, was zeer algemeen en negatief. Zij zeiden dat ze baden dat ideologieën en sociale systemen die lijnrecht tegenover het Christelijk mensbeeld en de Christelijke maatschappijopvatting staan, totaal verworpen zouden worden.
We laten nu de eigen rechtvaardiging van de Rhodesische bisschoppen van hun gedragingen even voor wat ze is om te gaan kijken naar de positie van de Kerk vanuit Segundo's methodologische benaderingswijze. Zoals we gezien hebben gaat deze uit van een vóór-theologische betrokkenheid met de armen en verdrukten in een gegeven situatie. Rhodesië wordt, net als Latijns Amerika, gekarakteriseerd door acute onderdrukking, hoewel die in Latijns Amerika een veel langere geschiedenis heeft. In Rhodesië is dit onderdrukking van de arme zwarte massa door de rijke en meestal (hoewel niet geheel) blanke minderheid. Natuurlijk zit men al meteen in de controversen als men een theologische analyse hier begint: op zich is het niet erg waarschijnlijk dat onderdrukking wordt toegegeven door de heersende klasse of door de aan de macht zijnde regering, en men kan in Rhodesië, evenals elders, sociologen vinden die ontkennen dat het sociaal-politieke systeem onderdrukkend is. Het is niet de bedoeling van dit artikel aan te tonen dat de structuren van Rhodesië onderdrukkend zijn of om precies in kaart te brengen hoe de situatie van onderdrukking zich heeft ontwikkeld - hoewel dit natuurlijk essentieel is en ook gedaan is.
Voor onze huidige analyse zullen we ervan moeten uitgaan dat Rhodesië wordt gekarakteriseerd door acute onderdrukking en we zullen tevreden moeten zijn met een paar feiten die dit illustreren.
Meer dan 60 procent van de zwarte bevolking van dat land woont in stamsgewijs samengestelde arbeidsreservaten met een inkomen per hoofd van ongeveer £20 per jaar onder steeds slechter wordende sociale en economische omstandigheden. Van de rest van de zwarte bevolking ontvangt ruim 80 procent lonen onder het bestaansminimum en in bepaalde grote sectoren van het economisch leven (landarbeiders bijvoorbeeld) zijn de reële lonen in
| |
| |
de afgelopen vijfentwintig jaar, sinds 1948, gedaald. In tegenstelling hiermee heeft de kleine, voor het grootste deel blanke minderheid, ongeveer 4% van de bevolking, een even hoge levensstandaard als in het Westen en bovendien een groot aantal privileges. Vele menselijke behoeften en fundamentele rechten zijn in toenemende mate aan de massa van de bevolking ontzegd: armoede neemt toe, ongelijkheid breidt zich uit en rassendiscriminatie versterkt deze fundamentele structuur nog eens. De Internationale Juristen Commissie rapporteerde verleden jaar (1976) aan de werkgroep van de Verenigde Naties die zich bezig houdt met slavernij dat ‘een van de meest uitgesproken vormen van moderne slavernij die in de wereld bestaat, de positie is van bepaalde zwarte arbeiders in Rhodesië.’
Wat nodig is is niet zozeer een verandering van de regering als wel een radicale verandering in het sociaal-economisch systeem om een maatschappij te stichten die voorziet in een minimum aan universele menselijke behoeften en rechten.
De bisschoppen geven zelf toe dat een politiek-economische analyse van het land leidt tot de conclusie dat er sprake is van onderdrukking: ‘tenzij alle mensen de zelfde fundamentele rechten krijgen en de mogelijkheid tot gelijke volledige ontwikkeling hebben, wordt ernstig onrecht gedaan; zij die zich beroofd zien van zulke rechten mogen werkelijk over zich zelf spreken als onderdrukten en er zal geen hoop op vrede zijn’. Zoals gewoonlijk het geval is, was bisschop Lamont heel wat directer en openhartiger in zijn analyse en kritiek. Vorig jaar beschuldigde hij de regering van het Rhodesische Front in deze woorden: ‘Mijn geweten dwingt mij vast te stellen dat uw regering door haar evidente racistische en onderdrukkende politiek en door haar botte weigering hier verandering in te brengen voor een groot deel verantwoordelijk is voor de onrechtvaardigheden... Op wat voor twijfelachtige gronden u ooit uw aanspraken om te regeren mag hebben gebaseerd, zo'n argument heeft niet langer ook maar enige waarde’.
| |
Geen actieplan
Ondanks deze ernstige onderdrukking in Rhodesië hebben de bisschoppen op geen enkele manier een actieplan aan de hand gedaan om er tegen in te gaan, evenmin hebben zij gezinspeeld op hulp aan een alternatieve groepering, de bevrijdingsbewegingen, waarvan het doel is de huidige socio-economische structuren te vervangen.
Uitgaande van de analyse van Segundo is het mogelijk aan te tonen dat het theologisch perspectief van de bisschoppen niet alleen geholpen heeft de verwijdering van onderdrukkingsstructuren tegen te houden in het land, maar hun standpunt heeft op vele manieren geholpen die structuren nog te versterken. Hoezeer zij ook het tegendeel hebben gezegd, de Kerk is diep
| |
| |
verweven in de politiek van de status quo. De argumenten van de bisschoppen tegen geweld, hun bezorgdheid voor het behoud van ‘het geloof’ en hun speciale benadering van het rassenvraagstuk hebben in de praktijk niet alleen geleid tot een zich terugtrekken van de realiteiten van de Rhodesische sociale en economische situatie, maar tot het handhaven van die fundamentele onrechtvaardigheden die de bisschoppen in hun woorden hebben veroordeeld. De Rhodesische Kerk kent geëngageerdheid met bevrijding niet als prioriteit, zij heeft geen radicale optie voor de armen, en de bisschoppen beginnen hun analyse van wat gedaan en gezegd moet worden met bepaalde algemene theologische vooronderstellingen in plaats van te beginnen met de huidige toestand van de Rhodesische maatschappij en vandaar uit verder te gaan naar de algemene idealen.
Geloven dat de Kerk zich afzijdig kan houden van politiek is een mythe. Zoals Segundo zegt, is het niet mogelijk neutraal te blijven in de politieke wereld waarin wij allen leven. Alle ideologieën verwerpen is impliciet de ideologie van de status quo aanvaarden en, zoals we zullen zien, wordt dit feit duidelijk geïllustreerd door een sociologische analyse van de Kerk in de Rhodesische maatschappij.
Wellicht de meest belangrijke manier waarop de Kerk geïncorporeerd is in de status quo in Rhodesië, is door haar instituten en vooral door haar scholen. Welke theologische argumenten de kerk ook naar voren moge brengen om te stellen dat zij een volmaakte maatschappij is en onderscheiden van de staat, door haar instituten incorporeert zij zich in de bredere maatschappij. Dat wordt natuurlijk door de kerk heel goed ingezien, want regeringsinspecteurs komen naar scholen van de kerk en geven toestemming om te functioneren en die toestemming zal wel alleen gegeven worden als die scholen passen in de algemene doelstellingen van de staat.
Aangezien echter de Rhodesische maatschappij onrechtvaardig is en onderdrukkend, zoals zelfs de bisschoppen zeggen, wordt iedere school voor de rijken en de heersende klassen noodzakelijk geïncorporeerd in dat onderdrukkingssysteem en wordt zij een deel van het mechanisme dat dit systeem nog versterkt. De Kerk heeft deze scholen in bedrijf sinds meer dan vijftig jaar (en als afspiegeling tot op zekere hoogte van de confessionele verschillen bij de elite in het land, zijn niet alle leerlingen katholiek) en dus is het helemaal niet te verwonderen dat oud-leerlingen zeer invloedrijk zijn geworden in Rhodesië: in de regering, in de politie, in de krijgsmacht, in het zakenleven en ook in het onderwijs aan de elite. In theorie zou men kunnen zeggen dat deze elite scholen het ‘zuurdeeg’ leveren voor de schepping van een meer rechtvaardige maatschappij. Maar in de praktijk gaat dit argument niet op: in de eerste plaats gelooft het merendeel van de leerkrachten op deze scholen niet dat de Rhodesische maatschappij fundamenteel onrechtvaardig is en ten tweede, gedurende de tijd dat de Kerk deze scholen gedreven heeft, is het land zelfs nog sterker onderdrukkend geworden. Hoewel de
| |
| |
Kerk ongetwijfeld instituten drijft voor de armen en de behoeftigen, hebben haar bezorgdheid voor de universele aspecten van het geloof en haar verlangen om alle sectoren van de bevolking van dienst te zijn in feite betekend dat zij zich nooit volledig en radicaal met de armen geëngageerd heeft. In het algemeen is de invloed van haar institutionele beleid geweest dat zij de status quo heeft helpen handhaven en in feite leiden de onderdrukkende structuren van de maatschappij in Rhodesië tot steeds groter armoede. Het feitelijk resultaat van het doorgaan met de rijken op te voeden is dat men meer armen maakt.
Hoewel het onderdrukkende sociale systeem al tachtig jaren in Rhodesië tot ontwikkeling is gekomen, dateert de twist tussen Kerk en staat pas van de laatste zestien jaar. Tot voor kort heeft de kerk in haar publieke verklaringen en in de leiding die ze aan haar leden heeft gegeven, de zaak van de armen niet erkend en het lijkt wel of de bisschoppen ofwel de omvang van het lijden of de diepste wortel van het kwaad niet zagen. In Purchased People betoogde bisschop Lamont dat de Afrikaan ‘de werkelijk geweldige vooruitgang moet erkennen die voor hem bereikt is door een opeenvolging van goedbedoelende regeringen’. Er werd absoluut geen aandacht geschonken aan de gedwongen evacuatie van tienduizenden gezinnen uit hun huizen, de discriminatie in het landbouwbeleid en de teruggang in de produktie, de absolute neergang van de lonen voor meer dan honderdduizend arbeiders in de landbouw en de doden in de mijnen en de slavenomstandigheden die daar bestonden.
| |
Conflicten
De geschiedenis van de verhouding tussen Kerk en staat toont aan dat conflicten ontstaan zijn omdat de bisschoppen eerder de persoonlijke rechten verdedigden dan dat ze bezorgd waren voor de rechten van de massa. In 1969 bijvoorbeeld redeneerden de bisschoppen dat zij een moreel oordeel konden uitspreken wanneer persoonlijke rechten geschonden werden. En zij legden er de nadruk op dat ‘wij moeten denken aan de niet-Afrikaanse minderheid die zo bijzonder heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het land en wier belangen, evengoed als die van andere groepen, altijd beschermd moeten worden tegen onrechtmatige inmenging’ (cursief van Riddell). In de terminologie van Segundo lijken aspecten van de minderheid systematisch te zijn overgewaardeerd in vergelijking met factoren die meer revolutionair zijn omdat zij de mensenmassa's raken aan het ene eind van het menselijk proces. De Crisis of Conscience in 1970 had niet betrekking op de situatie van de armen, maar op de kerk als instituut en aan de bedreiging van bewegingsvrijheid van kerkdienaren in het land: ‘de kerk zal niet instemmen met bepaalde voorzieningen betreffende landverdeling, aangezien die indruisen tegen de fundamentele vrijheden van de mens’. Geen wonder dat er een cri- | |
| |
sis was, want de Kerk bezit ongeveer 150.000 acres en heeft instituten gevestigd ‘voor vele miljoenen ponden’.
Niet alleen heeft de Kerk niet zo bijster op de bres gestaan voor de rechten van de massa's, maar de positie die de bisschoppen hebben ingenomen tegen de staat, verwekte verwarring. Zij hebben met name de huidige constitutie veroordeeld en afgewezen, maar zij hebben ook alle moeite genomen om aan te tonen dat zij geen enkele groep steunen die de status quo wil veranderen. Zelfs de Commissie voor Justitia et Pax heeft haar niet-politiek standpunt uitdrukkelijk uitgesproken.
Dit soort richtlijnen kan uit haar aard van geen enkel praktisch nut zijn voor katholieken die iets willen doen voor hun land: de bisschoppen steunen niemand en zij doen geen enkele suggestie aan hun volgelingen wat betreft degenen die ze kunnen steunen op het terrein van de praktische politiek. De bisschoppen lijken meer bevreesd te zijn voor een optie die buiten hun impliciete steun gaat aan de status quo dan dat ze openlijk in politieke kwesties betrokken raken. Dit wordt in feite geïllustreerd door hun houding jegens wat hun eigen commissie voor Justitia et Pax een burgeroorlog heeft genoemd. De Kerk levert een aalmoezenier voor de Rhodesische veiligheidstroepen, maar ze heeft nooit enige poging gedaan een aalmoezenier beschikbaar te stellen voor de andere kant in de oorlog. Natuurlijk wordt een groot deel van deze verwarring veroorzaakt door de houding van de bisschoppen tegenover geweld, waarover we later zullen spreken.
Ons laatste voorbeeld voor het gebrek aan neutraliteit van de Kerk in Rhodesië heeft betrekking op haar pogingen het geloof boven, en los van de ideologieën te bewaren. De regering van The Rhodesian Front schijnt er zich heel goed van bewust te zijn dat dit onmogelijk is en de regering zowel als degenen die haar steun hebben zowel uitdrukkelijk als impliciet het christendom gebruikt om hun verre van neutrale doeleinden te bevorderen. Bij de UDI (Unilateral Declaration of Independence) heeft de minister-president van Rhodesië uitdrukkelijk beweerd dat zijn actie een krachtige stoot had gegeven aan de christelijke beschaving. De bisschoppen antwoordden daarop dat katholieken volledige vrijheid hebben aan de ene vorm van regering de voorkeur te geven boven een andere, mits ze niet tegen het gezonde verstand of tegen de beginselen van de christelijke leer ingaan. Zij voegden er nog aan toe dat de beschaving alleen verdedigd kan worden door de persoonlijke en feitelijke erkenning van de waardigheid van het individu.
Een jaar later riep Ian Smith alle mensen op om te bidden voor die christelijke idealen die de UDI inspireerden. De bisschoppen antwoordden dat de Kerk onafhankelijk moest zijn en dat dit ook voor de mensen duidelijk moest zijn, onafhankelijk van iedere politieke partij en de beslissingen daarvan; zij deden een beroep op alle katholieken om voor hun land te bidden niet op één bepaalde dag (zoals Smith had voorgesteld) maar iedere dag. Vorig jaar vroeg de president van Rhodesië een nationale dag van gebed en
| |
| |
speciale liturgische vieringen voor het land. In antwoord hierop puilde de Anglikaanse kathedraal uit en naderhand zeiden sommigen van de deelnemers dat zij voor de eerste keer naar de kerk waren gegaan en ‘dat gaf wel aan hoe zij zich voelden’. De heersende klasse gaat naar de kerk om ‘bovennatuurlijke’ steun te krijgen voor hun ideologische opvattingen. Hoewel de katholieke kerk niet officieel heeft toegestaan dat haar kerkgebouwen gebruikt werden om regeringsoproepen tot gebed te beantwoorden, toch kan men niet zeggen dat haar houding geleid heeft tot een volledig verwerpen van de manier waarop de regering het christendom heeft gemanipuleerd als een middel om haar positie te legitimeren.
| |
Antwoord
Het officiële antwoord van de bisschoppen is geweest de uitdagingen van de regering uit de weg te gaan in plaats van er direct tegen in te gaan. Dit ging in de praktijk gepaard met de weigering van de Kerk om haar pastorale praktijk te veranderen als gevolg van deze uitdagingen of als resultaat van de oppositie van de Kerk tegen het regeringssysteem. Omdat de bisschoppen verlangden het geloof te bewaren als iets dat onderscheiden is van ideologieën, is de Kerk doorgegaan parochies te verzorgen waarvan het eerste doel is de samenkomsten van de heersende klasse te dienen.
Door haar liturgische diensten geeft de Kerk op deze manier troost en uiteindelijk ook een legitimatie aan de ideologieën van de elite die daar kerkt. De Rhodesische regering en haar aanhangers geloven dat zij christelijke waarden en beginselen hoog houden door hun socio-politiek systeem. Omdat de Kerk geen pogingen heeft gedaan om op de een of andere manier daden te stellen om tegen deze zienswijze in te gaan en omdat de priesters in deze parochies in het algemeen er wel voor oppassen politiek (ideologieën) in hun gebeden en preken te mengen, worden die opvattingen gesteund door de pastorale activiteiten van de Kerk. De tegenspraak in de houding van de Kerk wordt aangetoond door het volgende voorbeeld. In 1967 werd de ‘wet tot bescherming van de eigenaars van bezit’ in het Rhodesische parlement voorgesteld en door de bisschoppen in ondubbelzinnige termen veroordeeld. ‘Wij beschouwen de voorgestelde wet als in fundamentele tegenspraak met de niet mis te verstane boodschap van het evangelie van Christus en daarom alleen al wordt al afgewezen in een christelijk land’. De wet werd ingediend bij het parlement door een praktizerend katholiek voor wie de katholieke kerken en de sacramenten toegankelijk zijn gebleven zowel voor als na dit voorval. Verre van onafhankelijk te zijn van de ideologische status quo wordt het geloof gebruikt als een kracht om die ideologie te legitimeren, of de bisschoppen dat nu leuk vinden of niet.
Nu gaan we over tot een analyse van het theologisch uitgangspunt van de
| |
| |
bisschoppen en van de conclusies die zij daaruit trekken voor hun gelovigen. Hun veroordeling van de onrechtvaardigheid en de groeiende conflicten tussen Kerk en staat hebben hun fundament in het beroep op algemeengeldende eisen die naar de redenering van de bisschoppen voortkomen uit de boodschap van het evangelie. Hun theologische methodiek is geweest eerst te kijken naar de bijbelteksten en dan te zien hoe die passen op de situatie van het huidige Rhodesië. Volgens hun interpretatie is God de Vader van alle mensen en de algemene oproep van Chirstus geeft aan dat het evangelie een boodschap is van eenheid, van broederschap, van één lichaam en één gezin, ingelijfd in Christus met één Vader. Zo is ook het evangelie van Christus voor hen een evangelie van liefde, dat uit zijn aard elke vorm van geweld afwijst. En daarom moet voor de bisschoppen de Kerk in iedere menselijke situatie eenheid, gelijkheid van alle mensen en geweldloosheid proclameren.
Deze methodiek is fundamenteel verschillend van Segundo's hermeneutische kringloop. Niet alleen stamt deze opvatting van de bisschoppen niet van een vóór-theologische geëngageerdheid met de armen, maar ze leidt ook tot tegenstrijdigheden.
Uitgaande van de algemeengeldende benadering van absolute waarden komt men natuurlijk tot een felle aanval op de rassenwetten van het land. De bisschoppen zeggen ‘dat er discriminatie is en gescheidenheid binnen Gods gezin is ondenkbaar, want het is een kwaad’. Maar het leidt ook tot een theologisch doodlopende weg waar de bisschoppen niet uitkomen: zij zijn niet in staat hun steun te geven aan welke ras-groep ook. Hun theologisch uitgangspunt brengt hen ertoe gelijkheid van ras te urgeren, maar het belet hen steun te geven aan de zwarte bevrijdingsbewegingen, zelfs als dat geweldloze bewegingen zijn. Hen steunen zou een afwijzen betekenen van de opvatting dat de Kerk altijd het algemene principe van de gelijkheid van alle rassen hoog moet houden. Deze theologie belet steun aan welke in ras verschillende groep ook, hoe onrechtvaardig en liefdeloos het politieke systeem ook moge zijn dat zij verlangen te veranderen. De overeenkomst tussen deze houding en die van de Farizeeën in het evangelie is opvallend: beide groepen funderen hun argumenten op de absolute normen, die kunnen leiden tot onmenselijke gevolgen als men ze consequent tot hun logische conclusie voert. De bisschoppen bewaren onpartijdigheid in principe, wat, zoals we zagen, weinig meer is dan steun aan de status quo in de praktijk. Voor de bisschoppen is er geen plaats voor partij kiezen, zelfs wanneer dit gevraagd wordt door de armen en voor de armen. Voor Segundo is partij kiezen het uitgangspunt voor een hechte geëngageerdheid met de armen en gaat daarom aan elk getheologiseer omtrent het Woord van God vooraf; door de Rhodesische bisschoppen wordt partij kiezen a priori afgewezen.
De tweede reden waarom de bisschoppen de bevrijdingsbewegingen zoals ze
| |
| |
op het ogenblik bestaan, niet kunnen steunen, komt voort uit de onvoorwaardelijke houding die zij hebben ingenomen tegen geweld. Zij stellen dat, aangezien geweld tegengesteld is aan liefde, dit ook a priori moet worden afgewezen. Dit is voor Segundo een onjuiste interpretatie van het standpunt dat Jezus innam; het begrijpt niet voldoende dat geweld tot de menselijke situatie behoort en het creëert een absolute waarde waar die niet is. Volgens Segundo is het de taak van de christen de meest efficiënte liefde die mogelijk is, te bevorderen in een bepaalde situatie en deze liefde zal bijzonder zorg dragen voor de armen en de onderdrukten.
Zij vereist reële keuzen in een reële wereld. Natuurlijk zijn de bisschoppen niet zo naïef dat ze zouden veronderstellen dat geweld in het Rhodesische sociale systeem niet zou bestaan, maar in plaats van een actieplan aan te bevelen dat leiden kan tot de minst mogelijke vormen van geweld, trekken zij zich terug en veroordelen zij elke vorm van geweld. Door zo te handelen brengen ze zichzelf in een positie waarin ze helemaal niets meer kunnen zeggen over het bevorderen van liefde in de werkelijke wereld, verdergaande dan opnieuw een beroep op absolute waarden. Een steriele veroordeling van geweld leidt tot een hygiënisch concept van liefde dat geen enkele inbreng heeft in het sociale, politieke en economische bestel van het leven waarin iedereen, ook de leden van de Kerk, moeten leven. Het zegt heel wat dat katholieke theologen in Rhodesië niets hebben gepubliceerd over de houding van de Kerk tegenover het geweld; dat is overgelaten aan de katholieke sociologen.
Er zou nog heel wat meer gezegd kunnen worden bij onze poging om de benadering van Segundo kritisch toe te passen op de Kerk in Rhodesië en op de verklaringen van de bisschoppen. Wij hebben in ons eerste artikel bijvoorbeeld pogingen gedaan enigszins de verschillende opvattingen over genade en verlossing te benaderen die in de twee theologische standpunten liggen opgesloten en we zijn er niet uitgekomen wat betreft een zeer verschillend standpunt ten aanzien van de wezenlijke zending van de Kerk in de wereld, die ieder van beide richtingen erop na houdt. Maar het mag duidelijk zijn dat in Rhodesië heel weinig pogingen zijn gedaan om de sociale wetenschappen te betrekken bij theologische reflectie en de hele benadering van Segundo lijkt mijlen ver verwijderd van de manier waarop de bisschoppen de Kerk zien. Dat is niet zo erg verwonderlijk, want zoals Hastings zegt, de Afrikaanse Kerken hebben weinig belangstelling getoond in de strijd om de bevrijding of voor de theologische interpretatie daarvan. Toch kan het belang van deze benadering niet genoeg beklemtoond worden. Ze toont heel duidelijk de diepgaande ongerijmdheden waarin de Rhodesische bisschoppen zich bevinden met betrekking tot de hele politieke kwestie. Het laat ook het belang zien van ideologieën in het leven van alle mensen die in Rhodesië wonen en het maakt duidelijk hoe wezenlijk het is voor de Kerk om in te zien dat ze
| |
| |
zelf in ideologieën ondergedompeld is en dat ze moet kiezen voor die ideologie die verband houdt met haar zending tot de armen en met Jezus' bevel de wereld voor Hem te veranderen. Tenslotte toont Segundo's benadering aan de vooravond van de onafhankelijkheid een nieuwe manier van evangelie-interpretatie die wel eens fundamentele consequenties zou kunnen hebben voor de wijze waarop de Kerk in de toekomst haar rol verstaan zal. Natuurlijk betekent het aanvaarden van Segundo's methodiek niet dat daarmee de problemen voor de Kerk zijn opgelost - helemaal niet. Er ligt bijvoorbeeld de wezenlijke vraag welke ideologie in feite gesteund moet worden in de strijd om de bevrijding en er is geen enkele garantie dat de strijd zal eindigen in politieke onafhankelijkheid. Zoals Segundo opmerkt moet het niet een kwestie zijn dat de Kerk afwacht welke groep de steun van de massa krijgt, omdat veranderingen in de wereld niet op die manier tot stand komen; verandering komt door minderheden en de Kerk zou bij deze minderheden moeten zijn en mee moeten denken in een poging om een maatschappij op te bouwen waarin zowel de minderheden als de rechten van de massa zullen worden bevorderd. Als de bisschoppen minder tijd besteed zouden hebben aan het uiteenzetten van hun onpartijdigheid in politicis en meer tijd hadden besteed aan het uitwerken van een beleid voor de toekomst samen met hen die verandering wensen (het aantal toegewijde christenen in de leiding van de revolutionaire worsteling is uniek in de moderne geschiedenis), dan zouden de problemen welke keuze men moet maken heel wat gemakkelijker geweest zijn.
| |
Postscriptum
Nadat dit artikel was geschreven, hebben de Rhodesische bisschoppen een uitvoerig en belangrijk document gepubliceerd, The Road to Peace (Mambo Press, Gwelo, 1976), ‘een studiedocument om onze priesters en medewerkers te helpen’. Op heel veel punten beklemtoont deze verklaring het dilemma van de Rhodesische Kerk zoals wij dit boven hebben uiteengezet, want de bisschoppen hebben tot in detail de ideologische opties blootgelegd die voor Rhodesië open staan: zij brengen de verschillende wegen in kaart waarlangs het land in de toekomst zou kunnen gaan. Maar omdat de antwoorden die worden gegeven, dezelfde zijn als die in vorige verklaringen waren neergelegd en aangezien die gebaseerd zijn op dezelfde uitgangspunten van absolute waarden en eschatologische normen als de enige rechtvaardiging van christelijke actie, is de leiding die ze aanbieden voor de praktijk van geen enkel nut. Zo komen de bisschoppen, na betoogd te hebben dat vrede komt door rechtvaardigheid en vooral door het zoeken van oplossingen, tot de conclusie dat de vrede van Christus niet de vrede van de mensen is, het is vrede op een ander (bovennatuurlijk) niveau.
| |
| |
De bisschoppen beginnen met te zeggen dat ze geen sociologen zijn en daarom geen ‘technische oplossingen’ willen aanbieden voor de problemen van het land.
Weigerend te kiezen voor welke bepaalde ideologie ook doen zij een beroep op de kracht van het geloof zoals dat in de evangeliën wordt voorgesteld als een overtuigende en reddende kracht ‘die wij aan onze broeders moeten aanbieden als onze eigen bijdrage tot vrede’. De kern van The Road to Peace bestaat in de veroordeling van de drie stromingen van denken en actie die de bisschoppen bijzonder gevaarlijk achten voor de vrede: het atheïstisch communisme, het individualistische (liberale) kapitalisme en het extreme nationalisme. Er op uit alle dimensies van vrede en rechtvaardigheid op dit ogenblik te bevorderen, zien zij gebreken in iedere concrete ideologische optie, verwerpen zij ze alle drie en kiezen voor geen enkele.
De tegenstrijdigheden in hun standpunt komen nog sterker naar voren, omdat zij meer dan in vroegere verklaringen de nadruk leggen op hun geëngageerdheid met de armen en de onderdrukten, maar toch weigeren een bepaalde ideologie te steunen die werkt aan de verwijdering van die onderdrukking. Zij betogen dat het evangelie ons vrijmaakt, dat de Kerk het werk van Christus voortzet, die gekomen is om de mens van zonde en slavernij te bevrijden, van ellende en onderdrukking, dat zij geëngageerd zijn met dat grote gedeelte van het volk dat armoede lijdt, verwaarlozing en frustratie en tenslotte suggereren zij dat het geweld van de status quo groter is dan het geweld van degenen die er zich tegen verzetten. Maar van deze opmerkingen wordt de scherpe kant afgeslepen wanneer zij stellen dat zij geen geëngageerdheid hebben met welke politieke partij, met welke bepaalde klasse of welk economisch belang ook. Geëngageerdheid hangt voor de bisschoppen niet af van ideologieën, maar van abstracte bijbelse normen: onze gedragscode, gaan zij verder, is het evangelie van de acht zaligheden. Doordat zij hun aandacht concentreren op wat ‘onchristelijk’ is in elk van de ideologische opties en doordat zij weigeren een sociale, economische en politieke analyse van de Rhodesische maatschappij te maken of te gebruiken, zou men kunnen zeggen dat The Road to Peace de christen tevreden laat blijven met de ideologische positie die hij reeds heeft ingenomen, vooral als dat de ideologie van de status quo is omdat, zoals de bisschoppen beklemtonen, ieder ander alternatief niet ‘christelijk’ kan zijn.
NOOT VAN DE REDACTIE: De Rhodesische bisschoppen hebben bij monde van hun secretaris, Richard Randolph S.J., Riddell een gedegen antwoord gegeven, dat wij in het volgend nummer zullen brengen teneinde de zeer nuttige discussie alle recht te doen wedervaren.
|
|