Streven. Jaargang 31
(1977-1978)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Ontwikkelingstheorie en ontwikkelingsbeleid
| |
[pagina 196]
| |
niet alleen know-how op het terrein van de techniek schaars was, maar op allerlei ander terrein. De hulpverlening werd verbreed, de term technische bijstand bleef bestaan. In de theorie ontdekte men al vlug, dat het ontwikkelingsvraagstuk naast een nationale dimensie ook een internationale dimensie heeft. Vooral het vraagstuk van (de verslechtering van) de ruilvoet kreeg veel nadruk. De theorie begon erop te wijzen dat ontwikkelingshulp alléén niet voldoende was, maar dat ook handelspolitieke maatregelen noodzakelijk waren. De druk van de ontwikkelingslanden in deze richting nam sterk toe, vooral sinds de eerste UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development) (1964), maar het beleid van de rijke landen probeerde (en probeert nog) deze boot zoveel mogelijk af te houden. | |
InkomensverdelingDe theorie was zeer sterk gericht op de groei van het inkomen (per hoofd). De inkomensverdeling kreeg weinig aandacht, enerzijds omdat men van mening was, dat het groei-effect ook voor de armen groter was dan het verdelingseffect, anderzijds omdat men verwachtte, dat de inkomensverdeling met de groei gelijker zou worden, zoals dat in de rijke landen was gebeurd. Vanwege de nadruk op de groei mocht ontwikkelingshulp alleen in de produktieve, niet in de consumptieve sfeer worden gegeven. Men ging echter ontdekken, dat de inkomensverdeling met de groei juist ongelijker werd en dat de armsten weinig of niet profiteerden van de grotere (gemiddelde) welvaart. Ontwikkeling moest niet alleen betrekking hebben op het land als geheel, maar op alle bevolkingsgroepen in het land. Het beleid zou daarom gericht moeten worden op het bevorderen van de welvaart van de armen en de ontwikkelingshulp zou vooral de armen ten goede moeten komen. Ook ontdekte men dat het lage consumptieniveau van de armen (mede) oorzaak was van lage produktiviteit, waardoor de weerstand tegen consumptieve hulp afnam. De ontwikkelingstheorie was vooral een produkt van de rijke landen. In de jaren zestig kwam daarin verandering met het opkomen van de dependencialeer. De naam dependencia (= afhankelijkheid) duidt op de Latijns-Amerikaanse oorsprong van deze stroming. Deze theorie verklaart de onderontwikkeling uit afhankelijkheid van de periferie (de arme landen) van het centrum (de rijke landen), die op haar beurt weer een nieuwe afhankelijkheid kweekt binnen de arme landen van de onontwikkelde periferie van het ontwikkelde, met het buitenland verbonden, centrum. Door deze afhankelijkheid worden de zgn. ontwikkelingslanden onderontwikkeld gemaakt. De afhankelijkheid manifesteert zich op vele terreinen: directe afhankelijkheid van buitenlandse sleutelindustrieën, van buitenlandse handel en banken, meer indirect de technologische afhankelijkheid en in het institutio- | |
[pagina 197]
| |
nele vlak de afhankelijkheid van een economische wereldorde die afgesteld is op de belangen van de rijke landen. | |
Self-relianceDe externe en interne afhankelijkheid van de dependencialeer vond, althans in de Nederlandse ontwikkelingshulp, zijn neerslag in de self-reliance op het terrein van het land als geheel en op dat van de arme bevolkingsgroepen. Het beleid van minister Pronk, neergelegd in de Nota Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking, is sterk getekend door de hiervoor genoemde theoretische inzichten. De dependencialeer heeft ook sterke invloed gehad op het denken van de ontwikkelingslanden over de Nieuwe Internationale Economische Orde. De ontwikkelingslanden zijn zich bewust geworden dat de internationale verhoudingen op het terrein van produktie, handel en geldwezen tot stand zijn gekomen onder invloed van de machtspositie van de rijke landen en in hun voordeel zijn. Ook de internationale instituties als GATT, IMF en Wereldbank zijn geconcipieerd vanuit de belangen van de rijke landen. De vrije werking van het marktmechanisme werkt in feite ten nadele van de arme landen. Daarom moet er een radicale vernieuwing plaatsvinden van de internationale economische orde. | |
ToetssteenOp de Zesde Speciale Algemene Vergadering van de VN in 1974 werd de NIEO afgekondigd. De self-reliance en collectieve self-reliance van de ontwikkelingslanden speelt een grote rol. Van de rijke landen wordt o.a. gevraagd mee te werken aan een correctie op de vrije werking van het marktmechanisme door middel van grondstoffenovereenkomsten, vergroting van de ontwikkelingshulp en een gunstige schuldenregeling, meer vrije toegang tot de technologische kennis, liberalisatie van de invoer van industriële produkten uit ontwikkelingslanden en dienovereenkomstig aanpassing van de produktiestructuur in de geïndustrialiseerde landen (herstructurering). Voor zichzelf eisen de ontwikkelingslanden permanente souvereiniteit op over hun hulpbronnen, inclusief het recht op nationalisatie, enz. Het is duidelijk, dat er een conflict van belangen bestaat tussen de rijke en de arme landen ten aanzien van de NIEO. De Verenigde Staten en de Bondsrepubliek Duitsland wijzen de idee volstrekt af. Nederland en een aantal andere rijke landen staan er veel positiever tegenover. De bereidheid om de consequentie van de NIEO te trekken zal de toetssteen zijn van de waarachtigheid van het ontwikkelingsbeleid van de rijke landen. Evenwel, ook van de ontwikkelingslanden zullen vele interne beleidsveranderingen worden gevraagd. |
|