| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Sociale wetenschappen
Brunt, Lodewijk, De abortusbrieven
Boom, Meppel 1977, 130 blz., f 19,50 |
Hattinga, Verschure, J.C.M., Het verschijnsel zorg
De Tijdstroom, Lochem 1977, 187 blz., f 17,- |
Herzog, Marianne, Van de hand in de tand
Het Wereldvenster, Baarn 1977, 129 blz., f 22,50 |
Katernen 2000, TVIND - Onderwijsvernieuwing in Denemarken
Werkgroep 2000, Amersfoort 1977, 23 blz., f 3,50 |
Lourau, René, Le gai savoir des sociologues
(Collection 10/18, 1117) Union Générale d'Editions, Paris 1977, 312 pp. |
Vester, Frederic, Handboek voor milieuproblemen
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1977, 320 blz., f 13,50 |
Werkgroep Alternatieve Ekonomie Leuven, Ongezond Verbeterbaar. Ekonomische en sociale aspecten van het wonen in België
Kritak, Leuven 1977, 127 pp., BF 145 (10, - verz.) |
| |
H.P.M. Goddijn, P. Thoenes, J.M.M. de Valk, J.P. Verhoogt, Geschiedenis van de sociologie - achtergronden, hoofdpersonen en richtingen
Boom, Meppel 1977, 378 blz., f 29,50 4e herziene en uitgebreide druk
Deze geschiedenis van de sociologie moet beschouwd worden als een van de betere overzichten die op dit moment op de markt verschijnen. Bij de vierde druk zijn wijzigingen aangebracht in de hoofdstukken over het evolutionisme in de sociologie, Marx en Engels en Durkheim. Verder zijn twee nieuwe en boeiende hoofdstukken toegevoegd over de Amerikaanse sociologie (Verhoogt) en de Nederlandse sociologie (P. Thoenes). Wel is het jammer dat Thoenes op blz. 355 vermeldt dat ‘in België een interessante en bijna al even gevarieerde Nederlandse sociologie’ is ontstaan, maar de lezer verder, ook qua literatuurverwijzing, in het ongewisse laat.
F. Nieuwenhof
| |
Gedragswetenschappen
Anders, prof. dr. G. e.a., Erfelijkheid, sleutelen aan genen, wat kan, wat mag, wat moet
Bosch & Keuning, Baarn 1977, 149 blz., f 16,50 |
Heerden, J. van, Tussen psychologie en filosofie
Boom, Mepel 1977, 132 blz., f 19,50 |
Huinck, Jan, Ik neem de vrijheid
Boom, Meppel 1977, 83 blz., f 14,50 |
Lambert, William en Wallace Lambert, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1977, 229 blz., f 9,50 |
| |
John Gunn, Geweld in de samenleving
(Aula 562) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 200 blz., f 9,50
De Engelse psychiater Gunn (!) beschouwt het geweld als een welhaast universeel verschijnsel. Vooronderstelling is dat voor het gebruik daarvan steeds reden zal zijn. Terugdringen van geweld binnen de menselijke samenleving, zo concludeert hij, is afhankelijk van de bereidheid om naar deze oorza- | |
| |
ken te zoeken. Pas dan kunnen effectieve maatregelen tegen geweld worden genomen. Uitbanning van geweld is een evolutieproces. ‘De mensen die beweren dat de aard van de mens in een zucht en een vloek veranderd moet worden zeggen ons niet hoe dat te doen...’ Hij dringt aan op mentaliteitsverandering, die naar zijn mening allereerst binnen het onderwijs gerealiseerd kan worden. Uitschakeling van agressie acht hij echter ongewenst, omdat agressie ten grondslag ligt aan de behoefte om te strijden voor een persoonlijke overwinning, terwijl de tegenpool, het altruïsme, de eigen verlangens ondergeschikt maakt aan de behoeften van de groep. ‘Ach, zwei Selen sind in meiner Brust’ zou je kunnen zeggen.
De bijdrage tot oplossing van het probleem van geweld door Gunn is feitelijk minimaal. Zijn opvatting dat gebruik van geweld een mentaliteitskwestie is, kan moeilijk worden ontkend, terwijl zijn mening dat men moet speuren naar de oorzaken daarvan, evenmin tegengesproken kan worden. Het is jammer dat Gunn het hierbij laat en weinig aandacht besteedt aan de relatie tussen het ‘Fressen’ en de ‘Moral’. Terwijl hij bovendien nauwelijks in gaat op het bewust kunnen (willen) beheersen van sociaal ongewenste processen.
F. Nieuwenhof
| |
B.J.J. Ansink, Neuropedagogiek, Boom, Meppel 1976, 296 blz., f 39,50.
De schrijver is neuroloog en buitengewoon hoogleraar in Amsterdam: zijn leerstoel is gesticht door het orthopaedisch centrum Noord-Holland: Orthopaedagogiek en neuropathologie hebben natuurlijk wel wat met elkaar te maken, maar hoeveel, leert dit boek ons niet. Het is een uitvoerige inleiding tot de anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel, het functioneren van diverse systemen en de gevolgen van stoornissen daarin. Het is up to date. Veel neuropathologie passeert de revue. Op blz. 52 t/m 55 een ontwikkelingsschema tot 60 maanden, waar de schrijver terecht trots op is. Veel pedagogiek komt de lezer echter niet tegen. Het boek is bedoeld voor orthopaedagogen en andere paramedische werkers.
Sommige vreemde woorden zijn in een woordenlijst achterin vertaald, maar lang niet alle.
Dit en de compactheid van de stof evenals de zuinigheid met illustraties maken het boek voor de niet-medische student wel moeilijk.
Zoals gezegd, het begrip neuropedagogiek blijft een beetje hybride.
J.H. van Meurs
| |
Claudio Naranjo, Reis naar jezelf, nieuwe wegen naar je bewustzijn, Nelissen, Bloemendaal, 1976, 192 blz., f 22,50. (The Haeling Journey, 1973.)
De schrijver is een Chileense psychiater, leerling van Fritz Peris. Hij verdiepte zich grondig in de werking van vier nieuwe psychedelische middelen, die hij indeelt in twee klassen: gevoels- en fantasieverruimers. De middelen zijn M.D.A., M.M.D.A. harmaline en ibocaine. Deze zouden niet psychotomimetisch zijn. In de handen van de schrijver hebben ze alle een specifieke werking, die hij in vier hoofdstukken beschrijft aan de hand van ervaringen van en met proefpersonen. Uit deze beschrijvingen komt de verwantschap met L.S.D. e.d. echter wel naar voren. Zowel doodsangst als extase kunnen - door een ervaren therapeut, zoals de schrijver - in één lange sessie worden doorgewerkt, zodat het verdiepte beleven voor de proefpersoon van blijvende waarde wordt.
Over gevaarlijke bijwerkingen - bij herhaald gebruik bijvoorbeeld - wordt slechts bij M.D.A. gewaarschuwd.
Meestal is er slechts één sessie met één van de middelen binnen een uitgebreid programma, waarin ook b.v. een uitvoerige autobiografie een plaats heeft.
Men krijgt de indruk dat men evenals de schrijver zijn (Perls) technieken wel goed moet beheersen, om geen ongelukken te maken. Misschien ‘geschikt voor de geïnteresseerde leek’, maar niet zo maar bruikbaar om te ‘trippen’.
J.H. van Meurs
| |
Geschiedenis
Casas, Bartoloméde Las, The Tears of the Indians
The Journeyman Press, London 1656, 74 pp., £1.20 |
Horst, D. van der, Geschiedenis van
|
| |
| |
China
(Aula) (Spectrum), Utrecrt/Antwerpen 1977, 269 blz., f 12,50 |
Kitchen, Martin, Fascisme
Het Wereldvenster, Baarn 1977, 133 blz., f 24,50 |
Nolthenius, Hélène, Duecento
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 19776, 282 blz., f 11, - |
Varia Historica Brabantica V
Historische Sectie Provinciaal Genootschap K en W.N. Brabant 1976, 233 blz., f 31,50 |
| |
C. Ryan, De laatste dag. Berlijn 1945
Van Holkema en Warendorf, Bussum 1977, 448 blz., f 16,90
Medio april 1945 begon de Russische aanval op Berlijn. Drie weken later was de Tweede Wereldoorlog in Europa beëindigd. Het Groot Duitse Rijk van Hitler en de zijnen was verslagen. Berlijn was gevallen. Na jarenlange onderzoekingen beschrijft de auteur het politieke en militaire geharrewar rond Britse en Amerikaanse topfiguren, de verbitterding en de onderlinge srijd binnen de Duitse strijdkrachten en de dramatische slag om Berlijn zelf.
L.L.S. Bartalits
| |
W. Craig, Opmars en Ondergang. De vernietiging van het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad
Omega Boek, Amsterdam 1974, 423 blz., f 29,50
De auteur heeft de details van de bloedige veldslag tot in de finesses weergegeven. Hij interviewde honderden overlevenden van dit gebeuren. Het resultaat is dat dit boek het beste is dat tot op heden geschreven is over de gigantische veldslag van Stalingrad.
L.L.S. Bartalits
| |
P. Heijboer, Klamboes, klewangs, klapperbomen. Indië gewonnen en verloren
De Haan, Haarlem 1977, 184 blz., geïll., f 27,50
‘Indië’ is in, het plaatjesboek eveneens. Welnu, dit werk bevat enige honderden illustraties en handelt over de geschiedenis van het voormalig Nederlands-Indië. Reden genoeg voor de uitgever dit document op grote schaal - als premieboek - onder het lezers-, c.q. kijkerspubliek te verspreiden.
Voor het eerst werd op deze wijze de gehele drieënhalve eeuw durende koloniale periode in beeld gebracht. De begeleidende teksten en onderschriften zijn informatief. Bovendien - en dit is nagenoeg een unicum wanneer het gaat om een rijk geïllustreerd werk over hetzelfde onderwerp - had de samensteller geen last van nostalgie. Het feit dat het werd opgedragen aan het volk van Indonesië geeft hiervan wellicht reeds een aanduiding.
Contemporaine prenten uit de tijd vóór de 19e eeuw ontbreken helaas nagenoeg. Ze zijn er gewoon niet. De compagniestijd (1602-1799) werd dan ook achteraf van beelden voorzien, vooral in de tijd (± 1815) van de terugkeer van de Hollanders in dit gebied, na het Engelse tussenbestuur.
Schilderijen en de in de vorige eeuw tot ontwikkeling gekomen fotografie laten mijns inziens op redelijk verantwoorde wijze zien hoe het met de aanwezigheid van de Nederlanders in deze kolonie en de positie van de inheemse bevolking was gesteld. Dit is vooral aan de keuze van Heijboer te danken. Uit de grote hoeveelheid materiaal, waarvan zich een groot deel bevindt in de collectie van het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam, kan men ook een andere keuze maken: een van Nederlandse heldenmoed en ethiek en van Indonesische onderworpenheid. Dit inmiddels achterhaalde beeld van de koloniale geschiedenis blijft na het lezen en doorkijken van dit boek zeker niet achter.
P.W. Schilpzand
| |
Wijsbegeerte
Anthony, P.D., The Ideology of Work
Tavistock Publications, London 1977, 340 pp., £8.- |
Baudrillard, Jean, Le miroir de la production ou l'illusion du matérialisme historique
(Synthèses contemporaines) Casterman, Paris/Tournai 1977, 148 pp., BF 245 |
Calvet, Louis-Jean, Marx, Engels, Laforgue, Staline. Marxisme et linguïstique
|
| |
| |
(Langages et Sociétés) Payot, Paris 1977, 208 pp., FF 50,- |
Raulet, Gérard (ed.), Utopie-Marxisme selon Ernst Bloch
(Critique de la politique) Payot, Paris 1976, 331 pp. |
Reisinger, Ferdinand, Der Tod im marxistischen Denken heute
Matthias Grünewald, Mainz 1977, 300 pp., DM 32,- |
Russel, Bertrand, Het ABC van de relativiteit
Boom, Meppel 1977, 166 blz., f 23,50 |
Terwiel, B.J., Boeddhisme in de praktijk
Van Gorcum, Assen/Amsterdam 1977, 119 blz., f 22,75 |
Wiele, Jozef Van de, Nietzsche en het Westerse denken
Acco, Leuven 1976, 135 pp., BF 230 |
Zenck, Martin, Kunst als Begriffslose Erkenntnis. Zum Kunstbegrijf der ästhetischen Theorie Theodor W. Adornos
(ThG 29) Fink Verlag, München 1977, 260 pp., DM 48,- |
| |
Karl Liebknecht, Studies over de bewegingswetten van de maatschappelijke ontwikkeling, Het Wereldvenster, Baarn, 1976, 321 blz. f 32,50.
Dit boek - voor het eerst verschenen in 1922 - is een tamelijk onorthodoxe synthese van de ontwikkeling van de mens in het verleden, het heden en de toekomst. Het gaat Liebknecht erom de basisbegrippen en de wetten van de maatschappij en de cultuur in al hun facetten aan te tonen, maar evenzeer gaat het om het verband tussen ‘onderbouw’ en ‘bovenbouw’ en de interpretatie van op zichzelf beschouwde culturele verschijnselen als religie en kunst, moraal en politiek, arbeid en economie.
L.L.S. Bartalits
| |
Karl Jaspers, Was ist Erziehung? Ein Lesebuch, R. Piper & Co Verlag, München/Zürich, 1977, 388 pp., DM. 19,80.
Een bijzonder belangwekkend, maar ook gevaarlijk boek. Gevaarlijk in zoverre dat men Jaspers goed moet kennen om dit werk te kunnen begrijpen. Het bestaat namelijk uit gerangschikte citaten, uit zeer vele werken van Jaspers over opvoeding. Leest men nu bijvoorbeeld de uiterst belangrijke paragraaf over de opvoeding van de massa's, dan staat daarin dat men eenvoudige vormen van het ware moet uitwerken opdat die een weerslag vinden in de oorspronkelijk bij allen aanwezige Vernunft. Dit is alleen te begrijpen indien men uit de andere werken weet dat Vernunft bij Jaspers die capaciteit is die de mensen eenheden doet zoeken in wat zich aan hen in eerste instantie, zodra hij denkt, niet meer als één voordoet. Men moet dan verder weten dat die Vernunft een van de vormen van het Umgreifende is, en wel die welke ons een inzicht in de Transcendenz kan geven en dat dat inzicht misschien wel niet het uiteindelijke doel van het menselijk leven is, maar wel zijn hoogste vervulling.
Daarnaast vinden we ook zeer praktische aanwijzingen, zoals de paragrafen over de verheffing van de onderwijzer, die gelijkwaardig is en dus ook geacht moet worden aan de docent op ‘hogere’ schooltypes. (Hetgeen aardig aansluiting vindt in de veranderde titulatuur in ons land, waar het personeel van het laatste schooltype al op vooruit loopt door zich docent te gaan noemen.) Ook een opmerking als deze moeten wij echter in het geheel van Jaspers' filosofie nemen.
De citaten komen buitendien uit zeer verschillende werken. Zo zijn er die afkomstig zijn uit autobiografische werken en betrekking hebben op eigen leraren uit de gymnasiumtijd (die overigens niet erg prettig geweest schijnt te zijn); andere citaten komen uit de drie artikelen over het wezen van de universiteit, die men helaas als unzeitgemässe beschouwingen over de vrijheid van de universiteit, van de hoogleraar en het wetenschappelijk onderwijs moet beschouwen, omdat ze in het geheel niet tegemoet komen aan de behoefte aan schools onderwijs van de tegenwoordige student en de behoefte aan grondige vakopleiding in het bedrijfsleven. Maar ook de grote werken als ‘De grote filosofen’, ‘Von der Wahrheit’ en de beroemde driedelige Filosofie zelf worden aangehaald. Een nuttig boek voor wie een algemeen inzicht heeft in de opvattingen van Jaspers. Wat hier over opvoeding gezegd wordt, moet in de discussie over dat onderwerp meeklinken, maar wie Jaspers niet kent, doet er verstandig aan eerst een inleiding te lezen zoals bijvoor- | |
| |
beeld het hoofdstuk dat Stegmüller aan hem besteedt in zijn werk over de hedendaagse filosofie.
C.J. Boschheurne
| |
Biografie
Max Perthus, Henk Sneevliet - Revolutionair-socialist in Europa en Azië
(Sunschrift 105) Socialistische uitgeverij Nijmegen, Nijmegen 1976, 512 blz., f 28,50
Sneevliet moet tot een van de belangrijke revolutionairen van de eerste helft van onze eeuw gerekend worden. Maar doordat hij zich moeilijk onder partijdiscipline kon voegen, ontbreekt hem de achterban die hem regelmatig herdenkt. Hij behoorde tot een groepering die pendelend tussen sociaaldemocratie, marxisme-leninisme en anarchisme actief werkte aan de verheffing van de verworpenen der aarde. Zijn biografie, geschreven door een welhaast even boeiende man, is een belangrijk document van hedendaagse sociale geschiedenis en klassenstrijd.
F. Nieuwenhof
| |
Ernst Kaiser, Paracelsus
(Imago reeks) Wereldvenster, Baarn 1977, 156 blz., f 22,50 (Rowohlt 1969)
In de reeks biografieën hier Philippus Aureolus Theophrastus Bombastus von Hohenheim (1493-1541). Deze wordt wel als de vader van de moderne geneeskunde beschouwd.
Hij zwierf door Europa, schreef een groot aantal werken ook over theologie en alchemie, waarbij de middeleeuwse parallel microcosmos-macrocosmos voor hem een mystieke realiteit was.
Tevens was hij empiricus: een gedetailleerde syphilisbeschrijving is van zijn hand. Hij was ook wetenschappelijk onderzoeker.
Met een inleiding over het Europa in een tijd van grote veranderingen, een chronologisch overzicht van de ontwikkeling van de wetenschap en een uitgebreide bibliografie.
J.H. van Meurs
| |
Godsdienst
Balthasar, Hans Urs von, Der dreifache Kranz
Johannes Verlag, Einsiedeln 1977, 94 pp., DM 11,- |
Bavinck, J.H. en A.H. Edelkoort e.a.,
Bijbel met kanttekeningen. Het boek Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri
Bosch & Keuning, Baarn 1977, 361 blz., f 15, - p. dl., 8 dln f 120,- |
Dannemann, Ulrich, Theologie und Politik im Denken Karl Barths
Matthias Grünewald, Mainz 1977, 276 pp., DM 32,- |
Huitema, J. & J. Vrancken, Voor elkander. Leerlingenboek
Malmberg, Den Bosch/Van In, Iier, s.d., 173 pp., BF 234
Onderschrift: Zien, Toekomst (voor leerlingen & leraars)
Patmos, Kapellen 1977, BF 350, 350, 350 & 295. |
Verhulst, Manu, Van tijd tot tijd. Stilstaan bij de dingen des levens
D.A.P. Reinaert, Zele/Standaard Uitg., Etten-Leur 1977, 231 blz., f 16,90 |
Welte, Bernhard, Die Würde des Menschen und Religion
Josef Knecht, Frankfurt a. Main 1977, 110 pp., DM 148,0 |
| |
Josef Pieper, Über den Begriff der Sünde
Kösel-Verlag, München 1976, 136 pp., DM 14,80
De Duitse filosoof professor Pieper heeft van 1953 tot 1976 aan dit boekje gewerkt. Hij gaat uit van het feit dat ‘men’ tegenwoordig zonde niet meer serieus neemt, maar vindt toch weer belangrijke uitspraken bij moderne wijsgeren en schrijvers, die ons - soms ondanks zichzelf - met het fenomeen zonde confronteren. In korte hoofdstukken ontwikkelt hij dan op zeer heldere wijze, vooral in een moderne interpretatie van Thomas van Aquino, maar tegelijk steeds in contact met andere denkers van verleden en heden, van Oost en West, wat zonde in haar wezen is. De helderheid is niet bedrieglijk, hij behandelt moeilijke aspecten zeer open en wijst eerlijk op het feit dat men, ook als filosoof, hier met een mysterie heeft te
| |
| |
maken. Een zeer belangrijk werk, dat in zijn kortheid priesters, leken, die openstaan voor anders denken dan wat de meerderheid ‘als te geloven voorhoudt’, echt helpen kan. Ook tot het beter verstaan van het openbaringsgegeven van de zonde.
J.H. Nota
| |
Franz Muszner, Petrus und Paulus - Pole der Einheit
(Quaestiones Disputatae 76) Herder Verlag, Freiburg 1976, 142 pp., DM 24,80
‘Eine Hilfe für die Kirchen’ luidt de ondertitel. Immers de Roomskatholieke Kerk verstaat zich als de kerk van Petrus, terwijl de kerkelijke gemeenschappen uit de Reformatie zich herkennen in Paulus. Is er in het Nieuwe Testament een werkelijke tegenstelling tussen deze apostelen?
Deze heldere, overzichtelijke en leesbare studie - voor exegetische werken een benijdenswaardige combinatie van eigenschappen - brengt overtuigend naar voren wat op een romaanse afbeelding van de Dom van Oviedo valt te zien: Petrus houdt met zijn linkerhand de sleutel, symbool van de door Christus verleende macht en gezag, vast, terwijl hij met de andere hand verwijst naar Paulus, mede-apostel, die zijn brieven omklemd houdt. De nieuwtestamenticus van Regensburg laat in de figuren van Petrus en Paulus de blijvende spanning tussen charisma en instituut naar voren komen. De theologie van Paulus wordt erkend door de kerk van Petrus, terwijl na de dood van Petrus in de nieuwtestamentische geschriften een toenemende waardering en erkenning van de centrale plaats van de eerstgeroepen apostel valt waar te nemen. Vanuit deze gegevens worden perspectieven zichtbaar gemaakt voor een toenadering tussen Rome en Reformatie. Bijzonder lezenswaardige lectuur voor allen die de oecumene aandachtig volgen willen op geleide van dit tweespan.
G. Wilkens
| |
Literatuur
Aust, Hugo, Literatur des Realismus
(Sammlung Metzler, 157) Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart 1977, 113 pp., DM 8,80
Austriaca. Beiträge zur österreichischen Literatur. Festschrift für Heinz Politzer zum 65. Geburtstag
Max Niemeyer, Tübingen 1975, 495 pp., DM 80,- |
Auwera, Fernand, Bloemen verwelken, schepen vergaan
Standaard Uitg., Antwerpen/P.N. van Kampen, Amsterdam 1976, 177 pp., BF 295 |
Brantlinger, Patrick, The Spirit of Reform. British Literature and Politics 1832-1867
Harvard University Press, London 1977, 293 pp., £9.80 |
Carmiggelt, S., Vroeger kon je lachen
De Arbeiderspers, Amsterdam 1977, 173 blz., f 16,- |
Frenzel, Elisabeth, Motive der Weltliteratur
Kröner Verlag, Stuttgart 1976, 823 pp., DM 25,- |
Gelpi, Albert, The Tenth Muse. The Psyche of the American Poet
Harvard University Press, London 1975, 327 pp., £11.25 |
Houten, Boudewijn van, Hoerenlopen
Manteau, Brussel/Den Haag 1977, 167 pp., BF 255 |
Lasoen, Patricia, Een zachte, wrede, okerbruine dood
Manteau, Brussel/Den Haag 1976, 46 pp., BF 125 |
Levy, Eugene, James Weldon Johnson. Black Leader Black Voice
University of Chicago Press, London 1976, 380 pp., £5.50 |
Maele, Marcel van, Tweeluik
Manteau, Brussel/Den Haag 1977, 41 pp., BF 165 |
Mecklenburg, N. (Hrsg.), Literarische Wertung
(dt 43) M. Niemeyer Verlag, Tübingen 1977, 211 pp., DM 12,80 |
Poesie album 115, Volker Braun
Neues Leben, Berlin 1977, 32 pp., 0,90 Mark |
Poesie album 116, Hermann Hesse
Neues Leben, Berlin 1977, 32 pp., 0,90 Mark |
Poesie album 117, Konstantin Biebl
Neues Leben, Berlin 1977, 32 pp., 0,90 Mark |
Rasputin, Valentin, Die letzte Frist
Deutsche Verlags-Anstalt, Stutgart 1976, 178 pp., DM 19,80 |
Reich-Ranicki, Marcel, Nachprüfung.
|
| |
| |
Aufsätze über deutsche Schriftsteller von gestern
Piper, München/Zürich 1977, 312 pp., DM 32,- |
Roobjee, Vincent en Astrid van Gogh verdwijnen in een korenveld
Manteau, Brussel/Den Haag 1977, 361 pp., BF 395 |
Schleyer, Winfried, Die Stücke von Peter Hacks. Tendenzen-Themen-Theorien
(LGW 20) Klett Verlag, Stuttgart 1976, 201 pp., DM 19,50 |
Speliers, Hedwig, De mens van Paracelsus
Manteau, Brussel/Den Haag 1977, 63 pp., BF 185 |
't Hooft, Jotie, Schreeuwlandschap
Manteau, Brussel/Den Haag 1976, 48 pp., BF 125 |
Valkman, Piet, Rode papaver
Manteau, Brussel/Den Haag 1977, 183 pp., BF 255 |
Vlierden, B.F. Van, De structuur van Guido Gezelles ‘Dien Avond en die Rooze’
Koninklijke Vlaamse Academie voor Nederlandse Taal- en Leterkunde, Gent 1972, 48 pp. |
Waldmann, Günter, Kommunikations-ästhetik 1
(UTB 525) Fink Verlag, München 1976, 306 pp., DM 19,80 |
Weinrich, Harald (Hrsg.), Positionen der Negativität
(Poetik und Hermeneutik VI) Fink, München 1975, 581 pp., DM 36, - (kt.)/58, - (Ln.) |
Widhammer, Helmuth, Die Literaturtheorie des deutschen Realismus (1848-1860)
(Sammlung Metzler 152) Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart 1977, 108 pp., DM 9,80 |
| |
Kahlil Gibran, De Profeet, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1977, 120 blz., BF. 450.
Deze Jubileum-uitgave is een buitenkansje voor bibliofielen. Hier wordt hun een luxe-editie aangeboden, geïllustreerd met twaalf reprodukties van de eerste Engelse uitgave. Het overvloedig gebruik van deze zweverige teksten in liturgische vieringen blaast nu reeds geruime tijd het Gibranisme van de jaren twintig nieuw leven in. De Libanese Engels-schrijvende dichter en kunstenaar Kahlil Gibran (1883-1931) blijft daarbij zo goed als onbekend, alsook zijn twee andere werkjes (The Garden of the Prophet en The Death of the Prophet) die in het spoor van The Prophet zijn verschenen. Mocht het Gibranisme nog een tijdje aanhouden - en niets laat het tegendeel vermoeden - dan zullen we eerlang weer kennis mogen maken met de visies van de profeet over de natuur en over de verhouding van de mens tot God.
H. Roeffaers
| |
Fernand Auwera, Bloemen verwelken, schepen vergaan... (Glp 52), Standaard Uitgeverij/P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam, 1976, 177 blz., BF 295
In ‘Scenes uit een huwelijksleven’ heeft Ingmar Bergman de evolutie in beeld gebracht van een huwelijksrelatie naar een nulpunt toe en wat daar voorbij nog mogelijk is. Auwera in zijn boek verwoordt het verloop van een relatie buiten het huwelijk die haar nulpunt bereikt. Daar voorbij blijkt niets meer mogelijk, de afrekening van de man met zijn vriendin is onthutsend-aangrijpend en totaal. Het hoofdpersonage is in zijn vrije uren na kantoor toneelschrijver, niet zonder succes, hoewel zijn laatste stuk afgekraakt is. Ongeveer gelijktijdig is er een einde gekomen aan zijn verhouding met Anja, een actrice waarop hij gek verliefd is, maar die er plots niets meer in ziet. Het boek begint met de vlucht van de man naar een hotel in een provinciestadje, zogenaamd om rustig aan een nieuw toneelstuk te werken. Hij probeert opnieuw toenadering te zoeken tot Anja en tot kort voor het einde van de roman lijkt de titel bewaarheid te zullen worden. Dan komt de verbijsterende anti-climax. Auwera's love story getuigt van de grote kwetsbaarheid van mensen in een liefdesverhouding. Dat het nergens wegzakt in het cliché, de trivialiteit of welk goedkoop verbaal optimisme dan ook bewijst het vakmanschap en het niveau van de auteur.
J. Gerits
| |
Herman Teirlinck, Het gevecht met de engel, Manteau, Brussel/Den Haag, 1976, 524 blz., f 32,50.
Dit is de 5e druk van deze in 1952 ver- | |
| |
schenen roman. Het wordt wel de synthese van Teirlincks oeuvre genoemd. Een belangrijk boek is het in ieder geval, maar het is geen boek om eens even te gaan lezen, het verlangt van de lezer heel wat inspanning.
Er is namelijk een veelheid van verwikkelingen, een groot aantal personen, terwijl ook de structuur nogal gecompliceerd is.
Het boek is verdeeld in twee delen: deel één speelt vanaf 1343 tot 1922, deel twee van 1920 tot 194...
Hoofdstuk 1 bestrijkt de periode 1343-1862 waarin verteld wordt over drie geestelijken, waaronder Jan van Ruusbroec, die zich terugtrekken in het Zoniënwoud, ‘de heerlijkste beukenkroon van West-Europa’.
Vijftien jaar later wordt het lijk van J. van Ruusbroec gevonden, nog fris en gaaf, terwijl het een fijne rozegeur verspreidt. Dit is het begin van veel wonderen en het ontstaan van een bedevaartsoord, Onze-Lieve-Vrouw-Welriekende. Rond de daar gebouwde kapel speelt zich dan de rest van het verhaal af.
Een drietal milieus worden tegenover elkaar gesteld: de oerbewoners van het Zoniënwoud, de Jeroens, die leven van bloed, vlees, natuur, spel, zang en liefde, tegenover de bewoners van het kasteel, de decadente klasse van de Caloens en Maleizen. Als derde partij zien we de bewoners van het dorp, die de strijd tussen de eerder genoemde partijen, lijdzaam en bevreesd beschouwen.
Dat ‘Het gevecht met de engel’ een synthese is van zijn werk, klopt inderdaad, omdat we in de personages een aantal belangrijke personen uit vroegere werken terugvinden, in de Jeroens bijvoorbeeld een Speermalie, in de Caloens een Rolande en wellicht een Serjanszoon en zo zijn er nog wel meer raakvlakken te vinden.
Met dit vitalistische epos heeft Teirlinck nog eens duidelijk de voorname plaats die hij in onze letterkunde inneemt, onderstreept.
C. Free
| |
Max Bucher, Werner Hahl, Georg Jäger, Reinhard Wittmann (Hrsg.), Realismus und Gründerzeit. Manifeste und Dokumente zur deutschen Literatur 1848-1880
Band 1. Einführung in den Problemenkreis
Metzler, Stuttgart 1976, 502 pp., 24 Abb., DM 70,-
De programmatische verantwoording van het reeds vroeger verschenen 2e deel krijgt in dit boekwerk gulle ruimte, keurig in 2 gave gehelen opgedeeld: de historisch-theoretiserende inleiding tot de problemen (pp. 1-257), daarna de afbeeldingen, biografieën en bronnenbibliografie (259-483) plus registers. Over de (noodzakelijk beperkte) hordenloop langs de deelproblemen (het begrip realisme, het idealisme, de kritiek op het historisme, literatuurkritiek, progressiviteitsideologie, theologisering, afbraak van de traditie, poëtologie en maatschappij, dorpsverhaal als genre, metafysica van het tragische, drama en theater, boekhandel, auteursstatus, literair publiek) valt uiteraard veel te zeggen, maar de nadruk moet liggen op de bedoeling: het gaat er uitsluitend om in de huidige literairwetenschappelijke heroriënteringsfase de discussie documentgericht op de historische verstaanbaarheid te fixeren. Daarom is niet het eigen standpunt van de uitgevers doorslaggevend, evenmin dat van de geldende literatuurgeschiedenis, maar uitsluitend het actualiteitsreliëf van de historische periode zelf; waar thans (terecht) het accent ligt op auteurs als Keller, Raabe en Storm, moeten de auteurs het recht laten aan Auerbach, Gutzkow en Freytag. Uiteraard zit er ook wat tendens aan vast; deze periodes, en zo niet dan toch hun markante auteurs, zijn literairhistorisch bekneld geraakt door de opkomende reputatie van de antibewegingen of outsiders, daarom moet hier de correcte tijdssituatie hersteld, wil een intrinsieke evaluatie mogelijk worden. Gelukkig het wetenschappelijke klimaat dat dergelijke bronontsluitingen nodig heeft!
C. Tindemans
| |
Ruth Bernard Yeazell, Language and Knowledge in the Late Novels of Henry James, The University of Chicago Press, Chicago and London 1976, VII + 143 pp.
Als meester van de ‘point of view’-techniek heeft James in zijn romans en verha- | |
| |
len herhaaldelijk gedemonstreerd hoe een auteur werkelijkheidservaring kan laten filteren door de subjectiviteit van een personage, zodat de vertrouwde werkelijkheid voor de lezer vervreemdend aandoet. Ruth Yeazell betoogt in deze studie dat de ‘late James’ dit vervreemdingseffect door technische en stijlmiddelen zodanig weet te intensifiëren dat het zelfs voor de lezer moeilijk wordt terug te vallen op zijn kennis van de realiteit om de raadsels in de romantintrige te ontrafelen.
Haar boek is een zorgvuldige studie van meesterwerken als The Ambassodors, The Wings of the Dove en The Golden Bowl. Ruth Yeazell illustreert haar betoog met veelvuldige en vaak uitgebreide citaten uit de romans. De inzichten die ze aanbrengt zijn waardevol voor een beter begrip van het geheel van James' woordkunst. Wat echter ontbreekt is een romantheoretische conclusie, waar toch het hele betoog naar lijkt te verwijzen: de eigen aard en de diepere betekenis van de fictionele wereld die James in zijn latere boeken schept, wordt nergens theoretisch-kritisch gefundeerd. Het boek beantwoordt voldoende de vraag naar het hoe, maar onvoldoende die naar het waarom. Het is niet omdat James zo graag de finale conclusies aan de lezer overliet, dat een studie over James noodzakelijk hetzelfde hoeft te doen.
Guido Kums
| |
Literatuurwetenschap
Jürgen Trabant, Elemente der Semiotik C.H. Beek, München, 1976, 119 pp., pb., DM. 16,80
Manfred Hardt, Poetik und Semiotik. Das Zeichensystem der Dichtung
(Konzepte 20) Max Niemeyer, Tübingen, 1976, 173 pp., DM. 24,-
Ferruccio Rossi- Landi, Semiotik, Ästhetik und Ideologie
(RH 223) Carl Hanser, München, 1976, 186 pp., DM. 16,80
Op inderdaad simpele wijze (waar de groei van de semiotiek als discipline, zowel linguïstisch als cultuurwetenschappelijk, al een hoge graad van complexiteit heeft bereikt) legt J. Trabant nog eens uit wat de studie van de tekens en het teken-proces inhoudt. Na het (kritische) defilé van de opvattingen, zet hij ook zijn eigen oriëntering uiteen die inhoud van het teken opvat als een ‘handeling’; zijn visie is zonder meer boeiend maar blijft op nogal wat vitale punten (bovendien ook wat de repercussies betreft) betwistbaar en gelijkhebberig. M. Hardt (te sterk gebonden aan zijn romanistische eenzijdigheid) beoordeelt ook kritisch de bruikbaarheid van bestaande semiosismodellen (Propp, Lévi-Strauss, Greimas, Todorov, Barthes); die te enge intralinguale categorieën breidt hij uit met extralinguale criteria wat boeiende expedities in Dante, Mallarmé en Beckett als demonstraties van zijn aanpak oplevert. Duidelijk wordt beslist wel dat natuurlijke taal en literaire taal volkomen verschillende objecten zijn. Rossi-Landi berijdt (meesterlijk) zijn stokpaardje: de werkelijkheid (onder welk aspect ook beoordeeld) is een teken-totaliteit die nooit tot enkel de ‘artistieke’ componenten beperkt kan blijven maar altijd ook maatschappelijk-ideologisch geconditioneerd is. Zonder op zijn beurt doctrinair te worden beklemtoont S. deze basisidee in een panorama van 13 bijdragen die elk voor zich en allemaal samen het teken-universum verkennen volgens zijn methodologische standpunten.
C. Tindemans
| |
Claudine Normand, Métaphore et Concept (Collection Dialectiques), Editions Complexe, Bruxelles, 1976, 164 pp.
De metaforen worden hier gesitueerd niet in hun retorisch of poëtisch gebruik maar ten opzichte van het conceptuele, in de wetenschappelijke discursus. In een eerste deel onderzoekt S'ster het nieuwe en oude statuut van de metaforen t.o.v. de concepten. Daarna onderzoekt ze in de recente geschiedenis van de linguïstiek hoe de ‘organistische’ metaforen functioneren. Uiteindelijk volgt in het hedendaagse daglicht van de Lacaniaanse psychoanalyse een pleidooi voor een bewuster hanteren van het metaforische, en gelijktijdig voor een voorzichtiger omspringen met deze taalverschuivings-procedures. Voortdurend ook klinkt een pleidooi door voor een minder eenzijdig, monoplaan, verstarrend taalgebruik in
| |
| |
conceptuele categorieën. Deze erg ruim opgevatte studie raakt een wezenlijk kernpunt van de hedendaagse (niet enkel linguïstische) theorievorming. Het wekt geen verbazing dat het essay van Normand nog hier en daar onrijp aandoet, maar een benadering wordt ontworpen, en dat is reeds heel wat en heel nuttig. Ook voor niet-linguïsten boeiende lectuur, al dient men wel een beetje thuis te zijn in de Franse denkwereld en denktrant.
Eric De Kuyper
| |
Theater
Brereton, Geoffrey, French Comic Drama from the Sixteenth to the Eighteenth Century
(UP 607) Methuen, London 1977, 300 pp., £4.90 |
Bronnen, Arnolt, Begegnungen mit Schauspielern
(dialog) Henschelverlag, Berlin 1977, 136 pp. (geïll.), DDR 4, - Mark |
Evans, G.B. (ed.), Shakespeare. Aspects of Influence
(Harvard English Studies 7) Harvard University Press, London 1976, 211 pp., £3,- |
Grimm, Jürgen, Roger Vitrac. Ein Vorläufer des Theaters des Absurden
Fink Verlag, München 1977, 64 pp., DM 16,80 |
Hammel, Klaus, Rom oder Die zweite Erschaffung der Welt. Komödie
(Edition Neute Texte) Aufbau Verlag, Wien/Weimar 1976, 121 pp., DDR 4,50 M. |
Jean, Georges, Le Théâtre
(Peuple et Culture 27) Seuil, Paris 1977, 186 pp. |
Krämer, Ursel, Originalität und Wirkung der Komödien Paul Scarrons
(Kölner Romanistische Arbeiten, Neue Folge-Heft 48) Droz, Genève 1976, 264 pp. |
Kroetz, Franz Xaver, Weitere Aussichten... Ein Lesebuch
Kiepenheuer & Witsch, München 1976, 626 pp. (geïll.), DM 29,80 |
Mayer, D. & K. Richards (ed.), Western Popular Theatre
Methuen, London 1977, 287 pp., £6.20 (geïll.) |
Melchiori, Giorgo, Shakespeare's Dramatic Meditations
Clarendon Press: Oxford University Press, London 1976, 206 pp., £7.50 |
Motekat, Helmut, Das zeitgenössische Drama
(Sprache und Literatur 90) Kohlhammer, Stuttgart 1977, 204 pp., DM 22,- |
Pavis, Patrice, Problèmes de sémiologie théâtrale
(Collection ‘Genres et Discours’ 2) Les Presses de l'Université du Québec, Québec 1976, 166 pp. |
Schütze, Peter, Peter Hacks. Ein Beitrag zur Ästhetik des Dramas
(Literatur im historischem Prozess, Bd. 6) Scriptor, Kronberg/Ts 1976, 303 pp., DM 19,80 |
Schumacher, Ernst, Brecht-Kritiken
Henschelverlag, Berlin 1977, 376 pp. (geïll.), DDR 13, - M. |
Speaight, Robert, Shakespeare. The Man and his Achievement
Dent & Sons, London 1977, 384 pp. (geïll.), £6.50 |
Ubersfed, Anne, Lire le théâtre
(Classiques du peuple ‘Critique’ 3) Editions Sociales, Paris 1977, 309 pp. |
| |
Zdenko Skreb, Grillparzer. Eine Einführung in das dramatische Werk. Scriptor, Kronberg/TS. 1976, 285 pp., DM. 68.
Als grote dramatische literatuur wordt het oeuvre van F. Grillparzer (1791-1872) ruim gevierd maar als theaterauteur is hij nauwelijks over de Oostenrijkse scène heen naar het buitenland gereisd; gewrongen tussen Duitse hoogklassiek en burgerlijk drama is zijn positie duidelijk te ongewoon geweest om als zichzelf te worden erkend. S. wil heel helder de grondlijnen van dit oeuvre aangeven, wel aanleunend bij de beschikbare vakliteratuur maar niet acrobatisch pogend boven op vorige commentatoren te prijken met een eigen wimpel. Hij tekent zorgvuldig uit wat Grillparzer zo onderscheidt: de opvatting van het literaire beroep (het gevoel van een belangrijke maatschappelijke zending), de vertrouwdheid met het werelddrama, zijn idee van het drama. Centraal staat in het drama de afkeer van het held-complex: het onbewuste in de mens domineert het leven, niet de persoonlijke verstands- of gevoelsschuld wordt dramatische opdracht, maar de natuurdrang d.w.z. de tragiek van de
| |
| |
succesloze rebellie tegen het bestaande. Dit gaat S. na in de diverse stukken: zijn aanlopen tegen de toestand van de wereld (niet politiek, veeleer ontologisch), zijn projectie van de eros, de onsentimentaliteit van de komische figuren. Waarom werd deze organische weerstand tegen conventie en conservatisme door zijn progressieve tijdgenoten (en later) niet opgemerkt, althans niet erkend? S. wijst wat achteloos naar het voorgrondsengagement van ook onze tijd waarin de dagpolitieke rebellie grotere bijval verwerft dan het ongenadig knagen aan fundamentele problemen. Uit deze melancholie is alleen voor de literatuurwetenschap zelf enige troost te puren.
C. Tindemans
| |
Ronald Gray, Brecht the Dramatist. Cambridge UP, Cambridge 1976, 232 pp., £2.95.
Manfred Wekwerth, Brecht? Berichte Erfarungen. Polemik. Carl Hanser, München 1976, 168 pp., (RH 213), DM. 14,80.
Waar Gray het stramien van zijn 1e uitgave (1961) heeft bewaard, is zijn visie wel sterk verschillend. Brecht wordt volkomen ingepast in de traditie van het politieke theater en naar deze voorwaarde wordt dan zijn inbreng beoordeeld. Baal ziet S. als alterego dat doorheen het hele oeuvre terugkeert; zorgvuldig zij het wat pedant is de iets te betweterige analyse van de indoctrinatiestukken (wel is de suggestie van parodie erg verrassend en de verwerping van Die heilige Johanna toch ook). De discussie over Brechts theorie (uiteraard het V-effect) opent nieuwe vlakken, vooral over de anti-Aristoteles-manie. S. ontdekt aan de anti-nazi-stukken betere dan gebruikelijke aspecten. Scherpe kritiek ontvangen Galilei, Mutter Courage en Puntila; Sezuan noemt S. traditioneel en existentialistisch terwijl Der kaukasische Kreidekreis (hooggewaardeerd) een drama zonder enig politiek reliëf zou kunnen zijn. Ondanks al deze afwijkende oordelen is deze studie bepaald niet reactionair; ze is integendeel een gave poging om aan de idolatrie te ontkomen door de steeds weer beleden geloofspunten heel erg scherp te onderzoeken. Dat doet Wekwerth overigens ook, op zijn manier. Enerzijds vecht hij tegen de Brecht-afvalligen (ook in eigen DDR) aan, anderzijds herbevestigt hij de fundamentele bedoelingen van Brecht, zij het met beklemtonen van de noodzakelijke verdere evolutie. Zo krijgen de dogmatici ongelijk (hij kaffert met name het Berliner Ensemble nogal uit) en zingt hij de genuanceerde levensles uit die Brecht omstandig op noten heeft gebracht. Naar zich laat aanzien, met succes, aangezien S. sedert kort terug bij het Berliner Ensemble in dienst is getreden.
C. Tindemans
| |
Film
Balio, Tino, The American Film Industry
The University of Wisconsin Press, Wisconsin/London 1977, 508 pp. (geïll.), £5.25 |
Fellini, Federico, Casanova
(detebe 55/VII) Diogenes Verlag, Zürich 1977, 253 pp. (geïll.) |
| |
H.J. Syberberg, Filmbuch
Nymphenburger, München 1976, 314 pp., (geïll.), DM 24,-
De cineast van Karl May, Ludwig-Requiem für einen jungfräulichen König en een Hitler-film die binnenkort moet uitkomen schrijft in dit boek erg intelligente dingen over - voor het merendeel - zijn eigen films. Maar de opzet lijkt toch een pleidooi pro domo, en een scherp polemiseren tegen de Duitse filmkritiek die zijn waarde niet heeft willen erkennen. Om dit te documenteren heeft de cineast een lexcon van 35 pagina's opgesteld waarin alle schimpwoorden tegen hem gericht door deze kritiek alfabetisch gerangschikt worden. Daarop volgt dan een uitvoerig persdossier uit de Franse pers, die doorgaans uiterst positief ingesteld was t.o.v. Syberbergs filmoeuvre. Deze Frans-Duitse recensentenslag is echter niet erg boeiend - al kan ze in de moeilijke context waarin de cineast heeft moeten werken wel verklaard worden. Maar toch: S. bezit niet de polemische venijnigheid (van bv. een Niezsche, om maar eens een prestigieus model te nemen) die aan
| |
| |
het geheel buiten de documentaire waarde ook nog literaire allure zou geven. S. stikt in het provincialistische van zijn omgeving; zijn geschriften zijn hier een uiting van en een reactie tegen. Als dusdanig dus, voor een ieder die in de tragedie van de Duitse film geïnteresseerd is, onmisbare lectuur. Want tragisch is het wel te moeten constateren dat zoveel origineel talent enkel door het buitenland - met de kwade gevolgen vandien - moest erkend worden... Ook bij ons kent men dat soort situaties.
Eric De Kuyper
| |
Raymond Chandler, The Blue Dahlia
Elm Tree Books/Hamish Hamilton, London 1976, 139 pp. (geïll.), £3.95
Op enkele weken tijd schreef R. Chandler dit draaiboek voor de mensen van ‘Paramount’ die dringend een filmonderwerp nodig hadden waarin ze vlug hun star Alan Ladd konden doen optreden, alvorens deze naar het front vertrok. Het resultaat ligt hier voor; maar het interessante is wel het inleidende hoofdstuk geschreven door producer John Houseman, die het verhaal van de totstandkoming - en meteen ook iets van de werkwijze in het Hollywood van de jaren veertig - in detail neerschreef. Een boeiend document, een onderdeel uit de nog te weinig gekende geschiedenis van de rol van de scenarioschrijver in de droomfabriek Hollywood. M.J. Bruccoli schreef een nawoord waarin hij de plaats en rol van R. Chandler in de filmindustrie situeert.
Eric De Kuyper
| |
Kunst
Dr. Hans Vlieghe, De schilder Rubens
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1977, 176 blz., geïll., f 39,50
In de sfeer van het Rubensjaar is dit boek tot stand gekomen.
De auteur is er in geslaagd een boek samen te stellen waaraan ook de niet-kenner plezier kan beleven, dit komt vooral door de uitvoerige informatie bij de zwart-wit afbeeldingen die zo gevarieerd gekozen zijn, dat alle facetten van deze grote schilder worden belicht. Vanaf zijn vroegste jeugd, geboren 1577 te Siegen, tot aan zijn overlijden, 1640 te Antwerpen, volgen wij zijn ontwikkeling: zijn verblijf in Italië waarvan de invloed duidelijk te zien is, de vriendschap met de hertog van Mantua waar hij de portreten schilderde van de Gonzaga's. Als hofschilder bij Albrecht en Isabella, die hem vele opdrachten verschaften en waar hij ook een diplomatieke functie vervulde.
Belangrijk zijn de altaarstukken en niet te vergeten de ontwerpen voor wandtapijten.
Bovendien bevat het boek nog 40 kleurenreprodukties. Zoals ook de voorgaande boeken die in deze serie verschenen zijn over Johannes Vermeer van Albert Blankert en Van Gogh achterna van Marinus Schroevers en Dirk de Herder een prima verzorgde uitgave.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
Henri Zerner en Helmut Börsch-Supan, Tout l'Oeuvre peint de Caspar David Friedrich, (Coll. Les Classiques de l'Art), Paris, Flammarion, 1976, 116 pp. (geïll.).
Dank zij de vernieuwde belangstelling voor het cultureel fenomeen dat wij het Romantisme noemen, zijn ook de Duitse romantische schilders meer op de voorgrond komen te staan: Füssli, Ph.O. Runge, H. Vogeler, en vooral de grote figuur C.D. Friedrich. Deze publikatie omvat een beredeneerde catalogus van Friedrichs werken. Börsch-Supan zorgde niet alleen voor het vermelden van de technische gegevens, hij voegde hieraan ook een korte maar degelijke analyse van elk werk toe, alsmede een aanvaardbare symbolische interpretatie. De inleiding van Zerner volstaat voor een eerste kennismaking, terwijl meer dan zestig verzorgde kleurplaten ons toelaten rond te wandelen in een ideaal C.D. Friedrich-museum. Wie over deze belangrijke figuur meer wil weten, verwijzen we naar J.C. Jensen, C.D. Friedrich Leben und Werk (DuMont Kunsttaschenbücher, Köln 1974).
J.F. Du Bois
|
|