Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1002]
| |
Een beeldverhaal over mens en wereld
| |
[pagina 1003]
| |
pedie nog een aantal eveneens originele kenmerken. Op de eerste plaats is er de bewuste keuze voor een thematische aanpak van de behandelde onderwerpen in tegenstelling tot de gebruikelijke alfabetische volgorde. Deze keuze is begrijpelijk en beslist te rechtvaardigen: alfabetisch gerangschikte woorden (en begrippen) rukken van nature zeer verwante onderwerpen vaak ver uit elkaar en vergen dan verwijzingen naar ver verwijderde bladzijden in wellicht andere boekdelen van het werk. Om evenwel het gebruikelijke en nog altijd wenselijke opzoeken van een bepaald woord of begrip mogelijk te maken, werd in het vierde en laatste deel een alfabetisch register opgenomen, 176 pagina's groot en met ruim 30.000 trefwoorden. Een tweede kenmerk vloeit voort uit de beslissing om elk van de 888 thematisch behandelde onderwerpen onder te brengen in slechts twee, tegenover elkaar opengeklapte pagina's, die makkelijk in hun geheel overzien kunnen worden. Natuurlijk hebben de ontwerpers wel ingezien dat het ontegensprekelijk visueel en didactisch voordeel van dit procédé ook zijn beperkingen heeft: het houdt een vaak al te kunstmatige compartimentering in van het behandelde onderwerp. Voor een beter en vollediger begrip van een op twee bladzijden afgerond geheel van kennis bleken zogeheten zie-ook-verwijzingen naar andere artikelen wenselijk en zelfs onmisbaar. Op één punt zijn de uitgevers (noodgedwongen?) afgeweken van de voorrang die overal elders aan de illustratie gegeven werd. Het vierde deel eindigt inderdaad met een 48 bladzijden tellende ‘chronologie’, grotendeels tekst in zes verticale kolommen, per blz. verdeeld. Daarin kan men vanaf het jaar 4.000 tot op heden de markantste feiten uit de geschiedenis van de mensheid opsporen volgens de rubrieken: belangrijkste gebeurtenissen, de lage landen, godsdienst en wijsbegeerte, letterkunde, beeldende kunsten, muziek, wetenschap en techniek. Merken wij al dadelijk op dat het ruime en doorlopende belang dat in deze tabellen aan ‘godsdienst en wijsbegeerte’ wordt gehecht opvallend contrasteert met de beperkte, vaak uiterst summiere behandeling van deze onderwerpen in het corpus van de encyclopedie. Op dit o.i. belangrijk onderscheid komen wij nog terug. Rest ons nog in een paar woorden te beschrijven hoe deze recente summa van onze kennis als geheel geconcipieerd werd. De samenstellers leggen nogal zwaar de nadruk op de bijzonder logische, a.h.w. voor de hand liggende opbouw van het hele werk, zoals die in de volgorde van de hoofdstukken tot uiting komt: het heelal, de aarde, de levende natuur, de mens, van verleden tot heden, de lage landen (apart hoofdstuk voor de Nederlandstalige editie), de onderzoekende mens (wetenschap), de vernuftige mens (techniek) en de reeds vermelde chronologie. Elk van deze hoofdstukken (de chronologie uitgezonderd) begint met een langere tekst, die zowel het behandelde onderwerp inleidt als het betreffende hoofdstuk in het geheel situeert. | |
[pagina 1004]
| |
(On)volkomenheden in steekproevenEnigszins overweldigd door een boekdrukkunstige prestatie die met zoveel wetenschappelijke onderlegdheid, technisch vakmanschap en noeste vlijt tot stand kwam voelt elke recensent zich wat onbehaaglijk wanneer hij meent naast positieve ook enige negatieve kritiek te moeten uiten. De moed daartoe put ik dan maar uit de laatste opmerking van de samenstellers, dat ‘ofschoon er met grote zorgvuldigheid is te werk gegaan, er niettemin onvolkomenheden’ geconstateerd zullen kunnen worden. En in de publicitaire verzekering dat ‘omdat alles in samenwerking met de grootste autoriteiten gedaan is, elke specialist zal zeggen: ja, zo is het’. Om mij even tot mijn specialiteit te beperken heb ik het hier bij wijze van steekproef over de thematische behandeling van de kristallografie. Tot mijn spijt constateer ik dat daar inderdaad onvolkomenheden, zelfs ‘fouten’ en inconsequenties voorkomen. Ik beweer niet dat mijn nogal uitvoerige kritiek symptomatisch is voor de hele opzet, maar zij illustreert toch wel de misschien nog onderschatte moeilijkheden die de hoger beschreven opties met zich meebrengen: het hele onderwerp afronden op twee pagina's, voorkeur voor illustraties en die dan zoveel mogelijk in kleur, een tegelijk beknopte en aan de lezer niet-specialist aangepaste hoofdtekst. Ik laat hier in het midden of bepaalde onnauwkeurigheden wellicht aan een gebrekkige vertaling te wijten zijn. Vanzelfsprekend leent een wetenschap als de kristallografie zich tot een uitgesproken visuele behandeling. Toch heeft de hier ondernomen poging om de hele kristallografie in twee bladzijden af te ronden wat van een gok, al werden hier terecht zie-ook-verwijzingen ingelast naar andere artikelen. De hoofdtekst is voortreffelijk tot ongeveer half-weg: daarna worden een aantal wetenswaardigheden opgesomd, waarvan het onderling verband veelal ondoorzichtig blijft. Een keer wordt zelfs een verband vermeld dat er helemaal niet is! De laatste zin nl. knoopt (terecht) aan bij het aan de gewone lezer vertrouwde verschijnsel van de ‘polaroïd brilleglazen’: ‘Polaroïd brilleglazen bestaan dan ook uit een samenstelsel van heel veel kleine kristallen’. Dit ‘dan ook’ suggereert een logisch of feitelijk verband met de vorige zin, waar het vermogen van sommige kristallen behandeld werd om het polarisatievlak van het licht te draaien. De werking van de polaroïd brilleglazen hangt samen met de zogeheten differentiële absorptie (van vaak langgestrekte kristallen) en heeft niets met het voorafgaande te maken. De kristallograaf kijkt trouwens verbaasd op, wanneer hij in die voorlaatste zin leest dat ‘vrijwel alle doorschijnende kristallen het polarisatievlak draaien’, waar hij pertinent weet dat dit een eerder uitzonderlijk verschijnsel is dat om redenen van symmetrie slechts in enkele kristalklassen kàn voorkomen. Om nog even op de hoofdtekst terug te komen: waar gezegd wordt dat de röntgenanalyse van de (inwendige) kristalstructuur ‘ook met een telbuis’ | |
[pagina 1005]
| |
kan geschieden, dan zegt de specialist ongetwijfeld ‘ja, zo is het’, maar de gewone lezer zoekt tevergeefs - tot in het register - wat een ‘telbuis’ is. Ook in de verklaring van het principe van de röntgenanalyse is een typografische fout of dubbelzinnigheid geslopen, nl. haakjes in plaats van komma's: ‘de wet van Bragg geeft het verband aan tussen de golflengte van de straling (de afstand tussen de roostervlakken) en de hoek van de inval’... Correcter en in elk geval ondubbelzinniger ware het geweest hier de haakjes door komma's te vervangen, aangezien het om drie van elkaar onafhankelijke elementen gaat. Op het samenspel tussen hoofdtekst/bijschriften én de illustraties valt ook wat aan te merken. Het voor de onbevangen lezer toch wel moeilijke punt van de massaverdeling in de zogeheten ‘eenheidscel’ had m.i. in fig. 1 of 2 uitdrukkelijk geïllustreerd moeten worden. De verwijzing naar het artikel ‘aggregaattoestand, vaste stoffen’ blz. 1506 in het derde deel waar de hier slechts beschreven roosterstructuur van Nacl wél degelijk afgebeeld wordt, is evenmin een hulp, want die afbeelding is onvolledig en laat juist niet zien hoe één van beide ionen (Na+ of Cl+) op de acht hoekpunten van de eenheids-kubus voorkomt en de andere slechts in het centrum ervan. Ook in de bijschriften bij de illustraties zijn een paar onnauwkeurigheden of fouten binnengedrongen. Bij de kleurfoto die de polarisatiekleuren van doorschijnende kristallen in een gesteentedoorsnede illustreert, worden deze kristallen ten onrechte ertskristallen genoemd. Bedenkelijker is het bijschrift bij een foto die heel duidelijk een verzameling van door en op elkaar gegroeide individuele calcietkristallen toont: daarvan wordt gezegd ‘dit calcietkristal’ (enkelvoud), een misleidende commentaar, die in deze context juist vermeden had moeten worden. Ook de uitdrukkelijke voorkeur voor de gekleurde afbeelding heeft wel eens een averechts effect: wit-zwart perspectieftekeningen van de zeven kristalsystemen zouden m.i. zowel doorzichtiger als rijker aan informatie geweest zijn dan de verschillende blauwe figuren die we hier aantroffen. De bij deze systemen afgebeelde voorbeelden uit de natuur zijn veelal niet voor-beeldig genoeg: hier had men, meen ik, ‘goed gevormde’ natuurlijke kristallen met herkenbare symmetrie moeten verkiezen boven weinig of niets zeggende afbeeldingen als die van chalcopyriet (waarvan alleen de ingewijde weet dat de kleine, geelachtige vlekjes op de foto het chalcopyriet vertegenwoordigen). Tenslotte nog één opmerking over het gebrek aan harmonisatie tussen de twee reeds vernoemde artikelen: in ‘kristalvorm en kristalstructuur’ wordt gesteld dat er zeven kristalstelsels zijn (met afbeelding), in ‘aggregaatstoestand, vaste stoffen’ wordt even stellig beweerd dat er zes zijn (met afbeelding). Alleen de ingewijde weet dat deze discrepantie berust op het feit dat men het trigonale stelsel als een bijzonder geval van het hexagonale kan beschrijven. De argeloze lezer weet niet welk van beide beweringen ‘juist’ is. Ik ben mij ervan bewust dat dit nogal veel kritiek was op luttele twee blz. | |
[pagina 1006]
| |
En persoonlijk wens ik daar ook niet te zwaar aan te tillen, het gezegde indachtig dat ‘la critique est aisée, mais l'art est difficile’. Toch blijf ik erbij dat deze kritiek gegrond is. Ze richt zich uiteraard niet tot de samenstellers en ontwerpers van het werk, maar veeleer tot de specialisten op wie zij een beroep hebben gedaan. Er bestaan heel veel vakspecialisten op alle domeinen, maar de tegelijk bevattelijke en logische coherente ‘popularisering’ van hun wetenschap blijkt een moeilijke opgave te zijn die zelden volkomen geslaagd is, vermoedelijk omdat deze mensen zich vaak te lang en te uitsluitend tot één (hun vakmatig) communicatiepatroon beperkt hebben. Tegenover de wat negatief uitgevallen kritiek van dit ene geval, stel ik hier graag de zeer positieve over een ander onderwerp dat mij eveneens uit persoonlijke ervaring vertrouwd is. Het ‘geologisch veldwerk’ blz. 274-275 is een model in het genre en beantwoordt nagenoeg volkomen aan het beoogde doel: hier wordt op bevattelijke, nauwkeurige en voortreffelijk geïllustreerde wijze duidelijk gemaakt op grond waarvan een geologische kaart tot stand komt, wat zij voorstelt en niet voorstelt en wat ermee gedaan kan worden. In de behandeling van de ‘anatomie van de aarde’, ‘de aarde als magneet’, ‘de continentenverschuiving’, enz.... viert trouwens de visuele representatie in kleuren ontegensprekelijk grote triomfen. Men denkt hier aan het woord van Napoleon die ooit een uiteraard ruimtelijk gesitueerd gevechtsplan inleidde met de uitspraak: ‘Mieux vaut un petit dessin qu'un long discours’. Zeer verhelderend en m.i. nog steeds noodzakelijk voor de moderne lezer is eveneens de wijze waarop hij wegwijs gemaakt wordt in de systematiek van de planten- en dierenwereld, ook en vooral de zogenaamde lagere vormen niet uitgezonderd. Dat hier wel vaker een paar bladzijden gewoon worden besteed aan de uitstalling van de vormen- en kleurenweelde vind ik voortreffelijk men geniet ervan en beseft tegelijk hoe rijk en gevarieerd deze wereld is. Het is duidelijk dat het beeld hier terecht op de tekst primeert. Hetzelfde geldt trouwens voor de voorstellingen in ‘de vernuftige mens’ van een groot aantal moderne instrumenten gaande van huishoudapparaten tot computers: die niet-fotografische afbeeldingen in kleur zijn juist hierom zo verhelderend, omdat men het (moeilijke maar belangrijke) juiste midden wist te treffen tussen een óf te schematische óf te realistische voorstelling. Hier is inderdaad één afbeelding vaak meer waard dan duizend woorden. | |
Logische opbouw?Wij zagen reeds dat de samenstellers de opbouw van het hele werk bijzonder logisch achten. Ik meen dat ze daar enigszins ten onrechte zoveel nadruk op gelegd hebben. Men kan zich best een andere, waarschijnlijk zelfs logischer opbouw voorstellen. Die kwestie is niet zo irrelevant als ze op het eerste gezicht lijkt. En de samenstellers hebben trouwens zelf, in de concrete uitwerking, dat logisch karakter veel vrijer geïnterpreteerd dan ik het aanvankelijk | |
[pagina 1007]
| |
begrepen had. Wie meent dat De Mens pas na de behandeling van de kosmos, de aarde en de levende natuur ten tonele verschijnt, vergist zich schromelijk: vanaf de eerste bladzijden (en dus ook waar men het heeft over verre galaxieën) gaat het in feite al om de mens, die een indrukwekkend aantal theoretische concepten en geperfectioneerde observatietechnieken ontwikkeld heeft om de wereld waarin hij leeft tegelijk te begrijpen en door zijn technisch ingrijpen te beheersen. Van meet af aan wordt dus voortdurend (zij het zelden uitdrukkelijk) een beroep gedaan op fundamentele wiskundige en andere interpretatieschema's en vaak zeer complexe observatiemethodes, die beide pas in het zevende hoofdstuk ‘de onderzoekende mens’ enigermate thematisch behandeld worden (op vaak voortreffelijke wijze overigens, zoals bijv. in ‘afmetingen en dimensies’, blz. 1450-1451). Wanneer men dan, zoals dat hier gebeurt, begint met een uiteenzetting van onze huidige astronomische kennis, dan is het haast niet te vermijden dat het daar wel eens wemelt van mathematische en fysische begrippen én gesofistikeerde observatietechnieken, die wel erg ver af liggen van het doorsnee-begrip van de lezer. De aandachtige lezer zal zich dan ook, menen wij althans, gaan afvragen ‘hoe men dat alles zo precies kan weten, waarop die wel eens fantastisch overkomende theorieën of beweringen tenslotte gegrond zijn’. Ook de samenstellers hebben aangevoeld dat men deze vragen niet kon laten rusten tot aan het zevende hoofdstuk! Zij hebben dan ook voortdurend in de hoofdstukken vóór het verschijnsel mens uitdrukkelijk de ‘onderzoekende’ en ‘vernuftige’ mens aan het werk getoond. Bijzonder opvallend is dat o.a. in het hoofdstuk over ‘de aarde’: daarin wordt tamelijk uitvoerig ook het gebruik (en veelvuldig misbruik) van de aarde door de mens behandeld in mijnbouw, energie-winning en energie-verbruik, landbouw (inclusief de selectieve veeteelt, de voedselproduktie)... Dat gebeurt dus allemaal nog voor wij in het hoofdstuk van ‘de levende natuur’ thematisch kennis hebben gemaakt met de planten- en dierenwereld, met de erfelijkheidswetten, met de grondslagen van de ecologie én met de grondbegrippen uit fysica en chemie, die pas in het zevende hoofdstuk behandeld worden. Vanzelfsprekend hebben de auteurs van de afzonderlijke, op twee bladzijden afgeronde themata telkens weer geprobeerd zo beknopt en duidelijk mogelijk de onmisbare begrippen ter plaatse te definiëren en (visueel) te demonstreren. Maar men kan zich toch afvragen of het niet echt logischer ware geweest de lezer eerst vertrouwd te maken met de fundamentele, mathematische en wetenschappelijke begrippen en methodes, die voortdurend zowat overal gebruikt moeten en zullen worden. Natuurlijk begrijp ik ook dat zo'n, op zich logischer opbouw op zijn beurt nadelen heeft, al was het maar dat het waarschijnlijk minder aantrekkelijk is met dat soort basiskennis te moeten beginnen, in plaats van te mogen ronddwalen in de prachtige platen en foto's van melkweg- en zonnestelsels, van aarde, maan en planeten! | |
[pagina 1008]
| |
De keuze van de samenstellers is dus best te begrijpen en blijft respectabel, al verhult ze m.i. net iets te veel het (menselijke) standpunt van waaruit ‘alles wat wij weten’ ontleed, geordend en geformuleerd werd. En daarmee is dan toch een veel fundamenteler aspect verbonden, dat ook J. Mitchell aan het eind van zijn voorwoord vermeldt als het delicaatste punt in de hele opzet: de selectie-criteria die gehanteerd werden en het soort objectiviteit dat uitdrukkelijk nagestreefd werd. | |
Selectiecriteria en objectiviteitEerst een woord over de selectie: wat men opneemt en weglaat, hoeveel plaats men inruimt voor een bepaald onderwerp, dat zal wel altijd een nogal hachelijke en omstreden onderneming blijven. Principieel heeft Mitchell gelijk, wanneer hij stelt dat ‘de richtlijn is, het wezenlijke naar voren halen met voorbijgaan van de franje. Zowel in de keuze van de onderwerpen als in de manier van behandelen gold dat het essentiële niet onvermeld zou blijven’. Wanneer ik echter het geheel overschouw lijkt mij een ander, nooit vermeld selectiecriterium eveneens terdege werkzaam geweest te zijn, een criterium dat in de gegeven opzet misschien onvermijdelijk was maar toch ‘eerlijkheidshalve’ erkend had mogen worden. Het komt mij nl. voor dat de kennisgebieden die moeilijk gevisualiseerd en afgebeeld kunnen worden, die meer het denken en spreken over dan het nauwkeurig beschrijven van de fenomenen behelzen, vaak geen of een uiterst summiere ruimte en behandeling toegemeten kregen. Het statuut zelf van de positieve wetenschappen wordt hier verondersteld en gesteld als de bij uitstek objectieve wereld-benadering, over de grondslagen en de pertinentie waarvan zich al lang geen mens nog het hoofd breekt. Men ziet daarom ook niet goed waarom in de boven vermelde chronologie (haast louter tekst) doorlopend zoveel aandacht wordt besteed aan godsdienst en filosofie (naast literatuur, beeldende kunst en muziek), terwijl de thematische behandeling van deze onderwerpen in het corpus vaak bijzonder schraal is uitgevallen en dus weinig relevant lijkt. Zonder deze opmerking op de spits te willen drijven, kijk ik toch wel even op wanneer de cosmetica bijv. in twee volle blz. uit de doeken wordt gedaan (blz. 1814-1815), terwijl Islam, Hindoeïsme én Boeddhisme samen eveneens op twee blzn. (met de gebruikelijke 60% illustratie) afgerond kunnen worden (blz. 846-847). Dat de moeilijk te visualiseren materies vaak nogal stiefmoederlijk behandeld werden heeft echter nog een dieperliggende reden: de uitgesproken, bijna angstvallige zorg van de samenstellers en de redacteurs om bovenal objectief te blijven. Dat is het laatste punt waarop Mitchell in zijn voorwoord met grote klem de nadruk legt: ‘De wetenschap waar - ver in de 20e eeuw - nog de meeste controversen bestaan, betreft die over de mens zelf; over zijn psyche, zijn sociaal gedrag en - hiermee samenhangend - zijn kijk op en zijn | |
[pagina 1009]
| |
interpretatie van het verleden. Dit zijn de gevarenzones, waar objectiviteit vaak wordt ingeruild voor stemmingmakerij’. Merken wij vooreerst op dat in deze opsomming van de dingen waarover nog controversen bestaan, de wetenschappelijke bedrijvigheid als dusdanig niet vermeld wordt. Om ook maar de schijn van stemmingmakerij te voorkomen, heeft men dan geopteerd voor een strikt historiserend relaas van de voornaamste ‘feiten’. Zo zal het trefwoord ‘marxisme’ in het register verwijzen naar een paar biografische details over Marx, een uiterst summiere samenvatting van zijn leer en een paar politieke stromingen of figuren die marxistisch ‘genoemd’ worden. De grote plaats, die o.i. terecht aan de geschiedenis van de mensheid wordt ingeruimd (van blz. 946 tot 1398) is dan ook geschiedschrijving van het oude bekende type: het op een rijtje zetten van feiten en gebeurtenissen, dat veel weg heeft van een chronologie van toevalligheden.Ga naar voetnoot2 Hoe belangrijk ook en onweerlegbaar ‘feiten’ zijn, voor een inzicht in de historische ontwikkelingen en hun (mogelijke) relevantie voor ons huidig begrip van mens en wereld hebben bijv. het dialectisch materialisme en de interpretatie van A. Toynbee toch verhelderende bijdragen geleverd, die noch in de inleiding, noch in de concrete uitwerking van dit hoofdstuk vermeld of verwerkt werden. Men zal ze ook tevergeefs in het register zoeken, waar woorden als dialectisch materialisme, structuralisme, ideologie e.a. blijkbaar als de pest gemeden werden. Dit alles gebeurt in naam van een eerlijke en respectabele zorg om objectiviteit, die uitdrukkelijk wil afzien van enig ‘vooringenomen standpunt omtrent de mens... Veeleer dan uit te gaan van een tevoren bepaalde visie op de mens, zijn we te werk gegaan als onpartijdige waarnemers die nauwgezet vastleggen wat zij zien.’ Dat deze onvooringenomenheid in feite een uitgesproken neo-positivistische stellingname kan verhullen moge blijken uit een enkel voorbeeld. In zijn voorwoord over het hoofdstuk ‘de mens’ zegt Mitchell letterlijk: ‘het verschijnsel van de individuele mens wordt tenslotte afgerond met de antwoorden en inzichten die wij danken aan de religie en de wijsbegeerte...’ voor ‘de mens als sociaal wezen, in zijn verhouding tot de anderen... legt de anthropologie het gemeenschappelijk fundament bloot waarop al onze uiteenlopende maatschappelijke instellingen zijn gebouwd: de behoefte van elke groep om - door het creëren van vaste afspraken over onderlinge betrekkingen - wrijving te minimaliseren en samenwerking te bevorderen’. Deze o.i. te smalle basis wordt consequent gehandhaafd in de thematische behandeling van politieke en rechtssystemen. Verwonderlijk is het dan ook niet dat er ‘misschien toch een waarde-oordeel in deze pagina's is geslopen, maar dat is dan een visie waarvoor wij ons niet schamen: de opvatting dat toenemende kennis van de mens en zijn omge- | |
[pagina 1010]
| |
ving ons verdraagzamer, milder en zorgzamer zal maken... het is deze vrije, ongebonden benadering die wij hoog in ons redactioneel vaandel geschreven hebben’. Nu zijn verdraagzaamheid, mildheid en zorgzaamheid ongetwijfeld behartenswaardige streefdoelen: maar zijn ze als enig waarde-oordeel toch niet wat te ijl en te mak? Zal, om maar een paar voorbeelden uit het werk zelf aan te halen, de algemeen verbreide kennis dat de U.S.A. met 6% van de wereldbevolking 1/3 van het wereldenergieverbruik ‘nodig’ hebben, en dat de rijke landen met 1/3 van de wereldbevolking meer dan de helft van de wereldvoedselproduktie consumeren, de mens (alle mensen) alleen maar verdraagzamer en milder maken? Dit is je wereld biedt ons een schat aan wetenswaardigheden, die op een originele en vaak bijzonder bevattelijke wijze worden gepresenteerd. Dat men verkoos de zogenaamde controversiële onderwerpen veeleer te signaleren dan ze te evalueren is een optie waartoe men het volste recht heeft. De suggestie evenwel dat daarmee de grootst mogelijke objectiviteit én een feitelijke onvooringenomenheid werden gedemonstreerd lijkt ons moeilijk houdbaar. De wereld waarin wij leven, met de bestaande en op ons toekomende conflicten en problemen, veronderstelt wel veel van de ons hier aangeboden kennis: de oplossingen die al dan niet gevonden zullen worden, dwingen ons echter ons ook en diepgaand in te laten met het waarheids- en werkelijkheidsgehalte van de controversiële ‘visies’ op de mens en zijn samenleving. |
|