Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 867]
| |
De cultuurpolitiek van de DDR en de affaire Wolf Biermann
| |
[pagina 868]
| |
plaatsen en een voorzichtige prognose suggereren.Ga naar voetnoot2 Alvorens echter hierop dieper in te gaan, is het van belang even stil te staan bij de dagelijkse realiteit op cultureel vlak. De DDR-cultuurpolitiek moet immers gekaderd worden in de totale politieke en maatschappij-opvatting. Om een volk op een hoger cultureel peil te tillen, is een gestadige verbetering van de onderwijsmogelijkheden van primordiaal belang. De diepgang van het algemeen onderwijs en de pedagogische aanpak van de opvoeding zijn dan ook een fundamenteel element in de cultuur-politieke aanpak.Ga naar voetnoot3 Verder krijgen principes slechts een betekenis als ze praktisch gerealiseerd kunnen worden. Vandaar dat de maatschappelijke mechanismen bepalend zijn om te onderzoeken of de theoretische uitgangspunten aan de realiteit beantwoorden. Deze visie op de wisselwerking tussen theorie en praktijk pogen wij te illustreren aan de hand van de selectiecriteria bij het al dan niet aanvaarden van een literair werk in de DDR.Ga naar voetnoot4 | |
Cultuurpolitieke praxisHet onderwijssysteemHet staatsbudget voor kunst, onderwijs en cultuur is van 4.262 miljoen Mark in 1960 gestegen tot 9.689 miljoen Mark in 1974. Hiervan worden 7.833 miljoen Mark gereserveerd voor het onderwijs, en ‘slechts’ 1.856 miljoen Mark voor cultuur en mediabeleid. Deze ‘wanverhouding’ lijkt misschien merkwaardig, maar is het vanuit DDR-standpunt zeker niet. Vóór alles wil men immers socialistische persoonlijkheden met een veelzijdige ontwikkeling en interesse opleiden. Het onderwijs wordt dus duidelijk beschouwd als een investering in de toekomst. In februari 1965 stemde de Volkskammer, na een discussie bij alle bevol- | |
[pagina 869]
| |
kingslagen, voor de wet op het socialistisch onderwijs. ‘Het is nodig alle intellectuele krachten en bekwaamheden bij de jeugd te ontwikkelen, ze hoge echt-morele en esthetisch-culturele waarden bij te brengen en ze in de geest van de socialistische wereldbeschouwing op te voeden’, zo definieerde het VIIIste partijcongres de optie voor onderwijs en opvoeding. Daarbij staan een bewust staatsburgerschap, een gezonde arbeidsverhouding, een sociaal contact met de medemens, en de ontwikkeling van het internationalistisch en patriottisch denken en voelen centraal. De achterliggende idee is: het socialistisch onderwijs is er niet op gericht om de opgroeiende generaties op te nemen en te integreren in de bestaande sociale structuren, maar om de jeugd voor te bereiden op de toekomstige sociale ontwikkeling. Daarom moet men geen specialisten kweken, maar mensen opleiden met een socialistische persoonlijkheid die in staat zijn de complexe taken die hen wachten aan te pakken. Stilaan tracht men over te stappen van een acht- naar een tienjarig algemeen polytechnisch onderwijs. Het voor 1975 beoogde objectief werd reeds in 1973 bereikt. In 1974 volgden ongeveer 90% van de leerlingen het nieuwe systeem, en in 1980 hoopt men dit voor iedereen te verwezenlijken.Ga naar voetnoot5 Steeds wordt de mogelijkheid tot hogere studies geboden. Van enige financiële of sociale selectie - zoals men die in ons onderwijssysteem kent - is geen sprake. Men berekende in 1971 dat 54% van de totale bevolking in de voorbije 18 jaar middelbaar of hoger onderwijs gevolgd had. Deze ingrijpende evolutie op onderwijsvlak is in de verhouding tussen leeftijd en genoten schoolopleiding bij de bevolking duidelijk zichtbaar. In 1971 hadden 17,1% van de 18- tot 30-jarigen nog geen middelbaar onderwijs-diploma, terwijl dit er bij burgers boven de 50 jaar achtmaal zoveel (of 66,2%) waren. Ook de genoten beroepsscholing bij de werkenden is kenschetsend. Bij de 20- tot 30-jarigen waren er 18,5% zonder vakdiploma, bij de 50-plussers 47,6%. In totaal hadden 65,8% van alle arbeiders in 1971 een beroepsopleiding achter de rug. Verder wordt ook van her- en bijscholing werk gemaakt, vooral in de landbouw. In 1960 had slechts 4,2% van de boeren een diploma. De toegenomen landbouwproduktie en de overgang naar industriële produktiemethoden maakten een specialisatie onontbeerlijk, zodat in 1971 ongeveer 90% van de landarbeiders een bijscholingscursus doorlopen had. | |
[pagina 870]
| |
De literaire selectieDe literaire produktie is een belangrijk onderdeel van een politiek systeem. De belangrijkste wet is die van 13 september 1965 over de verhouding tussen schrijver en maatschappij. De auteur geniet bescherming in zoverre zijn werken beantwoorden aan de ‘principes’ van de wet; d.w.z. indien ze ‘zich ten dienste stellen van de sociale vooruitgang, van de verspreiding van humanitaire waarden en van de bescherming van de vrede en de vriendschap tussen de volkeren.’ Deze bepalingen houden een zekere censuur in. In de praktijk komt het erop aan de kunstenaars van hun pedestal te halen en ze met hun middelen te laten meebouwen aan een ware ‘socialistische geest’. De DDR-autoriteiten geven de kunstenaar een ruime materiële bestaanszekerheid en vragen van hem dat hij zijn sociale verantwoordelijkheid op zich neemt. In de scholen, maar ook in de werkplaatsen en de coöperatieven worden literaire kringen opgericht. Aan een aantal leden wordt de kans geboden om een eerste publikatie te laten verschijnen. De schrijversvereniging DSV verzekert het contact met de uitgeverijen voor jonge auteurs. De DDR telt 83 uitgeverijen, sommige in handen van de staat, andere geleid door de sociale organisaties. Het institutioneel aspect wordt dus voor de auteur een contractueel probleem: de wet van 1965 voorziet een typecontract dat vrij overeengekomen kan worden tussen uitgever en schrijver. Het honorarium is in de meeste gevallen vastgesteld op 10% van de verkoopprijs. Hierin verschilt de DDR-wetgeving van die in andere socialistische landen waar een systeem van vaste honoraria wordt toegepast. De eerste selectie gebeurt op het niveau van de uitgeverij. Het ministerieel decreet van 12 mei 1971 (artikel 2-5) bepaalt dat ‘uitgeversraden en leescommissies waarin schrijvers, uitgevers en literaire critici zitting hebben’ moeten oordelen over de wenselijkheid van de aangeboden tekst. Een eerste criterium is louter economisch: in een planeconomie is de literaire produktie gepland door de beschikbare hoeveelheid papier. Elke publikatie moet daarom ingepast worden in het algemeen uitgeversbeleid. Een tweede punt voor opname is kwalitatief: door een corrector van de uitgeverij en een andere persoon - vaak, maar niet noodzakelijk, iemand van buiten het bedrijf - wordt de tekst op zijn vormgeving en inhoudelijke waarde gelezen. Alinea 5-1 van het decreet nummer 8 van 31 augustus 1971 bepaalt dat de fundamentele criteria de ‘onderwerpen’ en de ‘sociale impact van het werk’ moeten zijn. Het culturele niveau van de selectiepersonen speelt dus een doorslaggevende rol, omdat het van hun voorkeur en ideologische soepelheid afhangt of een boek al dan niet aanvaard wordt. Een tweede lezing gebeurt door het ministerie van cultuur en een door hen gekozen persoon of organisatie. Het is op dit niveau dat publikatieverbod en bewerking worden beslist. Het boek van Christa Wolf Nach- | |
[pagina 871]
| |
denken über Christa T. (1968) zag zijn oplage inkrimpen omdat het werk té pessimistisch en té demobiliserend zou zijn. Das Impressum (1972) van Hermann Kant zat twee jaar in de bureaucratische molen en verscheen pas nadat belangrijke passages waren herschreven. Elke socialistische staat vraagt van zijn intellectuelen en vooral van zijn kunstenaars niet alleen een goedkeuring van, maar ook een militant instemmen mèt het socialisme. De opvoedkundige waarde van de socialistische cultuur beperkt dus in deze zin de publikatievrijheid. Het veroordelen van een literair werk betekent echter nog geen verdoeming van de auteur. Het geval van Christa Wolf is hiervoor typisch. Op hetzelfde schrijverscongres waar haar werk ‘subjectief en objectief antipedagogisch’ werd genoemd, werd zij verkozen tot lid van het directiecomité van de DSV. Meer en meer worden de directe ingrepen trouwens achterwege gelaten en maakt men gebruik van onrechtstreekse maatregelen, zoals het selectief toekennen van literaire onderscheidingen. De nieuwe cultuurpolitieke optie van de SED, naar voren gebracht op het VIIIste congres in 1971, wilde deze scheppingsvrijheid - binnen redelijke perken - stimuleren. K. Hager, lid van het politiek bureau van de SED, benadrukte dat ‘de afwezigheid van een conflict niet bestaat in de socialistische kunst, dat dit een kaakslag aan het leven zou betekenen. Want we bevinden ons nooit in dergelijke situaties in ons sociaal en individueel leven. Door een realistische voorstelling van contradicties en sociale en individuele conflicten ontwikkelen en groeien de mensen...’ De gebeurtenissen rond Reiner Kunze en Wolf Biermann illustreren de kansen en de moeilijkheden die met een dergelijke cultuurpolitieke optie verbonden zijn. | |
De affaire Wolf BiermannVoorspel: Reiner KunzeIn september 1976 verscheen bij het Fischer Verlag in Frankfurt am Main onder de titel Die Wunderbaren JahreGa naar voetnoot6 een band met korte prozastukken van Reiner Kunze. Het boek bevat een aantal momentopnamen over het leven van de jeugd in de DDR, over de Praagse lente en de dichters die daar niet getolereerd worden. Het officiële DDR-antwoord op Kunzes boek bleef niet uit: op 29 oktober 1976 werd hij uit de schrijversvereniging gestoten, en werd hem een uitreisverbod opgelegd. Kunze werd verweten dat hij zijn boek in de Bondsrepubliek had uitgegeven alvorens het eerst aan een DDR-uitgeverij aan te bieden, en dat hij het schrijversstatuut niet had nageleefd. Kunzes antwoord | |
[pagina 872]
| |
was tweeledig. Men had hem vooreerst verboden over de situatie van zijn Tsjechische collega's te schrijven; en verder was hij reeds vooraf zeker - gezien de ervaringen met de teksten van Wolf Biermann - dat zijn boek toch niet voor publikatie in aanmerking zou komen. Kunze beriep zich daarbij ook op het publikatieverbod dat hem van '69 tot '73 had getroffen naar aanleiding van zijn standpunten over de Praagse lente. In 1973 verschijnt dan bij het Reclam-Verlag in Leipzig de dichtbundel Brief mit blauen Siegel en mag hij naar München reizen om een literaire prijs in ontvangst te nemen. Ook stond er bij het Oostberlijnse Kinderbücherverlag het kinderboek Der Löwe Leopold van zijn hand op stapel, maar de publikatie ervan is nu uitgesteld. De draagwijdte van deze disciplinaire maatregel tegen Kunze werd in artistieke Oostduitse kringen niet als schokkend ervaren. Kunze blinkt niet uit vanwege zijn ‘revolutionaire’ standpunten, maar wordt eerder als liberaal-humanist getypeerd. Vandaar dat de meeste vooraanstaande schrijvers de maatregel tegen Kunze wel betreurden, maar niet geloofden dat daaruit een ommekeer in de cultuurpolitiek zou voortvloeien. Zelfs Wolf Biermann verklaarde op 13 november 1976 tijdens het eerste concert van zijn tournee door de Bondsrepubliek nog: ‘Hij (Kunze) is mijn vriend, niet mijn kameraad. De autoriteiten van ons land stellen hem voor als een leugenaar. Dat is niet waar. Alles wat Kunze over de DDR heeft geschreven is waar. Maar er is een manier om die waarheid zo voor te stellen, dat ze zich tegen het socialisme kan keren.’ Hiermee bedoelde Biermann dat alles in zijn historische context en perspectief moet worden beschouwd, en dat zodoende Kunzes kritiek niet opgaat. Biermann kon toen nog niet vermoeden dat o.a. deze uitlating door de SED zou gebruikt worden om de ontneming van zijn staatsburgerschap te rechtvaardigen. | |
Wolf Biermann: liedjesmaker en socialistWolf Biermann werd op 15 november 1936 in Hamburg geboren. Zijn ouders waren actief in het communistische verzet en zijn vader werd wegens het saboteren van wapenleveranties aan Franco gearresteerd en in Auschwitz in 1943 vermoord. Als 17-jarige gaat Biermann in 1953 naar de DDR. Hij studeert politieke economie aan de Humboldt Universiteit en werkt van 1957 tot 1959 als assistent bij het Berliner Ensemble. Ondanks zijn onmiskenbare talenten voor het theater gaat hij er weg om van '59 tot '63 filosofie en wiskunde te studeren. In 1960 begint hij ook met het componeren en teksten schrijven. Zijn voorbeelden daarbij zijn Villon, Heine en Brecht.Ga naar voetnoot7 | |
[pagina 873]
| |
In 1961, na de bouw van de muur, begint hij te twijfelen aan sommige aspecten van de DDR-politiek. Hij werkt aan een toneelstuk dat de liefde tussen een arbeider en een doktersdochter in het verdeelde Berlijn verhaalt. Met een aantal vrienden verbouwen ze een oude bioscoop in een schouwburg, het Berliner Arbeiter- und Studententheater. Nog vóór de première echter wordt de zaal gesloten. Vanaf juni 1963 krijgt hij verbod om op te treden, maar zijn gedichten verschijnen in enkele tijdschriften en bloemlezingen: Liebesgedichte (1962), Sonnenpferde und Astronauten (1964), Nachrichten von den Liebenden (1964). In datzelfde jaar wordt hem ook het partijlidmaatschap van de SED ontnomen, omdat hij weigerde de partijlijn op essentiële punten te aanvaarden. Hij weigerde o.a. de noodzaak van de Berlijnse muur te erkennen. In 1964, tijdens een korte culturele lente, treedt hij weer op in Oost-Berlijn, in de Bondsrepubliek en samen met Wolfgang Neuss in diens cabaret ‘Asyll’ in West-Berlijn. In 1965 laat hij zijn eerste dichtbundel Die Drahtharfe bij de Westberlijnse uitgeverij Wagenbach verschijnen. Deze, tot nu toe best verkochte Duitse dichtbundel sinds 1945, zette bij de SED veel kwaad bloed. Wekenlang werd vanaf december 1965 een intense perscampagne tegen Biermann gevoerd. Men beschuldigde hem ervan ‘politiek pervers’ te zijn, het ‘patriottisch bewustzijn te ondermijnen’ en het socialisme ‘zonder politieke leiding te willen opbouwen’. Even plotseling werd de campagne afgebroken en werd Biermanns naam voortaan doodgezwegen. In de loop der jaren sloot de SED vrede met de andere ‘dissidente’ schrijvers zoals Stefan Heym en Peter Huchel; alleen met Biermann werd geen toenadering gezocht. Wie treft er schuld? De Oostduitse filosoof Wolfgang Harich antwoordt hierop: ‘De stugheid van Ulbricht is indertijd op Biermanns onbeschofte weerbarstigheid en zijn ijdel egocentrisme gestoten. Ulbricht had, in tegenstelling met de in 1960 overleden Wilhelm Pieck, geen intieme relatie tot de kunst. En toch wou hij ze tot in het onnozelste detail bemoederen. Tot ons aller nadeel was hij sinds de dood van Johannes R. Becker (1958) ook tamelijk gebrekkig geïnformeerd over de drijfveren van de kunstenaar. Maar toch, ook onder Ulbricht al heeft het aan de kant van de SED-leiding niet aan pogingen ontbroken om Biermann gedifferentieerder en met meer begrip te behandelen. Bepaalde delen van zijn creaties wilde men tolereren. Geheel nieuwe perspectieven openden zich voor Biermann sinds 1971, zeker na het achtste SED-congres. Uitmuntende kunstenaars, mensen die aan verdraagzaamheid en fairness niets te wensen overlaten, zochten altijd opnieuw een brug naar Biermann te slaan. Uitgevers met genoeg sensibiliteit en een brede horizont deden hem menig aanbod. Partijfunctionarissen, ja zelfs leden van het politiek bureau, waren bereid om over het verleden de spons te vegen en voerden vol begrip met hem gesprekken. Op dit alles heeft hij ofwel niet gereageerd, ofwel heeft | |
[pagina 874]
| |
hij het bruusk, ten dele zelfs op een beledigende manier, afgewezen.’Ga naar voetnoot8 Maar, hoe koeler de relatie tussen Biermann en de SED werd, des te bekender werd de liedjesmaker in beide Duitslanden. Op 7 februari 1966 wordt een verordening van kracht bij dewelke alle DDR-auteurs verplicht worden hun publikaties buiten de DDR te laten goedkeuren door de organisatie die belast is met het auteursrecht. In de herfst van 1968 komt een tweede gedichtenbundel uit bij Wagenbach, Mit Marx- und Engelszungen. Hierin staat o.a. Het gebed van de oude communiste oma Meume uit Hamburg, met als refrein: ‘O God, laat JIJ het communisme zegevieren’ (O Gott, lass DU den Kommunismus siegen). Een duidelijker verwijzing naar de Praagse interventie hoefde voor de DDR-leiding niet. In april 1971 werd Biermanns ‘grote drakendodersshow in acht bedrijven met muziek’ - Der Dra-Dra - in een regie van Heiner Kipphardt door de Münchener Kammerspielen opgevoerd. Benno Besson vraagt Biermann dit stuk, dat een politieke bewerking is van de comedie Der Drache van Jewgenij Schwarz, te bewerken voor het Ostberliner Deutsches Theater. Het wordt echter nooit opgevoerd. In 1972 verschijnt de ironische en cynische op Heine gebaseerde reisbeschrijving Deutschland, Ein Wintermärchen en de dichtbundel Für meine Genossen.Ga naar voetnoot9 In 1973 sluit hij met CBS een platencontract af. Hij neemt zelf zijn platen in zijn woning op, de titel van zijn eerste LP is trouwens zijn adres: Chausseestrasse 131 in Oost-Berlijn. Voor zijn samengaan met CBS wordt hij ook door Westduitse communisten zwaar bekritiseerd. De pil wordt enigszins verguld als hij zijn eerste CBS-single Chile opdraagt - en de opbrengst afstaat - aan de communistische vluchtelingen uit Chili. Regelmatig wordt hij in zijn Oostberlijnse woning door Westduitse cameraploegen geïnterviewd. Steeds spreekt hij zijn afschuw uit voor het westerse kapitalisme en getuigt hij van zijn geloof in het socialisme. In mei 1974 komt hij op de Westduitse TV zelfs vertellen dat het onder Honecker beter gaat met de DDR. Is het misschien daarom dat hij in oktober 1975 plots toestemming krijgt om in de Bondsrepubliek op te treden tijdens een protestbijeenkomst tegen de Spaanse doodsvonnissen? Net vóór zijn vertrek echter wordt zijn uitreisvisum weer ingetrokken. Als aanleiding voor deze onverwachte weigering zullen zowel intriges van de Westduitse Communistische Partij (DKP), als een interview met Biermann en Havemann in het weekblad Der Stern een rol hebben gespeeld. Dit interview, waar voor- | |
[pagina 875]
| |
al Robert Havemann het woord voert, is bij de DDR-autoriteiten duidelijk in het verkeerde keelgat geschoten. Op de vraag of in de DDR een echte socialistische revolutie heeft plaatsgegrepen, antwoordt Havemann: ‘De revolutie heeft in zoverre plaatsgegrepen dat het privé-bezit is afgeschaft. Maar in de plaats is er geen gemeenschap van arbeiders, werkers, kortom van diegenen die produceren gekomen, maar een partijkliek, een staatshiërarchie’. Biermann voegt daar aan toe: ‘Toch is dit een belangrijke en beslissende vooruitgang in vergelijking tot iedere burgerlijke kapitalistische maatschappij. En naar aanleiding van Praag heb ik begrepen hoe snel uit een bureaucratisch verworden socialisme zich een socialistische democratie kan ontwikkelen.’Ga naar voetnoot10 In een verklaring voor Der Spiegel openbaart Biermann dat hem al in mei 1974 door de autoriteiten was gesuggereerd om de DDR maar te verlaten. Biermann zei echter tezelfdertijd dat het ‘zijn bedoeling was om in de DDR te blijven wonen. Mijn verhouding tot deze staat is er een van kritische solidariteit’. Ondanks alle problemen die hij in de DDR ondervindt, beschouwt hij de DDR toch als ‘de betere Duitse staat’. | |
Rummel um BiermannGa naar voetnoot11In september 1976 treedt Biermann - voor het eerst sinds 11 jaar - weer op voor een Oostduits publiek tijdens een dienst van de evangelische gemeente in Preslau. In november lukt het de Westduitse vakbond IG Metall om hem voor een serie concerten in de Bondsrepubliek uit te nodigen. Biermanns eerste concert op 13 november in Keulen wordt een groot succes. Het optreden wordt door de Westduitse televisie uitgezonden en kan ook in de DDR ontvangen worden. Drie dagen later delen de DDR-autoriteiten plots mee dat hem op grond van de wet van 20 februari 1967, paragraaf 13, het staatsburgerschap is ontnomen en dat hij niet meer naar de DDR mag terugkeren. In het officiële dagblad Neues Deutschland verschijnt een scherpe aanklacht tegen Biermann: ‘Gedurende de ganse avond heeft hij voortdurend en systematisch de DDR en het socialisme bekritiseerd. Wat hij daar als DDR-burger in een kapitalistisch land aan haat, laster en leugen tegen onze socialistische staat en zijn burgers verkondigd heeft, maakt de maat vol. Jarenlang reeds heeft hij met bijval van onze vijanden zijn gif tegen de DDR kunnen uitspuwen. Daarbij werd hij door | |
[pagina 876]
| |
de hatelijkste tegenstander der DDR aangespoord en bejubeld. Onze socialistische staat heeft veel geduld getoond in deze zaak, te veel zelfs. Hetgeen zich in Keulen heeft voorgedaan, verdient een passend antwoord.’Ga naar voetnoot12 Tegelijkertijd werd in de Oostduitse pers een grootscheepse anti-Biermann-campagne gelanceerd.Ga naar voetnoot13 Onmiddellijk echter spraken de Westeuropese communistische partijen - waaronder de Franse, Italiaanse, Spaanse, maar ook de Belgische CP - hun afkeuring over de uitwijzing uit, en dit in niet mis te verstane bewoordingen. Zo lezen we in de Rode Vaan: ‘De in het partijblad Neues Deutschland gepubliceerde motivatie om een kunstenaar wegens het uitdrukken van een mening het staatsburgerschap van de DDR te ontnemen, wekt verwondering. (...) In dit socialistisch land moet er plaats zijn voor een kritische stem, ook al draagt ze niet de goedkeuring weg van de meerderheid van de arbeiders’. Ook in de DDR zelf kwam een solidariteitsbeweging op gang. Zonder zich in alles akkoord te verklaren met Biermanns politieke visie en zich distanciërend van de hetzecampagne protesteerden meer dan 150 DDR-kunstenaars - o.a. Christa Wolf, Volker Braun, Stefan Heym e.a. - tegen de uitwijzing omdat deze kortzichtig is en geen enkel maatschappelijk probleem van de DDR oplost. De protesten bleven niet beperkt tot de intellectuele kringen, ook in het arbeidersmilieu gingen petities rond. De DDR-autoriteiten reageerden aanvankelijk ongemeen heftig tegen deze solidariteitsbetuigingen. Een groot aantal personen werd voor ondervraging aangehouden, maar de meesten werden achteraf weer vrijgelaten. Biermanns vriend, de filosoof Robert Havemann, kreeg huisarrest; anderen, waaronder Biermanns vrouw Tine, kregen geen uitreisvisum meer. Weer anderen werden uit de partij gestoten. Daarbij werd voornamelijk in de westerse rechtse pers gefluisterd dat de staatsveiligheidsdienst, in opdracht van Moskou, de juiste krachtsverhouding van de oppositionele beweging wilde peilen. Uit een aantal feiten kan men nu concluderen dat de SED haar houding tegenover de Biermann-sympathisanten herzien heeft. Begin maart konden een aantal kunstenaars, die een protestmotie ondertekend hadden, weer optreden. De nieuwe roman van Christa Wolf, de na Anna Seghers | |
[pagina 877]
| |
belangrijkste DDR-dichteres, werd erg gunstig onthaald. Het uitreisverbod werd ingetrokken, o.a. voor Tine Biermann en Reiner Kunze. | |
Aanval op het Euro-communisme?Hoe is de gewijzigde houding van de DDR-leiding te verklaren? Biermann zelf meent dat de stalinisten in de Oosteuropese landen duidelijk hun afkeer hebben willen uitspreken voor de pogingen van de Westeuropese communisten om een socialisme ‘met een menselijk gelaat’ te ontwikkelen. Na de Berlijnse conferentie van de Europese communistische partijen in juni 1976 zocht men gewoon een aanleiding om het Euro-communisme - of het ‘democratisch socialisme’, zoals Biermann het noemt - een hak te zetten.Ga naar voetnoot14 Deze visie wordt niet door iedereen gedeeld. Joachim NawrockiGa naar voetnoot15 meent dat het dilemma van de SED hierin bestaat dat elke onderdrukking van de oppositie de ontspanningspolitiek kan beëindigen; maar dat de SED met haar stalinistische kader en denkwijze zich nog niet heeft aangepast aan de gewijzigde situatie. ‘De KP-conferentie had voor de DDR vooral een interne politieke uitwerking, vooral bij de intellectuelen: zij konden zich op de verklaringen van de Franse, Italiaanse en Spaanse communisten beroepen om meer meningsvrijheid, meer discussie, en democratische structuren in eigen land te eisen. De ontspanningspolitiek, de erkenning van de DDR, de veiligheidsconferentie, hebben voor de DDR en de andere Oostbloklanden de politieke omgeving veranderd. En ook intern is dit merkbaar. De DDR-burgers die naar het buitenland willen, beroepen zich niet op de woorden van Georges Marchais, maar op de mensenrechten, of op de door de DDR geratificeerde conventie over burger- en politieke rechten’.Ga naar voetnoot16 | |
Biermann tussen Oost en WestBiermann zelf reageerde aanvankelijk getroffen op zijn uitwijzing. In een brief aan R. Havemann omschrijft hij zijn gevoel als volgt: ‘Bij mij is het zoals bij die man op de foto die ik eens zag. Een machine in een boekdrukkerij. Daarnaast een oudere arbeider die ongelovig naar zijn afgerukte arm staart die bloedend uit het raderwerk hangt dat net stilgevallen is. | |
[pagina 878]
| |
De man ziet zijn arm uit de machine hangen, maar beseft nog niet ten volle wiens arm het eigenlijk is’.Ga naar voetnoot17 In een in september 1976 door Günther Wallraff afgenomen interview verklaart hij dat voor hem een gedwongen leven in de Bondsrepubliek het einde van zijn schrijversloopbaan zou betekenen. In West-Duitsland zou hij immers met de problemen van de kapitalistische maatschappij te maken hebben. ‘Voor mij zou 't erger zijn om naar 't westen te worden uitgewezen dan bijvoorbeeld naar de Sovjet-Unie, waar ik weliswaar de taal niet versta, maar wel de maatschappelijke verhoudingen begrijp’.Ga naar voetnoot18 Nu hij echter de keuze opgedrongen kreeg, en zijn hoop op een spoedige terugkeer naar de DDR vrijwel nihil is, is zijn houding genuanceerder. In de BRT-uitzending Persona van 10 maart 1977 stelt hij dat zijn enig alternatief is om te blijven schrijven en zingen. Biermann beseft evenwel ook dat de plaats van waaruit men kritiek op het socialisme levert politiek bepalend is, en dat hij zich zodoende aan de westerse situatie zal moeten aanpassen. ‘Er is een onderscheid of men zich in de DDR bevindt en zich van daaruit kritisch uitlaat over de problemen van de DDR, of dat men in het kapitalistische - en voor mij dus reactionaire - westen vertoeft. Ik zou een slechte politieke kunstenaar zijn als ik met dit verschil geen rekening hield. Het zal de zogenaamde specialisten zeker opgevallen zijn dat mijn hevigste politieke uitlatingen over het DDR-socialisme verschillen van wat ik tot nu toe in interviews en meetings gezegd heb. Ik heb nog nooit met meer duidelijkheid, met nadruk en hartstocht onderstreept hoe kostbaar en belangrijk het voorbeeld van de DDR is voor geheel Duitsland en voor de arbeidersbeweging in Duitsland. (...) Maar, ik bejubel de reactionaire stalinistische bonzen die hun machtspositie aangetast zien zeker niet’.Ga naar voetnoot19 Ook in de Bondsrepubliek zullen ze aan Biermann een lastige klant hebben. De verontwaardiging over zijn uitwijzing was nog niet geluwd, toen de aartsreactionaire minister-president van de deelstaat Baden-Würtenberg al een proces tegen Biermann wilde aanhangig maken. Biermann had hem immers een ‘oude nazi’ genoemd. Biermann reageerde onmiddelijk met een tegenzet: hij had zich vergist, die man was geen ‘oude’ nazi. Biermann wil helemaal geen Solzjenitsyn-rol opgedrukt krijgen, vandaar dat de rechtse groepen met hem nogal in hun maag zitten. Hij verpersoonlijkt de strijd tegen elke vorm van onderdrukking, tegen beroepsverboden zowel in Oost als in West.Ga naar voetnoot20 Zijn perspectief en zijn maatschappelijke im- | |
[pagina 879]
| |
pact berusten op de gemeenschappelijke hoop in beide Duitslanden op een ‘socialistische Duitse eenheidsstaat’.Ga naar voetnoot21 Daarom ook krijgen diverse linkse groeperingen in de Bondsrepubliek ervan langs. Biermann verwijt hun een gebrek aan dialoog en een té strak dogmatisme. Zij bestrijden elkaar met een ijver die beter benut zou worden in de strijd tegen de burgerlijke maatschappij. Zo lang ze op die manier blijven voortboeren zullen ze voor de bourgeoisie onbenullig zijn en blijven. | |
BesluitElke cultuurpolitiek heeft tot taak, samen met het sociaal en economisch beleid, het maatschappelijk leven te verbeteren. Historisch gezien moet de DDR echter systematisch afrekenen met de resten van een kapitalistisch verleden, en er tezelfdertijd zorg voor dragen dat de strategische stappen in de opbouw van het socialisme en de ontwikkeling van een cultuur met het volk en in dienst van het volk niet al te bruusk verlopen. De kunstenaars krijgen van de SED de verantwoordelijkheid voor de opbouw van een socialistische volkscultuur. Ze dienen bewust aan te knopen bij de realistische tradities in de culturele ontwikkeling, en in samenhang met de ideologie de concrete noden en ervaringen van de bevolking te verwoorden. Deze ‘partijdigheid’ en volksverbondenheid van de kunst maakt de ontwikkeling van een sociaal-realistische kunst noodzakelijk. Voor individualistische en burgerlijke bespiegelingen is er in een socialistische cultuurpolitiek vanzelfsrekend geen plaats. Dat men echter evenmin een socialistische kritiek duldt, is moeilijker te rechtvaardigen. Immers, een constante bezinning en kritische reflectie over de afgelegde weg zijn in elke maatschappij - maar vooral in een samenleving die voor een socialistisch ontwikkelingsmodel gekozen heeft - broodnodig. Voor de eerste maal sinds de gebeurtenissen van 17 juni 1953 meldt zich weer een oppositie aan. Toen waren het ontevreden arbeiders die de straat optrokken, nu echter zijn het prominente intellectuelen die protesteren. In 1953 werd voornamelijk gepleit voor materiële eisen, die intussen geleidelijkaan zijn ingewilligd; nu wordt de verdediging en verwezenlijking van democratische rechten en vrijheden geëist. ‘Socialisme en vrijheid’ is het perspectief. De DDR-autoriteiten - en met hen de andere Oosteuropese partijen - gaan er blijkbaar niet vanuit dat dit een politiek-maatschappelijk vraagstuk is. Zij benadrukken telkens dat het slechts om geïsoleerde individuen gaat die zich buiten de wet opstellenGa naar voetnoot21, en dus met juridische en admini- | |
[pagina 880]
| |
stratieve maatregelen in toom gehouden moeten worden. Dat de ‘dissidentie’ zich beperkt tot groepen intellectuelen en (nog) geen massabasis heeft, kan juist zijn; maar door het weigeren van elke discussie met deze oppositionele groepen, en door het voor te stellen alsof alle dissidenten in contact staan met westerse vijandige bewegingen, begint men bij brede lagen van de bevolking elke geloofwaardigheid en gezag te verliezen. De verschillende dissidenten bezitten weinig gemeenschappelijks - vergelijk de ‘democratische socialist’ BiermannGa naar voetnoot22 en de ‘burgerlijke liberaal’ Kunze -, maar steeds weer worden ze door de autoriteiten over eenzelfde kam geschoren. Op die wijze krijgt de dissidentie zelfs - mede door de niet aflatende westerse propaganda - een fel overschatte betekenis en een kunstmatig ‘eenheids’karakter. De ware oorzaken van dit fenomeen zijn van structureel-maatschappelijke aard. De Oosteuropese landen hebben een economische revolutie achter de rug, in die zin dat de produktiemiddelen gemeenschapsbezit zijn. De controle en de macht over dit economisch potentieel is echter in handen gekomen van een bureaucratisch en technocratisch partijorgaan, dat het land op een ondemocratische wijze bestuurt. Ook deze evolutie is, omwille van de jarenlange stalinistische theorie- en praktijkvorming, begrijpelijk maar daarom nog niet goed te keuren. In de Oosteuropese socialistische landen is er dan ook een politieke en democratische revolutie nodig die deze vermolmde toplaag politiek moet liquideren en een democratisch socialisme moet bewerkstelligen. Door de economische en sociale evolutie, het stijgende welvaartspeil en de toenemende vormingskansen, bestaat daartoe een ernstige kans. Als de intellectuelen de band kunnen smeden met brede lagen van de bevolking en samen realistische én socialistische eisen formuleren, ziet de toekomst er voor het democratisch socialisme nog hoopvol uit. |
|