| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Sociale wetenschappen
Anstadt, Milo, Met de rede der wanhoop. Cultuurpolitiek in perspectief
Het Wereldvenster, Baarn 1977, 127 blz., f 18,50 |
Hoof, Jacques van en Albert Martens, Arbeidsmarkt en ongelijkheid. (Sociologische gids 1977, nrs. 1-2)
Boom, Meppel, 152 blz., abonn. f 36,50, stud, f 21,- |
Kruyer, G.J., Suriname. De problemen en hun oplossingen
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1977, 192 blz. |
| |
Simon Leys, Chinese Schimmen (org. titel Ombres Chinoises)
Arbeiderspers, Amsterdam, 1976, 278 blz., f 27,50
De onder het pseudoniem schrijvende Simon Leys geldt als een vooraanstaand China-deskundige.
Behalve dat hij zeer veel afweet van de Chinese cultuur, spreekt hij ook de taal vloeiend, waardoor hij datgeen kan waarnemen wat andere bezoekers van China wellicht zou ontgaan.
Chinese Schimmen is een zeer eenzijdig verslag van een reis door China en verschilt van andere boeken over ditzelfde onderwerp door z'n uiterst negatief karakter, waarvan de schrijver zelf zegt: ‘Het negatieve en onsamenhangende karakter van dit boek zal mij ongetwijfeld worden verweten, en dat verwijt zou ook op zijn plaats zijn als ik ernaar gestreefd had in dit essay een balans op te maken van de toestand in de Chinese Volksrepubliek.’ Een betere analyse zou er van dit werk niet gemaakt kunnen worden. In niet mis te verstane, vaak sarcastische taal besteedt de auteur bijna al zijn aandacht aan de negatieve aspecten van de Chinese maatschappij, die andere auteurs door gebrek aan eerlijkheid of gebrek aan kennis hebben weggelaten.
Hij constateert met verbittering dat de oude cultuur vakkundig om zeep is geholpen (waar zijn de monumenten?!) en dat daarvoor in de plaats een totalitair en wispelturig regime is gekomen dat het Chinese volk monddood en angstig maakt. Doch, zijn kritiek treft in de eerste plaats de Westerse intellectuelen, die China en het Chinese regime blind verafgoden en in de tweede plaats het huidige regime.
Door het puntige taalgebruik is het boek makelijk leesbaar, waardoor de verleiding extra groot is de noten over te slaan, maar deze zijn onmisbaar, daar zij soms de tekst verrassend corrigeren. Als extraatje is het boek van lof en blaam voorzien door een inleiding van Rudy Kousbroek en een nawoord van E. Zürcher en D.W. Fokkema.
Door z'n ontboezemend karakter is Chinese Schimmen de aanleiding geweest van een heftige discussie over het leven in China. (Streven heeft aan deze discussie reeds aandacht besteed.)
Voor mensen die geïnteresseerd zijn in het huidige China is dit boek een absolute must, doch zij moeten onder het lezen niet vergeten dat China ook zeer veel positieve aspecten heeft.
F. Sier
| |
Guy Debord, De spectakel maatschappij.
Het Wereldvenster, Baarn 1976, 139 blz., f 18,50.
Het boek ‘La Société du Spectacle’ (1967) van Debord is een moeilijk toegankelijk
| |
| |
geschrift. Ondanks de vertaling in het Nederlands is het vrijwel onmogelijk de bedoeling van de schrijver te verstaan. Het boek is opgebouwd in een reeks ‘gedachten’ die min of meer uit elkaar moeten volgen. Hoewel le Nouvel Observateur, blijkens de achterflap in een recensie van 8 november 1971, het geschrift meende te moeten vergelijken met Das Kapital, mist dit boek iedere overeenkomst. De opeenstapeling van oncontroleerbare uitspraken doet denken aan een koortsdroom.
F. Nieuwenhof
| |
J.H. Konter e.a., Ideeën en idealen in Ontwikkelingssamenwerking. Nelissen, Bloemendaal, 1976, 208 blz., f 17,50.
Deze voortreffelijke reader bevat bijdragen rond de thema's ontwikkelingsstrategieën, kortsluiting in ontwikkelingssamenwerking en typen van ontwikkeling. Het boek werd samengesteld uit artikelen die eerder in het weekblad Intermediair en het blad Economisch-Statistische Berichten verschenen zijn. Alle artikelen zijn goed leesbaar en verschaffen veel belangrijke informatie over dit veel besproken doch weinig gekend onderwerp.
F. Nieuwenhof
| |
Dr. D. Eisma/L. den Engelse. Het Nederlandse Waddengebied. Betekenis, bedreiging, bescherming. (Prisma) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 19762, 121 blz., geïll., f 5,10.
Het Waddengebied is van bijzonder nationaal en internationaal belang. Het vertegenwoordigt een der natuurgebieden binnen Nederland. Ondanks het vele werk van natuurbeschermingsorganisaties blijft het gebied ernstig bedreigd. Over de waarde, de bedreiging en de bescherming van dit gebied handelt dit boek, dat door realisme en zakelijkheid een treffend en indringend beeld schetst van de vernietiging van dit natuurgebied.
F. Nieuwenhof
| |
Marianne Herzog, Von der Hand in der Mund, Frauen im Akkord, Rotbuch Ver lag, Berlin, 1976, 107 pp.
Hoewel er regelmatig van vakbondszijde publikaties verschijnen over arbeidsomstandigheden in fabrieken en sociologen publiceren over de werkomstandigheden in kantoren, bestaat er vreemd genoeg onvoldoende informatie over de arbeids omstandigheden van vrouwen binnen onz geïndustrialiseerde samenlevingen. Ook vakbonden hebben 't veelal moeilijk met de verdediging van de belangen van vrouwelijke werknemers. Vrouwen in het produktieproces vertegenwoordigen vaak de onderste laag van het arbeidspotentieel, zijn ongeschoold en worden meestal in tijdelijke dienst aangesteld terwijl ook de beloning voor mannen en vrouwen voor dezelfde arbeidsprestatie verschilt. In de Bonds Republiek Duitsland werken 10 miljoen vrouwen, waarvan 2/3 als ongeschoolde arbeidster. Van deze 10 miljoen werken 3½ miljoen vrouwen in de industrie maar 6% van deze vrouwen hebben een beroepsopleiding gevolgd. De arbeidsomstandigheden zijn erbarmelijk: er wordt gewerkt tegen stukloon, mogelijkheden tot informeel contact tijdens het werk worden beperkt door het plaatsen van buitenlandse vrouwen tussen de Duitse in, het arbeidstempo ligt vaak te hoog terwijl de rechtspositie uiterst wankel is.
Marianne Herzog illustreert het voorafgaande aan de hand van interviews en overzichtsartikelen.
F. Nieuwenhof
| |
Nina Gladitz (Hrsg.), Lieber aktiv als radioaktiv. Wyhler Bauern erzählen: Warum Kernkraftwerke schädlich sind. Wie man eine Bürgerinitiative macht und sich dabei verändert
Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 175 pp., DM 8,50
De publikatie geeft een beeld van het verzet van een lokale bevolking tegen beslissingen van de centrale overheid. Het boek toont o.m. aan dat angstgevoelens van een bevolking, die soms slechts gebaseerd zijn op intuïtie, achteraf juist en gefundeerd blijken te zijn. Opvallend is ook in het geval van de boeren in Wyhler dat het verzet tegen de beslissing tot de bouw van een atoomcentrale in de landelijke pers veelal wordt afgedaan met extremisme. Het is een goede en instructieve publikatie.
F. Nieuwenhof
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Eupen, Th. van, e.a., Waarden en normen in het onderwijs (Annalen van het Thijmgenootschap)
Ambo, Baarn 1977, 111 blz., f 12,50 |
Jaspers, Karl, Was ist Erziehung?
Piper Verlag, München/Zürich 1977, 388 pp., DM 19,80 |
Nijs, Piet, De eenzame samenspelers 1, 2 en 3
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976 en 1977, resp. 76, 143 en 148 blz., BF. 195, 395 en 395; 3 dln. BF 985,- |
Shorter, Edward, De wording van het moderne gezin
Ambo Baarn 1975, 319 blz., f 32,50 |
| |
Ernest Dichter, De naakte manager
(Marka-Paperback 6) Spectrum, Utrecht 1976, 128 blz., f 15,-
Toen Vance Packard zijn ‘Hidden Persuaders’ schreef in 1957, werd Dichter al als beroemd reclamepsycholoog geciteerd.
Zijn onderwerp is nu een kritiek op het te starre management, een pleidooi voor soepelheid, creativiteit en intuïtie, waarbij naast zelfkritiek ook de persoonlijke groei van de werknemer in de waardedoelstellingen van de firma worden opgenomen. De schrijver spuit een grote hoeveelheid originele ideetjes, tegen een achtergrond van schema's opgejaagdheid en krampachtigheid. Moest de oude vos helpen om de recessie in Amerika te verjagen?
J.H. van Meurs
| |
Wilson van Dusen, De natuurlijke rijkdom in de mens. Verkennen van eigen onbetreden innerlijk
De Toorts, Haarlem 1976 (New York 1972), 168 blz., f 23,-
Een klinisch psycholoog, die via een verfijnde fenomenologische observatie van zichzelf en anderen (ook door speelse proefidentificaties) 'n goede beschrijving geeft van de, meestal onbewuste, non-verbale expressie en communicatie. Zo is hij in staat om richting te geven aan de groei van een bepaalde patiënt. Maar dan gaat hij dieper afdalen, zoals hij denkt: via hypnagoge (op de slaapgrens), hallucinaties en de dromen naar ‘de waanzin’, het geen bij deze schrijver een weinig gedifferentieerd begrip blijft. Evenals Rosenhan en Caudill heeft hij zich onder de patiënten begeven in een psychiatrische inrichting om het echt eens mee te maken. Dat leverde zeer indringende boeiende beschouwingen, waarbij dus de hypotheses van Goffman weer eens worden bevestigd. De laatste twee hoofdstukken gaan over religieuze mystiek, waar hij in gelooft. Swedenburg, de grote mysticus, is zijn grote voorbeeld.
Recensent meent, dat de techniek van het objectiveren, respectievelijk personifiëren van hallucinaties zoals de schrijver dat doet, soms een gevaar kan opleveren voor de patiënt: ook zijn hypnagoge ontdekking van Het Andere Ik, is niet voor iedereen verantwoord.
Een typisch voorbeeld van neomystiek met veel literatuurverwijzingen, vooral naar publikaties van de schrijver zelf.
J.H. van Meurs
| |
Patricia Garfield, Creatief dromen
Spectrum Paperback, Utrecht/Antwerpen 1976, 222 blz., f 17,50
Een uitgebreide reis door de culturen van antieken, diverse Amerikaanse Indianen en vooral de Senois (in Maleisië) en anderen, die waarde aan dromen hechten. Freud krijgt nu eens weinig aandacht, Jung nauwelijks méér. Er zijn technieken om te leren invloed uit te oefenen op de eigen (en andermans) dromen, zowel naar inhoud, afloop, vorm en onthouden. Het Tibetaanse dodenboek wordt uitvoerig besproken. Weer een boek dat via de beoefening van inkeer tot macht over zichzelf wil komen en zo het individu in staat stellen tot een verrijking van zijn innerlijk leven.
J.H. van Meurs
| |
L. Tiger & R. Fox, Het Superdier, het oer-patroon in mens en samenleving
Nelissen, Bloemendaal 1976 (The Imperial Animal 1971), 320 blz., f 27,50
Na de kennismaking met het bekende boek van Desmond Morris (De naakte aap) en van de Russells (Apen en mensen) nu een nieuw antropologische aanzet tot de beschrijving van de menselijke natuur; ditmaal consequent als jager-primaat met een sociale hiërarchie geprogrammeerd voorgesteld. Dit standpunt wordt consequent volgehouden en met veel voorbeel- | |
| |
den geadstrueerd.
De schrijvers spreken op structuralistische wijze van ‘biogrammatica’ en ‘bedrading’ (= totaal van aangeboren gedragsdisposities).
Het is een helder boek. Hoewel hun literatuurlijst 40 bladzijden omvat, komen er geen politicologen, behalve Marx, in voor. Gezien hun zelfbeperking is dit geen gemis. De ontwikkeling van de landbouw is in hun ogen een evolutieve teruggang geweest, die mede de bevolkingsexplosie bevorderde. De natuurlijke neiging tot gewelddadigheid en voortplanting, eigen aan de jager uit het stenen tijdperk, die wij eigenlijk nog zijn, kan slechts op middeleeuwse wijze, door inperking, ongevaarlijk worden gemaakt, aldus de schrijvers.
Hier missen we dan visies, zoals die van een Heilbroner (Onderzoek naar onze toekomst) of als u wilt een Skinner (Beyond Freedom and Dignity), die in al hun luguberbeid meer relevant zijn tegenwoordig dan een middeleeuwse visie.
J.H. van Meurs
| |
Martin Lakin, Sensitivity training, Aula Paperback 38, Spectrum, 1976, (Oorspronkelijke ed. 1972 Mc. Graw-Hill), 323 blz., f 29,50.
Dit is een leerboek door een professor in de psychologie en psychiatrie aan de Duke University. Hij komt over als integer, bekwaam, met een helder inzicht, in een overzicht over de hier behandelde stof. Systematisch verkent hij het terrein, maar hij blijft dicht bij het uitgangspunt, de T-groepen van de National Trainings Laboratories te Bethel Maine sedert 1947. Oorspronkelijk was het hoofddoel het bestuderen van groepsprocessen. Later kreeg een andere doelstelling meer de nadruk, zoals de onderlinge relaties en de relatie individu-groep, de persoonlijke groei en ontwikkeling van de deelnemers, het oplossen van inter-groepsconflicten.
De belangstelling van het publiek is nog steeds groeiende. De nadruk valt volgens de schrijver altijd weer op de authenticiteit en de openheid (inclusief de emotionele) al ziet de schrijver wel een zekere tegenstelling in de mogelijkheid tot verwezenlijken van deze beide waarden. Er zijn overgangen naar groepstherapie. Mede daarom is het nodig, om aan de trainers hoge eisen te stellen, zowel van persoonlijkheidskwaliteit als van de opleiding. Aan de standaard van het N.T.L. hiervoor wordt uitdrukkelijk gerefereerd. De mogelijkheid van misbruik voor recreatieve doeleinden en van charlatannerie wordt gesignaleerd (vergelijk bij ons Lievense en J. Wetering de Rooy Je rijpt je rot, Contact, Amsterdam, 19762). De trainingsfreak (of -verslaafde) wordt echter niet genoemd. Uitvoerig wordt in het laatste deel een training behandeld met Joden en Arabieren in één groep - de meesten student. Conclusie was, dat er meer begrip was ontstaan voor elkaars standpunten, maar dat deze niet dichter bij elkaar waren gekomen. Meer succes hadden trainingen met burgers en politiemensen (Bell e.a. 1969), maar de schrijver laat er zich niet over uit, of dit ook met politici uit verschillende kampen in principe mogelijk zou zijn.
Aanbevolen.
J.H. van Meurs
| |
S. Freud, Eine Kindheitserinnerung des Leonardo da Vinci
Bibliothek Suhrkamp, 1976
Deze studie is van 1910 en zij boeit nog steeds. Diverse stukken van de psychoanalytische theorie passeren de revue in korte schetsen, maar nergens is er sprake van dogmatiek. Freud analyseert niet alleen psychologisch, maar ook historisch, inclusief commentaar op vele andere Da Vinci-kenners. Hij beperkt zich b.v. niet tot de ‘gier’-fantasie, maar bespreekt ook de Gioconda-glimlach en het feit dat Da Vinci nooit zijn werk helemaal af maakte. Dit boekje is niet ontmythologiserend, in elk geval niet in negatieve zin en nog steeds lezenswaard voor vriend en vijand van psycho-analyse.
J.H. van Meurs
| |
Politiek
Deutscher, Isaac, Die ungelöste Judenfrage
Rotbuch Verlag, Berlin 1977, 144 pp., DM. 8,- |
Elslande, Renaat Van, België en de Derde Wereld
|
| |
| |
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1977, 164 blz., BF. 375,- |
| |
J.J.A. Thomassen, Kiezers en gekozenen in een representatieve demokratie
(Maatschappijbeelden) Samsom Uitgeverij, Alphen aan den Rijn, 1976, XX + 304 blz., f 32,50
Vaak wordt de vraag gesteld of de gekozenen in ons democratisch bestel gevoelig zijn voor de invloed van hun achterban.
Maar eerst dient men uit te maken of deze achterban, dit electoraat, het vereiste inzicht bezit om de gekozenen doeltreffend te beïnvloeden. Kan een electoraat dit inzicht verwerven en onder welke voorwaarden?
Dit thema heeft in de politicologische vakliteratuur reeds een hele traditie. Thomassen steunt op deze, vooral Amerikaanse voorbeelden om de Nederlandse situatie te belichten. Natuurlijk is het op de eerste plaats een wetenschappelijk werk geworden. Daarmee is de lezer meteen gewaarschuwd voor het literaire genre van het onderzoeksrapport. Maar het is helder genoeg geschreven om ook een ruimer publiek te bereiken.
Als wetenschappelijk werk is dit een zeer degelijk stuk. Het onderzoek dat erin verwerkt wordt is de vrucht van internationale samenwerking en mocht genieten van indrukwekkende middelen. Het electoraal onderzoek werd uitgevoerd volgens de paneelmethode waarna de resultaten vergeleken werden met een gelijklopende enquête bij de leden van de Tweede Kamer. In zekere zin is dit dus het sluitstuk op de reeks over ‘De Nederlandse Kiezer’.
Het is waar dat de auteur de spanning van zijn oorspronkelijke probleemstelling niet tot het einde toe heeft kunnen bewaren. Dit vloeit m.i. voort uit het feit dat hij enkel op opinie-onderzoek steunt. Soms ook krijgt men de indruk dat niet alle informatie tot een synthese gebracht wordt. De auteur heeft zich kennelijk niet te ver van de empirische gegevens gewaagd. Daartegenover staat dat het werk toch een verantwoord totaalbeeld schetst. Maar stimulerend zijn o.i. nog verscheidene gedeeltelijke syntheses die over de hoofdstukken verspreid liggen: over de electorale ontwikkeling sinds 1967, over de rol van ontzuiling, enz. En vooral voor een ruimer publiek kan dit werk kostbare correcties brengen op de talloze clichés en slogans die de relaties tussen politici en hun publiek vertroebelen.
G. Dierickx
| |
G. Jagschitz, Der Putsch. Die Nationalsozialisten 1934 in Österreich
Verlag Styria, Graz-Wien-Köln, 1976, 260 pp.
De mislukking van de besprekingen tussen Hitler en Mussolini in Venetië droeg ook bij tot het overhaaste begin van de nationaal-socialistische opstand van juli 1934. Toen deze staatsgreep mislukt was, verzocht Hitler Von Papen als ambassadeur naar Wenen te gaan. Hitlers keuze viel op Von Papen, omdat deze als vertegenwoordiger van katholieke en conservatieve groeperingen in Duitsland bekend stond. Von Papen's benoeming luidde een nieuwe periode in in de geschiedenis van de betrekkingen tussen Duitsland en Oostenrijk.
L.L.S. Bartalits
| |
Geschiedenis
Alberts, A., Een koning die van geen nee wil horen
Querido, Amsterdam 1976, 177 blz., f 42,50 |
Heinemann, Gustav W., Es gibt schwierige Vaterländer... Aufsätze und Reden 1919-1969. Reden und Schriften 3
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M, 1977, 385 pp., DM. 38,- |
| |
C. Smit, De dekolonisatie van Indonesië H.D. Tjeenk Willink, Groningen, 1976, 154 blz., f 25,75
Dit boekje is ontstaan uit een serie voordrachten welke de auteur in 1975 voor de leden van de Vereniging geschiedenisleraren in Nederland heeft gehouden. Smit, die in het verleden al veel publiceerde over de diplomatieke geschiedenis van ons land, geeft in dit werkje op beknopte en overzichtelijke wijze de ontwikkeling van het dekolonisatie-proces van Indonesië weer. Na een algemeen feitelijk overzicht, waarin achtereenvolgens de wording van de Republiek Indonesië, de federale poli- | |
| |
tiek van Van Mook, de eerste politionele actie, een poging tot reconstructie, de tweede politionele actie, de souvereiniteitsoverdracht, de nasleep en de Nieuw Guinea-kwestie worden behandeld, volgen een achttal kleine opstellen. Deze zijn getiteld naar de namen van de belangrijkste personen die van Nederlandse zijde bij de Indonesische kwestie betrokken zijn geweest.
Zij treden voor het voetlicht zoveel doenlijk gerangschikt naar de volgorde waarin zij aan de oplossing van het vraagstuk hebben deelgenomen. Dit waren Van Mook, Logemann, Schermerhorn, Jonkman, Beel, Stikker, Sassen en Drees. Het effect dat de auteur wilde bereiken, was dat hij de lezer in staat wilde stellen het dekolonisatie-proces van Indonesië zowel vanuit de algemene samenhang als vanuit het standpunt van de dramatis personae te volgen. Het is te begrijpen dat zo'n veel omvattend onderwerp niet in een kort bestek kan worden afgedaan. Toch spijt het mij, dat ik in dit werkje niet veel ben gewaar geworden van de rol van minister van buitenlandse zaken Luns. Deze heeft, niet alleen volgens de journalist Oltmans, in de Nieuw-Guinea- of de Irian-Barat-kwestie een nog niet geheel opgehelderde rol gespeeld.
Overigens is het boekje voor iedere belangstellende zeer informatief.
P.W. Schilpzand
| |
Nicolas Cheetham, New Spain. The birth of Modern Mexico
Victor Gollancz Ltd., Londen, 1974, 336 pp., £5
Het boek van Sir Nicolas Cheetham, die een klassieke opleiding genoot in Oxford en gedurende een aantal jaren ambassadeur van zijn land was in Mexico, behandelt de tijd vanaf de vroegste beschavingen - met het accent op die van de Azteken, waaraan een apart hoofdstuk is gewijd -, tot en met de zestiende eeuw. In deze eeuw, nadat de veroveringen zijn afgelopen en de kolonisatie van de nieuwe gebieden geen totaal nieuw experiment meer is, begint de geleidelijke versmelting van twee oude culturen tot een geheel nieuwe en het is dit proces in statu nascendi dat de schrijver heeft geboeid. Hij pretendeert niet nieuwe perspectieven te openen of nieuwe interpretaties te geven, maar wat hij vertelt doet hij met grote kennis van zaken; als bij de meeste Engelse boeken is de typografie een appetizer en de illustraties zijn goed gekozen. Sir Nicolas schrijft met een kritisch oog en vervalt niet in het modieuze ophemelen van alles wat Indiaans is en afkraken van alles wat uit Spanje komt (zonder doorgaans één van beide componenten grondig te kennen), noch in het houden van een oratio pro Europa. Al blijkt uit alles dat hij de Azteekse beschaving ‘sophisticated’ vindt en meermalen ook zo noemt, tegelijkertijd vergeet hij niet, in een ander hoofdstuk, de grote rol naar voren te halen die de Spaanse geestelijken speelden in het proces van het tot elkaar brengen van de twee culturen. Gezien het gemak waarmee sommigen in deze tijd kolonisatie en kerstening van de Spaanse overzeese gebiedsdelen plegen af te doen met ‘brute razernij’ en ‘inquisitoriale dwingelandij’, is het nuttig dat dit voor een groter publiek geschreven werk aan een aantal facetten van deze ‘conquête spirituelle’ aandacht schenkt (een term die de Franse hispanist Robert in Ricard gebruikte voor een studie die hij in 1933 in Parijs het licht deed zien). ‘If any other European seafaring power in the Tudor age had blundered upon
Mexico and undertaken its conquest, it is, to put it mildly, less than likely that the Indians would have received better treatment from those conquerors than they did from the Spaniards. Much more probably, after the horrors of conquest, they would have had to endure the sufferings of colonial rule without the advantage of any of its redeeming or palliative features. (...) To judge only by the stormy controversies that fill the archives of the time, no other conquerors could have searched their consciences for so long and so thoroughyly’ (p. 311-312). Een oordeel dat méér geuit is, en in de mond van een Engelsman die zijn eigen koloniale tijdperk kent, extra reliëf krijgt. Het ware te wensen dat oud-ambassadeurs van Nederland in Latijns Amerika eens een enkele keer met dezelfde competentie als Sir Nicolas schreven over de geschiedenis van een land van dat continent. Jammer is alleen dat een groot
| |
| |
aantal accenten op Spaanse woorden ontbreekt of verkeerd staat en dubbele achternamen nogal eens verkeerd gebruikt worden (Díaz i.p.v. Bernal Díaz of Díaz del Castillo); José Moreno Villa, die onder de M moet staan in het register (Moreno is achternaam), is geen Mexicaan, maar een Spanjaard die tijdens de Spaanse Burgeroorlog naar Mexico uitweek. Een uitstekend boek.
J. Lechner
| |
Theologie
Boyer, Louis, Das Wort ist der Sohn (Der Weg der Christologie)
Johannes Verlag, Einsiedeln 1976, 542 pp., DM. 65 |
Pesch, Rudolf, Wie Jesus das Abendmahl hielt. Der Grund der Eucharistie
Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1977, 110 pp., DM. 11,80 |
Pieper, Joseph, Ueber den Begriff der Sünde
Kösel Verlag, München 1977, 133 pp., DM 14,80 |
Uchelen, Dr. N.A. van, Psalmen, deel II (De prediking van het Oude Testament)
Callenbach, Nijkerk 1977, 313 blz., f 65, -; bij intek. f 58,50 |
| |
Hans Urs von Balthasar, Adrienne von Speyr et sa mission théologique
Apostolat des Editions (Paris) / Editions Paulines (Montreal), 416 pp., FF. 57,-
Met dit boek maakt het Museum Lessianum een aanvang met de publikatie in het Frans van het tot nu toe enkel voor Duitssprekende lezers toegankelijke werk van AvS (1902-1967). Indien het ontworpen plan wordt uitgevoerd, zullen in het jaar 1981, van de 60 boekdelen die het geestelijk oeuvre van AvS bedraagt (alle tussen 1940 en 1953 ontstaan) er reeds 10 in het Frans gepubliceerd zijn, althans zo de pas gestichte ‘Amitié Adrienne von Speyer’ erin slaagt de nodige fondsen te verzamelen (cf. p. 83). Een dergelijk initiatief zou zeker aan de zijde van de Nederlandstalige gemeenschap met dankbaarheid worden begroet (bij ons weten werd AvS in onze streken enkel bekendgemaakt door enige bijdragen in het Karmelitaans tijdschrift Innerlijk Leven); want het lijkt wel dat de geschiedenis van de mystiek in de XXste eeuw AvS niet onvermeld zal kunnen voorbijgaan. Of zal het getuigenis van HUvB die haar als geestelijke raadsman en biechtvader gedurende meer dan 25 jaar heeft mogen begeleiden, hoezeer ook door het gedrag van de Bazelse theoloog gedragen (of misschien juist dààrom?), met grote terughoudendheid zo niet met wantrouwen blijven worden onthaald? - Hoe dan ook, dit boek wil een eerste kennismaking bewerken met de persoon en het werk van AvS. Het bevat twee delen: 1o pp. 11-83 de vertaling van het door HUvB reeds in 1968 uitgegeven Erster Bliek auf Adrienne von Speyr (Johannes Verlag, Einsiedeln); 2o pp. 85-390 een bloemlezing van 321 uittreksels uit AvS's werk vertaald uit het werk van Barbara Albrecht Eine Theologie des Katholischen: Einführung in das werk Adrienne von Speyrs, Vol. I: Durchblick in Texten. - In dit tweede deel worden al de aspecten van het christelijk mysterie, zoals dit door AvS werd beleefd, op doordringende wijze doorlicht: de drieëne God, de schepping, de menswording, de verlossing, kruis en verrijzenis
(en daar tussenin Jezus' uiterste verlatenheid bij de nederdaling ter helle van de ‘Karsamstag’), de Kerk, Maria, de sacramenten, de heiligen, het gebed en de alledaagse realiteit. - Het eerste deel bevat eerst een uitvoerige levensbeschrijving: jeugdjaren in de Zwitserse Jura te La Chaux-de-Fonds, opvoeding in het protestantisme, familie en vrienden, verblijf in sanatoria en ziekenhuizen (1918-1920), studie in de geneeskunde (1923-1930), eerste huwelijk met Emil Dürr (± 1934), tweede huwelijk met Werner Kaegi (1936), ontmoeting met HUvB en opname in het katholicisme (1940), stichting van een religieuze gemeenschap (1945) (die voor HUvB de aanleiding zal worden van zijn uittreden uit de Jezuïetenorde), medische praktijk tot 1954 zolang de fysische krachten het toelaten, en hun ‘onbegrijpelijk langzame diminuendo’ (p. 36) tot haar overlijden op 17 september 1967. - Hierop volgt een tweede uiterst boeiend hoofdstuk over de theologische zending van AvS in de Kerk, haar geestelijke grondhouding bestaande in ‘de mariale gehoorzaamheid’, ‘oneindig beschikbaar voor de Oneindige’ (p. 42) en
| |
| |
de daaraan ontspringende waterval (‘une véritable cataracte’ p. 26) van mystieke en charismatische begenadigingen. De kolommen van deze boekbespreking bieden ons echter niet de nodige ruimte om hier verder op in te gaan. Wat toch niet als gevolg zal hebben, hopen we, dat ook op deze recensie HUvB's uitspraak toepasselijk wordt: ‘De boeken van Adrienne werden maar zelden en dan nog volledig kleurloos gerecenseerd alsof niemand de moed durfde opbrengen zich ervoor te compromitteren’ (p. 8). Het stemt alleszins tot diep nadenken de schrijver van dit boek te horen verklaren: ‘Het oeuvre van Adrienne von Speyr komt me voor als veel belangrijker dan het mijne’ (p. 9).
Georges Neefs
| |
Godsdienst
Bouwman, Gijs, Met Lukas op weg. Cahier voor levensverdieping 21
Averbode 1976, 335 blz., BF. 375- |
Doornik, N.G. van, Franz von Assisi, Prophet und Bruder unserer Zeit
Herder, Freiburg, Basel, Wien 1977, 224 pp., DM. 28,- |
Gijsen, Mgr. Dr. J.M., Bereidt de weg des Heren
Van Gorcum & Co., Assen 1977, 304 blz., f 32,50 |
Klink, J.L., De kleine mens en het grote boek. Is de bijbel een boek voor kinderen?
Ambo, Baarn 1976, 99 blz., f 9,75 |
Smits, P., Jongerenwereld en religieus levensbesef. (Op de Tocht 4)
Van Gorcum & Co., Assen 1977, 54 blz., f 8,- |
Tworuschka, Udo (Hrsg.), Religionen heute. Themen und Texte für Unterricht und Studium
Moritz Diesterweg, Frankfurt a.M. / Kösel, München 1977, 184 pp., DM. 14,80 |
| |
Josef Ratzinger, Der Gott Jesu Christi. Betrachtungen über den Dreieinigen Gott.
(Reihe Doppelpunkt) Kösel-Verlag, München, 1976, 93 pp., DM. 9,80
Vastenpreken en adventsmeditaties vormen het grondmateriaal van deze beschouwingen, die, ook in haar indeling, een duidelijke trinitaire inslag laten zien: God, Jezus Christus en de Heilige Geest. Men treft hier geen systematische uiteenzettingen aan als in een tractaat, evenmin slechts wetenschappelijke theologie en exegese.
De uiteenzettingen van de bekende Regensburger dogmatiek-professor slagen erin de kloof te overbruggen tussen theologie en spiritualiteit en dragen er ongetwijfeld toe bij dat de aandachtige lezer zich persoonlijk eigen kan maken wat het geloof van de Kerk leert.
De bijzondere gave van Ratzinger om zijn gedachten en beschouwingen zo helder te houden dat men daardoor dieper in het geheim van God binnengevoerd wordt, wordt ook in dit aanbevolen geschrift op bijzondere wijze weer getoond.
G. Wilkens
| |
Heribert Mühlen, Einübung in die christliche Grunderfahrung.
I. Lehre und Zuspruch
(Topos Taschenbücher 40);
II. Gebet und Erwartung
(Topos Taschenbücher 49).
Matthias-Grünewald-Verlag, 1976; resp. 210 pp. DM 8,80 en 160 pp., DM 7,80
De auteur, dogmatiekprofessor aan de theologische fakulteit van Paderborn, wil zijn ruime ervaring in het leiden van gebedsgroepen en zijn theologische vakmanschap ten dienste stellen van de charismatische beweging die de verschillende christelijke kerken doortrekt. Vanuit het grondgegeven dat een missionaire geloofsbelijdenis sinds de neerdaling van de H. Geest op Pinksteren tot het wezen van de Kerk behoort, wil hij de beleving van deze Geestesgave binnen de Kerk voortdurend opnieuw laten inoefenen aan de hand van het gebed waarin meerderen als een gemeenschap elkaar tot God en tot dienstbetoon willen brengen.
In het eerste deel wordt vooral aan leiders van gebedsgroepen informatie en instructie gegeven voor de wekelijkse gebedsbijeenkomsten in groepsverband. Theologisch jargon is vermeden, de toon zeer begrijpelijk en de inhoud volgt de indeling van een ‘klassieke retraite’: de zin van het leven - godservaring - wantrouwen en vervreemding van God - Jezus Christus de getuige van en voor God - de inoefening van Zijn Geest in
| |
| |
de Kerk en het alledaagse leven en een handleiding ter onderscheiding van de geesten.
De benadering van een persoonlijke toewending tot de persoon van Jezus Christus, de oecumenische inslag, die het onderscheidend geloofservaren niet wil wegwissen en de zorg geen nieuwe beweging zonder kerkelijke grenzen te zijn of zelfs een nieuwe spiritualiteit op te zetten, worden in het tweede deel uitgewerkt. Dat is bedoeld voor de deelnemers van de gebedsgroepen en is qua indeling afgestemd op de informatieve inleidingen van het eerste deel.
Het geheel kan dienstig zijn voor gemeenschappen van kerkelijke christenen, die hun geloof en kerk-zijn willen verdiepen en vergeestelijken, evenals voor degenen die hun op pastorale wijze deze geestelijke dienst willen bewijzen.
G. Wilkens
| |
Literatuur
Metzner, Joachim, Persönlichkeitszerstörung und Weltuntergang. Das Verhältnis von Wahnbildung und literarischer Imagination.
(Studien zur deutschen Literatur Bd. oa) Niemeyer, Zübingen, 1976, 295 pp., DM. 66,- |
Festschirt für Herman Meyer. Wissen aus Erfahrungen Werkbegriff und Interpretation heute. (Hrsg. A. von Bormann)
Niemeyer, Tübingen 1976, 969 pp. (geill.), DM. 186,- |
Mieth, Dietmar, Epik und Ethik. Eine theologisch-ethische Interpretation der Josephromane Thomas Manns. (Studien zur deutschen Literatur Bd. 47)
Niemeyer, Tübingen, 1976, 247 pp., DM. 48,- |
Mog, Paul, Ratio und Gefühlskultur. Studien zur Psychogenese und Literatur im 18. Jahrhundert. (Studien zur deutschen Literatur Bd. 48)
Niemeyer, Tübingen 1976, 151 pp., DM. 38,- |
Parfitt, George, Ben Jonson. Public Poet and Private Man
J.M. Dent & Sons, London 1976, 189 pp., £5,95 |
Preisendanz, W. & R. Warning, Das Komische. Poetik und Hermeneutik VII
Fink, München 1976, 465 pp. |
Roggeman, Willem M., De droom van een robot. (P 95) Heideland-Orbis, Hasselt 1976, 77 pp., BF. 75,- |
Ruysbeek, Erik van, Van golf tot zee (P94) Heideland-Orbis, Hasselt 1976, 77 pp., BF. 75,- |
Schleuer, Winfried, Die Stücke von Peter Hacks. Tendenzen-Themen-Theorien
(LGW 20) E. Klett, Stuttgart, 1976, 201 pp, DM. 19,50 |
Tollens, Hendrik Cz. Al wat leeft en braaf is zingt.
(P 93) Heideland-Orbis, Hasselt, 1976, 77 pp., BF. 75,- |
Veulemans, Jan, De Zomer.
De Clauwaert, Korbeek-Lo 1976, 189 pp., BF. 285,- |
Veys, Ignaas, Aperitief
Yang Poëzie Reeks, Gent, 1976, 29 pp. |
Vos, Herman, De koning van Tahoua
De Clauwaert, Korbeek-Lo 1976, 70 pp., BF. 110,- |
Wirkner, Alfred, Kafka und die Aussenwelt. Quellenstudien zum ‘Amerika’ - Fragment
(LGW 21) E. Klett, Stuttgart 1976, 113 pp., DM. 13,90 |
| |
Vian, Boris, De figurant. Manteau, Brussel 1976, 69 blz., BF 70.
Wispelaere, Paul de, Een dag op het land. Manteau, Brussel 1976, 71 blz., BF 70.
Raes, Hugo, Brandstichting tegen de tijd. Manteau, Brussel 1976, 47 blz., BF 70.
Geeraerts, Jef, De heilige kruisvaart. Manteaeu, Brussel 1976, 94 blz., BF 70.
Mulisch, Harry, Het ironische van de ironie. Manteau, Brussel 1976, 58 blz., BF 70.
Deyssel, Lodewijk van, De heer dr. Alberdingk Thijm laat vragen... Manteau, Brussel 1976, 59 blz., BF 70.
De zes boekjes die hier tezamen worden besproken behoren tot een nieuwe reeks, Manteau Marginaal, waarin de uitgever werk van bekende Nederlandse en buitenlandse auteurs uit heden en verleden, dat in de marge van het grote oeuvre is ontstaan of daar door omstandigheden terecht is gekomen, aan de vergetelheid wil ontrukken. Marginaal kan hier dus
| |
| |
zowel ‘minder bekend’, ‘minder belangrijk’ als ‘nauwelijks nog literatuur te noemen’ betekenen. Zo kan men de novelle ‘Le Figurant’ die Boris Vian geschreven heeft na zijn medewerking in juli '45 als jazz-muzikant aan de film Madame et son flirt moeilijk als marginale literatuur bestempelen aangezien ze thuis hoort in het erkende genre van de ‘roman surnaturaliste’. Ook de tot een korte ik-roman getransformeerde reflecties van De Wispelaere n.a.v. een interview door een weetgierige en stoeigrage journaliste zijn literatuur. Geen grote literatuur weliswaar, maar toch ook geen marginale. Anders is het gesteld met de gedichten van Hugo Raes. Als hij de Belgische Staatsprijs voor verhalend proza niet had gekregen, dan was Brandstichting tegen de tijd, een keuze uit zijn gedichten waarmee hij debuteerde, wellicht niet uitgegeven.
Terwijl de voor Vlaamse weekbladen geschreven reisverhalen van Jef Geeraerts bij Manteau als een gewone publikatie verschenen zijn, krijgen zijn pamfletten, gepubliceerd tussen 1969-1971 in de liberale krant De Nieuwe Gazet, zijn verslag van een assisenzaak voor Knack Magazine en zijn reactie vorig jaar in Humo op de Vatikaanse verklaring over de seksualiteit, de stempel ‘marginaal’. Hoe dan ook, of Geeraerts nu fulmineert tegen de Kerk, de Vlaamse bekrompenheid, het Belgische standengerecht of de politieke zwendel, hij blijft dezelfde Geeraerts die van het stormlopen met woorden een door velen gewaardeerde broodwinning gemaakt heeft.
In De taal der liefde had Van het Reve fel en venijnig uitgehaald naar Harry Mulisch, die daarop gerepliceerd heeft met een scherpzinnige (en vernietigende) analyse van de Reviaanse ironie. De aparte publikatie van dit polemisch artikel in Vrij Nederland (1972) is een goede zaak.
Echt marginaal, maar heerlijke bedlectuur bv. voor wie van ‘la petite histoire’ houdt zijn de telefoonbriefjes van L. van Deyssel, die voor elk telefoongesprek, dat hij door derden liet voeren, aantekeningen maakte. Hijzelf achtte zich immers te hoog verheven om zo'n banaal instrument als de telefoon zelf ter hand te nemen.
J. Gerits
| |
Horst Denkler - Karl Prümm, Hrsg., Die deutsche Literatur im Dritten Reich. Themen - Traditionen - Wirkungen
Ph. Reclam jun., Stuttgart, 1976, 556 pp., pb., DM. 38,80
23 opstellen trachten de som op te maken van wat er als literatuur van het nazisme herkend kan worden. Voorop staat de historiek van de interpretatie van nazisme waarbij zich dan de specifiek-literaire uitwerking aansluit. Literatuur wordt niet geïsoleerd bekeken maar als een vorm van manifestatie in een totalitaire greep op staat en mens; demonstraties hiervan zijn de manipulatie van een neutraal tijdschrift (Neue Rundschau) en van een janusschipperende publikatie (Das innere Reich), de esthetisering van het openbare leven (de partijdagen bv.), het ‘volks’-droomtrauma als basis van kunsthistorie, de integratie van verwante individualisten (bv. E.G. Kolbenheyer), de ideologische voortijd in de antidemocratische oorlogsroman, de koloniale roman (die al vlug ontaardt tot de Blut-und-Bodenkreet), de historische camouflageroman, de classicistische ‘Aneignung’, de schoothondjesessayistiek, de omvorming van de arbeidersfunctie, het gemeenschapslied (nieuwe wijn in oude vaten), de massaliteratuur, de jeugdliteratuur. Als regelrechte nieuwe analyses vallen op de behandeling van het ‘Thing’-spiel (een SA-fenomeen en daarom niet aangehouden), de filmkomedie, het luisterspel, de (zeker aanwezige) verzetsliteratuur, de nietfascistische literatuur van de jonge generatie (G. Eich, H. Nossack bv.), de nazi-memoires (bv. Speer). Het geheel tracht duidelijk herkomstsymptomen samen te leggen en zo een verklaring te verschaffen; tegelijk werkt de historische belasting met deze problematiek op de diverse auteurs na, vooral in de afwijzing van de ‘innere Emigration’ en in de vaststelling dat ook vandaag onherkende constanten leefbaar blijken. Het is niet helemaal te lezen als een summing-up van een periode; het is veeleer een oproep om door te gaan met het opsporen van wat het nazisme allemaal mogelijk heeft gemaakt: literatuur als negatie van werkelijkheid.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Jerome J. McGann, Don Juan in Context, The Univ. of Chicago Press, Chicago-Londen, 1976, XIII, 184 p.
Wie nog niet overtuigd is van de betekenis van Lord Byron en meer bepaald van diens grootste kunstwerk, Don Juan, moet het werk van Jerome McGann lezen. De auteur situeert Don Juan zeer nauwkeurig in de context van Byrons leven en van zijn contacten met oude en eigentijdse poëzie, waarbij hij poneert dat juist het begrip ‘context’ de sleutel is tot het werk zelf.
Volgens McGann startte Byron met Don Juan zonder voorbereiding, zonder visie op wat het zou worden. Er waren een aantal dingen die hij kwijt wilde (o.m. in verband met zijn Engelse tijdgenoten) en er was het bijna toevallige besluit, in 1818, om nog eens iets in de trant van Beppo te schrijven. Dat alles op een moment dat Byron zelf niet goed wist of hij wel als dichter carrière wilde maken. McGann toont vervolgens aan hoe het werk daarna op even incidentele manier is ontwikkeld als het ontstond. Het bezit begin, midden, noch einde. Het is een seriële struktuur van fragmentaire situaties, van wel en niet uitgewerkte supposities - een doorlopend, onvoltooid experiment, ‘For Don Juan is not a poem that develops, it is a poem that is added to’ (p. 60). Byron plaatst zijn held in een bepaalde context, verweeft in het verhaal diverse andere contexten en hij kan zo eindeloos doorgaan in een soort automatisme waarbij hij nooit tot synthese wil komen maar, geholpen door zijn verbeelding als ensceneur, het studieobject - human things and acts - doorheen alle mogelijke situaties beschrijvend analyseert. De dichterlijke verbeelding wordt hier een instrument van de analyse - dit in tegenstelling tot de meer idealistische visie van Byrons tijdgenoten die haar als centraal creatief principe van het kunstwerk beschouwden. Volgens McGann is Byron een zuivere positivist die nergens definitieve verklaringen wil geven maar nederig bekend dat ‘the meaning of events passes beyond human perception because the contexts of events are always larger than our own awareness’ (p. 157). Daaruit volgt dat de dichter zijn taak volbrengt wanneer hij waarneemt en beschrijft.
McGanns boek wordt zeer verdienstelijk waar hij aantoont hoe Byron vanuit zijn relativerende en noodzakelijk episodische kijk op de realiteit, uiteindelijk komt tot een nieuwe epische vorm en tot een nieuwe dichterlijke spreektaal (hoofdst. 5 tot 7). Een van Byrons duidelijk geformuleerde bedoelingen was trouwens het creëren van een nieuwe, eigentijdse poëzie naast de voor hem valse romantiek van de Lake poets.
Twee opmerkingen niettemin over het boek van McGann - een over de inhoud en een over de vorm.
Het fragmenteren van de oude epische vorm tot een reeks van evenwaardige situatieschetsen en bijgedachten, zoals dat hier bij Byron gedemonstreerd wordt, heeft beslist parallellen in andere cultuuruitingen van die tijd. Byron neemt namelijk deel aan het vroeg 19de-eeuwde proces waarbij in elke kunsttak aan vaste structuur en synthese-vorm afbreuk gedaan wordt ten voordele van suggestieve schetsmatigheid, van een episodische, niet definitieve realiteitsweergave. Dat is bv. opvallend in de schilderkunst en ik geloof dat McGann hier een belangrijke context over het hoofd heeft gezien.
De leesbaarheid van het boek wordt anderzijds bemoeilijkt door McGanns enthousiasme omtrent zijn eigen inzichten: vandaar de herhalingen, het teveel aan voorbeelden en de neiging zèlf verloren te lopen in de conplexiteit van Byrons creatie. Deze verwarring ervaart de lezer best bij het lezen van Don Juan zèlf en niet in een studie waarin het mechanisme van die verwarring dient zichtbaar gemaakt.
Robert Hoozee
| |
Gerd Stein, Die Inflation der Sprache. Dadaistische Rebellion und mystische Versenkung bei Hugo Ball
Athenaion, Frankfurt 1975, 127 pp., DM 38,-
H. Ball (1886-1927), als (ergerlijk-conventioneel) dramatisch auteur begonnen, in roman en lyriek en zelfs in het essay geleidelijk naar het dadaïsme toegegroeid, is geëindigd in wat S. noemt ‘comtemplatieve ascese’. De bedoeling van deze (wat geleerderige) studie is Ball te de-individualiseren en zijn levensloop als model van een mentaal tijdperk uit te werken. Het is allemaal begonnen met
| |
| |
Nietzsche en Bergson uit wie hij een eigen variant van fatalisme (twijfel aan de autonomie van het individu) afleidt; hiertegen stelt hij zich te weer door een hulpeloze geestdrift voor het dadaïsme en de artistieke vrijblijvendheid van de willekeur die tot systeem wordt verheven. Vanuit economisch-politieke verontwaardiging (hoe onrijp en onkundig ook) trekt Ball te velde tegen intellect en beschaving (als Kantiaans vereenzijdigd, als ver-Pruist verafschuwd). De Nietzscheafkeer brengt hem bij Bakoenin-adoptie en - cultureel - bij de volstrekte negatie geparadigmatiseerd als de destructie van de taal. De rest is ijzige logica: atomisering van ruimte en tijd, structuur en object, simultaneïsering van beweging en duur die tot de collage leidt, versomberen in een magisch anarchisme, inzien van het vlucht-karakter van zijn oeuvre, besluit tot erimitisme. De hang naar metafysering van wat herhaaldelijk het triviale blijft, speelt S. toch af en toe parten; het documentkarakter van zijn resultaten voor de hele generatie wordt nauwelijks bereikt.
C. Tindemans
| |
Theater
Brereton, Geoffrey, French Comic Drama from the Sixteenth to the Eighteenth Century. (UP 607) Methuen, London, 1977, 300 pp., £4,90. |
Daus, Ronald, Das Theater des Absurden in Frankreich. (M 147) J.B. Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1977, 142 pp., DM 10,80. |
Dürrenmatt, Friedrich, Der Mitmacher. Die Arche, Zürich, 1976, 288 pp. |
Hacks, Peter, Ausgewählte Dramen 2. Aufbau Verlage, Berlin/Weimar, 1976, 498 pp., DDR 12,- M. |
Pfister, Manfred, Das Drama. (UTB 580) W. Flink, München, 1977, 453 pp., DM. 19,80. |
Wakhevitch, Georges, L'envers des décors. Un homme et son métier. Robert Laffont, Paris, 1977, 264 pp. (geïll.) |
Wolfensperger, Peter, Edward Bond: Dialektik des Weltbildes und Dramatische Gestaltung. (Schweizer Anglistische Arbeiten, Bd. 90) Francke Verlag, Bern, 1976, 193 pp., sFr. 30,-. |
| |
Almut Schwerd, Zwischen Sozialdemokratie und Kommunismus. Zur Geschichte der Volksbühne 1918-1933
(Schwerpunkte Germanistik) Athenaion, Wiesbaden 1975, 170 pp., DM 24,-
In een reconstruerend-interpreterende analyse van de fundamentele ideologie-problemen van de beroemde Berlijnse Volksbühne raakt S. een artistiek-politiek probleem exemplarisch aan dat precies vandaag zowel binnen het pragmatische theater als binnen de theaterdogmatiek weer op de voorgrond staat. Uit sociaal-democratische stellingen gegroeid in de jaren 1890, is juist deze socialistische bodem een punt van discussie, ook na de 1e Wereldoorlog; is de kunst een aspect van pedagogische voltooiing van de arbeider, hem begeleidend en steunend in de klassenstrijd, of is de kunst een instrument en wapen waardoor de klassenstrijd zich ook juist manifesteert? De diverse generaties zijn er tot heden niet uitgekomen. Omstreeks 1926 verstart in elk geval de tegenstrijdigheid tussen kunst-voor en kunst-door het volk. S. omschrijft de standpunten: geleidelijke identiteit van de Volksbühne met een theateractiviteit die niet langer verschilt van het commercieel-burgerlijke evasie-theater contra de doctrinair-proletarische behoefte om uitgesproken politiek in wezen en werking te zijn. Dit bewijs ligt geconcentreerd in de herrie (1927) om Piscators regie van Ehm Welks Gewitter über Gottland. S. weet niet alleen de communistische oppositie-inspanningen aan te geven maar tevens de oorzaken van de nagenoeg onontwijkbare verburgerlijking van de Volksbühne te verklaren. Zijn omstandige kennis van de doctrinaire discussies in deze jaren (meestal uit niet- gebundelde en dus moeilijk toegankelijke bronnen) stelt hem in staat tot een oordeel dat in de neo-marxistische debatten van de jongste tijd een fundamenteel analogiegegeven ter beschikking stelt.
C. Tindemans
| |
J. Thomas Rimer, Toward A Modern Japanese Theatre. Kishida Kunio
Princeton UP, Princeton 1974, 306 pp., $14,50
Met de Japanse toneelauteur Kishida als voorbeeld brengt deze studie een beeld
| |
| |
van de geest waaruit en de wijze waarop het traditionele Japanse theater in het eerste kwart van deze eeuw door de jonge beeldstormers werd afgewezen ten voordele van het ‘Westerse’ theater. Het is de strijd tussen modernisme in idee en maatschappij die in het theater tot verwesterlijking leidt, het overnemen van theatervormen die in een andere culturele context tot ontwikkeling zijn gekomen. Tussen de twee wereldoorlogen in vertegenwoordgt Kishida (1890-1954) in zijn teksten de bewuste toenadering tot Westerse levens- en bewustzijnspatronen, ingezogen tijdens zijn verblijf in Europa, vooral bij J. Copeau te Parijs. Een wat vertraagde Ibseniaanse behoefte kenmerkt deze conversatiestukken waarvan het impact binnen de eigen maatschappij gezien moet worden en die zich meer met het winnen van emotionele zelfzekerheid ophouden dan met maatschappelijke verandering. Doorheen zijn activiteit slingert zich dan de grillige curve van het Shingeki (Nieuw Theater).
C. Tindemans
| |
Renate Stamm, The Mirror-Technique in Senecan and Pre-Shakespearean Tragedy
(Theatrical Physiognomy Series - The Cooper Monographs 23) Francke, Bern 1975, 162 pp., sFr. 35,-
‘Mirror-Technique’ heet een aspect van de theatrale partituur dat een (literair)-dramatische tekst geschikt (voorbestemd) maakt voor scène en opvoering; dramatische literatuur naar dit aspect onderzoeken betekent dus nagaan of de auteur met de theaterproduktie in zijn hoofd de eindtekst heeft uitgeschreven. De vele instrumentale details waarmee de ‘mirror-technique’ kan worden toegepast, spoort S. op in Seneca en de pre-Shakespearianen, met het oog op de (komende) studie van Shakespeare zelf. Volgens deze methode valt Seneca uit de theatrale boot; zijn partituur is op affect-expressiviteit afgestemd die grotendeels verbaal-mentaal-atmosferisch en dus theatraal-onrealiseerbaar wordt geacht. Het Britse drama (dat immers traditioneel als door Seneca geïnspireerd wordt voorgesteld) gaat al snel een eigen weg op; de universiteitsdrama's zijn overwegend (en slaafs) Senecaans, maar het volksdrama neemt beslist opvoerings-aspecten aan. Th. Kyd wankelt tussen beide conventies terwijl C. Marlowe van stuk tot stuk een sterkere theatraliseringstendens bedenkt en beklemtoont. Deze strakke, nuchtere studie is heel erg belangrijk (én invloedrijk, voorspel ik) voor de kennis van de interrelatie tussen literaire textuur en theatrale intentionaliteit; haar methodiek smeekt om uitbreiding op systematische schaal naar auteurs en periodes van een andere chronologie.
C. Tindemans
| |
Ronald Hayman, The First Thrust. The Chichester Festival Theatre
Davis - Poynter, London 1975, 215 pp., £4,50
Nu het festival te Chicester (Sussex) er 13 seizoenen heeft opzitten, legt S. even bij elkaar wat voor saldo er voor de Britse theatercultuur uit voort is gekomen. Hij volgt ieder seizoen, daarin iedere voorstelling, en daarin iedere wat grote rol kritisch-analytisch op de voet, tegelijk de eigen intentie en werkwijze van de respectieve directeurs (L. Olivier, J. Clements, K. Michell) belichtend, maar hij geeft reeds in het inleidende hoofdstuk zijn globale oordeel: de verwachtingen werden onvoldoende ingelost. De tekst is een schoolvoorbeeld van degelijke (zij het toch wat wijdloopse) analyse die uit de voorhanden voorwaarden (veilige publieksgroep, nieuwe scènische dimensies, technische uitrusting, akoestische ruimtezin) tot de conclusie komt dat de historische gelegenheid gemist werd. De plicht-tot-experiment bracht geen nieuwe resultaten, de ruimtelijke voorwaarden produceerden geen andere stijlcode, de scènische elementen werden te conventioneel gehanteerd. Voor en tegen (ook uit de ruime persecho's) komen afgewogen voor en helpen de publikatie aan een gunstig gehalte als zo noodzakelijke begeleiding van een theatercultuur tijdens haar ontstaansproces zelf.
C. Tindemans
| |
Sidney Shanker, Shakespeare and the Uses of Ideology
(Studies in English Literature Vol. 105) Mouton, The Hague/Paris 1975, 224 pp., f 44,-
Dat Shakespeare verknocht is geweest aan het geldende ideeënsysteem van de Tu- | |
| |
dors is geen verrassing en nog minder een nieuwigheid; de fatsoenscode van een gemeenschap gebaseerd op wederzijdse behoeften wordt door hem in de history plays uitgebeeld als een ‘orthodox synthesis’. Als echter maatschappelijk deze eensgezindheid bedreigd wordt door een toenemend dualisme tussen handelsstand en adel, geeft Shakespeare (met King John als brugstuk) volgens S.'s thesis deze dienstbaarheidshouding op en vlucht hij in een progressieve theorie die zich als ‘transcendentaal’ waardengeheel presenteert; hij opponeert voortaan het openbare aan het privé-leven, met het eer-ethos als binding. Het dualisme van de samenleving krijgt een symbolische vertaling, heel duidelijk bij King Lear, maar ook in Coriolanus en Antony and Cleopatra. De manipulatie van macht en gezag en hun relaties tot rechtvaardigheid worden als het wezen van de ideologie in King Lear metafysisch verwerkt. The Tempest is dan het drama waarin het dualisme kan worden opgeheven en waarin een lieflijk gezag ware rechtvaardigheid zonder machtsvertoon distribueert. Anders geformuleerd: macht is enkel te dulden als ze gebruikt wordt voor rechtvaardigheid. Dit is een boodschap die Shakespeare duidelijk boven en buiten het lokale en momentane plaatst.
C. Tindemans
| |
Film
Durgnat, Raymond, Durgnat on Film
Faber and Faber, London 1976, 238 pp., geïll., £2,25 |
McConathy, D. & D. Vreeland, Hollywood Costume. Glamour! Glitter! Romance!
Harry N. Abrams, New York, s.d., 317 pp. |
| |
Dirk Lauwaert, 83 Jaren filmgeschiedenis - een tijdstabel (1983-1975)
Centrum voor Communicatiewetenschappen, K.U.L., 1976
Een handig opgevatte en goed leesbare tijdstabel die per jaar en per kolom de volgende items aangeeft: gebeurtenissen op het vlak van de politieke geschiedenis; de filmtechnologie; de filmeconomie; media en amusementsindustrie; de verschillende grote filmlanden (VS, Frankrijk, Italië, Duitsland, Sovjetunie, Groot-Brittannië en België/Nederland; tevens de zgn. ‘nationale filmindustrieën); een kolom gewijd aan de niet-commerciële film; kunst en filosofie; wetenschap en technologie, en aan ‘eigen notities’. De bezwaren die ik zou inbrengen tegen een dergelijk concept formuleert D. Lauwaert zelf in een beknopte inleiding. Positief vond ik wel dat de samensteller in dit enge stramien ook filmische of cinematografische gegevens aanbrengt die men niet zo dadelijk aantreft in dergelijke onderneming. Het neemt niet weg dat het ‘nut’ van zo'n alomvattend overzicht mij nogal denkbeeldig lijkt, juist omdat het heel en al afgestemd is op een soort nuttigheidsgedachte dat juist op dit terrein weinig diepgaande resultaten oplevert. De typografische foutjes zouden bij een tweede uitgave dienen gecorrigeerd te worden; ze ontsieren nu een, naar onze normen, vrij fraaie uitgave.
Eric De Kuyper
| |
Jean Collet, e.a., Lectures du Film
Editions Albatros, Paris, 1976, 239 pp.
Nu de Franse filmtheorie doordrongen is van een terminologie afkomstig uit de semiotiek en de psychoanalyse, zal de reeds zeer eigen trant van ‘schrijven over film’ voor veel lezers nog wat ‘cryptischer’ geworden zijn. Om hieraan te verhelpen en ook om van de gelegenheid gebruik te maken om de stand van zaken duidelijk te formuleren hebben een vijftal jonge filmtheoretici (naast Jean Collet - die reeds tot de oudere garde behoort - ook nog Michel Marie, Jean-Paul Simon, Daniel Percheron en Marc Vernet) een alfabetisch gerangschikte reeks van basisopstelletjes gepubliceerd. Het gaat van ‘analogie’ tot ‘trucages’ en bevat naast stukjes over de camera, de auteur, de codes, de connotatie, de ‘diégèse’, ook hoofdstukjes gewijd aan het genre, de filmgeschiedenis en de industrie. Terwijl opzet zowel als strekking mij persoonlijk erg nauw liggen, vond ik de uitwerking vaak erg teleurstellend. Natuurlijk hebben de auteurs getracht het allemaal zo klaar en beknopt mogelijk te houden; al te zelden echter wordt het de onvoorbereide lezer duidelijk waarom de theoretische
| |
| |
zwenking relevant is. Een verklaren van de strategie die er achter deze filmtheoretische praktijk schuilgaat ontbreekt al te dikwijls. Niettemin is het werkje beslist onmisbaar, al was het maar voor de bibliografie (vooral tijdschriften: terecht trouwens want daar is de jongste jaren juist het meest wezenlijke van de nieuwe filmtheoretische arbeid gebeurd) die de lezer na elk hoofdstukje vindt.
Eric De Kuyper
| |
Kunst
Rien Poortvliet en Wil Huygen, Leven en werken van de Kabouter
Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1976, (Unieboek), f 49,50
Mocht u vrienden kennen die ongelovig staan tegenover de realiteit van het fenomeen ‘kabouter’, dan hebt u met het boek van Rien Poortvliet en Wil Huygen een goede kans hen met steekhoudende bewijzen tot andere gedachten te brengen. Op dit moment zijn er al 125.000 exemplaren van dit magnifieke platenboek verkocht, zodat aanhangers nu wel over het gehele land zullen zijn geïnfiltreerd. Wie van het album heeft genoten kan maar tot één conclusie komen: ze bestáán en wij zullen daarom beter moeten opletten op al die kleine aanwijzingen die hun aanwezigheid verraden. De samenstellers mogen van geluk spreken dat in de laatste fase van de produktie de 379-jarige kabouter Tomte Haroldson, woonachtig op de Vlasakkers bij Amersfoort, hen heeft geadviseerd en mogelijk voor fouten behoed. Wanneer u dit jaar met vakantie naar het buitenland mocht gaan, moet u zeker even de kaart van Europa vóór in het album raadplegen; u weet dan in ieder geval hoe u de kabouter c.q. het Kleinmanneken moet aanspreken in het betreffende land.
Panc Beentjes
| |
J.L. Price, Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1976, 216 blz., geïll., f 25,-
J.L. Price analyseert het belang van de Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw. Vooral schilderkunst en literatuur en hun relatieve waarde krijgen speciale aandacht.
De maatschappelijke positie en godsdienstige overtuiging van bekende schilders en dichters uit deze periode worden uitvoerig beschreven.
Hij geeft een duidelijke uiteenzetting van de sociaal-economische en psychologische oorzaken van de superioriteit van de schilderkunst boven de andere cultuurvormen.
De illustraties in zwart-wit tonen aan welke onderwerpen het meest geliefd waren.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
Heinrich Wiegand Petzer, Heinrich Vogeler, Zeichnungen, 142 ill., w.o. 8 in kl., (Kunsttaschenbücher 41), M. DuMont-Schauberg, Köln 1976, DM. 9,80.
Gezien de huidige belangstelling voor de grafische kunst, en de momentane interesse voor al wat tot de Jugendstil behoort, is dit werkje, gewijd aan de Duitse graficus H. Vogeler, een welkome aanvulling van de nu al brede documentatie. Petzer schetst hier bondig een totaalbeeld van Vogelers levensloop (met de romantische ups and downs, tot aan de eenzame dood in een Russisch concentratiekamp); de povere pogingen om een picturaal oeuvre op te bouwen; de zekerheid tenslotte van de grafische begaafdheid. Dit werk situeert men gemakkelijk in het kader van de modern style. De invloed van Beardsley is onmiskenbaar, storend soms; G. Klimt is hier ook niet onbekend. Een oeuvre dat teveel onzekerheden vertoont om groots te zijn, maar niettemin zijn waarde behoudt, vooral door de zuivere ductus van de lijn, door de ritmiek van de beweging, door de charme van de romantische lyriek.
J.F. Du Bois
| |
Miscellanea
Baumgart, Fritz, DuMont's kleines Sachlexikon der Architektur
(dumont 44) DuMont Buchverlag Köln 1977, 170 pp. (geïll.), DM. 9,80 |
Friedlaender, Walter, Hauptströmungen der französichen Malerei von David bis Delacroix
(dumont 46) Dumont Buchverlag, Köln,
|
| |
| |
1977, 214 pp. (geïll.), DM. 12,80 |
Gobet, Jean, Les Tests Démystifiés
Aubier Montaigne, Paris, 1976, 304 pp. |
Honegger, Marc, Science de la Musique 1 & 2
Bordas, Paris 1976, 1.133 pp. (geïll.) |
Jensen, Jens Christian, Philipp Otto Runge. Leben und Werk.
(dumont 45) DuMont Buchverlag, Köln, 1977, 252 pp. (geïll.), DM. 12,80 |
Katernen 2000. Midden-Delfland, Werkgroep 2000, Amersfoort 1977, 23 blz., f 3,50 |
Nuttin, Joseph, Het stereotiep beeld van Walen, Vlamingen en Brusselaars
(Mededelingen nr. 2) Paleis der Academieën, Brussel 1976, 86 pp., BF. 480,- |
Schepens, Luc, De provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921
Lannoo, Tiel/Amsterdam 1976, 655 pp. (geïll.), BF. 1.350,- |
Volkskunde (Ts.), Huldeschrift Paul Collaer
(nr. 3/4) Centrum voor Studie en Documentatie V.Z.W., Antwerpen, 1976, 178 pp. (geïll.), BF. 100,- |
Wellershoff, Dieter, Die Auflösung des Kunstbegriffs
(848) Suhrkamp, Frankfurt 1976, 141 pp., DM. 6,- |
| |
Drs. L. Pietersen, Taalsociologie. Minderheden - Tweetaligheid - Taalachterstand
Tjeenk Willink, Groningen, 1976, 175 blz.
De taalsociologie houdt zich voornamelijk bezig met de functies die verschillende talen of taalvarianten van regionale of sociale aard in een maatschappij vervullen. De nadruk ligt daarbij eerder op de verschillende groepen dan op de individuen in een maatschappij. In dit boek heeft de auteur een uitgebreide literatuur verwerkt en concreet voorgesteld aan de hand van allerlei taalgroepen, voornamelijk in Europa en Canada. Het boek is erg leesbaar geschreven, naar een niet vakspecialistisch publiek toe.
Fr. Daems
| |
Elias Canetti, Die Provinz des Menschen
(1677) Fischer Taschenbuch Verlag, Frankfurt am Main, 1976, 304 pp., DM. 7,80
Dit is slechts een selectie van aforismen, korte notities, geschreven tussen 1942 en 1972. Het hoge niveau, het puntige en ongewone van de benadering verrassen telkens opnieuw. A ratio van een pagina per dag (het maximum wat ik persoonlijk geassimileerd kreeg: geen kritiek - noch zelfkritiek! - maar een constatatie) heeft men mooie gecondenseerde lectuur gedurende een jaar. Aanbevolen dus voor lezers die weinig tijd hebben doch graag iets beters willen lezen!
Eric De Kuyper
| |
Mosco Carner, Alban Berg. The Man and the Work
Duckworth, London, 1975, 255 pp., £12, - (geïll.)
Na de indrukwekkende Puccini van deze auteur, kan deze monografie gewijd aan een van de sleutelfiguren van de Weense ‘Heilige Drievuldigheid’ (M. Carner), ontgoochelen. Niet dat het hier niet om een degelijke studie gaat: integendeel, zowel de biografische als de werk-analytische delen zijn het lezen waard. Maar van iemand die persoonlijk in het Weense milieu geleefd heeft, zou men eigenlijk een ‘interessantere’ sfeerschildering verwacht hebben (misschien heeft het werk gewijd aan Ludwig Wittgestein's Vienna van Janik en Toulmin, Mosco Carner het gras onder de voeten weggemaaid).? Ook van iemand die zo intens geïnteresseerd is in het dramatische van de muziek (cfr. zijn ‘Puccini’-monografie) kon men een meer genuanceerde descriptie verlangen van Bergs dramaturgische aanleg. Iets dat, uiteindelijk, tamelijk zeldzaam geworden is bij ‘hedendaagse’ componisten. Blijft dat de analyses van de werken van Berg mij vrij leesbaar en goed verstaanbaar lijken en deze monografie zeker haar rol kan spelen.
Eric De Kuyper
| |
Rectificatie
Bij de bespreking van het boek van Lily Eversdijk Smulders, Anderen zijn Anders, is een foutieve prijs vermeld. Deze moet zijn f 26,-.
Onze excuses.
R.S.
|
|