| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Gedragswetenschappen
Pedagogisch Bureau, V.S.O.-Vademecum II. Observeren van leerlingengedrag
Licap, Brussel 1976, 188 pp. |
Eissler, Ruth. S. (ed.) a.o., The Psychoanalytic Study of the Child. Vol. 31
Yale University Press, New Haven/London 1977, 573 pp., £14.40 |
Muensterberger, Werner (ed.) a.o., The Psychoanalytic Study of Society 7
Yale University Press, New Haven/London 1977, 410 pp., £14.- |
Mussen, Paul, De psychologische ontwikkeling van het kind
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 175 blz., f 6,90 |
| |
Krausszlach, Jörg, Friedrich W. Düwer, Gerda Fellberg, Aggresive Jugendliche. Jugendarbeit zwischen Kneipe und Knast
Juventaverlag, München 1976, 260 blz., DM 16,-.
Het boek geeft een overzicht van het zgn. streetcornerwerk in Hamburg. Naast een overzicht van de feitelijke gebeurtenissen in de jeugdkelder beschrijven de medewerkers tevens de wisselende aanpak binnen deze vorm van jeugdwerk. Een nuttige publikatie voor het culturele werk.
F. Nieuwenhof
| |
Barinbaum, Lea, Werken met jeugdgroepen.
Teorie en praktijk in het kort. H. Nelissen, Bloemendaal 1976, 117 blz.
Het boek verscheen in 1974 onder de titel: First Aid in Education. De schrijfster werkt als psychologe en pedagoge in Israël. Het boek behandelt een aantal aspecten van de relatie tussen groepsleider en groepslid en geeft een overzicht van gangbare opvattingen over groepsprocessen. Bovendien is een nuttig overzicht toegevoegd van psychologen en hun uitspraken die relevant kunnen zijn voor groepsleiders. Het is alleen jammer dat het boek een soort kookboeksfeer ademt, die bij het lezen de nodige weerstand oproept.
F. Nieuwenhof
| |
R. Masters & J. Houston, Naar een roestvrije geest, een programma voor mentale training
De Toorts, Haarlem 1976 (Mind games, 1972), 192 blz., f 27,-
De Foundation for Mind Research houdt zich blijkbaar bezig met trance-oefeningen ter verruiming van de geest.
Aanbevolen wordt o.a. een boek van J. Haley uit 1967 over hypnose. De opgewekte fantasieën zijn van het gebruikelijke type, veranderingen van omgeving, lichaam, persoon en meestal wel van prettige aard. Bezinning: ‘wie ben ik’ met ingebouwde suggestie van een onsterfelijk zelf.
Ik vraag me af, wie er gelegenheid heeft om zich zo intensief op een dergelijke wijze in groepsverband ‘roestvrij’ te maken. Mensen voor wie anders zou gelden ‘rust roest’?
J.H. van Meurs
| |
Allen E. Ivey, Helpen en vormen door microcounseling, Nelissen Bloemendaal 1976, (Nederlandse vertaling naar de 4e druk 1975) 204 blz., f 27,50.
De oorspronkelijke uitgave van ‘Microcounseling’ zal in 1971 of 1972 geweest zijn, gezien de datering van de litteratuur.
| |
| |
Het is de beschrijving van vooral één tegenover één interviewtechniek, waarbij supervisie (video-), feedback en herhaling een rol spelen. Het is een atheoretisch didactisch model, dat gevarieerd kan worden en toegepast voor verschillende doelen, b.v. op sociale academies, voor beroepskeuzeadviseurs, psychiatrische patiënten etc. De efficiency is in verschillende onafhankelijke onderzoekingen geverifieerd, zoals de schrijver aantoont. Daarbij worden als ‘basisvaardigheden’ voor de interviewers geformuleerd: aandachtgevend gedrag, inclusief ogencontact, ontspannen houding en open vragen; minimale aanmoediging, gevoelsreflexie (en -samenvatting), parafrasering, interpretatie en wederzijdse communicatie. (Totaal onderscheidt de schrijver 12 basisvaardigheden.) Deze vaardigheden zouden altijd teruggevonden worden bij de betere counselers en dus na een geslaagde training meer dan daarvoor. De schrijver leunt op Truax en Carkhuff met hun niet-operationaliseerbare: warmte, invoelend vermogen, echtheid - en met dezen weer op Rogers' ‘congruentie’. De psycho-analyse wordt hier wel als achterhaald beschouwd: Freud komt in het hele boek niet meer voor.
In een aanhangsel A een handleiding voor de trainee. Een index van namen en zaken en een litteratuurlijst vormen het slot.
Nu is de index onvolledig (‘Congruent’ komt er niet in voor, evenmin als ‘parafrasering’). De vertaling is soms wat vreemd: ‘reinforcement’ wordt de ene maal ‘versterken’, de andere maal ‘bevestiging’; ‘extinction’ wordt ‘uitblussing’ en ‘desensitization’: ‘gevoelloos maken’.
De vraag blijft: Is deze techniek nu exploratief ontwikkeld in samenhang met de vraagstelling naar de basisvaardigheden? Respectievelijk: is de operationaliseerbaarheid en herkenbaarheid niet te snel gelijkgesteld met therapeutische efficiëntie?
Een helder en leerzaam boek.
J.H. van Meurs
| |
Te elfder ure no. 21. Psychoanalyse I onder redaktie van A. Benschop e.a. met bijdragen van J. Buelens, P.C. Kuiper, H. Dahmer, e.a. Ook vertalingen uit Duits en Frans. SUN Nijmegen, 1976, 313 blz., f 15,-.
Eerst een redactionele verantwoording van dit Marxistische tijdschrift. Zij constateert twee, elkaar bestrijdende, marxisme-interpretaties: de Frankforter Schule (hier Dahmer met ideologiekritiek) tegenover Althusser en Bruno (Marxisme als wetenschap der geschiedenis). Lorenzer is in een tussenpositie.
Buelens is meer wetenschapshistoricus: hij plaatst Freuds leer in de ‘Ideeëngeschichte’ van zijn tijd en hij ziet diens politieke ideologie als liberaal. De psychoanalyticus Kuiper acht Freuds leer een hermeneutiek, inclusief diens z.g. ‘metapsychologie’. Dahmers ‘psychoanalyse als maatschappijkritiek’ geeft een overzicht over Freuds cultuurhistorische geschriften.
Lorenzers ‘Taal en historisch materialisme’, Bruno en Althusser (structuralist) gaan op Lacan terug. Vaak wordt verwezen naar Mooy's Lacan-studie Taal en verlangen, Boom, 1975.
M.i. is dit boek wel noodzakelijk, niet voldoende om deze laatste stukken te begrijpen.
Na elk stuk is er discussie. Er zijn dan nog aantekeningen over de schrijvers en als intermezzi tekeningen van Harrie Gerritz - Week I 1976. Monotypes.
Aan het eind twee sociologische studies die met dit themanummer niets te maken hebben.
De ‘motor’ voor dit nummer is wel geweest de werkgroep ‘psychoanalyse en kritische maatschappijwetenschap’ in Nijmegen. De geschiedenis van deze beweging is opgetekend van blz. 36 tot blz. 55. Centraal stelt de werkgroep de ontwikkeling van een wetenschappelijke theorie der subjectiviteit op abstract niveau.
Persoonlijk vind ik het geheel rijkelijk theoretisch en de Lacan-stukken moeilijk te lezen. Het is, alsof het neomarxisme een neoscholastieke discussiearena gevonden heeft.
Freud was de eerste die ruim aandacht besteedde aan de invloed van anderen op de z.g. patiënt, vooral in klein verband. Maar hij stelde de neurotische mens zelf verantwoordelijk voor diens verandering - met de hulp van de analyticus. Van deze psychoanalytische praxis noch van het tegenovergestelde - vergelijk: De
| |
| |
mensen hebben geen leven van J. Weyel, waarin de mens de kans krijgt om op zijn omgeving te projecteren - vinden we hier iets terug.
Evenmin van de ontwikkeling van het psychoanalytisch denken na Freud.
J.H. van Meurs
| |
Sociale wetenschappen
Elias, N. en J.-L. Scotson, De gevestigden en de buitenstaanders
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 248 blz., f 9,90 |
Op de fiets naar een beleidsplan langzaam verkeer
Katernen 2000, 9/10, Amersfoort 1976, 48 blz., f 6,- |
Senghaas, D., Weltwirtschaftsordnung und Entwicklungspolitik
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/Main 1977, 362 pp., DM 10,- |
Silbermann, Alphons (Hrsg.), Theoretische Ansätze der Kunstsoziologie
(Kunst und Gesellschaft, Bd. 9)
Enke Verlag, Stuttgart 1976, 183 pp., DM 19,80 |
Viljoen, St., Economische systemen in de wereldgeschiedenis I en II
(Aula) Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 312 en 276 blz., deel I en II samen f 25,- |
Wolters, dr. W.H.G., Ontwikkeling van psychosociale zorg in ziekenhuizen
Bosch & Keuning, Baarn 1976, 285 blz., f 37,50 |
| |
Gouldner, Alvin W., De naderende crisis van de Westerse sociologie. Ambo, Bilthoven 1975, 415 blz., f 29,50.
‘Het kritiseren en omvormen van de maatschappij kan slechts tot onze schade gescheiden worden van het kritiseren en omvormen van theorieën over de maatschappij’.... ‘Van de velen die de roep om deze nieuwe missie voor de sociologie horen, zullen alleen zij “uitverkoren” worden die begrijpen, dat men geen nieuwe sociologie kan maken zonder te beginnen aan een nieuwe praxis’. Tussen deze zinnen staan 372 bladzijden in de Nederlandse vertaling van Gouldners The coming crisis of western sociology. De sociologie bevindt zich in een crisissituatie. Gouldner somt daarvan een aantal oorzaken op: 1. functionalisme en het analytische model van Parsons bestrijden niet langer het Marxisme, 2. jonge sociologen zijn vervreemd van het functionalisme, 3. jonge sociologen zoeken gemeenschappelijk naar nieuwe alternatieven, 4. o.m. door technische kritiek op de functionalistische theorie, 5. nieuwe alternatieven worden o.m. gevonden bij Goffman, Garfinkel en Homans, 6. het onderzoek richt zich, op minder abstract niveau, op waarden zoals ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’, terwijl de functionalisten juist zochten naar de samenvoegende elementen die de ‘maatschappelijke orde’ mogelijk maakte.
De kritiek van Gouldner overtuigt geenszins: maatschappelijke verandering dient zich immers ook (en juist) uit te strekken tot de wetenschap. Gouldners analyse toont hoogstens aan dat de sociologie niet onberoerd is gebleven; of verwachtte hij eeuwigheidswaarde van sociologische bouwwerken? Misschien wel, want zijn reflexieve sociologie lijkt op een zoeken naar waarden die moeilijk afleidbaar lijken vanuit empirische en historische observaties. Gouldners positie wordt gekenmerkt door teleurstelling in de mogelijkheden van de analytische sociologie, terwijl hij de marxisten in de Sovjet-Unie verwijt dat zij evenzeer bestaande structuren ondersteunen. Op zichzelf is het uitgangspunt dat de sociologie een kritisch instrument dient te leveren juist; wetenschap heeft immers en per definitie een kritische functie. Het is evenzeer juist dat de socioloog dit kritisch vermogen dient te bezitten om met gebruikmaking van een analytisch instrument de samenleving te onderzoeken. Het is echter onbegrijpelijk dat Gouldner meent hieruit te moeten concluderen dat de theorieën op zichzelf daardoor in discrediet gebracht zijn: het is toch niet aan de socioloog en zijn theorie om de wereld te veranderen - hij kan daar hoogstens toe bijdragen, juist door het kritisch evalueren van zijn theorie en van de keuze van zijn onderzoeksveld. Wanneer de scheiding tussen feit en waarde gehanteerd wordt, dan kan met Gouldner worden opgemerkt dat hij de feiten niet meer wenst te zien omdat hij een kritisch evaluerend waardensysteem verloren heeft.
| |
| |
Hij zoekt naar een nieuwe ideologie, maar heeft deze (nog) niet gevonden: de nieuwe praxis blijft een mystieke grootheid.
F. Nieuwenhof
| |
Berger, Peter L., De Grote pyramide, politieke ethiek en maatschappelijke verandering. Amboboeken, Bilthoven 1975, 243 blz., f 24,50.
Berger behoort tot de groep ethisch-radicale critici rond Ivan Illich. In dit boek (oorspr. Pyramids of sacrifice, Basic Books, Inc., N.Y.) bespreekt hij de problematiek van maatschappelijke verandering tegen de achtergrond van de grote concurrerende ideologieën kapitalisme en marxisme. Hij werkt dit thema uit met gebruikmaking van thema's uit de azteekse geschiedenis. Berger meent dat men bij de beschouwing van de opvattingen uit beide ideologische kampen principieel wantrouwend moet zijn: het kapitalisme steunt op de mythe van de groei en de socialistische ideologie steunt op de mythe van de revolutie. Beide uitgangspunten zijn voor Berger onaanvaardbaar. Hij meent de opvatting, dat methoden om sociale verandering te bewerken het produkt zijn van politieke en intellectuele elitegroepen, onjuist is.
De elitegroepen vormen in de visie van Berger het feitelijke klankbord voor de behoeften aan sociale verandering die binnen bevolkingen leven. Berger is op dit punt echter onduidelijk en het is bovendien niet helder of de gewenste inspraak van de bevolking op het punt van maatschappelijke verandering nu een moreel uitgangspunt is of een feitelijke constatering. Hij probeert bovendien een soort operationalisering van de gevolgen van sociale verandering te introduceren in de vorm van het berekenen van het leed dat ontstaat ten gevolge van de in gang te zetten maatschappelijke verandering. Dit uitgangspunt is niet nieuw; het werd reeds kort na de tweede wereldoorlog door de politicoloog Arnold Brecht geformuleerd.
F. Nieuwenhof
| |
Doel, J. van den, en A. Hoogerwerf (red.), Gelijkheid en ongelijkheid in Nederland, analyse en beleid.
(serie maatschappijbeelden) Samsom, Alphen aan den Rijn 1975, 311 blz., f35,40.
Gelijkheid vormt een van de belangrijkste uitgangspunten die sinds de Franse revolutie het denken over politiek in Europa beheerst hebben. Na de zestiger jaren, na een hernieuwde politieke heroriëntatie op het politieke beleid en de resultaten daarvan vormt deze reader een belangrijke bijdrage in de politieke discussie rond vele min of meer ingrijpende maatschappelijke veranderingen die allerwege in de Nederlandse politiek besproken worden: economische gelijkheid (nivellering), politieke gelijkheid (democratisering), gelijkheid van kansen (opleiding) en gelijke of ongelijke kansen (het IQ-debat). Deze en nog andere onderwerpen die betrekking hebben op het thema gelijkheid worden in een reeks goedgedocumenteerde artikelen besproken.
F. Nieuwenhof
| |
Kaltenbrunner, Gerd-Klaus, Hrsg., Zur Emanzipation verurteilt.
Der Preis der Mündigkeit. Herderbücherei, München 1975, 190 blz., DM 8,90. Abb. DM 6,90.
Emancipatie als politieke doelstelling, als motief voor het sociale handelen is sinds de zestiger jaren een veel beluisterde term. Over de aard en de inhoud daarvan werd sinds de vijftiger jaren veel gepubliceerd; deze bundel artikelen beoogt een tussentijdse beoordeling te geven van deze ontwikkeling met name in de Bondsrepubliek Duitsland. De auteurs hebben alleen gemeen dat zij iedere radikale politieke en sociale verandering afwijzen en de effecten van emancipatieprocessen meten en beoordelen aan de mate waarin de traditionele burgerlijke samenleving bedreigd of ondergraven wordt. De kroon spant daarbij Christa Meves met haar bijdrage ‘Leiden an der Emanzipation’. Haar artikel is een ware zwanenzang voor de traditionele moederrol, een aanklacht tegen alles wat naar seksbeleving-met-de-pil ruikt. Zij ontwikkelt een nieuw actieplan dat een positieve herwaardering van de traditionele rol van de vrouw als echtgenote en moeder beoogt.
De meeste auteurs kluiven op het been
| |
| |
van de vrijheid an-sich en komen tenslotte veelal tot de conclusie dat het hier een relatie-begrip betreft dat, en hier komt ‘des Pudels Kern’, gebonden is (en behoort te zijn) aan de waarden van de bestaande samenleving. Een weinig inspirerende publikatie.
F. Nieuwenhof
| |
Geschiedenis
Barber, Noel, De Hongaarse opstand. Zeven dagen vrijheid
Elsevier, Amsterdam/Brussel 1976, 222 blz., f 27,50 |
Naquin, Susan, Millenarian Rebellion in China. The Eight Trigrams Uprising of 1813
Yale University Press, New Haven, London 1977, 384 pp., £15,75 |
Ryder, Alan, The Kingdom of Napels under Alonso the Magnanimous
Oxford University Press, London 1976, 409 pp., £12.50 |
Thomas, Hugh, The Spanish Civil War
Penguin Books/Hamish Hamilton 19773, 1115 pp., Penguin £3.50, H. Hamilton £12,- |
| |
Dr. H. de Vos, Geschiedenis van het socialisme in Nederland in het kader van zijn tijd. 2dln. Het Wereldvenster, Baarn 1976, 247 en 255 blz., 2 dln, f 37,50.
Er bestaan weinig recente overzichten over de socialistische beweging, die de veelheid van stromingen overzichtelijk weergeven en daarnaast met enige afstandelijkheid de verschillende stromingen daarin behandelen. Aan 'n dergelijke publikatie is behoefte, te meer omdat een zekere stuurloosheid en verwarring in ideologisch opzicht voelbaar is. Her en der worden citaten gebruikt van de leermeesters uit het verleden zonder dat een interpretatiekader bij de aanhangers van het socialisme aanwezig is. Het is de verdienste van De Vos dat hij in zijn geschiedenis van het socialisme in Nederland geprobeerd heeft om in zo'n interpretatiekader te voorzien. Vooral het eerste deel, dat de 19e eeuw tot 1945 behandelt, geeft een goed systematisch overzicht van de achtergronden, denkwijzen en politieke opstelling van de verschillende socialistische groeperingen en partijen. Al moet echter wel worden vastgesteld dat het perspectief van waaruit geschreven wordt, specifiek burgerlijk socialistisch is. Dit eerste deel doet dan ook denken aan een uitgebreide herschrijving van Bannings ‘Geestelijke stromingen’, aangevuld met wat partij-politieke gegevens. Het tweede deel is duidelijk minder van kwaliteit en chaotischer. Zijn behandeling van de Koude Oorlog, de Derde-Wegbeweging, het ontstaan van de stroming Nieuw Links en het bondgenootschap met de KVP, en de Indonesië-kwestie zijn bepaald onder de maat. De auteur heeft dan ook deels gefaald in zijn opzet, maar heeft daarnaast juist door de gesignaleerde tekorten de zwakte van de sociaal-democratie in Nederland na 1945 aangegeven.
F. Nieuwenhof
| |
H. Salisbury, 900 dagen. Het beleg van Leningrad, Uitgeverij Luitingh, Laren, 1975, pp. 615.
Dr. Henry Picker, Hitlers Tischgespräche im Führerhauptquartier, Seewald Verlag, Stuttgart, 1976, pp. 548.
De belegering van Leningrad was een van de meest dramatische gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Meer dan drie miljoen mensen zaten ingesloten, van wie iets minder dan de helft omkwam. Het verhaal begint met de factoren die het noodlot van Leningrad zouden bepalen. Onder andere de paranoïde angst en haat van Stalin ten aanzien van deze stad, de meest westerse van de Sovjet-Unie. Verder Stalins onvermogen om te geloven dat Hitler de Sovjet-Unie zou aanvallen en de vèrreikende vergissingen van de politieke leiders van Leningrad in hun contact met Stalin in het Kremlin. In het licht van deze factoren was de langdurige belegering van Leningrad onvermijdelijk. Voor de Duitsers kostte de strijd om Leningrad ook heel veel mensenlevens, zoals uit Hitlers tafelgesprekken blijkt.
L.L.S. Bartalits
| |
Dieter Albrecht und Dirk Betke, Auf dem langen Marsch 1934/35. Die Wende in der chinesischen Revolution, von Teilnehmern erzählt.
Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1976
De 12.000 km lange mars die op 15 oktober 1934 begon, is een van de belang- | |
| |
rijkste gebeurtenissen in de recente geschiedenis van China. Honderdduizenden aanhangers van de Communistische Partij van China trokken in 235 dag- en 18 nachtmarsen door 11 provincies over 24 rivieren en over 18 bergketens. De in deze leesbundel samengebrachte verhalen vormen een interessant leesboek dat, voorzien van een beperkt notenapparaat, een goede inleiding vormt tot verdere studie van deze historische gebeurtenis.
F. Nieuwenhof
| |
H. Höhne, Canaris Patriot im Zwielicht, C. Bertelsmann Verlag, München, 1976, pp. 607, DM. 36,-.
A. Brissaud, Canaris, Societäts-Verlag, Frankfurt a.M., 1976, pp. 589, DM. 34,-.
G. Alexander, So ging Deutschland in die Falle, Econ Verlag, Düsseldorf - Wien, 1976, pp. 320, DM. 28,-.
G. Buchheit, Spionage in zwei Weltkriegen, Verlag Politisches Archiv, Landshut, 1975, pp. 352, DM. 26,-.
H. Gerlach, Die verratene Armee, Wilhelm Heyne Verlag, München, 1976, pp. 311.
Onder leiding van admiraal Canaris functioneerde een van de beste geheime diensten van de Tweede Wereldoorlog. Deze organisatie wordt vergeleken wat effektiviteit betreft met de Russische militaire inlichtingendienst. Feit is in ieder geval dat de door Canaris geleide Duitse geheime dienst gedurende de periode 1933-1943 in vele duistere zaken de hand heeft gehad, zoals onder andere de activiteiten van de zogenaamde Brandenburg-divisies achter de vijandelijke linies. De bovengenoemde publikaties kunnen een bijdrage leveren tot een betere kennis van de problematiek, achtergronden en beweegredenen van de Duitse politieke en militaire expansie na de machtsovername van Hitler in januari 1933.
L.L.S. Bartalits
| |
M.L. Recker, England und der Donauraum 1919-1929, Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1976, pp. 324, DM. 68,-.
Deze studie onderzoekt de Britse Europa-politiek in het bijzonder ten opzichte van de landen van het Donaugebied die na de verdeling van de Oostenrijks-Hongaarse Monarchie tot stand kwamen. Op de voorgrond staat hierbij het probleem hoe de Britse diplomatie een herhaling van de Duitse economische, politieke en militaire expansie in dit gebied zou kunnen tegenhouden. In de tweede plaats staat het probleem welke instrumenten de Britse diplomatie bereid was aan te wenden om deze staten tegen een verwachte Duitse expansie te immuniseren.
L.L.S. Bartalits
| |
Karl J. Walde, Guderian, Verlag Ullstein, Frankfurt/M - Berlin - Wien, 1976, pp. 343, DM. 29,80.
Maj. K.J. Macksey, Tanks Duitslands gepantserde vuist, Standaard Uitgeverij, Antwerpen - Utrecht, 1974, pp. 159.
De Duitse pantserdivisies onder leiding van Guderian weerspiegelden de eeuw van vooruitgang waarin zij ontstonden; ze combineerden een nieuwe technologie en een nieuwe tactiek, alsmede een voortreffelijke opleiding, die er duidelijk op gericht was om bij de soldaten een fanatieke, agressieve mentaliteit aan te kweken. Afgezien van technologische factoren is het toch opmerkelijk dat een betrekkelijk klein Duits leger kans zag vijanden te verslaan die vele malen sterker waren, en dat het in tegenspoed zich zo lang wist te handhaven.
Wat de Duitse pantserdivisies deden was nog nimmer door andere elitetroepen gedaan. Zij vernietigden het ene leger na het andere en dat zij Europa niet geheel en al onderwierpen, kwam door het geografische toeval dat de zee Engeland beschermde, dat de Sovjet-Unie over eindeloze steppen beschikte en door de gigantische omvang van de beide grootste industriële machten die de wereld ooit heeft gezien. Men mag niet vergeten dat zowel de Sovjet-Unie als Groot-Brittannië aan de rand van de ondergang kwamen te staan en ruim twee jaar nodig hadden om de enorme strijdkrachten bijeen te brengen waarmee zij de rollen konden omkeren. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat de Duitse pantserdivisies, tot enkele maanden vóór de definitieve ineenstorting, de geallieerden nog aan het wankelen konden brengen.
L.L.S. Bartalits
| |
| |
| |
Geist, Jonas, Versuch, das Holstentor zu Lübeck im Geiste etwas anzuheben. Zur Natur des Bürgertums. Klaus Wagenbach Verlag, Berlin 1976, 144 blz., DM 6,50.
De Holstentor in Lübeck vormt de afbeelding op het Westduitse 50-markbiljet. Jonas Geist heeft deze stadspoort uitgangspunt gemaakt voor een interessante historische analyse van de Duitse geschiedenis. Handel, industrie, nationalisme en cultuur vinden in zijn beschrijving a.h.w. hun middelpunt in dit merkwaardige bouwwerk uit 1463.
F. Nieuwenhof
| |
Propyläen Geschichte Europas. Band 3. Robert Mandrou, Staatsräson und Vernunft 1649-1775, Propyläen Verlag, 1976, 472 pp., DM. 168,-.
Het derde deel van deze Propyläen geschiedenis van Europa behandelt onder meer de Nieuwe Tijd van 1649 tot en met 1775. Een voortreffelijk werk: overvloedig plaatwerk van uitstekende kwaliteit; fraaie kaarten en stambomen. Naast de politieke geschiedenis van Europa in de periode 1649-1775 krijgt ook de cultuurgeschiedenis in de tekst veel aandacht.
L.L.S. Bartalits
| |
Aufbruch in die Neuzeit. Die glanzvolle Zeit der Renaissance in Wort und Bild. Verlag C.J. Bucher AG, Luzern, 1976, pp. 402, DM. 52, -. David und Ruth Whitehouse, Lübbes archäologischer Weltatlas mit 103 Karten, Gustav Lübber Verlag, pp. 272, DM. 54, -. Urs Bitterli, Die Wilden und die Zivilisierten. Grundzüge einder Geistes- und Kulturgeschichte der europäisch-überseeischen Begegnung, Verlag C.H. Beck, München, 1976, pp. 494, DM. 35, -. Das Grosse Lexikon der Geschichte in 3 Bännden, Wilhelm Heyne Verlag, München, 1976, pp. 1024, DM. 29,40. Steven Runciman, Geschichte der Kreuzzüge, Verlag C.H. Beck, München, 1975, pp. 1338, DM. 48, -. Memorien eines Janitscharen oder Türkische Chronik. Eingeleitet und übersetzt von Renate Lachmann, Verlag Styria, Graz-Wien-Köln, 1975, pp. 233, DM. 39. -. Christian Schmid, Karl Schib, Weltgeschichte von der Urzeit bis zur Zeitwende des 13. Jahrhunderts Eugen Rentsch Verlag, Erlenbach-Zürich, 1976, pp. 286. Hans-Joachim Diesner, Die Völkerwanderung, Bertelsmann Lexikon-Verlag, Gütersloh-Berlin, 1976, pp. 255, DM. 68, -. Albert Soboul, Die Grosse Französische Revolution. Europäische Verlagsanstalt, Frankfurt am Main, 1973, pp. 593, DM. 29,80. Die Vereinigten Staaten von Amerika. Geschichte, Probleme Perspektiven, Verlag Ploetz KG., Würzburg, 1976, DM. 34. Revolte und Revolution in Europa. Historische Zeitschrift. Beiheft 4 (Neue Folge), R. Oldenbourg Verlag, München, 1975, pp. 332, DM. 49, -. C.V. Wedgwood, Der Dreissigjärige Krieg, Paul List Verlag KG, München, 1976, pp. 517, DM. 25,-.
De ontdekking van Amerika was de grootste gebeurtenis sinds de schepping van de wereld, op de vleeswording en de offerdood van onze Verlosser na. Zo'n bewering, gedaan door de zestiende-eeuwse auteur López de Gómara, zou in onze dagen te gemakkelijk en wellicht banaal worden genoemd. Het oordeel van Gómara is typerend voor de geest van de renaissance. En hoe relativerend men tegenwoordig ook oordeelt, de renaissance behoort tot de meest verbazingwekkende gebeurtenissen uit de geschiedenis. In de boven vermelde boeken wordt beschreven hoe de Europese mens het leven op aarde ging leren zien en begrijpen tegen de achtergrond van de gehele bewoonde wereld. De vraag was, welke houding hij zou aannemen ten opzichte van de mensen van andere rassen en vreemde culturen.
Het is maar al te bekend dat niet iedereen in Europa in de praktijk humanistische en christelijke overtuiging had. Immers, haast tegelijk verspreidde zich de opvatting dat negers en indianen barbaren en eigenlijk geen echte mensen waren. Van het begin af was de verhouding van de Europeanen tot de bewoners van de nieuw ontdekte werelddelen belast met een problematiek die ook de mogelijkheid tot noodlottige ontwikkelingen in zich verborg.
Zorgvuldig gaan de auteurs na welke motieven de Europese mens dreven, en hoe die in hun uitwerking met elkaar in
| |
| |
botsing kwamen - enerzijds uitbuiting, anderzijds de vroomheid en mensenlievendheid van de missionerende monniken. Het is van belang om te weten hoe de werkelijkheid van vijfhonderd jaar Europese wereldheerschappij er uitziet. Daartoe bieden de auteurs een uitstekende bijdrage.
De renaissance kan als wedergeboorte van de Europese wereld gekarakteriseerd worden, uitlopend op absolutisme en verlichting. Tegelijkertijd bracht de reformatie een geestelijke beweging tot stand die wat haar omvang betreft slechts te vergelijken is met de Franse revolutie.
L.L.S. Bartalits
| |
Politiek
Baehr, P.R., De Verenigde Naties. Ideaal en werkelijkheid
(Aula) Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 332 blz., f 9,50 |
Cock, Bert De, Welig en woelig Waasland. Kroniek 1930-1976
D.A.P. Reinaert Uitgaven, Zele 1976, 237 pp., BF 240 (leden 200) |
Kernvraag 59. Militair en Politiek II
Geest. verz. Krijgsmacht, Den Haag, dec. 1976, 40 blz. |
Kernvraag 60. Verenigd Europa
Geest. verz. Krijgsmacht, Den Haag, dec. 1976, 40 blz. |
Möller, Dietrich, Karl Radek in Deutschland. Revolutionär, Intrigant, Diplomat Wissenschaft und Politik, Köln 1976, 304 pp., DM 29,50 |
| |
Wolfgang Schröder, Bilanz der Krisenmacher, Seewald Verlag, Stuttgart, 1976, 268 pp., DM. 28, -. Walter Schlangen, Die Totalitarismus-Theorie, Verlag W. Kohlhammer, Stuttgart, 1976, 168 pp., DM. 25, -. Robert A. Dahl, Vorstufen zur Demokratie-Theorie, J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, 1976, 149 pp., DM. 38, -. Karl Dietrich Bracher, Zeitgeschichtliche Kontroversen. Um Faschismus, Totalitarismus Demokratie, R. Piper & Co. Verlag, München, 1976, 159 pp., DM. 24,80. Wolfgang Schieder (Hrsg.), Faschismus als soziale Bewegung. Deutschland und Italien im Vergleich, Hoffmann und Campe Verlag, Hamburg, 1976, 212 pp., DM. 24,80. Westdeutschlands Weg zur Bundesrepublik 1945-1949. Verlag C.H. Beck, München, 1976, 203 pp., DM. 16,80. Johannes Agnoli, Ueberlegungen zum bürgerlichen Staat, Verlag Klaus Wagembach, Berlin, 1975, 139 pp., DM. 6,50. Klaus Mehnert, Jugend im Zeitbruch, Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart, 1976, 512 pp., DM. 29,80.
Paul Bonnecarrère, Das Ultimatum, Gustav Lübbe Verlag, Bergisch Gladbach, 1976, 328 pp., DM. 29,80.
Tegenwoordig is het mode om van een crisis in het kapitalistische stelsel te spreken. Opmerkelijk is dat daarbij over het algemeen wordt uitgegaan van structuur en uiterlijk van een produktiesysteem dat al lang niet meer bestaat, zoals zich dat voordeed in de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw. In werkelijkheid is de samenleving milder en liberaler geworden.
Toch is er wel degelijk een crisis in het kapitalistische stelsel. Die uit zich in het terugdringen van de ondernemingsgewijze georganiseerde produktie door directe deelneming van de gemeenschap aan de processen, of wel door beïnvloeding door de gemeenschap van die processen door wetgeving, inspraak en medezeggenschap. Het is in wezen de crisis van de organisatievorm. In zoverre is het de crisis van de vrije markteconomie in een gemengde samenleving.
Het kapitalistische stelsel was maar één element in de vrije markteconomie, die inderdaad nu bezig is vast te lopen. In die vrije markteconomie was echter een belangrijk element de vrijheid - binnen ieders verantwoordelijkheid aan de wet. Wat van die vrijheid terechtkomt in de met planeconomie gepaard gaande totalitaire maatschappijvorm weten de voorstanders van een parlementaire democratie heel goed.
L.L.S. Bartalits
| |
Manfred Scharrer, Arbeiterbewegung im Obrigkeitsstaat. Spd und Gewerkschaf nach dem Sozialistengesetz.
Rotbouch Verlag, Berlin 1976, 127 pp.
Scharrer behandelt het wel haast klassieke probleem van het verraad van de
| |
| |
sociaal-democraten in 1914 door de toestemming van de partij voor de verschaffing van oorlogkredieten aan de Reichs Regierung. Uit zijn historische analyse blijkt dat de sociaal-democraten sinds de socialisten-wetten van Bismarck het behoud van de partij-organisatie en de legale existentie van de partij ten koste van alles wensten te behouden. Deze houding wordt o.m. duidelijk in de discussies met de Franse partij over de hantering van het stakingswapen in geval van oorlog. Bovendien blijkt het vaderlandsgevoel in samenhang met het onderscheid tussen verdedigings- en aanvalsoorlog voldoende te zijn geweest voor de oorlogsstemming van de partijleden. Scharrer verzet zich tegen de these, die veelal in de geschiedschrijving van de DDR (Geschichte der Deutschen Arbeiter Bewegung, bnd. 1 u. 2, Berlin, 1966) wordt teruggevonden, dat het Duitse proletariaat misleid werd door haar partijleiding.
F. Nieuwenhof
| |
Wijsbegeerte
Kropotkine, Pierre, Oeuvres
(petite collection maspero 173)
Maspero, Paris 1976, 445 pp. |
Mandel, Ernest, Le troisième âge du Capitalisme 1, 2, 3
(Collection 10/18: 1081, 1082, 1083)
Union Générale d'Editions, Paris 1976, 446, 445 en 447 pp. |
| |
Christofer Zöckler, Dilthey und die Hermeneutik. Diltheys Begründung der Hermeneutik als ‘Praxiswissenschaft’ und die Geschichte ihrer Rezeption. Metzler, Stuttgart 1975, 292 pp., DM. 36,-.
Hoe ook te beoordelen (en de hermeneutiek als intentie wordt momenteel vrij sterk belaagd), in de wetenschapstheoretische discussie blijft Dilthey centraal staan. In deze onvoorstelbaar grondige studie worden zowel de grondstellingen als de receptie ervan nagegaan, in drie tijden: de ontwikkeling van de theorie, de geschiedenis van het onthaal, een poging tot historisch-materialistische interpretatie. Bij deze enorme opdracht verwondert het nauwelijks dat dit af en toe tot wat gladde haast verleidt. De nadruk ligt doorlopend op het ideeënhistorische gehalte, enigszins onwelwillend (tegelijk toch ook accuraat te argumenteren) als ‘ideologisch’ (wilhelmijns-imperialistisch) geëvalueerd, en tegelijkertijd vol bewondering voor de essentiële vragen i.v.m. de mens die dit oeuvre heeft gesteld. De receptie is (toch ook wat eenzijdig) verlegd naar Gadamer en Habermas (met even ook Bubner, Jauss en Turk) en de afwezigheid van Max Weber en via hem de sociologie lijkt mij moeilijk te verantwoorden. Het geheel blijft een werk van het betere (Duitse) soort met een indrukwekkende context en basisbelezenheid, dat zich bepaald niet verkijkt op het literaire centrum maar alle aandacht heeft voor de problematiek van de geschiedenis als wetenschap, van de maatschappij als kendomein, van de filosofische implicaties voor het verschijnsel mens. De historisch-materialistische aanpak probeert een discussie te zijn van Dilthey's historische tegenstanders; dit onderdeel voldoet me niet, het is onaf, te veel pakhuis van suggesties en oordelen. Het bevat echter beslist een boel gegevens die in S's intentiecontext belangrijk zijn maar het wordt geen echte fundamentele confrontatie met de aanvechtbare aspecten. Het resultaat is uiteraard wel een verplicht boek in het bewustwordingsproces van het wetenschappelijke handwerk.
C. Tindemans
| |
Literatuur
Bahre, J., Regen im Gesicht
Neues Leben, Berlin 1976, 205 pp., M 6,- |
Berger, Michael, Temperamente
Neues Leben, Berlin 1976, 161 pp., M 2,50 |
Christiaens, André G., Afscheid van de zondagsschool
(P 96) Heideland-Orbis, Hasselt 1976, 76 pp., BF 75 |
Dahms, E.M., Zeit und Zeiterlebnis in den Werken Max Frischs
(Quellen und Forschungen Bd. 67) De Gruyter, Berlin 1976, 219 pp., DM 64,- |
Eibl, Karl, Kritisch-rationale Literaturwissenschaft
(UTB 583) Fink, München 1976, 119 pp., DM 9,80 |
| |
| |
Gillespie, G. en E. Lohner, Herkommen und Erneuerung. Essays für Oskar Seidlin
M. Niemeyer, Tübingen 1976, 484 pp., DM 80,- |
Henning, H. (Hrsg.), Faust. Bibliographie. Teil III
Aufbau Verlag, Berlin und Weimar 1976, 472 pp., M 45,- |
Hotz, Karl, Georg Weerth - Ungleichzeitigkeit und Gleichzeitigkeit im literarischen Vormärz
(LGW 22) E. Klett Verlag, Stuttgart 1976, 129 pp., DM 15,80 |
Iser, Wolfgang, Der Akt des Lesens
(UTB 636) Fink, München 1976, 357 pp., DM 19,80 |
Karlinsky, Simon, The Sexual Labyrinth of Nikolai Gogol
Harvard University Press, London 1976, 333 pp., £10.50 |
Kindt, W. en S.J. Schmidt (Hrsg.), Interpretationsanalysen
(nf 2) Fink, München 1976, 194 pp., DM 28,- |
Lipatow, Wil, Ermittlung zur Person
Neues Leben, Berlin 1976, 443 pp., M 9,- |
Lowenthal, Leo, Notizen zur Literatursoziologie
(Kunst und Gesellschaft Bd. 3) F. Enke Verlag, Stuttgart 1975, 101 pp., DM 12,80 |
Melis, Godelieve, Toetssteen. Gedichten
Heideland-Orbis, Hasselt 1976, 36 pp., BF 105 |
Samarakis, Antonis, Der Fehler
Neues Leben, Berlin 1976, 197 pp., M 6,- |
Werner, Ruth, Der Gong des Porzellanhändlers
Neues Leben, Berlin 1976, 173 pp., M 6,60 |
| |
Helmut Pfotenhauer, Ästhetische Erfahrung und gesellschaftliches System. Untersuchungen zu Methodenproblemen einer materialistischen Literaturanalyse am Spätwerk Walter Benjamins
Metzler, Stuttgart 1975, 161 pp., DM 28,-
Waar een integrale evaluatie van W. Benjamin nog steeds uitstaat, tracht deze detailstudie dan ook bijzondere aspecten aan te dragen die in een totaalbeeld passen kunnen. Centraal onderzoekspunt vormt de spanningsrijke discussie tussen het stoere vasthouden door Benjamins toch beweeglijke geest aan een onverstoorbaar historisch materialisme en tegelijk het niet te ontlopen bewustzijn dat de reproduktie wordt beïnvloed door wisselende maatschappelijke factoren. Een gevecht dus tussen theoretiserend gelijkhalen en pragmatisch zweven. S.'s proefschrift-stelling interpreteert deze tegenwerkende constanten in Benjamins cultuurdenken als een polariteit-zondersysteemkenmerken, terwijl hij toch bereid is Benjamins zorgelijke aandacht als historisch erg belangrijk te waarderen. Na een zorgvuldige (zij het wat afstandelijke) analyse van de determinerende tendens in het rijpere oeuvre worden de ontdekte standpunten gedetailleerd teruggeprojecteerd in nauwkeurige teksten (over Baudelaire, Brecht en Kafka). Benjamins (eigen) plaats in de materialistische constellatie wordt indringend verhelderd; dat de geconstateerde ambivalentie een toch wat pijnigende nadruk behoudt, zegt meer over de (neo-)marxistische behoefte-orthodoxie van S. dan over de constructief-weifelende plaatsbepaling die Benjamin continu voor zichzelf en zijn wereld(beeld) bezig was in (veel) verwerpen en (weinig) aanhouden te zoeken. Waar S. met een gelijkhebberige ondertoon Benjamins wankele zekerleden vanuit biografische omstandigheden hoogneuzig kapittelt, slaat dit negatief terug op S. zelf, die het menselijke levensavontuur van een zoeker enkel weet te rapporteren in ontzielde resultaten.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Eckhard Lobsien, Theorie literarischer Illusionsbildung
Metzler, Stuttgart, 1975, 150 pp, DM 26,-
Jürgen Landwehr, Text und Fiktion. Zu einigen literaturwissenschaftlichen und kommunikationstheoretischen Grundbegriffen
(Kritische Information 30)
W. Fink, München, 1975, 244 pp, DM 28,-
Horst Turk, Dialektischer Dialog. Literaturwissenschaftliche Untersuchung zum Problem der Verständigung
Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1975, 267 pp, DM 48,-
Het grote belang van deze 3 publikaties ligt in de uitdieping van voorbegrippen tot een literatuurtheorie en -studie; i.p.v. uit te pakken met universele criteria concentreren ze zich op wezenlijke deelaspecten die, indien ze definieerbaar en operationeel-hanteerbaar worden, de opstelling van een veralgemenend model van literatuurwetenschap dichterbij brengen. Zo pakt Lobsien systematisch het veelgebruikte begrip ‘illusie’ aan, niet om het af te wijzen, wel om het aan een cliché-opvatting te onttrekken en bijgevolg specifiek-systeemmatig te maken. De hoofdverdienste zoek ik in de uitwerking van een fenomenologie van de lectuur, waardoor S. tot modelontwerpen komt van basisbegrippen van een literatuurtheorie. Deze theorie demonstreert hij dan aan Angelsaksische romanvoorbeelden waardoor de perspectieffactoren (handeling, karakter, auteur, stijl) telkens onderscheiden illusie-bouwsels veroorzaken en de illusie gekenmerkt wordt als een tussenveld waarin tekst en lezer functionele reciprociteit realiseren. Landwehrs benadering van de literatuurwetenschap is methodologisch. Logisch-inductief de diverse opvattingen overziend en evaluerend, wil S. doorstoten tot een ‘pragmatische’ theorie waarin de communicatie als basis en centrum determinerend wordt voor alle verdere methodische consequenties. Als uitvloeisel van dit werkbesluit onderneemt hij een accurate operationalisering van de verbale en de textuele communicatie, waardoor hij een haarscherpe differentiëring bereikt tussen de literatuurschragende principes van ‘fictiviteit’ en ‘fictionaliteit’. Het resultaat komt me voor als niet-te-nuanceren fundamenteel waarin de behoeften aan objectivering en meetbaarheid van literaire verschijnselen voorbeeldig aangegeven worden. Ook H. Turk wil allereerst methodologisch verhelderen. Voorop staat de bedoeling het begrip ‘dialoog’ (meer precies tijdens de 18e eeuw als bepaald niet-relatieve
denkimpuls naar een andere literaire functie, bijgevolg essentie, toe) te bepalen. Hij neemt hiertoe een m.i. te brede aanloop waarin hij zowat alle methodologische oriënteringen beurtelings aantrekt en verwerpt, om tenslotte (gewild) uit te komen bij een ‘dialectische’ essentie die van bij de aanvang fenomenologisch al te halen viel. Ondertussen heeft hij wel meesterlijk de vitale vragen van de actuele literatuurtheorie doorgenomen; zijn bewijsvoering legt hij meer in de analyse van de dramatische dialoog in Lessings Nathan der Weise, een adembenemende exploratie zoals er mij weinige bekend zijn. De problemen worden nergens simpeler gemaakt; de resultaten echter hebben een verifieerbare geldigheid bereikt. De literatuurstudie heeft enige volwassenheid binnen haar bereik gekregen.
C. Tindemans
| |
Linguïstiek
Normand, Claudine, Métaphore et concept
(‘Dialectiques’) Editions Complexe, Presses Universitaires de France, Paris 1976, 164 pp. |
Rossi-Landi, Ferruccio, Semiotik, Ästhetik und Ideologie
(RH 223) Hanser Verlag, München 1976, 186 pp. |
Trabant, Jürgen, Elemente der Semiotik
(Beck'sche Elementarbücher) Ch. Beck, München 1976, 119 pp., ill., DM 16,80 |
| |
Literatuurwetenschap
Eberhard Frey, Stil und Leser. Theoretische und praktische Ansätze zur wissenschaftlichen Stilanalyse (Europäische Hochschulschriften, Reihe I. Deutsche Lit. u. Germanistik, Bd. 116), H. Lang, Bern - P. Lang, Frankfurt 1975, 149 pp., sFr. 28,-.
Dit is een verzameling van 5 opstellen, keurig opgedeeld in één methodisch principe-programma en 4 pragmatische demonstraties i.v.m. stijlevaluatie bij buitenlandse en binnenlandse lezers, stijlgenetische procédés bij Kafka en Th. Mann, maatschappijkritische stijlcomponenten bij C. Wolf, tijd en persoon bij B. Viertal. Niet de heterogeniteit van de empirische tests staat voorop, maar de procesopzet die, sterk leunend op computermethodiek, de mechanisering van de stijlanalyse beoogt. S. wil nergens opdringend gelijkhebberig doen maar beheerst demonstereren dat hij zonder hermeneutisch vóór- | |
| |
weten tot veralgemenende en intersubjectieve vaststellingen kan komen. Hier wordt geen blind geloof in een andere aanpak vereist; het volstaat deze nuchtere onderzoeker op zijn eigen criteria en uitwerking te taxeren.
C. Tindemans
| |
Siegfriedt J. Schmidt, Literaturwissenschaft als argumentierende Wissenschaft. Zur Grundlegung einer rationalen Literaturwissenschaft. W. Fink, München 1975, 274 pp., DM. 28, -. (Kritische Information 38)
Roman Ingarden, Gegenstand und Aufgaben der Literaturwissenschaft. Aufsätze und Diskussionsbeiträge 1937-1964. (Konzepte der Sprach- und Literaturwissenschaft 19) Max Niemeyer, Tübingen 1976, XLIII + 172 pp., DM. 26,-.
Horst Turk, Literaturtheorie I. Literaturwissenschaftlicher Teil. (VR 1421) Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 1976, 136 pp., DM. 13,80.
Zonder volkomen Popperiaans te willen worden, houdt Schmidt wel een principieel betoog voor een literatuurwetenschap die anders dan hermeneutisch is en zichzelf, in aansluiting bij andere wetenschapsopvattingen, voorstelt als opgebouwd in 3 fundamentele tijden: een psychologisch-heuristische fase van het opbouwen van hypotheses, een logisch-deductieve fase van systematisering van de hypotheses, en een inductieve fase van toetsing van de hypotheses. De criteria hiervoor zijn: intersubjectief, logisch, expliciet, empirisch toetsbaar, gebaseerd op verklaringsmodellen (Hempel-Oppenheim) en interdisciplinair-methodisch.
Schmidt zoekt traag en secuur uit welke aspecten in de huidige wetenschapspraktijk al dienstbaar kunnen geacht voor dit project; het is een niet te missen boek in de omwenteling van een oude subjectief-interpretatieve discipline. Ingarden, die met Das literatische Kunstwerk een basistekst voor dezelfde discipline heeft opgesteld, biedt hier een selectie aan van persoonlijk engagement en (vaak sarcastische) polemiek. Zoals alles bij deze Poolse literatuurfilosoof (1893-1970) gaat het ook hier om de poëtica met filosofisch-theoretische en wetenschapskritische zwaartepunten, zelfs om een (toch niet uitgewerkt) ontwerp voor een systematiek van de literatuurwetenschap die (zonder strikt literatuursociologisch te willen worden) wel principieel de relatie auteur-lezer-maatschappij poneert. De introductie (R. Fieguth) is uitvoerig, grondig, analytisch en begrijpend in één adem. Turk buigt zich naar de literatuurstudent toe en tracht hem, midden de verwarrende opstellingswijzen in de actualiteit, fundamentele inzichten en begrippen bij te brengen. Het gaat om de literaire tekst als be-teken-end systeem, niet als be-te-kenend produkt waarmee S. zich principieel aansluit bij de stromingen van het formalisme en het structuralisme, tegelijk een historisch-organische lijn schetsend waarop deze stellingen werden uitgewerkt. Het blijft een theorie over het ‘werk’ die langs alle kanten stimuleert als werk-theorie. Noodzakelijke lectuur voor om het even wie geïnteresseerd is in de diepe aard van het literaire verschijnsel.
C. Tindemans
| |
Theater
Alexander, E. en W. Hogendoorn, Scenarium I - Nederlandse reeks voor Theaterwetenschap
De Walburg Pers, Zutphen 1977, 124 blz. |
Bindseil, Ilse, Ambiguität und Ambivalenz
(Hochschulschriften Literaturwissenschaft Bd. 21) Scriptor, Kronberg/Ts 1976, 271 pp., DM 42,- |
Böttcher-Wöbcke, Rita, Komik, Ironie und Satire im dramatischen Werk von Wole Soyinka
(Hamburger Philologische Studien 42) Helmut Buske Verlag, Hamburg 1976, 290 pp., DM 34,- |
Braulich, Heinrich, Die Volksbühne. Theater und Politik in der deutschen Volksbühnenbewegung
Henschelverlag, Berlin 1976, 384 pp., geill.), DM 22,- |
Jones, Emrys, The Origins of Shakespeare
Clarendon Press: Oxford University Press, London 1977, 296 pp., £10.- |
Kroetz, Franz Xaver, Weitere Aussichten. Ein Lesebuch
Kiepenheuer & Witsch, München 1976, 626 pp. (geïll.), DM 29,80 |
| |
| |
Lanckrock, Rik, Toneelstudio '50 en Arcatheater
(Kultureel Jaarboek Oost-Vlaanderen, Bijdrage 1), Gent 1976, 103 pp., (geïll.) |
Ludwig, Karl-Heinz, Bertolt Brecht: Tätigkeit und Rezeption
(Monographien Literaturwissenschaft, Bd. 31) Scriptor, Kronberg/Ts 1976, 114 pp., DM 16,- |
Melzer, Gerhard, Das Phänomen des Tragikomischen
(Hochschulschriften Literaturwissenschaft Bd. 15) Scriptor, Kronberg/Ts 1976, 169 pp., DM 28,- |
Münder, Peter, Harold Pinter und die Problematik des Absurden Theaters
(Europäische Hochschulschriften, XIV - Angelsaksische Sprache und Literatur, Bd. 32) H. Lang, Bern/Frankfurt 1975, 256 pp., sFr. 49,50 |
Hammel, Claus, Rom oder Die zweite Erschaffung der Welt. Komödie
(Edition Neue Texte) Aufbau Verlag, Wien/Weimar 1976, 121 pp., M 4,50 |
Ruprecht, Hans-George, Theaterpublikum und Textauffassung
(Kanadische Studien zur deutschen Sprache und Literatur, 14) H. Lang, Bern/Frankfurt 1976, 252 pp., sFr. 43,- |
Scholl, Margaret, The Bildungsdrama of the Age of Goethe
(German Studies in America, Bd. 21) H. Lang, Bern/Frankfurt 1975, 80 pp., sFr. 29,- |
Schütze, Peter, Peter Hacks. Ein Beitrag zur Ästhetik des Dramas
(Literatur im historischen Prozess, Bd. 6) Scriptor, Kronberg/Ts 1976, 303 pp., DM 19,80 |
Spaeks, Patricia Meyer, Imagining a Self Harvard University Press, London 1976, 342 pp., £11,23 |
| |
Peter-Jürgen Klein, Theater für den Zuschauer - Theater mit dem Zuschauer. Die Dramen Armand Gattis als Mittel zur Initiierung humanen Verhaltens (Studienreihe Humanitas) Athenaion, Wiesbaden 1975, 300 pp., DM 32,-
In een sterk detaillerende, te vaak toch simplistische manier van analyseren, pakt S. een hedendaagse theaterauteur aan die grotendeels door de vakkritiek verwaarloosd is gebleven: A. Gatti. Zich concentrerend op de meer recente teksten, legt S. de leidende structuurdoctrine van Gatti's drama en theater bloot. Gatti, te lichtzinnig tot links woelmaker verklaard, staat een humanisering van mens en maatschappij voor en, als theaterauteur, bestemt hij dan ook zijn arbeid tot deze intentie. Daarom heeft hij de geijkte vormcode (zowel het gesloten als het open drama) opgegeven en ontwerpt hij principieel zijn teksten met het oog op de reflectiepatronen van de geintendeerde toeschouwer. Deze omschrijving brengt S. tot het onderscheiden van allerlei categorieën: geen directe handeling, enkel ingebeelde handeling, reductie van de dialoog zodat de toeschouwer tot creativiteit gedwongen wordt, dubbelstructuur van de protagonisten, sympathiemanipulatie, negatie door affirmatieve basisstructuur, agitatorische middelen (karikatuur, groteske, masker, symbool). De doorlopen curve reikt van een poëtische afwijzing als auctorieel auteur tot de principiële creativiteit van de acteurs binnen een beperkte kring van toeschouwers, een consequente ervaring die parallel verloopt aan de pogingen van het actuele theater zijn eigen functiemogelijkheden constant te onderzoeken.
C. Tindemans
| |
Werner Besier, Der junge O'Casey. Eine Studie zum Verhältnis von Kunst und Gesellschaft
(Europäische Hochschulschriften XIV/22) H. Lang, Bern/P. Lang, Frankfurt 1974, 431 pp., sFr. 52,90
In ijverig proselitisme werft deze (neo)marxist voor de fundamentele inzichten van zijn nieuwgewonnen overtuiging en manipuleert daarbij de Ierse toneelauteur S. O'Casey. Kwistig met de te verwachten citaten (Feuerbach, Marx/Engels, Lenin e.a.) om zich heen slaand, bouwt S. telkens een basisstramien op waarin de biografische (gedocumenteerde en/of geinterpreteerde) gegevens ingepast worden, volgens een op zich volkomen logisch schema: de religieuze, karakteriële, politieke en esthetische ontwikkeling van O'Casey tot hij Ierland voor Engeland verliet (1880-1926). Alle deelresultaten (sterk opgevuld nog door verse interviews wat talrijke onbekende details aanbrengt) worden daarna interdepen- | |
| |
dent gehanteerd om O'Casey's eerste dramatische produktie sociaalanalytisch te beoordelen. Het resultaat is bepaald niet zonder waarde, modificeert vrij sterk het doorgaans wat te sentimentele beeld van de Ierse outsider, maar ondertussen is de volhardende lezer zowat murw gepraat door het gelijkhebberige (of zelfpersuasieve?) argumenteren.
C. Tindemans
| |
Ernst Schumacher, Berliner Kritiken. Ein Theater-Dezennium 1964-1974
Henschelverlag, Berlin 1975, 2Bde, 850 pp., 89 Abb., DM 45,-
Andreas W. Mytze, Theater in der DDR. Kritiken 1972-1975
Verlag europäische Ideen, Berlin 1976, 93 pp., DM 10,-
Wat E. Schumacher, hoogleraar theaterwetenschap (Humboldtuniversiteit Oost-Berlijn), gereputeerd Brecht-expert en marxistisch theatertheoreticus ook laat optreden als dagbladrecensent (Berliner Zeitung) is, als vertrekpunt en als praktijk, volkomen logisch: hij is vakman voor het theater en hij is marxist voor de interpretatie. Beide kengebieden maken het voortdurende raster uit van zijn uitvoerige en deskundige begeleiding van het Oostberlijnse theater. Begeleiding is hier geen zelftoegemeten functie; op elke voorstelling zit hij principieel te kijken als technicus van de theateranalyse en te waken over de ideologische doelgerichtheid. Zijn medium-commentaar is altijd wetenschappelijk en de ijle vrees van onze eigen dagbladen voor de vakjargontermen blijft hier helemaal uit; als de terminologie exact dient te zijn om een verschijnsel te vatten, dan moet dat maar. Zijn interpretatie (inhoud én vorm) staat altijd fundamenteel in dienst van het marxisme, en ook hier is hij niet huiverig voor de uitweiding, de doctrine of de wijsvinger. Tegelijk zijn dit eminent leesbare teksten, die zonder twijfel een hoog gehalte aan kritisch vermogen en constructief timmerwerk vertegenwoordigen, slechts een enkele keer onderbroken door rood triomfalisme als hij het eigen theater in het buitenland vergezeld heeft. Elk seizoen wordt afgesloten met een uitvoerige opsomming van wel en wee met een waslijst raadgevingen en vermaningen.
Mytze is een Westberlijns journalist (voor lokale en regionale bladen) die zich tot plicht heeft gesteld het Oostduitse theater bij de premières te verslaan; de toon is er ook naar want zelden is er theateractueel en -historisch meer te rapen dan vlugge telexwoorden die een feit registreren maar nergens een degelijker kant op wensen te gaan. Tegelijk blijft deze bundel een soort thermometer van wat hij als reliëf van het ‘andere’ theater wenst aan te geven.
C. Tindemans
| |
Austin E. Quigley, The Pinter Problem
Princeton UP, Princeton 1975, 294 pp., $17,-
Karl-Heinz Stoll, The New British Drama. A Bibliography with Particular Reference to Arden, Bond, Osborne, Pinter, Wesker
(FAS Publikationen, Reihe A, Bd. 3) H. Lang, Bern/P. Lang, Frankfurt 1975, 94 pp., sFr. 21,80
H. Pinter blijft de critici bezighouden. Maar, zo houdt Quigley vol, ze doen niets meer dan opinie en argument herhalen die al bij zijn debuut voorkwamen. Zelf heeft hij hun argumentering zorgvuldig uitgekamd en hij zegt dat de vele opengebleven puzzels zijn ontstaan uit een eenzijdige behoefte de betekenis van Pinters (en überhaupt alle) taal te willen herleiden tot die van het woordenboek. Op instigatie van Wittgenstein (altijd goed voor een passend citaat) wil hij principieel de betekenisstructuur situationeel bekijken en werkzaam doen worden, en inderdaad slaagt hij erin (niets te vroeg) een herinterpretatie voor te leggen. Aan de hand van geraffineerde analyses van The Room, The Caretaker, The Homecoming en Landscape wordt Pinters werkwijze verhelderd als een reeks duologen waarvan de deelnemers interrelationeel pogen actief te worden en daar, om telkens andere (en bepaald niet redundante) redenen, niet in slagen, waarna het leven gewoon doorgaat, mét nieuwe pogingen. Het mythologische sprookje wordt ontnuchterd tot een uiterst eenvoudig interactiepatroon waar- | |
| |
door zowel de dramaturgische finesse als de sociologische waarde van deze toneelteksten voluit herkenning ontvangen. Wie het legioen critici en essayisten die Pinter hebben aangedurfd, nader wenst te kennen, kan veilig terecht bij de keurige bibliografie van Stoll: 1300 refertes die in zinvolle subsecties handelen over de tekstuitgaven, de auteursdocumenten (naast Pinter nog J. Arden, E. Bond, J. Osborne en A. Wesker), de kritische studies (boek en tijdschrift), het huidige Britse en het werelddrama, de dramatische theorie resp. de interpretatiemethoden, alles tot midden 1974, en bijeengelezen uit Britse, Amerikaanse, Duitse en (schaars) Franse bronnen.
C. Tindemans
| |
Paul Ginestier, Valeurs actuelles du théâtre classique
(Collection Bordas Etudes) Bordas, Paris 1975, 284 pp., FF 35,-
Met het sterke wapen in de hand dat een kwart van alle opvoeringen van het Franse klassicistische drama (Corneille, Molière, Racine) plaatsvond tussen 1900 en nu, trekt S. ten strijde tegen de bellettristische kamerinterpretatie en betrekt hij programmatisch de positie van verdediger en redder van de theatrale actualiteit. Deze nagenoeg altijd schools benaderde teksten (universeel perspectief, moralisering, existentiële problematiek, evenwichtsregels) worden hier teruggeplaatst in hun scenische dimensie: contrast, contradictie, contestatie; de metafysische interpretatie krijgt niet de gelegenheid de personages te determineren omdat alleen figuren én hun interactie in staat zijn betekenissuggesties aan te reiken die een metafysische horizon of bestemming bevatten. De dimensies van de figuren en van de handelingen worden doelgericht teruggebracht tot het auteursbewustzijn om in scenische tekens een autonoom universum te creeren dat slechts geldigheid verwerft in de mate dat het theater weet te worden en te blijven. S. betrekt er de hele actuele kritiek op het classicisme in, speelt grondig met late existentialistische behoeften, maar weet op overtuigende wijze de categorieën uit te tekenen die de sacraliteit van de theaterintentie en de laïcisering van de ethische effecten inhouden, kwistig geïllustreerd met de uiteenlopende (en vaak tegenstrijdige) interpretaties die het hedendaagse (maar - wat S. onvoldoende aanraakt - een-zijdig-Franse) theater aandurft, zowel in respect als in uitdaging. De clichés verliezen hun geldigheid, de 17e eeuw blijkt ook 20e eeuw te zijn, het theater drukt - hoe anders ook - zijn essentiële bestaansverantwoording met identieke behoeften uit. Een schitterend boek, omdat de polemiek met de tijd en dus met de lezer(-toeschouwer) niet ophoudt bij het dichtklappen maar op de scène van het theater zelf principieel verdergaat.
C. Tindemans
| |
Kunst
Swillens, P.F.A., Prisma schilderlexicon I en II
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 148 en 149 blz., 2 dln., f 13,50 |
Speaight, Robert, Shakespeare. The Man and his Achievement
Dent & Sons, London 1977, 384 pp. (geill.), £6.50 |
Watschke, Ingeborg, Erscheinungsformen der Grausamkeit im zeitgenössischen englischen Drama
(Europäische Hochschulschriften, XIV - Angelsaksische Sprache und Literatur, Bd. 37) H. Lang, Bern/Frankfurt 1976, 262 pp., sFr 49,50 |
| |
Dialog 75. Positionen und Tendenzen. Henschelverlag, Berlin 1975, 304 pp. DM. 19,50.
In dit feestelijke huisboek liggen standpunten opgestapeld t.o.v. grondthema's van de ontwikkeling van de kunst, uiteraard als een organisch moment van de maatschappelijke vooruitgang in DDR-socialistische zin. Toch levert W. Mittenzwei nauwelijks nieuwe inzichten af als hij Brecht gebruikt om de ‘Materialästhetik’ door te lichten, maar niet weet te kiezen tussen uitdaging en utopie of adaptatie aan de werkelijkheid; andermaal wijkt hij uit naar een tocht in het historische die geen beloften voor morgen inhoudt. Brecht blijkt een basisthema te zijn, onder de handen van expert E.
| |
| |
Schmacher (het ‘Gestische’ als vergelijkingscategorie tussen Artaud, Grotowski, het Living Theater en Terayama) uitmuntend, hoe dogmatisch tenslotte ook. W. Gersch (‘Dreigroschenprozess’ en film) en R. Berlau (herinneringen) geven doorgang tot P. Dessaus opera's en W. Felsensteins principes van het muziektheater. De film is Sowjetrussisch: S. Eisenstein, W. Poedowkin, G. Kosinzew. Belangrijk is een bezinningstekst over zijn beroep van de belaagde directeur van het Moskouse Tagankatheater. De schone kunsten worden van nieuwe accenten voorzien in het oeuvre van Otto Dix, Chagall en Käthe Kollwitz. Een publikatieregister van de uitgeverij sluit dit album af; na 30 jaar activiteit mag dit huis terecht met trots terugzien op een om zorg en betekinis indrukwekkende lijst produkten.
C. Tindemans
| |
Der Kreml. Bauwerke und Kunstschätze, Bertelsmann Lexikon-Verlag, 1975, pp. 218, DM. 88,-.
Het Kremlin is niet alleen het regeringscentrum van de wereldmogendheid Sovjet-Unie maar ook een kleinood van Russische kunst. In een inleidende tekst van het boek wordt de geschiedenis van het Kremlin beschreven. Vervolgens krijgt de lezer een voortreffelijk geïllustreerd en gedocumenteerd overzicht en beschrijving van de historische gebouwen, verzamelingen en kunstobjecten van het Kremlin.
L.L.S. Bartalits
| |
Donald Karshan, Archipenko, the sculpture and graphic art, including a Print catalogue raisonné. E. Wasmuth Verlag, Tübingen, pp. 163, overvloedige zw-wit-ill., 1974, DM. 48,-.
In 1921 publiceerde Wasmuth Verlag een eerste map grafieken van de Oekrainische beeldhouwer Alexander Archipenko; tien jaar na zijn overlijden verzorgde dezelfde uitgever een catalogue raisonné van het volledige grafisch oeuvre. De tekst werd opgesteld door de Archipenko-kenner D. Karshan, die de nauwe verbondenheid tussen het beeldend en het grafische oeuvre van de artiest in zijn studie heeft uitgewerkt. Archipenko's grafieken zijn meestal voorstudies voor latere sculpturen, of prenten die bepaalde beelden grafisch hernemen. Alle bijzonderheden hierover werden zorgvuldig samengebracht. Bovendien heeft de auteur in enkele inleidende opstellen opnieuw, met data, fotomateriaal en publikaties ten bewijze, de vindingrijke originaliteit van de artiest in het licht gesteld, zijn belangrijke plaats ook in de vernieuwing van de hedendaagse schulptuur rond de tijd van het Cubisme, en zijn doorslaggevende invloed op beeldhouwers als Boccioni, Duchamp-Villon, Tatlin, Gabo, Lipchitz, Laurens, of schilders als Léger, de Chirico en niet het minst Picasso. Terecht kan hij besluiten: ‘during this brief period (1910-1913) the Ukranian émigré, virtually his own, established an entire new vocabulary for twentieth-century sculpture.’ Meteen een waardevol, onmisbaar instrument voor de studie van Archipenko's oeuvre en voor de historiografie van de beeldhouwkunst in de eerste helft van de 20e eeuw.
J.F. Du Bois
| |
Miscellanea
Aron, Jean-Paul, Le mangeur du XIXe Siècle
(Bib. Médiations 142) Denoël-Gonthier, Paris 1976, 320 pp., FF 16,- |
Ballett 1976, Chronik und Bilanz des Ballettjahres
Friedrich Verlag, Velber 1976, 120 pp., ill. |
Cock, Gaston De, Er hapert iets... Praktijk en theorie van organisatieontwikkeling
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 187 pp., BF 450 |
Cuvelier, Ferdinand, De stad van axen. Een topologische verkenning van de krachten tussen mensen
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 195 pp., BF 395 |
Daniels, Robin, Conversations with Cardus. With a Foreword by Yehudi Menuhin
Victor Gollancz, London 1976, 288 pp., £5,95 |
Davidsfonds Kartoenboek 9. Wereldkar- |
| |
| |
toenale van Knokke-Heist 1975
Davidsfonds, Leuven s.d., 130 pp., BF 210 |
Felsenstein, Walter, Schriften. Zum Musiktheater
Henschelverlag, Berlin 1976, 575 pp., ill. |
Florquin, Joos, Ten huize van... 12
Davidsfonds, Leuven 1976, 356 pp., BF 315 |
Gayomard, Eu-topia
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 93 pp., BF 220 |
Helm, Everett, Tschaikowsky
(rm 243) Rowohlt Verlag, Reinbeck bei Hamburg 1976, 149 pp. |
| |
Mr. Lily Eversdijk Smulders, Anderen zijn Anders
Uitgeverij Ons Huis, Utrecht, 1976, 125 blz., geïll., f 32,50
Na een opgedrongen rechten-studie begon ze haar juristenloopbaan in Batavia en Sumatra en deed daar veel ervaring op.
Tenslotte volgde zij toch haar roeping als kunstenares en heeft ondanks vele ontberingen in haar eentje als jonge vrouw veel landen en volkeren bezocht en bestudeerd.
Haar reizen hadden een tweevoudig doel: in elk land dat zij bezocht portretten tekenen van de bewoners die haar hadden geboeid en geïnspireerd, en zoveel mogelijk de levensomstandigheden leren kennen van alle lagen van de bevolking. Ze tracht door te dringen in wat de mensen innerlijk drijft tot bepaalde handelingen.
Afwisselend schrijft ze over primitieve volksstammen, hun vreemde gebruiken en godsdiensten, maar ook over haar verblijf bij de prinsessen in het paleis van een maharadja waar zij een huwelijksceremonie bijwoonde.
Zij doorkruist jarenlang al schilderend India, Perzië, Japan, Korea, China, Tibet en woonde wekenlang bij de Canadese Eskimo's boven de Poolcirkel. Ook Peru werd door haar bezocht.
De prachtige portretten waarmee dit boek is geïllustreerd, spreken voor zichzelf. Bij ieder ras komen de typische kenmerken duidelijk naar voren, zowel in hun gelaatstrekken als in de speciale klederdracht. Dit zijn geen vluchtige schetsjes, maar tekeningen van een kunstenares die met veel liefde en begrip heeft getracht het karakter van haar modellen weer te geven.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
H. Fengler, G. Gierow, W. Unger, Lexikon der Numismatik, Umschau-Verlag, Frankfurt a.M., 1976, pp. 429, DM. 39,80.
W. Grasser, Münzen des Mittelalters und der Neuzeit, Wilhelm Heyne Verlag, München, 1976, pp. 252.
Met het Lexikon van de Numismatiek en munten van de middeleeuwen en nieuwe tijd slaagden de uitgevers er niet alleen in muntenverzamelaars een sinds lange tijd ontbrekend oriëntatie-instrument in handen te geven, maar ook alle geïnteresseerden van de numismatiek de mogelijkheid te bieden om de cultuurhistorische samenhangen van het muntwezen in het bijzonder sinds de zestiende eeuw te begrijpen.
L.L.S. Bartalits
| |
Klemens Tilmann, Leben aus der Tiefe. Kleine Anleitung zur inneren Versenkung und christlichen Meditation
Benziger Verlag, Einsiedeln 1975, 80 pp.
De auteur behoeft in brede kringen geen nadere inleiding. Daarvoor genieten zijn, ook in het Nederlands vertaalde, geschriften over meditatie en innerlijke verdieping teveel bekendheid en worden ook te zeer gepraktiseerd. De praktische instelling en de beschrijving der verschillende verdiepingstechnieken, uit verschillende levensoriëntaties bijeengebracht zonder een christelijke horizon uit het oog te verliezen, hebben reeds velen geholpen. Ook dit kleine geschrift, bedoeld als een voorpublikatie van een grotere Meditatiegids, wil een werkboekje zijn, dat met behulp van een aantal bruikbare meditatieve teksten vanuit het leven en de christelijke ervaring, tegelijk met het geven van een aantal goede aanwijzingen, tegemoet wil komen aan een gewenst leven uit de diepte.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Ludwig Fischer, Die Schlacht unter dem Regenbogen. Frankenhausen, ein Lehrstück ans dem Bauernkrieg. Belege, Berichte und Ansichten
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 190 pp., DM 7,50
Bij de herinterpretatie van de Reformatie sinds de negentiende eeuw wordt steeds duidelijker dat de religieuze strijd een belangrijke wortel had in de sociale omstandigheden van de bevolking. De vernietigende Dertigjarige Oorlog in Duitsland was mede gebaseerd op het boerenverzet, dat de samensteller van deze publikatie treffend heeft weergegeven in tekstfragmenten geïllustreerd met prachtige gravures.
F. Nieuwenhof
| |
H. Lathe, Wie Lebt, was Denkt der Sowjetbürger, Econ Verlag, Düsseldorf-Wien, 1975, pp. 331, DM. 32, -.
H. Lathe, Reicher Nachbar UdSSR, Econ-Verlag, Düsseldorf-Wien, 1973, pp. 450, DM. 32, -.
K.J. Gröper, Die Geschichte der Kosaken Wilder Osten 1500-1700, C. Bertelsmann Verlag, München, 1976, pp. 317.
W. Schwarz, Kosaken Kampf und Untergang eines Reitervolkes, Bechtle Verlag, Esselingen, 1976, pp. 280, DM. 28, -.
R. Coughlan, Frauen auf dem Zarenthron. Elisabeth und Katharina, Claassen Verslag, Düsseldorf, 1976, pp. 386, DM. 34, -.
H. Liepman, Rasputin Ein historischer Report, Claassen Verlag, Zürich, 1976, pp. 286, DM. 24, -.
Nora Gräfin Kinsky, Russisches Tagebuch 1916-1918, Seewald Verlag, Stuttgart, 1976, pp. 280, DM. 28,-.
In de Sovjet-Unie zijn de bekende verschijnselen: gebrek aan verbruiksgoederen, woningnood en permanente moeilijkheden in de landbouw. Eigenlijk vertellen de auteurs weinig nieuws. Zij kunnen echter onmogelijk vijanden van de Sovjet-Unie worden genoemd. Wanneer hun uitlatingen sterk in het nadeel van de Sovjet-Unie uitvallen, hebben zij de neiging daaraan toe te voegen dat de situatie ook in het Westen verre van ideaal is. Alleen een blinde kan beweren dat wij alle problemen hebben opgelost. Vergelijkingen zijn onvermijdelijk, maar meestal irrelevant. De Russen kunnen vermoedelijk niet leven als Westeuropeanen of Amerikanen en dat willen zij ook niet. Zij moeten leven als Russen en dat betekent dat zij hun samenleving geen kopie van de onze kunnen maken.
L.L.S. Bartalits
| |
Max Liedtke, Pestalozzi. (Imagoreeks) Wereldvenster, Baarn 1976, 203 blz., f
Zoals we al meer bij uitgaven in deze reeks moesten vaststellen, is ook hier de vertaling vaak zo slecht dat soms nauwelijks is te begrijpen wat bedoeld is. In dit geval is dat bijzonder jammer omdat dit werk een helder inzicht geeft in het leven en werk van Pastalozzi.
De schrijver laat duidelijk uitkomen dat we hier een figuur hebben die zo wel in zijn werk als in zijn leven heen en weer geslingerd werd tussen de beginselen van de Verlichting en die van de Romantiek. Een man ook die moderne denkers over opvoeding en didactiek heel ver staat en hun vaak onbegrijpelijk voorkomt wegens zijn gebrek aan research bij zijn experimenten. In geen enkel opzicht een modern man, maar toch iemand die de stoot heeft gegeven tot de moderne wetenschappelijke benadering van paedagogie en didactiek.
Het boek vereist enig inzicht in de geschiedenis van het Zwitserland uit de jaren van revolutie, Napoleon en Restauratie. Zwitsers hebben dat misschien zelf wel, maar voor ons lijkt deze geschiedenis vaak de meest verwarrende van alle geschiedenissen uit die jaren van het continent. Dat verplicht de lezer van dit boek en Zwitserse geschiedenis bij de hand te hebben.
Ook dit boek is weer eens een demonstratie van de stelling dat de wereld van de ontwikkelden in de jaren waar het hier om gaat, nog maar heel klein was. Iedereen die wat betekende in die tijd, kende elkaar. Ook Pestalozzi was een van die mannen die ieder kende en door ieder gekend werd. Als men dit beseft worden de intriges waar dit boek vol mee staat ook veel begrijpelijker.
C.J. Boschheurne
|
|