| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Sociale wetenschappen
Eversdijk-Smulders, mr. Lily, Anderen zijn anders
Ons Huis, Utrecht 1976, 125 blz., f 26,- |
Harmsen, G. en B. Reinalda, Voor de bevrijding van de arbeid
SUN (werkuitgave), Nijmegen 1975, 461 blz., f 20,- |
Mönnich, dr. C.W., foto's Con Mönnich, De kerk in het midden
Terra, Zutphen 1976, 176 blz., ill., f 79,- |
Prokla Heft 24
Rotbuch Verlag, Berlin 1976, 206 pp., DM 9,- |
Scientific-American, Food and agriculture
Meulenhoff/Bruna, Amsterdam 1976, 224 blz., $1,50 |
Sofri, Gianni, Über asiatische Produktionsweise
Europäische Verlagsanstalt, Frankfurt 1976, 187 pp., DM 20,- |
Zijlstra, drs. R. e.a., Midden- en kleinbedrijf
Centrum voor Staatkundige Vorming, Den Haag 1976, 52 blz., f 5,25 |
| |
Odell, Peter R., Olie en macht. (Aula),
Spectrum, Utrecht 19762, 232 blz., f 19,50.
Odell geeft een omvattend overzicht van de economische en politieke aspecten van de olievoorziening. De herdruk van dit belangrijke boek geeft een nadere analyse over de energieverzorging van Europa na 1973. Odell pleit met verwijzing naar de belangrijke olie- en gasvondsten op het continentaal plat voor een gemeenschappelijk Europees beleid voor de energievoorzizening in de toekomst.
F. Nieuwenhof
| |
G.-K. Kaltenbrunner (hrgb.), Die Gehäuse des Menschen. Selbsterwirklichung im Spannungsfeld der groszen Institutionen Herderbücherei Initiative 9, Bd 9509, München 1975, 190 pp., DM 9,90, abb. DM 7,90
Dit deel van de serie Initiative is gewijd aan de omvattende instituties die de mens ontwerpt om zich een leefruimte te scheppen: ideologie, religie, recht, economie, huwelijk etc. En met name wil het ingaan op de spanning tussen de noodzaak tot wonen, d.w.z. inperking van vrijheid, en anderzijds de toenemende emancipatiedrang, die steeds opnieuw weg wil trekken uit de bekende en als beklemmend ervaren regels en gewoonten. Als zodanig wil het een aanzet zijn tot het ontwikkelen van een ‘antropologie der grote systemen’.
H.F. Geyer geeft een zeer beknopt overzicht over de anarchistische tendensen in het bijbelse en westerse denken en stelt dat de vrijheid niet kan bestaan zonder een institutionele binding aan het verleden. Optimistisch concludeert hij dat temidden van de nieuw opkomende grootmachten de grote kans van Europa daarin ligt, dat zij, tengevolge van haar lange geschiedenis, het besef heeft kunnen ontwikkelen dat de vrijheid van de Polis op die van de individuen moet berusten.
W.E. Mühlmann beschouwt de cultuur (waaronder hij in zijn voorbeelden de ‘grote cultuur’ van Schiller en Goethe blijkt te verstaan) als de beste instantie om irrationele uitwassen op het gebied van de ideologie tegen te gaan.
E. Lemberg onderzoekt de functies van de ideologie. De ideologie biedt ‘waarheid’, niet in de zin van ‘aletheia’ (de waarheid van bijvoorbeeld de empirische
| |
| |
wetenschappen), maar in de zin van: dat wat betrouwbaar is, wat motiveert en richting geeft. Ideologie is dan ook nooit vanuit de positivistische waarheidsopvatting te bekritiseren. Het is de taak van de ideologiekritiek de eigen aard en werking van de ideologie te onderzoeken en haar voor absolutering te behoeden.
D. Savramis ziet voor de religie in deze verwetenschappelijkte wereld een grote toekomst als antwoord op de algemeen-maatschappelijke zinvraag.
H. Heckel geeft een goede analyse van de betekenis van het recht voor het menselijk samenleven. Zijn weinig opzienbarende conclusie is, dat recht onontbeerlijk is, maar beklemmend kan worden als de maatschappelijke vrijheid teveel wordt beknot.
A. Burghardt geeft een schets van de economische denkwijze, die zeer helder is, maar besloten wordt met een vrij onbeheerste scheldpartij op de ‘alternatievelingen’, waardoor hij aan de grondvraag van de bundel in het geheel niet meer toekomt.
In een tegen Fromm en Helle polemiserend artikel verdedigt R. Girtler de stelling dat niet de liefde, maar economische motieven de antropologische grondslag van het huwelijk vormen. Huwelijk (gezin) en (groot) familie behoren wezenlijk tesamen. Het is niet verwonderlijk dat met het uiteenvallen van de familie in de westerse samenleving ook het huwelijk op de tocht komt te staan. Maar uiteindelijk zijn familie en huwelijk grondgegevens van het menselijk samenleven (in welke vorm dan ook) en zijn als zodanig onuitroeibaar.
W. Hildebrandt tenslotte houdt een pleidooi voor een nieuw conservatisme als tegenkracht tegen een steeds sneller ontheemdingsproces, ten gevolge van de steeds toenemende wetenschappelijke en technische ontwikkeling. Een wisselwerking tusen die twee krachten zou een aanvaardbaar vernieuwingstempo moeten opleveren.
Dit bundeltje is een poging vanuit zeer uiteenlopende vakgebieden een groot probleem te belichten. Verder dan een aanzet kan het echter niet komen. In nog geen 200 bladzijden krijgt men al die verschillende disciplines niet bij elkaar, zelfs niet als de artikelen meer cohaerent van opbouw en thema geweest zouden zijn. Werkelijk bevredigend zijn dit soort boekjes pas als daarover vooraf door alle medewerkers uitgebreid overleg is gepleegd, zodat men van elkaar weet wat men gaat schrijven. Ook in deze bundel is de ondertitel in de meeste gevallen het enige wat de artikelen met elkaar verbindt (en soms zelfs dat niet). Werkelijk interdisciplinariteit verlangt méér dan alleen een gemeenschappelijk object.
Ger Groot
| |
Víctor Alba, Catalonia. A profile
C. Hurst & Company, London 1975, 258 pp., £6.50
De auteur, associate professor of political science aan de Kent State University, Ohio, van geboorte Catalaan, maar al een half leven buiten Catalonië werkzaam en woonachtig vanwege zijn deelname aan Republikeinse zijde in de Burgeroorlog, is een bekend publicist, ook over Latijnsamerikaanse contemporaine geschiedenis.
In dit boek wil hij een beknopte handleiding geven bij een beter begrip van Catalonië en zijn bewoners, vanaf het ontstaan van het ‘land’ als resultaat van zijn onafhankelijkheid van de Frankische koningen in de 9e eeuw, tot aan het welvarende Catalonië van de huidige Costa Brava. Op het eerste gezicht een onmogelijke opgave, zeker als de schrijver zelf dan ook nog Catalaan is, maar professor Alba is er beter in geslaagd dan men zou durven hopen als men een eerste blik werpt in de inhoudsopgave. Hij heeft het voordeel een beschouwer uit de verte te zijn en tegelijkertijd iemand die uitstekend weet waar hij het over heeft: hij verkeert in dezelfde positie als de vele Spanjaarden-niet Catalanen die vanuit hun lange ballingschap na 1939 veelal de belangrijkste bijdragen geleverd hebben tot een vernieuwing van het denken over de eigen cultuur.
Het is een nuchter, maar wel met grote toewijding geschreven boek, dat nergens hagiografisch wordt noch de venijnige uitschieters vertoont die renegaten eigen is. Alba is bewust Catalaan, maar niet à tort et à travers, gelukkig. Als het boek al een enkel gebrek heeft, dan is het een te compacte samenvatting van tien
| |
| |
eeuwen cultuur vóór de schrijver uitmondt in de negentiende en twintigste eeuw, waar het hem vooral om te doen is, en die samen negentiende van het werk beslaan. Toch lijkt dit geen tekortkoming in het bestek van een boek dat uitdrukkelijk geen exhaustieve pretenties heeft, maar waarvan men voortdurend merkt dat er een grote cultuurhistorische kennis achter staat.
De sinds de vroegste tijden gevestigde traditie van overleg en contract tussen vorst of bestuurders enerzijds en geregeerden anderzijds, die doordringt tot in de moderne tijd; de geweldige maritieme expansie, tot aan Griekenland toe, vanaf de 13e eeuw tot het eind van de 15e; het ontstaan en uitgroeien van de industrie; de verbondenheid met eigen tradities en taal; de sociale en politieke ontwikkeling van het industrieproletariaat; de rol van de bourgeoisie en de aspiraties van Catalonië vanaf het begin van de Republiek tot het eind van de Burgeroorlog, en de wensen van nu, - geen aspect van deze maatschappij komt niet ter sprake en de documentatie door middel van cijfermateriaal is overvloedig aanwezig. Een zeer instructief boek voor allen die met Spanje te maken hebben en zonder meer belangrijk voor iedereen die niet vindt dat Europa ophoudt bij de Pyreneeën.
J. Lechner
| |
Gedragswetenschappen
Bauer, Hans G. u.a., Forschung zu Problemen der Jugendhilfe
Juventa, München 1976, 239 pp., DM 20,- |
Haffner, Sarah, Gewalt in der Ehe
Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 224 pp., DM 10,- |
Kallen, prof. D., Wederkerend onderwijs
(Serie Vormingswerk 21) H.D. Tjeenk Willink, Groningen 1976, 152 blz., f 19,50 |
Koesen, Wim, Mystiek, mysterie, mystificatie
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 192 blz., f 15,90 |
Petzold, H.u.E. Bubolz (Hrsg.), Bildungsarbeit mit alten Menschen
Klett Verlag, Stuttgart 1976, 315 pp., DM 28,- |
Polspoel, A., Wenen om het verloren ik
Breedboek, Gooi & Sticht, Hilversum 1976, 148 blz., f 16,50 |
Schulze, Gerhard, Jugend und politischer Wandel
Juventa Verlag, München 1976, 180 pp., DM 18,- |
Scott, Rogo D., Parapsychologie Hundert Jahre Forschung
Ernst Klett, Stuttgart 1976, 296 pp., DM 32,- |
Trobisch, W.u.I., Mijn hart blijft onbevredigd
Zomer & Keuning, Wageningen 1976, 96 blz., f 9,90 |
Urban, K., Die Bedingungen politischen Lernens bei Schülern
Juventa Verlag, München 1976, 224 pp., DM 18,- |
| |
R.H. van den Hoofdakker, Een pil voor Doornroosje; essays over een wetenschappelijke psychiatrie
Van Gennep, Amsterdam 1976, 134 blz., f 9,90
De methodenstrijd in de psychiatrie gaat tegenwoordig om het medische model versus het sociale. D.w.z. om de vraag: zijn psychische deviaties nu uitingen van ‘ziekte’ of niet?
De schrijver, biologisch psychiater, wetenschappelijk, psychotherapeut, maar ook wel dichter, doet hier zijn klinkende duiten in het zakje. Voor insiders is hier weinig nieuws te vinden.
Het standpunt van de schrijver is natuurlijk niet óf, óf, maar én, én. De meeste informatie geeft nog ‘Wie is Morpheus’. Dit stuk is echter het minst psychiatrisch van alle zeven.
J.H. van Meurs
| |
Dr. A.A.A. Terruwe, Ouders en kinderen op weg naar de toekomst.
De Tijdstroom, Lochem, 1976, 67 blz., f 8, -, BF. 121,-.
Welgeteld het 17e boekje van de hand van deze bekende vrouwelijke psychiater, die het nogal eens met de Curie aan de stok gehad heeft. Het gaat over de frustratieneurose, die voorkomen moet worden door bevestiging van elkaar i. pl. v. ontkenning. Nieuws staat er niet
| |
| |
in, behalve anekdoten. Het is flowerpower, maar dan plechtstatig. Voor haar vaste bewonderaars(ters).
J.H. van Meurs
| |
Welzijnsbeleid voor ouderen
Publikatie van de Wetenschappelijke instituten CDA, Den Haag 1976, 76 blz., f 5,90
Na een inleiding betoogt mr. drs. Van der Eynden o.a. dat ouderen een soort onbezoldigde welzijnswerkers zouden (kunnen) zijn. Verder is volgens hem het bereiken van een hoge leeftijd een zegen van God, dus er is geen bejaardenprobleem. Hij verwerpt Milikowski's provocerende stelling van de bejaarden als uitgebuite klasse, maar slaat dan met zijn kritiek op het neomarxisme zelf even hard door als de gekritiseerde.
Prof. J.A.M. Meerloo schrijft, psychiatrisch en helder, over de angst voor de bejaarden, eigenlijk angst voor de bejaardheid, etc.
Drs. A.M.A.J. Janssen en J.M.A. Munnichs geven kritische notities bij de Nota Bejaardenbeleid 1975; P.J. Rijnja over de bejaardentehuizen. J.Th.R. Schreuder spreekt over de institutionele zorg voor bejaarden en chronisch zieken. Hier meer kort maar krachtig een stuk sociologie van de ouderdom; maar dan weer stokpaardje rijden.
Dat de toename van 10 tot 12,5% van de bejaarden zou oplopen, was al bekend. Over de (10%) zieke en geestelijk gestoorde bejaarden wordt geen cijfer, laat staan een prognosecijfer, vermeld.
Over aanpassing van openbaar vervoer wordt niet gerept. Toegevoegd is wel een inleiding van staatssecretaris Mertens met conclusie en aanbevelingen.
Nergens vinden we hier een briljant idee. Maar dat is ook elders over dit onderwerp niet te vinden.
J.H. van Meurs
| |
Peter Blythe, Stress onderkennen en overwinnen
(Psychiatrie van alle dag) Bosch en Keuning, Baarn 1976, 168 blz., f 16,50 (oorspr. titel: Stress Disease, 1973)
Deze serie saat onder redactie van dr. H. Musaph, psychosomaticus. De schrijver is een lekenhypnotiseur en zoon van een hypnotiseur. Hij kent veel literatuur, van Groddeck tot en met Backsters experimenten over planten-emoties, acupunctuur, gebedsgenezing etc. Niet gehinderd door z.g. wetenschappelijke vooroordelen gaat hij zijn eigen, veelal psychodynamische weg, op zoek naar de theorie. Zijn techniek vertoont overeenkomsten met die van Freud tussen 1880 en 1890. Zijn vele voorbeelden van middenklasse patiënten zullen niet nalaten indruk te maken. Daarbij is het van minder belang, dat zijn medische beschrijvingen in details vaak niet nauwkeurig zijn. Een 70% van alle patiënten onder medische handen lijdt onder stress en daarom is er voor een nieuwe goede popularisering zoals deze nog steeds plaats.
Diepere sociologische structurele oorzaken van stress (of stressvermeerdering?) komen hier niet aan de orde. Maar anders zou het boek ook niet meer verhelderend werken voor de ontwikkelde leek, voor wie het bedoeld is.
J.H. van Meurs
| |
Günter Hoppe, In conflict met het geluk. Over intimiteit binnen het huwelijk
De Toorts, Haarlem 1976 (Intime Kommunikation 1974), 108 blz., f 20,-
Intiem is natuurlijk méér dan seksueel. Aan het voorbeeld van Herman en Marianne worden de communicatiestoornissen, zoals iemand die beleven kan, weergegeven.
Beiden voelen zich tekort gedaan, maar begrijpen hun vervreemding niet. Ze worden bij een ernstige crisis geholpen door de schrijver als huwelijksrelatietherapeut (met een groepstherapie voor echtparen). Beiden lijken uit de beschrijving wel gerijpt na de behandeling. Het is de schrijver gelukt om in eenvoudige - soms haast te eenvoudige - woorden het hele drama over te brengen, waarbij de kinderen bijna net zo vergeten worden als bij de filmer Bergmann.
De schemaatjes zeggen mij niet veel.
De scholing van de schrijver is up to date, mede gezien de literatuuropgave.
Als geschreven voor mensen met huwelijksproblemen en een drempelvrees voor het ‘bureau’.
J.H. van Meurs
| |
| |
| |
Rudolf Kautzky (Hrsg.), Sterben im Krankenhaus
Herderbücherei, Freiburg/B. 1976, 156 pp., DM 4,90
Dit boekje, waarvan de uitgave verzorgd is door Rudolf Kautzky, is niet door hemzelf geschreven. Hij is in het Duitse taalgebied zeker geen onbekende; hij studeerde zowel neurologie als psychiatrie en bekwaamde zich in de neurochirurgie, waarin hij reeds tien jaar hoogleraar is te Hamburg. Deze uitgave, over (on)menswaardige dood, heeft hij ongetwijfeld meer als psychiater uitgegeven.
De schrijfster is de anonieme echtgenote van een hoogstaand intellectueel, die na een hartinfarct vier weken in het ziekenhuis wordt verpleegd en dan sterft. De zeer (over)gevoelige huisvrouw, zelf dochter van een medicus, beschrijft dit verloop heel subjectief, maar hoogst interessant. Eigenlijk komen we door de beschrijving meer te weten over de persoon van de schrijfster dan over de patiënt over wie zij schrijft.
Ondanks alle voortreffelijke kwaliteiten van kennis, kunde en vaardigheid van alle ziekenhuismedewerkers, die stuk voor stuk onder de loep genomen worden, is zij diep teleurgesteld over de menselijke benadering van de patiënt. Deze is, volgens haar, wel een object van gezondheidstechniek en van medisch handelen, maar te weinig van menselijke bezorgdheid en hulpvaardigheid.
Voor iedereen die in de intramurale gezondheidszorg werkzaam is, beslist aanbevolen.
P. Beijerbergen van H.
| |
Wijsbegeerte
Ayer, A., De kernproblemen van de filosofie
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 256 blz., f 22,50 |
Liebknecht, K., Studies over de bewegingswetten van de maatschappelijke ontwikkeling
Wereldvenster, Baarn 1976, 321 blz., f 32,50 |
| |
Flickinger, Hans Georg, Reflexion und Darstellung. Ein Beitrag zur Kunsttheorie der Moderne. H. Lang, Bern - P. Lang, Frankfurt 1975, 152 blz., sFr. 27.60.
Wat het ik is, hoe het ik zich gedraagt en waarom zo, wat het met zijn handelingen bedoelt of op het oog heeft, dat zijn (de) vragen die de estheticafilosofie zich stelt. S. haalt uit het nieuwe veld denkers Hegel en Sartre naar voren en synthetiseert hun bijzondere (op)stellingen t.a.v. de mogelijkheid van de subjectiviteits-expressie in het kunstwerk. Waar Hegel enige relatie van het ik tot zichzelf reeds vóór het ontstaan van bewustzijn poneert, leidt dit in het drama tot de mogelijkheid onmiddellijke ervaring van het ik mee te delen in de demonstratie van het ik-gedrag zelf. Waar Sartre geen ik-relaties vooronderstelt en de onmiddellijke existentie van het ik als grond van alle kennis opeist, leidt dit tot een drama zonder demonstratieve reflectie en met directe gedragsmodellen. Aan de hand van Pirandello (masker) en Beckett (adialogiciteit) worden beide filosofen getoetst; ze doorstaan de proef niet. Bij Pirandello blijft de taal instrument van rolgedetermineerde ik-reflectie die uiteindelijk leidt tot sprakeloosheid over de eigen existentite-ervaring; Beckett ontwerpt geen reflectiehorizon van de ik-personages meer wat de negatie van het spel-als-spel veroorzaakt waarin de taal niet langer medium tot begrijpen is maar een levens-continuüm-zonder-weten-waarom. De ik-ervaring is bijgevolg in ruime mate opgeheven, zodat (en daarin zit het fundamenteel nieuwe aspect van de moderne kunst) de enige reflectie eenzijdig maar wel zin-creërend bij het publiek is terechtgekomen.
C. Tindemans
| |
Geschiedenis
Abendanon, mr. J., Door duisternis tot licht
Gé Nabrink en Zoon, Amsterdam 1976, 444 blz., f 24,80 |
Cheetham, Nicolas, New Spain. The Birth of Modern Mexico
Victor Gollancz, London 1974, 336 pp., £5.- |
Huber, S., Im Reich der Inka
Walter Verlag, Olten 1976, 380 blz. |
Konzelmann, G., De Hebreeën
|
| |
| |
H. Meulenhoff, Baarn 1976, 210 blz., f 32,50 |
Smit, mr. C., De dekolonisatie van Indonesië
H.D. Tjeenk Willink, Groningen 1976, 154 blz. |
| |
John Reed, Tien dagen die de wereld deden wankelen
Pegasus, Amsterdam 1976, 372 blz., f 14,50
Het is goed dat dit klassieke verslag van de dagen van de communistische revolutie (of staatsgreep) in 1917 nu in Nederlandse vertaling aanwezig is. Reed was een Amerikaans journalist met sterke sympathieën voor de bolsjewiki. Hij was gedurende de beslissende dagen in november in Petrograd en beschrijft op zijn manier wat er toen gebeurde.
Als journalist was hij natuurlijk duidelijk voor een belangrijk deel op geruchten aangewezen. Gezien zijn instelling onderzoekt hij de anti-communistische wel op hun waarheid, de anti-Kerenski niet. Toch is dit een zeer belangrijk boek. Het laat ons de tijd zien waarin de toon waarop de sovjetregering altijd is blijven praten gevormd werd. Het is de rethoriek van de revolutie. In vergaderingen waarin men zich nauwelijks verstaanbaar kan maken. Tegen mensen die in geen dagen geslapen hebben. De toon van een tijd van geweldige opwinding. De sovjetpropaganda vergeet dat die tijd van opwinding nu voorbij is en durft het in elk geval niet aan om, zoals Mao doet, met culturele revoluties, die tijd van opwinding en roes telkens opnieuw leven in te blazen. Want een ding mag men niet vergeten - sommigen die de ineenstorting van Hitlers duizendjarige rijk hebben meegemaakt kennen het ook - een maatschappelijke chaos brengt de daarbij betrokkenen in een roes-toestand. Reed schrijft van uit die roes-toestand. Staccato zinnen die zelfs in vertaling meeslepen. Fotografische beschrijvingen van Petrograd en zijn deinende mensenmenigten. Fotografische beschrijvingen van kleine incidenten en van enkele mensen uit alle lagen van de bevolking. Het is een epos van de proletariër geworden. Lenin gaf een voorwoord. De schrijver ligt begraven bij de massagraven aan de Kreml-muur, dezelfde graven waarvan hij het bouwen in dit boek bijna filmisch beschrijft.
Natuurlijk geeft dit boek aanleiding tot een aantal historische vragen. De vlucht van Kerenski stelt hij op een tijd die volgens alle andere bronnen te vroeg is. Maar hij is er niet bij geweest en moet afgegaan zijn op zegslieden. Moeilijker ligt het met het schot van de Aurora. Op bladzijde 129 zegt hij dat toen hij, na de bestorming van het Winterpaleis, waar hij aan mee deed, het gebouw verliet, de Newakade vol lag met stucwerk van de daklijst van het Paleis, allemaal schade die het schot had aangericht. Eerder spreekt hij op twee plaatsen van kannonades bij het winter-paleis. Nu is de algemene lezing in de sovjet geschiedschrijving (Geschichte der Kommunistischen Partei der Sovjetunion ed. 1971, blz. 276) dat er alleen twee loze schoten zijn gegeven als sein dat de bestorming van het paleis kon beginnen. (Waarom dat nodig was nu alle aanvallers in de rode poort bijeen stonden, zoals ook Reed bevestigt, is niet duidelijk).
Opgemerkt moet worden dat ook deze voorstander van deze revolutie het Militair revolutionair comité (van Trotski) een onderdrukkingsorgaan noemt. Merkwaardig is verder hoe vaak deze ooggetuige Trotski noemt en hoe zelden Lenin in het verhaal voorkomt, al is hij dan bij die zeldzame verschijningen wel steeds de man die een beslissing weet te forceren.
Op bladzijde 341/2 betoogt de schrijver dat de revolutie alleen gelukt is ‘omdat ze gesteund werd door talrijke en eenvoudige mensen’. De revolutie kwam aan hun eenvoudige verlangens tegemoet. Maar aan de andere kant ziet men in dit boek heel sterk dat de hoop die deze mensen vervulde, een mengsel was van de door de kerk in de Russen verankerde neoplatoonse hoop op algeheel herstel van een goede wereld en de wonderlijke hoop die er in WO I bij alle oorlogvoerenden bestond dat er uit die oorlog een nieuwe mens zou worden geboren. Dat er een wereld zal komen geschikt voor helden om in te leven.
Het is een fascinerend boek. Het kan u uit de slaap houden!
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Slicher van Bath, Bernard, De agrarische geschiedenis van West-Europa 500-1850.
(Aula 565) Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 19763, 416 blz., f 12,50.
De herdruk van dit historische werk verdient signalering. De auteur heeft, en dat is jammer, deze gelegenheid niet benut om de recente literatuur op het gebied van de agrarische geschiedenis te verwerken. Toch blijft dit boek een belangrijk standaardwerk.
F. Nieuwenhof
| |
Peggy K. Liss, Mexico under Spain, 1521-1565
University of Chicago Press, 1975, 229 pp., £7.50
De bedoelingen van de schrijfster, die aan verschillende Noordamerikaanse universiteiten geschiedenis heeft gedoceerd, worden duidelijk uit de ondertitel van het boek en het citaat van Octavio Paz dat aan het werk vooraf gaat. ‘Society and the origins of nationality’ wordt nader uitgewerkt in Paz' woorden: ‘The Mexican is not an essence but a history’ (zoals in zijn eigen geschriften ook altijd duidelijk is gebleken): geen mythe dus, maar geschiedenis. Het boek is een poging om de overgang te traceren van het zich Spanjaard weten en voelen naar een besef anders te zijn dan de nieuwe Spanjaarden die na de eerste ontdekkers- en veroveraarsgeneratie het territoir binnenkomen, of anders gezegd: ‘the acquisition of Mexican self-consciousness’ (p. XV). Daartoe gaat de auteur uit van de opvattingen met betrekking tot koningschap, staat en maatschappij zoals die zich ontwikkelden sinds het 13e-eeuwse Spanje van Alfons de Wijze, om, via de tijd van de Katholieke Koningen, uit te monden in het duidelijke besef deel uit te maken van een Keizerrijk waarover de zon nooit onderging. Dit is het raamwerk waarbinnen de aristocratisch-militaristische maatschappij van de overzeese gebiedsdelen geplaatst wordt en van waaruit de verschillende aspecten ervan worden belicht: de politiek van Karel V ten opzichte van wat later Mexico zal heten, de diverse vormen van bestuur en samenleving, de houding van de Kerk en van de verschillende orden ten opzichte van de Kroon en de kolonisten enerzijds en de inboorlingen anderzijds, en de positie van de Indianen en mestiezen (en, in veel mindere mate, van negers en mulatten) in hun eigen nieuwe context. In een uitgebreid notenapparaat - 45 pagina's op 157 pagina's tekst - werkt de auteur details uit en preciseert bepaalde standpunten; een selectieve bibliografie met suggesties voor verdere lectuur en een uitgebreid register besluiten het boek.
De indruk die men tijdens het lezen krijgt is meer dan eens die van een zekere halfslachtigheid: er staan nogal eens platitudes in die men niet zou verwachten (‘De Spanjaarden benaderden de nieuwe maatschappij natuurlijk vanuit hun eigen culturele patronen’ en ‘Het Mexico van heden is voor een groot deel terug te vinden in de gebruiken en instituties van toen’), terwijl het tot het einde van het boek niet helemaal duidelijk is waar de auteur precies staat. Soms lijkt zij Amerikacentrisch te denken en lijkt de tekst apologetisch voor wat betreft de autochtone maatschappij, op andere momenten manifesteert zich een duidelijke bewondering voor degenen die de nieuwe cultuur- en maatschappijvorm brachten. Werkelijk ongehoord is overigens dat Gattinara de voornaam ‘Mercurio’ krijgt toebedeeld en ‘the Fleming’ wordt genoemd (p. 32) en dat Karel V verdwaald blijkt te zijn geraakt, op pagina 112 in een slag bij ‘Muhlenburg’, in plaats van bij Mühlberg. Even storend is het dat de bekende historicus José Antonio Maravall na in de noten acht keer ‘Maravell’ te zijn genoemd pas op p. 181, eind noot 47, zijn goede spelling krijgt.
Het werk, dat niet gebaseerd is op archiefonderzoek, bevat een groot aantal interessante gegevens, maar maakt niet waar wat het belooft en het was ook niet te verwachten dat een dergelijk gevoel van ‘Mexicaniteit’, dat natuurlijk duidelijk anders was dan het zich Mexica voelen, zich zou manifesteren in de korte periode die in de titel van het boek vermeld staat.
J. Lechner
| |
| |
| |
Politiek
Blanke, Bernard u.a., Die Linke im Rechtsstaat. Band I |
Rotbuch Verlag, Berlin 1976, 269 pp., M. 12, abb. M. 11 |
Bouwstenen voor een Europees beleid
Centrum voor Staatkundige Vorming, Den Haag 1976, 60 blz., f 6,50 |
Charles, J., Hoe bereidt men een ketter?
De Bezige Bij, Amsterdam 1976, 207 blz. |
Faltlhauser, K. u. Stoiber, Politik aus Bayern
Seewald Verlag, Stuttgart 1976, 277 pp., DM 22,- |
Lehning, A. e.a., Duitsland: voorbeeld of waarschuwing?
Wereldvenster, Baarn 1976, 83 blz., f 10,- |
Lehning, A., Bakoenin's Biecht
De Arbeiderspers, Amsterdam 1976, 239 blz., f 24,50 |
Maatstaf, aug.-sept. 1976, Anarchisme
De Arbeiderspers, Amsterdam, 160 blz., f 22,50 |
Offers voor de toekomst
Christen Democratisch Appel, Den Haag 1976, 96 blz. |
Scharrer, M., Arbeiterbewegung im Obrigkeitsstaat
Rotbuch Verlag, Berlin 1976, 127 pp. |
Schlomann, F. u.a., Tschiang-Kai-Schek, Ein Leben für China
Seewald Verlag, Stuttgart 1976, 351 pp., DM 29,80 |
Stajano, Corrado, Der Staatsfeind
Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 160 pp., DM 7,50 |
| |
Almond, G.A. en G. Bingham Powell, Politieke systemen, een vergelijkende studie
Samsom, Alphen aan den Rijn 1972, 299 blz., f 37,90
De auteurs behandelen de integrale benadering van politieke verschijnselen, veelal systeembenadering genoemd. Was de politicologie na de Tweede Wereldoorlog vooral gericht op de ‘eigen Westerse’ politieke ontwikkelingen, na de zestiger jaren komt, met name door de vergelijkende politicologie, meer belangstelling voor de politieke ontwikkelingen in Azië en Afrika tot uiting. Democratie wordt niet langer beschouwd als het enig mogelijke politieke systeem waarbij ieder ander politiek model als afwijking of abnormaliteit beschouwd wordt.
Bovendien hebben de politicologen nu meer belangstelling voor het totale maatschappelijke gebeuren waarbinnen de politiek functioneert. Als oorzaken voor deze verandering kunnen, (1) het ontstaan van de nieuwe nationale staten, (2) het verlies aan macht en invloed van het Westen, en (3) de verdere uitbreiding van de marxistische staten worden genoemd. De nieuwe ontwikkelingen binnen de politicologie leiden voorts tot een toenemende belangstelling voor het feitelijke gedrag van politici i.p.v. het theoretiseren over inhoud en betekenis van ideologieën en wettelijke regelingen. Voorts zoekt men naar een veelomvattend perspectief dat een interpretatiekader kan verschaffen voor politieke systemen buiten de Westeuropese en Noordamerikaanse. Tenslotte streeft men naar de introductie van kwantitatieve analysen van politieke verschijnselen naast een herverkaveling van de bestaande terminologie.
F. Nieuwenhof
| |
Schelling, Thomas C., Macht, politiek en bewapening. Samsom, Alphen aan den Rijn 1972, 303 blz., f 29,-.
Schelling is hoogleraar in de mathematische economie en behoort tot het soort publicisten als Norbert Wiener en Herman Kahn. Deze Nederlandse vertaling van Arms and Influence biedt de lezer het weerzinwekkende beeld van een beschrijving van geweld en ellende als verschijnsel-op-zichzelf, zonder dat de auteur enige moeite neemt enige morele maatstaf daarbij te hanteren. Schelling vat geweld op als een wezenskenmerk van de mens, dat, hoewel betreurenswaardig, niet uit de menselijke samenleving valt uit te bannen. Leven met geweld, met bewapening en met overkill zijn zaken waaraan men niet alleen moet wennen, men moet er ook een systematisch en rationeel gebruik van maken. Het boek drukt de lezer op de schrikwekkende realiteit dat deze uitgangspunten veel algemener aanwezig zijn dan men eigenlijk wenst - zij vormen het uitgangspunt voor het denken binnen het militair-industrieel
| |
| |
complex. Schelling behoort tot de wetenschapsmensen die zich lenen voor de ondergraving van de humaniteit en die de wetenschap in discrediet brengen.
F. Nieuwenhof
| |
Biografie
Perthus, M., Henk Sneevliet, revolutionair-socialist in Europa en Azië
(Sunschrift 105) SUN, Nijmegen 1976, 512 blz., f 28,50 |
Wiedmann, Franz, Hegel
(Imagoreeks) Wereldvenster, Baarn 1976, 189 blz., f 19,50 |
Wolf, R., Heinrich Heine, schrijver in ballingschap
Kosmos, Amsterdam 1976, 131 blz., f 21,50 |
Schmiele, Walter, Henry Miller, Het Wereldvenster, Baarn, 1976, 189 blz., f 19,50 |
Liedtke, Max, Pestalozzi, Het Wereldvenster, Baarn, 1976, 203 blz., f 19,50 |
| |
Sereny, Gitta, De duisternis tegemoet.
Manteau, Brussel - Den Haag 1975, 260 blz., BF 225.
Op 28 juni 1971 overleed de Oostenrijker Franz Stangl in de gevangenis te Düsseldorf. In het begin van de tweede wereldoorlog was hij directeur van het Instituut voor Euthanasie in Schloss Hartheim en nadien commandant van de uitroeiingskampen van Sobibor en Treblinka in Polen. Na de oorlog werd hij in Oostenrijk door de Amerikanen aangehouden en tot 1947 vastgehouden in het reusachtige kamp Glasenbach. Hij kon ontsnappen naar Italië, waar mgr. Hudal, biechtvader van de Duitse katholieke kolonie in Rome, hem aan een visum voor Syrië hielp. In 1951 emigreerde hij naar Brazilië en leefde en werkte daar met zijn gezin onder zijn eigen naam. Door de privé-inspanningen van Simon Wiesenthal werd hij er in 1967 gearresteerd. In de gevangenis te Düsseldorf heeft de publiciste Gitta Sereny zowat 70 uren lang met Stangl gepraat. Zo open mogelijk heeft zij geprobeerd vanuit zijn standpunt de gruwel te benaderen waarvoor hij medeverantwoordelijk is geweest. Dat is precies het merkwaardige van dit boek. Na de publikatie van die gesprekken in de Daily Telegraph Magazine in oktober '71 heeft S. nog 18 maanden besteed aan het interviewen van familieleden van Stangl, voormalige SS'ers die met hem samengewerkt hadden, getuigen en overlevenden van de uitroeiingskampen, mensen die op de hoogte zijn van het ontsnappingsnetwerk waarin de katholieke kerk na de oorlog een belangrijke rol gespeeld heeft. Zo wilde ze de visie van Stangl op de verschillende fasen in zijn leven confronteren met die van anderen die er onmiddellijk bij betrokken waren. Het boek is een indrukwekkende demonstratie van de fatale samenhang van alle menselijke daden en van de onontkoombare verantwoordelijkheid die ieder mens in laatste instantie heeft voor zijn eigen beslissingen, daden en hun gevolgen.
J. Gerits
| |
Godsdienst
Boer, A.A. de, Wijsheid en verhalen uit de babylonische talmud
Van Gorcum, Assen/Amsterdam 1976, 155 blz., f 19,50
Het Jezusgebed |
B. Gottmer, Nijmegen 1976, 45 blz., f 5,- |
Ik-zal-er-zijn-voor-u. Als de rijke onrecht doet
Kath. Bijbelstichting, Boxtel 1976, 91 blz., f 4,90 |
Jungclaussen, E., De innerlijke grond
J.H. Gottmer, Haarlem 1976, 85 blz., f 10,90, BF 179 |
Konijn. Seef, In het gezin, ruimte scheppen voor een gelovig klimaat
J.H. Gottmer, Haarlem 1976, 179 blz., f 24,50, BF 402 |
Penning de Vries S.J., dr. P., Retraite
B. Gottmer, Nijmegen/Emmaüs, Brugge 1976, 187 blz., f 20,- |
Tilmann, Klemens, Leven vanuit de diepte (Meditatie)
J.H. Gottmer, Haarlem 1976, 76 blz., f 10,90, BF 179 |
Warner, Marina, Alone of all her sex. The Myth and the Cult of the Virgin Mary
Weidenfeld & Nicolson, London 1976, 399 pp., £6.50. |
Zeijde, dr. M.H. van der, Markus, een tijding van vreugde
|
| |
| |
B. Gottmer, Nijmegen 1976, 279 blz., f 29,50 |
Zink, Jörg, Ogen voor dit licht
Gooi en Sticht, Hilversum 1976, 135 blz., ill., f 25,- |
| |
Karl Barth, Gebeden
Ten Have, Baarn 1976, 60 blz., f 7,50
Van de bekende protestantse theoloog wordt hier een verzameling gebeden aangeboden die hij, na zorgvuldige voorbereiding, bij de verkondiging van het Woord Gods waagde te bidden. Wie slechts geïmponeerd mocht zijn door Barths imposante denkkracht en dieptheologische speurzin, zal wellicht bij lezing van deze gebeden bij zichzelf zeggen: ‘Zo kan ik het ook’. Het antwoord op deze verzuchting kan slechts zijn: ‘doe het dan ook zó!’ Eenvoudig en diep, verheven en allerminst aan de dagelijkse werkelijkheid onttrokken, is hier een werkelijke voorbidder aan het woord, die de lezer tot een meebidder kan maken. Aanbevolen.
G. Wilkens
| |
H. Faber, Profiel van een bedelaar
Boom, Meppel 1975, 141 blz., f 19,50
Het gaat in dit boek om de pastor, zijn beroep, zijn taak, zijn identiteit. Een pastor is een bedelaar die aan een andere bedelaar zeggen kan waar brood te krijgen is, zei eens een collega van de auteur. De pastor is de ‘enabler’, degene die de ander zo nabij mogelijk probeert te zijn om hem op deze manier te kunnen begeleiden.
Dr. Faber, hoogleraar in de godsdienstpsychologie in Tilburg, heeft zich in dit boek de taak gesteld iets te schetsen over het ‘pastor zijn in een veranderende samenleving’ (ondertitel). Daarbij moet men niet verwachten dat alles wat hij beschrijft, gebruikt kan worden als een modern handboek voor het pastoraat; wat hij wél bereikt is dat hij aan het denken zet. In hoofdstuk VI, schrijvend over de identiteit van de pastor, merkt hij op: ‘onder de mensen is de pastor een functionaris, die verondersteld wordt zijn kracht in zichzelf te vinden. Hij vindt weinig steun bij collega's, er bestaat over het algemeen weinig diepere collegialiteit; hij is als pastor een relatief eenzaam mens’ (p. 59). De samenwerking in een team van pastores, die meestal vrij stroef verloopt, is voor mij een verschijnsel dat met het voorgaande nauw moet samenhangen. Faber wenst zover niet te gaan. Hij signaleert slechts dat de oorsprong van teamvorming gelegen is in gebrek aan mankracht en efficiency in de stad. ‘Het blijkt’, zo schrijft hij, ‘bij interdisciplinaire teams, dat wanneer de leden van het team van hun eigen ‘vak’ uitgaan de samenwerking vastloopt, doch dat wanneer men uitgaat van de behoeften van de cliënt deze zich als het ware vanzelf organiseert... Ik ben ervan overtuigd, dat van teams van pastores hetzelfde geldt. Ook zulk een team zal alleen goed kunnen werken, wanneer men bij de werkverdeling uitgaat van de behoeften van de mensen, voor wie men werkt’ (p. 87).
Wanneer de auteur in zijn ‘Ter afsluiting’ (pp. 134-139) de pastor vergelijkt met de clown is men aanvankelijk enigszins gepikeerd, verbaasd, maar al gauw blijkt dat hij het model van de clown nauwlettend heeft geanalyseerd en er inderdaad pastor-trekken in herkent: kwetsbaarheid, herkenbaarheid, gelijke golflengte, eerlijkheid. De pastor heeft te maken met de menselijke integriteit, de onschuld, het lijden in het licht van God.
Zoals vele werken van Faber wordt ook dit van harte aanbevolen.
Panc Beentjes
| |
Carlo Carretto, Brieven uit de Woestijn
(Spiritualiteit) B. Gottmer, Nijmegen 1976, 121 blz., f 12,90
‘Ik ben naar de woestijn gegaan om te bidden, om te leren bidden. Het is een groot geschenk dat de Sahara mij heeft gegeven, een geschenk dat ik zou willen doorgeven aan allen van wie ik houd.’ (blz. 38).
Daarmee spreekt de auteur zich over zijn eigen gebedsscholing uit. Na lange jaren actief werkzaam te zijn geweest in de leiding van de Italiaanse Katholieke Actie treedt hij toe tot de gemeenschap van de Kleine Broeders van Jezus, geïnspireerd door het voorbeeldig leven van Charles de Foucauld. Het verblijf in de woestijn, waar het bidden en overwegen
| |
| |
de voornaamste bezigheid en de dagelijks terugkerende harde plicht worden, schenkt Carretto de kostbare parel van de godsontmoeting in de beschouwing. Deze persoonlijke, spirituele ervaring vormt het uitgangspunt en inhoud van de 17 brieven uit de woestijn, geschreven naar de achtergebleven vrienden en gelovigen. Helder en aansprekelijk, invoelend en tegelijk in eerbied voor Gods majesteit geschreven, een persoonlijke ervaring verwoordend, niet opdringerig, maar bescheiden aan de welwillende lezer aanbiedend, in eenvoud, maar niet minder diep van inhoud, zijn deze brieven uit de woestijn troostende post voor allen die door de woestijn van onkunde en onmacht tot het Beloofde Land van een eenvoudig en eerbiedig geestelijk leven willen geraken. Bijzonder aanbevolen in een vertaling, die de inhoud op geen enkele wijze verduistert, als onderdeel van een reeks die in zijn geheel het lezen en overwegen de moeite waard is.
G. Wilkens
| |
Josef Ratzinger, Prinzipien christlicher Moral
(Kriterien 37) Joaannes Verlag, Einsiedeln 1975, 93 pp., DM 12,-
De bekende katholieke dogmaticus Van Regensburg beschrijft in een opstel, oorspronkelijk verschenen in een artikelen-serie van de Duitse uitgave van de Osservatore Romano, de samenhang tussen drie, vaak afzonderlijk beschouwde, grootheden: kerkelijk leerambt, geloof en moraal.
Het belang van dit boekje wordt nog aanmerkelijk vermeerderd door twee belangrijke bijdragen over een verwant onderwerp aan de hand van twee andere leden van de internationale theologencommissie, waarvan Ratzinger voorzitter is. De eerste bijdragen, van de Erfurter exegeet H. Schürmann, geeft de geldingskracht van nieuwtestamentische waarden en oordelen voor een christelijke ethiek aan. De Zwitserse theoloog H. Urs von Balthasar voegt hier een negental, min of meer uitgewerkte thesen over christelijke ethiek aan toe.
Zowel de faam van de auteurs als ook het belang van de onderwerpen, de kwaliteit waarmee deze behandeld worden en het belangrijke forum van de theologencommissie, waar de laatste twee bijdragen als belangrijke voorstudies golden voor de vraag naar inhoud en fundament van een christelijk ethos, zijn doorslaggevend om dit kleine boekje beslist ter hand te nemen. Het hoge peil van de beschouwingen, de geladenheid van de zinnen, waar terloops steeds weer theologische posities op hun waarde worden getoetst, belemmeren toch de leesbaarheid niet, zodat de theologisch geïnteresseerde gelovige zijn inzichten werkelijk kan verrijken.
G. Wilkens
| |
Leonardo Boff, Kleine Sakramentenlehre
Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1976, 120 pp., DM. 8,80
De schrijver, een jonge Braziliaanse dogmatiekstudent met een doctoraat in de theologie olv. prof. Scheffczyk in München, schetst centrale gegevens van het christelijk leven als haar sacramentaliteit en de zeven sacramenten binnen de horizon van een symboolgevoelige antropologie. Verrassend is hoe het traditionele sacramententractaat in deze kleine sacramentenleer tot leven komt vanuit een vertellende, bijna poëtische benadering en een zuidelijke speurzin voor logica. Uiteraard kunnen in zo'n beperkte omvang niet alle aspecten aan bod komen. Zo zou zeker het bijbelse en ecclesiologische aspect meer naar voren gebracht kunnen komen.
Ter nauwkeurige lezing en verdieping aanbevolen.
G. Wilkens
| |
Literatuur
Boon, Louis Paul, De Zwarte Hand
De Arbeiderspers, Amsterdam 1976, 295 blz., f 39,50 |
Heckmann, H., 80 Barock Gedichte
Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 128 pp., DM 6,50 |
Klein, E., Nächstes Jahr in Jerusalem
Neues Leben, Berlin 1976, 404 pp. |
Michels, L.C., Vertere Seria Ludo
Prov. Genootschap v. Kunsten en Wetensch., 's-Hertogenbosch 1976, f 6,50 |
| |
| |
Preissler, H., Meine Sehnsucht: Der Mensch (Gedichte)
Neues Leben, Berlin 1976, 87 pp., Mark 7 |
Poesiealbum 109, Adam Mickiewicks
Neues Leben, Berlin 1976, 22 pp., Mark 0,90 |
Swinkels, C., Wat is dat alles stil, doodstil
Prov. Genootschap v. Kunsten en Wetensch., 's-Hertogenbosch 1976, f 6,50 Temperamente |
Neues Leben, Berlin 1976, 160 pp., Mark 2,50 |
Rühmkorf, P. (Hrsg.), 131 expressionistische Gedichte
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 159 pp., DM 7,50 |
Wilgen, J. van, Tot onder de bemoste huid
Prov. Genootschap v. Kunsten en Wetensch., 's-Hertogenbosch 1976, f 6,50 |
Yeazell, R. and B., Language and Knowledge in the Late Novels of Henry James
University of Chicago Press, London 1976, 140 pp., £7.50 |
| |
Roland, Walter, Olé guapa! (Novellenbibliotheek nr. 55) De Clauwaert, Leuven 1975, 59 blz., BF 110.
Deze novelle is het dagboek van een romantische vakantieliefde met een treurig slot. Het meisje Annette schrijft er haar gevoelens uit voor een Spaanse jongen, die om politieke redenen in de gevangenis van Barcelona terecht is gekomen. De politieke realiteit komt nauwelijks ter sprake omdat het de auteur blijkbaar alleen te doen is om de emotionele en affectieve evolutie van de relatie van Annette met haar guapa. En die evolutie wordt op een fijnzinnige, beheerste, warm menselijke manier beschreven.
J. Gerits
| |
Firmijn Vander Loo, Proeve van bibliografie van en over de dichter Maurice Gilliams
Colibrant, Deurle 1976, 175 pp., gen., BF 475
Dit ongemeen verzorgd werk wekt bij ons, tegelijk, verschillende gedachten op. De schrijver heeft boven alles volledig willen zijn (uitgaven, bijdragen, uitgaven-van-anderen, vertalingen, recensies en informerende literatuur, werk dat getoonzet werd); voor een zo gereserveerd schrijver als Gilliams was dat allesbehalve gemakkelijk. - De uitgever heeft àlles gedaan, opdat dit boek precies zou passen bij Gilliams' temperament en voorkeur. - De ingevoegde lino's (met gedichten), tekeningen, schilderijen suggereren onweerstaanbaar de zo geheimzinnige mens-en-kunstenaar.
Een wetenschappelijk verantwoord boek dus dat de versluiering doorbreekt en toch eerbiedigt. We zien de geraffineerde kunstenaar, bewust en beheerst bij een bewogen inwendigheid, nooit open en zich prijs gevend, altijd toch eenvoudig en nauwgezet-gedienstig; we zoeken de openbaring van dit teruggetrokken bestaan, dat zijn bestemming kent.
Een goede bibliografie werd voor de schrijver Gilliams wel onmisbaar; deze heeft, voor dit enig geval, een enig voorkomen.
E.J.
| |
Hans-Jürgen Schmitt (Hrsg), Einführung in Theorie, Geschichte und Funktion der DDR-Literatur
(Literaturwissenschaft und Sozialwissenschaften 6) Metzler, Stuttgart, 1975, 340 pp, DM 34,-
Heinz Blumensath und Christel Uebach, Einführung in die Literaturgeschichte der DDR. Ein Unterrichtsmodell
(Zur Praxis des Deutschunterrichts 5) Metzler, Stuttgart, 1975, 133 * 95 pp, DM 22,-
Schmitt leidt een groep Westduitse vorsers bij hun erg geslaagde poging om het eigen gehalte en de specificiteit van de literatuur in de DDR literatuurwetenschappelijk te vatten, zowel informatief als synthetisch. Het specifieke bestaat er vooreerst in dat deze literatuur gereguleerd wordt door een maatschappelijke doctrine en bijgevolg een historisch om- en beschrijfbare en controleerbare opdracht uitvoert. Wat deze politieke dominantie te betekenen heeft voor de literariteit, is de hoofdinteresse in dit boek. In 10 analyses wordt dit kernbeeld voorbeeldig opgehan- | |
| |
gen: het realismeconcept voor een socialistische literatuur; de voorschriftenesthetica; partijdigheid en artisticiteit; de ideologie voor de klassiekers; de produktievoorwaarden; dialectische lyriek; inhoud, vorm en functie van de dramatiek; de proletarische arbeidersroman; het programma van de Bitterfelder Weg. De literatuurlijst had iets uitvoeriger mogen zijn, en had zeker ook een ruimer aandeel mogen gunnen aan de DDR-exegese zelf. Blumensath-Uebach richten zich tot de hogere klassen van het gymnasium, zodat de didactische verantwoording voorop staat. De thematische complexen die ze zorgvuldig schematisch aanreiken, zijn: de antifascistisch-democratische literatuur, het held-concept, de theorie van het socialistische realisme, de DDR-cultuurpolitiek, het komische als partijdigheidsstijl, de functie van de literaire kritiek en de nuanceringen bij de jonge generatie, telkens gedemonstreerd aan auteurs en specifieke literaire prestaties. Het tweede deel van dit boek bevat uitsluitend documenten en materiaal als affirmatie van de vooruitgezette oordelen en van de historische evolutie. Didactisch is het een benijdenswaardige introductie.
C. Tindemans
| |
Literatuurwetenschap
Appel, René e.a., Sociolinguistiek
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 256 blz., f 9,50 |
Coquet, Jean-Claude, Sémitioque littéraire. Mame, Paris, 1973, 268 pp., FF. 35,- |
Hardt, Manfred, Poetik und Semiotik, (Konzepte 20), M. Niemeyer, Tübingen, 1976, 181 pp., DM. 24,- |
Gloy, Klaus & Gunter Presch (Hrsg.), Sprachnormen III. Kommunikations-orientierte Linguistik-Sprachdidaktik
(Problemata 48) Frommann-Holzboog, Stuttgart 1976, 169 pp. |
Gunter Presch & Gloy Klaus, (Hrsg), Sprachnormen II. Theoretische Begründungen - ausserschulische Sprachnormenpraxis
(Problemata 47) Fromann-Holzboog, Stuttgart 1976, 207 pp. |
Lotman, Y.M. & B.A. Ouspenski (ed.), Ecole de Tartu. Travaux sur les systèmes de signes
Editions Complexe, Bruxelles 1976, 253 pp. |
Niel, André, L'analyse surcturale des textes
Mame, Paris 1976, 187 pp., FF 39,95 |
Rossi-Landi, Ferruccio, Semiotik, Aesthetik und Ideologie. 13 Beiträge
(RH 223) Hanser Verlag, München 1976, 186 pp. |
Sparck Jones K. & M. Kay, Linguistik und Informationswissenschaft
(UTB 571) Verlag Dokumentation, München 1976, 261 pp., DM 18,80 |
Trabant, Jürgen, Elemente der Semiotik (Beck'sche Elementarbücher) C.H. Beck München 1976, 119 pp., ill., DM 16,80 |
| |
Henri Gobard, L'Aliénation Linguistique
Editions Flammation, Paris 1976, 298 pp.
S. onderscheidt vier ‘talen’: een moedertaal gebonden aan het land; een stedelijke taal, met het oog op communicatie en uitwisseling; een referentie-taal, afgestemd op culturele en nationale reconstructie van het verleden; en tenslotte een mythische, met een mystieke dimensie. Met zo'n vierledige apparatuur, en met de achtergrond en kennis waar S. over beschikt (hij is anglicist te Vincennes) kan men op degelijke socio-linguïstische wijze heel wat hedendaagse problemen behandelen. Gobard polemiseert er dan ook op los; scheldt tegen het al te uniforme en eenzijdige gebruik van het ‘Amerikaans’; pleit gepassioneerd voor de eigen taal, en ook voor de ‘moedertalen’ of dialecten; schetst culturele schrikwekkende toekomstbeelden, enz.... Soms heeft de Vlaamse lezer de indruk een land- en taalgenoot te lezen! Hoe dan ook, al heeft Gobard het beslist vaak erg juist ingezien, en schijnt hij over een ruime en genuanceerde taalgevoeligheid te beschikken (wat voor een linguïst, men zou het wel eens kunnen vergeten, geen luxe is), toch komen heel veel van zijn ideeën verkeerd of naïef over. Zo lijkt mij zijn anti-urbanisme wel gefundeerd - het is een verschijnsel dat heel wat consequenties heeft - maar klinkt zijn rurale overtuiging een beetje verschaald. En zijn
| |
| |
polemische toon maakt dat hij zich eindeloos herhaalt, terwijl hij (dat blijkt hier en daar) toch meer te vertellen zou hebben.
Maar hoe dan ook: verplichte lectuur, zij het slechts fragmentarisch voor wie professioneel of existentieel met taalproblemen geconfronteerd wordt. Bovendien is het plezierig een gelijkaardige problematiek ook eens in het Frans te ontmoeten! Een veeg teken... Maar ik zou het graag in een ruimer kader geplaatst zien. Misschien komt dat nog in een volgend werk van Gobard.
Eric De Kuyper
| |
Louis-Jean Calvet, La Production Révolutionnaire, Slogans, Affiches, Chansons (Bib. scientifique) Editions Payot, Paris 1976, 202 pp., ill.
Sedert een paar werken reeds kondigt S. een soort van socio-linguïstiek aan, waar ik met nieuwsgierigheid naar uitkijk. Vooral na zijn interessante ‘kritiek’ op de Saussure (Pour ou contre de Saussure) leek het wel alsof Calvet een goede invalshoek gevonden had. De ietwat ambitieuzer opgezette La Production Révolutionnaire, gewijd aan linguïstische en semiotische analyse van slogans, (politieke) affiches en (politieke) chansons is jammer genoeg nog niet de concretisatie geworden van Calvets plan. S. schijnt dat zelf in te zien, vermits hij in zijn inleiding aangeeft dat hij ooit eens hoopt een boek te kunnen schrijven dat op verschillende niveaus gelezen zal kunnen worden ‘door de specialist in de linguïstiek of de menswetenschappen, door de politieke militant, door ‘eenieder’. Dat dit zo maar niet een ‘formalistisch’ en niet eens een methodologisch probleem is, beseft de lezer het hele boek door (het is trouwens een boeiende tegenlectuur, deze parallelle lectuur)! Blijft dat deze analyses erg interessante lectuur zijn, verschillende inzichten verschaffen in de nog weinig onderzochte wereld van de politieke beeld-en-woordtaal. Zo men wil tijdschriftenartikels, maar die men bij ons zelden op zo'n niveau aantreft.
E. De Kuyper
| |
Theater
Kersten, K.u.C., Neubaur, Grand Guignol |
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 127 pp., DM 6,50 |
Nagler, A.M., The Medieval Religious Stage Shapes and Phantoms |
Yale University Press, London 1976, 107 pp., £9,- |
| |
Johan Boonen, Jozef Vek
(Globe-reeks nr. 1) Acco, Leuven 1975, 79 pp., BF 60
Wat is leven? Wat is zinvol leven? Wat is zinvol leven voor het individu? Deze vragen krijgen in hallucinante projecties gestalte in deze toneeltekst waarin een onheroïsch hoofdpersonage (bewaker in een leeg munitiedepot) zichzelf ondervraagt en confronteert met zijn ingedachte functies. Hiertoe heeft S. een taal geconstrueerd die een rijk gamma vertegenwoordigt, zowel destructief voor de communicatiemechanismen als positief voor de theatrale uitbeeldbaarheid. Uiteindelijk is het thema wat dunnetjes maar zeer verantwoord als aanzet en bepaald belovend voor een auteur die zijn vroegere antieke stof ontgroeien wil en actuele problemen van de mens aandurft. Belangrijk is eveneens dat deze editie de eerste is in wat belooft een drama-reeksverband te worden, zeldzaam gebeuren voor Vlaanderen.
C. Tindemans
| |
Hans-Jochen Irmer, Der Theaterdichter Frank Wedekind. Werk und Wirkung
Henschel, Berlin, 1975, 342 pp, 64 Abb, DM 16,-
Alan Best, Frank Wedekind
O. Wolff, London, 1975, 125 pp, £1,50
De waardevolle poging van H.-J. Irmer om F. Wedekind als theaterauteur te redden voor zijn socialistische ideologie stelt zich aanvankelijk veilig met een uitvoerig overzicht van de receptie van Wedekind door tijdgenoot en (progressief) commentator. De eigen verkenning van het oeuvre gebeurt te parafrastisch en vat pas aan het einde van elk deelgegeven in vlugge maar
| |
| |
kordate regels de diepere analytische zin samen; Wedekind wordt niet ontdaan van zijn halo als bohémien en enfant terrible, maar zijn lawaaierigheid wordt verontschuldigd in een veld van maatschappelijke frustratie zodat de klemtonen weg van de sexualiteit op de maatschappelijke vervreemding komen te liggen. Dat hoeft niet eens incorrect te zijn, maar de nadrukkelijkheid waarmee tegen een overgeleverde opinie wordt ingegaan verraadt ernstige spanningen die niet uitsluitend die van Wedekind zijn. Belangrijk in dit nieuwe beeld blijft m.i. het reliëf dat aan de groteske vertekening van het geijkte theatraliteitsbeeld wordt gegeven, ook al wordt met de episeringstendens, die thematisch dan nog de expressionisten buiten spel plaatst (Wedekind niet als voorloper van hen, maar zij als nalopers van veel betere eigenschappen bij hem), iets te bruusk recht op Brecht afgestuurd zodat beide auteurs zich ideologisch keurig in elkaars gezelschap bevinden. Het pleidooi voor het gehalte van kritisch realist lijkt, met alle opzettelijkheid, toch niet uit de verdere discussie weg te houden. A. Bests publikatie is, hoe ongelooflijk het ook moge schijnen, de allereerste Britse publikatie over Wedekind. Begrijpelijkerwijs stapt hij in vertrouwde sporen, wat i.v.m. de sexualiteitsmotieven toch wel betekent dat hij ze een correcte tijdsachtergrond weet mee te geven. Meer dan bij Irmer (die dit aspect niet ontloopt) ligt hier het accent op het circus-gegeven als realiteit en symbool in de vormgeving van het werk. De selectieve analyses proberen verder te gaan dan een oppervlakkige weergave van de inhoud, zodat Wedekind uiteindelijk verschijnt als een auteur die het publiek oog in oog brengt met eigen zorgvuldig verborgen illusies.
C. Tindemans
| |
Terry W. Browne, Playwrights' Theatre. The English Stage Company at the Royal Court Theatre
(Theatre Today) Pitman, London 1975, 135 pp., £1,95 (pbk.)
Een geestdriftig en zelfs vooringenomen Amerikaan heeft zich tot taak gesteld het voorlopige saldo te bepalen van deze Britse theatertroep, die op haar eentje bijna verantwoordelijk is voor een complete generatie nieuwe auteurs sedert 1956. Dat is geen heldenverering geworden, maar een al bij al nuchter relaas van herhaaldelijk vallen en steeds weer opstaan, waarin niet het artistieke individu in de bloemetjes wordt gezet maar wel een streven, een wil en een idee. Hij maakt de chronologische tocht via ontstaan, structuur, initiatieven, werking, kritiek, censuur, subsidie, resultaten en perspectieven, met veel financieel cijfermateriaal en met een repertoiretabel. De acommerciële instelling is sterk beklemtoond, minder de manier van winnen van nieuwe auteurs als verdomde plicht. Voor informatie over het recente Britse drama en theater is het een rijke bron.
C. Tindemans
| |
Jean Paris, Univers parallèles 1. théâtre
Ed. du Seuil, Paris 1975, 191 pp.
Met het (voornamelijk Britse) drama als aanleiding en uitdaging geeft S. een filosofisch-existentialistisch getinte kritiek op Shakespeare, Marlowe, T.S. Eliot en B. Brecht. Zijn omgang met dramatische literatuur heeft weinig te maken met enige hermeneutische behoefte, de filologische commentaar doet weinig terzake en de op zich zeer intelligente uitdieping richt zich niet op de literair-dramatische of de theatrale eigenschappen. Levensfilosofie wordt aan de teksten opgehangen, en dan niet zo zeer aan de thematiek (tenzij terloops bij de Griekse tragici) dan wel aan de contouren van de hoofdpersonages, die herhaaldelijk diepte-analytisch gedisseceerd worden. Zo is S. geobsedeerd door de multidimensionaliteit van Hamlet (en zijn broers uiteraard, aangezien er steeds een actualiserende interpretatie-verlenging volgt) en Macbeth; zo weet hij ook een stimulerende generatieve structuur-analyse van A Midsummer Night's Dream te componeren. Ook bij Eliot (Murder in the Cathedral) en Brecht (Mutter Courage, Der kaukasische Kreidekreis) is de mythologische starthouding enkel voorwendsel om geleidelijk door te dringen tot diepere dimensies en categorieën van het menselijk bestaan zoals geëxemplificeerd in het werelddrama; met het ‘masker’ als grondcategorie van het menselijk leven wordt op erudiete wijze het ‘drama’ ge- | |
| |
slachtofferd in het voordeel van een existentie-ruimte waarin de verbeelding van de mens gekristalliseerd werd in tijdeloze figuren.
C. Tindemans
| |
Michèle H. Jones, Le théâtre national en France de 1800 à 1830
Klincksieck, Paris 1975, 167 pp., FF 60, -
W.D. Howarth, Sublime and Grotesque. A Study of French Romantic Drama
Harrap, London 1975, 445 pp., £12,75
De aandacht voor de eigen Franse geschiedenis als dramatische stof spitst zich na de woeljaren van de Revolutie, onder invloed van de censuur, toe op pre- en volle middeleeuwen om van 1825 af sterker de 16e en 17e eeuw op te nemen. De verwerkingslijn loopt van de behoefte aan historische correctheid over megalomane verheerlijking van het verleden (in aansluiting bij de politieke actualiteit) tot de (reeds romantische) concentratie op niet-controleerbare detaillering binnen een correct-historische tijd en omgeving. De verdienste van deze beweging ligt in de ontdekking van nieuwe dramatische materie maar de adem viel weg bij het opduiken van de (romantische) emotie, spectaculair en structuurvernieuwend. Bij Jones primeert de classificering maar de essentiële punten heeft ze (zowel in substrekkingen als in individuele auteurs) keurig opgetekend.
Dit romantisme is het centrale thema van Howard; het resultaat is een uitzonderlijk knappe studie. Niet alleen is er een chronologische ontwikkelingslijn (die tot ver in het symbolisme reikt en zelfs Brecht niet ontziet) maar vooral valt de interne categorisering op die zowel dramatisch als thematisch is aangepakt. Boven alles zweeft het analytische principe dat de dramatheoretische dogmatiek aangeeft en de titel verantwoordt. Petite-histoire is nergens afwezig maar verdringt ook niet de analytische synthese die met rake en duidelijke argumenten de basisverdiensten opsomt van V. Hugo, Vigny, Musset, Dumas (vader en zoon) en Ronsard. Het is een merkwaardige interpretatie van de globale kenmerken die tendeert naar metafysering en tegelijk vermaatschappelijking zodat theater (als kunstvorm en als tijdscode) en drama (als literair veld en als menselijke impuls) optreden als uitingen van de emancipatie van een eeuw; dit houdt in dat de rehabilitering (zonder meer) van het romantische drama (cultuurhistorisch niet erg in trek) compleet is en dat bijgevolg deze studie welgekomen én nuttig is.
C. Tindemans
| |
Roland Auguet, Fêtes et spectacles populaires
Flammarion, Paris 1974, 128 pp
Fundamenteel staan het feest (actief) en het spektakel (passief) diametraal tegenover elkaar, maar gemeenschappelijk hebben ze hun sociale functie: het tonen van de achterkant van het daagse bestaan. Uit het economische ritme en de sociale context van de tijd waarin ze hun ontstaan vinden, kan de aard en de intensiteit van elke vorm worden verklaard. Deze inzichten begeleiden S. bij een historische vogelvlucht (vaak met prachtige illustraties); geleidelijk wordt ook het enorme verschil duidelijk tussen vroeger en nu: het uitzonderlijke en vandaar collectieve kenmerk wordt stilaan vervangen door het alledaagse en vandaar individuele. Als nasleep hiervan kunnen we noteren: verlies van functie, van explosiviteit, van ritme, van exclusiviteit, reductie van intensiteit, verdwijnen van originaliteit, ontstaan van banaliteit. Verdween het aanvankelijk elitaire in het populaire, dan stellen we vandaag de depersonalisering vast in de vertrouwde tv-spelletjes. En toch handhaven zich constanten: naïeveteit, bluf, satire. S. permitteert zich geen waarde-oordeel, niettegenstaande alle antropologisch getinte tussenzinnen. Hij schrijft het nuchtere blote feit neer en zet er een aardig prentje tegenover. Achtereenvolgens doorkruist hij de Romeinse spelen, de middeleeuwse narrenspelen, de kermisgasten, de commedia dell'arte, het carnaval, het circus, de paardenwedrennen en de tv-spelen. Als vlugge perspectieven gooit hij Disneyland, J. Savary's Magic Circus en Woodstock samen, al te vrijblijvend verwijzend naar Harvey Cox. Maar de prenten blijven mooi en lief.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Kunst
Kayser, Dietrich, Schlager - Das Lied als Ware. Untersuchungen zu einer Kategorie der Illusionsindustrie. Metzler, Stuttgart 1975, 205 blz., DM 32,-.
Met empirisch-sociologische methoden (o.m. content analysis) brengt S. een analyse van de historische ontwikkeling en functie van het bestsellerlied, tevens een confrontatie tussen de BRD en de DDR. De schlager interpreterend als een geintensiveerde vorm van symbolische interactie, acht S. hem bepaald door de economische intentie en de maatschappelijke praktijk; de creativiteit van het volk als marktballade werd vervangen door een economisch-industriële receptiviteit als affirmatieve cultuur van de burgerlijkheid, waarin de vermarkting geleid heeft tot standaardisering en stereotypie van vorm en inhoud. Een (vrij goedkope) historische vogelvlucht door de thematische constanten (+ documentatie volgens relevante kenmerken) brengt S. tot een historiserend model dat bepaald wordt door maatschappijvorm, produktiemethode, circulatievorm, receptie-klasse, functie (gebruikswaarde) en expressiecode.
C. Tindemans
| |
Sander, Hans-Drietrich, Marxistische Ideologie und allgemeine Kunsttheorie. J.C. B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen-Kyklos Verlag, Basel 19752, 400 blz., DM 74,-.
Met interpreterende informatie en polemisch engagement (niet in de politieke zin, veeleer in de correcte bronnenkennis) schrijft S. de geschiedenis van een manipulatie. Zijn lectuur van het oeuvre van K. Marx en F. Engels (waarbij hij toegeeft dat de krankzinnig-geleidelijke teksteditie vele mogelijkheden tot manipulatie en misverstand geschapen heeft) leidt hem tot de overtuiging dat hun wereldbeschouwelijk-dogmatische visie een heel andere fundering en ontwikkeling van socialistische kunst aankondigde dan wat er in de Sovjetunie (en in het spoor ervan sedertdien in de satellietlanden) uitgekomen is. Hij vertrekt van de historische feiten, de afkondiging onder Stalin (1934) van de leer van het socialistisch realisme (burgerlijke letterkunde afgezworen; partijdigheid als beheersende intentie; optimisme en positieve held; revolutionaire romantiek; geen vormexperiment maar systeemimmanente inhoudsbellettrie) en rolt dan het panorama terug af: hoe was dit mogelijk? Hij omschrijft de bepalende atmosfeer (M. Gorkij, A. Bogdanow), analyseert de voorvaders die Marx' idee in eigenzinnige consequentie formuleerden in diverse tonen (Lenin, G. Plechanow, W. Belinskij, N. Tsjernytsjenskij, N. Dobroljoekow in Rusland, E. Vandervelde en H. De Man in België, J. Jaurès en P. Lafargue in Frankrijk; W. Liebknecht, V. Adler, A. Bebel, K. Kautsky, F. Mehring, K. Liebknecht, R. Luxemburg, C. Zetkin in Duitsland, A. Gramsci en R. Bianchi Bandinelli in Italië), haalt de fundamenten van Marx en Engels tot reliëf, beschrijft de marxistische verzetshoudingen (M. Lifschitz, C. Caudwell, M. Raphael en G. Lukacs) en evoceert welke evolutie zich in de partijkunst na 1934 heeft voorgedaan waarbij hij G. Malenkow tendensen tot verstaatsing (i.t.t. verpartijdiging) toekent waardoor N. Chroestsjow (tegen de gebruikelijke opinie in) de retrograde boeman wordt. Uitzonderlijke belezenheid, voorbeeldig comparatisme, conjunctuurkennis, dominantieanalyse helpen S. de
krachtlijnen uit te tekenen die niet stammen van een ontgoocheld partijganger die zijn jeugdgeloof wreekt maar een studax die op kracht van de documenten de alternatieven opstelt die er principieel hebben ingezeten. Het is dan ook een discussieboek (dat te discussiëren valt) dat echter nu al (de 2e editie ziet geen gelegenheid tot grondige wijzigingen; de toestand is ook onder Bresjnew ongewijzigd, al lijkt de tijd van het volkomen aan handen en voeten gebonden kunstenaarstype toch wel voorgoed voorbij) meer dan voldoende serieuze opties en analyses aanbiedt om het niet meer te kunnen wegdenken uit de vaak zo geborneerd gevoerde geschiedenisinterpretatie van de kunsttheorie. Niet de laatste waarde is de nuancerende belichting van controversiële (maar invloedrijke) figuren als F. Mehring of G. Lukacs die in hun historische verdienste en tekorten breed gepresenteerd worden.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Miscellanea
Dijk, H., Zeggen en schrijven
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 170 blz., f 5,90 |
Haining, P., Groot Heksenboek
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 128 pp., ill., f 27,50 |
Index op wat er verschijnt in, tussen en rond de kerken en religies
(Proefnummer) De Horstink, Amersfoort november 1976, 60 blz. |
Mitchell, J., Dit is je wereld I.
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 511 blz., ill., f 75, - per deel |
Poortvliet, R. en W. Huygen, Leven en werken van de kabouter
Van Holkema & Warendorf, Bussum 1976, f 49,50 |
Wawrzyn, Lienhard, Der Automaten-Mensch
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 156 pp., DM 7,50 |
Zuidhoek, Arne, Legenden van Moors Spanje
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 160 blz., f 35,- |
Zwiebel 12, Almanach 1976 |
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 65 pp. |
| |
Eekhof-Stork, Nancy, Spectrum Kaasatlas. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 239 blz., geïll., f 85,-.
De laatste jaren zijn er al zeer veel boeken over kaas verschenen.
Deze Kaasatlas is toch weer anders, we vinden hierin niet alleen een uitgebreide verhandeling over het kaasmaken, het rijpingsproces, de smaak en geur maar ook hoe kaas op kwaliteit wordt gekeurd en gecontroleerd.
Op de prachtige illustraties zien we hoe de kaas veelal met de hand gemaakt wordt en hoe ieder land zijn eigen soorten en maten heeft, zelfs de manier waarop de kaas bewaard en verpakt wordt is verschillend.
Het kiezen en kopen van kazen is een avontuur, maar Nancy Eekhof-Stork verteld ons van iedere soort apart de bijzonderheden en hoe ze het beste genoten kunnen worden, bovendien adviseert ze ons wat betreft de soorten wijn die we er bij kunnen schenken.
Er is aandacht besteed aan de boerenbevolking, hun behuizing, de kaasmakerij aan huis, de folklore en de beesten in hun omgeving.
Het is voor kenners en genieters een naslagwerk waarin zeer veel soorten kazen over de gehele wereld besproken worden.
De gezellige recepten maken deze atlas compleet.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
Walda, Dick, Buurman woont 170 km verder.
Reisimpressies uit de Sovjet Unie. Het Wereldvenster, Baarn 1976, 200 blz., foto's, f 28,50.
Dit boek bevat een aantal verhalen over de wijze waarop de Sovjet-Unie overkomt op de toerist. Er zijn veel foto's, helaas in zwart-wit, terwijl wat aan de bezoeker in dat land nu juist zo opvalt, de kleuren zijn. De rode muren van het Kreml, met daar achter de gele gebouwen. Ieder huis heeft in Moskou en Leningrad zijn eigen kleur. De titel is duidelijk voor wie verder is geweest dan de twee grote steden, die juist opvallen omdat ze zo ontzettend vol zijn. De overvolheid vormt zelfs een psychiatrisch probleem. Komt men echter de stad uit, dan vallen opeens de geweldige afstanden op. Juist deze tegenstellingen maken het land zo fascinerend. Ook de schrijver is onder die indruk gekomen en is zich dus zoals iedereen die er geweest is, voor meer gaan interesseren dan alleen het land en zijn mensen, maar is zich ook in de letterkunde gaan verdiepen.
C.J. Boschheurne
|
|