| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Sociale wetenschappen
Agenor Team, Kernenergiebeleid, Katernen 2000, Amersfoort, 1976/7, 23 blz., f 3,50 |
Noord-Zuid. Documentatie over Ontwikkelingssamenwerking, Unctad etc., DIC Map 61, De Horstink, Amersfoort, 1976, 165 blz., f 16,90 |
| |
P.J. Roscam Abbing (red.), Strafrechter wat doe je eigenlijk?
Boom, Meppel, 1976, 186 blz. f 19,75
Een aantal opstellen van zeer verchillende kwaliteit, die het verschijnsel straf van verschillende kanten benaderen. In al deze stukken gaat men er van uit dat straf leed is en dat bij straf toekennen ook mede bedoeld is het leed aan doen. Men mag zich afvragen of dat niet een verkeerd uitgangspunt is. Is het niet eerder zo dat het leed een gevolg is van straf, waarbij dan de straf zelf in wezen een maatschappelijke uitstoting is, die men dan als gevolg kan zien van breuk die de gestrafte met die maatschappij tot stand heeft gebracht. Wat de rechter dan doet, is in feite een automatisme. De crimineel heeft het maatschappelijk vertrouwen geschonden, de rechter stelt vast dat dat zo is en verbreekt nu de vertrouwensband met hem. We moeten daarbij overigens duidelijk voor ogen houden dat het niet de rechter is die straft. Hij geeft de staat, in de figuur van het openbaar ministerie, gelegenheid om te straffen. Het wezen van de rechtsstaat is dat de staat het zonder die rechterlijke toestemming niet doet, maar zij, de staat is het die er de macht toe heeft, niet de rechter. In zoverre schiet dit boekje tekort, indien men op de titel afgaat. Voor de discussie over het bestaande strafsysteem komen er een aantal waardevolle bijdragen in voor.
C.J. Boschheurne
| |
J. Beishuizen, A. Heertje, R. Horeman e.a., De magische vijfhoek. Economische politiek in kort bestek
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976
Voor een eerste oriëntatie op het terrein van de sociale economie, voor een breder publiek, is het een geslaagde publikatie. Hoewel een lijst met verklarende begrippen per hoofdstuk niet misstaan zou hebben.
Het is jammer dat de auteurs niet op het idee zijn gekomen om de Westerse economie mede te verklaren aan de hand van een beschrijving van de Oosteuropese planeconomie, al was het maar in de vorm van een kort hoofdstuk. Het boek maakt nu de indruk dat de economische politiek in laatste instantie gebonden zou zijn aan slechts gedeeltelijk beheersbare wetmatigheden van een anonieme grootheid, die, het mag toch wel eens gezegd, de kapitalistische produktiewijze heet te zijn.
F. Nieuwenhof
| |
Christian Rittelmeyer en Gerd Wartenberg, Verständigung und Interaktion. Zur politischen Dimension der Gruppendynamik
Juventa Paperback, München 1975, 160 pp., DM 12,-
Wie aan de hand van de titel een plaatsbepaling en waardering verwacht van de
| |
| |
groepsdynamica in politiek opzicht, komt bedrogen uit. Het boek zet nog eens alle bekende aspecten van communicatie in groepen op een rij en verzandt vervolgens in gebabbel over ethiek, en dit alles in een vrij ontoegankelijk Duits.
F. Nieuwenhof
| |
Gedragswetenschappen
Bach, George en Peter Wijden, Je intiemste vijand, Boom, Meppel, 1976, 264 blz., f 28,50 |
Buelens, Jan e.a., Psychoanalyse I, Sun, Nijmegen, 1976, 313 blz., f 15,- |
Diekstra, Dr. R.F.W., Ik kan denken, voelen wat ik wil, Swets & Zeitlinger, Amsterdam, 1976, 73 blz., f 9,90 |
Diekstra, Dr. R.F.W. en W. Dassen, Rationele Therapie, Swets & Zeitlinger, Amsterdam, 1976, 122 blz., f 19,75 |
Emde Boas, C. van e.a., De ongehuwden, Bosch & Keuning, Baarn, 1976, 84 blz., f 8,50 |
Hart, Leslie A., Hersenwerk, Amboboeken, Baarn, 1975, 304 blz., f 29,50 |
Kessel, Dr. R. van, Euthanasie, Bosch & Keuning, Baarn, 1975, 102 blz., f 8,50 |
Legueux-Gromaire, P., Votre enfant et l'école maternelle. (Coll. Orientations E/3). Casterman, Paris/Tournai, 1976, 172 pp., BF. 260 |
Taylor, J. & R. Walford, Les Jeux de simulation à lécole, (Coll. Orientations E/3), Casterman, Paris/Tournai, 1976, 200 pp., BF. 350 |
Lago, M. & F. Paramelle, La femme homosexuelle. (Coll. Orientations E/3), Castermans, Paris/Tournai, 1976, 204 pp., BF. 350 |
Lievegoed, Bernard, De levensloop van de mens, Lemniscaat, Rotterdam, 1976, 202 blz., f 24,50 |
Maultsby, Maxie C. e.a., U en Uw gevoelens, Swets & Zeitlinger, Amsterdam, 1976, 107 blz., f 7,50 |
Moorsel, Johanna C. van, Emotionaliteit, De Toorts, Haarlem, 1976, 172 blz., f 29,50 |
Rearson, Geoffrey, Het ongekamde denken, Boom, Meppel, 1975, 262 blz., f 34,50 |
| |
George Isaac Brown e.a., Leven in de klas; over de harmonische ontwikkeling van verstand en gevoel
Boom, Meppel 1975, 209 blz., f 24,50
Deze vertaling bestaat uit twee eerder verschenen publikaties n.l. ‘Human teaching for human learning’ (1971) en ‘The live classroom’ (1974). De publikatie heeft als uitgangspunt het in 1970 aangevangen onderwijsproject onder leiding van Prof. Brown (Santa Barbara University, Californië) waarin geprobeerd wordt in het onderwijs zowel de affectieve als de cognitieve aspecten van de ontwikkeling van de leerling bewust te hanteren. Bij het leren spelen beide elementen een belangrijke rol; men tracht aan te tonen dat beide elementen elkaar versterken. Zowel het affect als de intelligentie dienen naar de mening van de onderzoekers in het onderwijs een even grote plaats in te nemen, waardoor het mogelijk is te breken met de traditionele nadruk op het ontwikkelen van intelligent gedrag als exclusief doel. Het is een waardevol boek voor het onderwijs in ons land.
F. Nieuwenhof
| |
Dr. H. van der Drift, Het wonen en zijn therapeutische waarde
De Tijdstroom, Lochem 1975, met tekeningen van Tuci de Loor-Alons, 135 blz., f 16,-
Mevrouw ds. Alons heeft hier een extract gemaakt uit een kadercursus voor leidinggevenden in het psychiatrisch ziekenhuis Wolfheze, waarvan de ‘schrijver’ directeur is.
Het is een reeks filosofische opmerkingen, categorische uitspraken (vergelijk ook la Rochefoucauld) over wonen, ruimte etc. van een verheven stijl. Deze laatste is fenomenologisch-existentialistisch; dus ook wat barok, romantisch, retorisch en niet meer geheel van deze tijd. De primitief aandoende tekeningetjes vol fantasie sluiten goed bij de tekst aan. Bij de eros (blz. 125) houdt het tekenen (bescheiden of preuts) op. Merkwaardig, dat de schrijver toch nog net zo imposant op recensent overkomt als in 1942.
Leuk om in te bladeren voor mensen zonder echte woonproblemen.
J.H. van Meurs
| |
| |
| |
Drs. Jan Lievense & Johanna van de Wetering de Rooij ‘Je rijpt je rot’ Ervaringen met trainingen in persoonlijke groei / bio-energetics/gestallt / encounter / geleide droomfantasie / zelfbezinning / transactionele analyse / transcendente meditatie / sensitivity training
Contact, Amsterdam, 1975, 2e druk '76. Paperback 138 blz., f 13,50
De schrijvers hebben in kort bestek, zowel uitgelegd hoe al deze verschillende groepstechnieken van groepstherapieën enerzijds en van leiderschapscursussen anderzijds afgegrensd moeten worden en hoe ze te onderscheiden zijn van elkaar. In de praktijk blijkt vaak dat de trainers overlappende technieken gebruiken. Beide gezondheidswerkers hebben zelf een aantal trainingen meegemaakt, sommige gedeeltelijk. Hun belevingen geven ze als authentiek en met grote schrijversvaardigheid weer. Ze hebben hun kritische distantie zoal niet steeds bewaard, dan toch wel hervonden. Massage (Rolfing) wordt niet apart genoemd, maar wel toegepast door Billy (bio-energetics): aggressief en effectief. Sommige trainers hebben de trainee's voor zichzelf, anderen zijn integer en werken voor hun klanten. De directe uitingen van emoties en emotioneel contact is in onze cultuur wellicht bedolven onder rollenspel en ritueel. Hier wordt het door allerlei spelletjes inderdaad vaak weer ontdekt. Voor hoelang, weten we nog niet. Wel zijn er al mensen aan dit soort trainingen verslaafd geraakt of over de kop gegaan. Voor belangstellenden geven de schrijvers voorzichtig aan wat zij als voorbereiding nodig vinden. Aan het eind korte tips voor de consument en een verwijzing naar andere litteratuur.
Een eerlijk boekje, goed voor leek en vakman.
J.H. van Meurs
| |
I.J. van Houte, Educatie en omroep
(Vormingswerk: theorie & praktijk) H.D. Tjeenk Willink, Groningen, 1975, 120 blz., f 17,50
De schrijver geeft een vrij volledig overzicht van de geschiedenis en huidige functionering van pogingen om onderwijs en vorming met gebruikmaking van de massacommunicatiemiddelen zoals radio en televisie in ons land gestalte te geven. Het is jammer dat de aanvankelijke opzet - om daarbij tevens de ontwikkelingen op dit punt in België te betrekken - niet gerealiseerd kon worden. Uit zijn publikatie blijkt weer welke mogelijkheden tot schaalvergroting met de toepassing van media bereikt kunnen worden.
F. Nieuwenhof
| |
Wijsbegeerte
Adorno, T.W., Autour de la Théorie Esthétique. Paralipomena. Introduction première. (Collection d'Esthétique 25), Klincksieck, Paris, 1976, 145 pp. |
Adorno, T.W., Théorie Esthétique. (Collection d'Esthétique 21), Klincksieck, Paris, 1974, 374 pp. |
Foucault, Michel, De orde van het vertoog, Boom, Meppel, 1976, 61 blz. f 13,50 |
Johnston, William, Stille muziek, meditatie, De Toorts, Haarlem, 1976, 177 blz., f 24,50 |
Kolakowski, Leszek, La Philosophie Positiviste. (Bib. Médiations, 139), Denoël-Gonthier, Paris, 1976, 251 pp., FF. 13,- |
Poortman, J.J., Raakvlakken tussen oosterse en westerse filosofie, Van Gorcum & Comp., Assen, 1976, 184 blz. f 24,50 |
Wiele, Jozef van de, Nietzche en het Westerse denken. Acco, Leuven, 1976, 135 pp., BF. 230 |
| |
Ludwig Wittgenstein, Filosofische onderzoekingen
Boom, Meppel, 1976, 315 blz., f 39,50
Vertaald door Hans W. Bax. En goed vertaald! De door hem toegevoegde bibliografie is wat wonderlijk, maar een volledige zou de omvang van dit boek waarschijnlijk overtreffen. De inleiding van R.F. Beerling is ook begrijpelijk voor wie nog nooit iets van of over Wittgenstein gelezen heeft. Naar alle waarschijnlijkheid is deze Nederlandse vertaling ook voor deze categorie bedoeld.
Herlezing van het boek bevestigt feitelijk toch wel de stelling van Janik en Toulmin in Wittgensteins Vienna dat de invloed van Schopenhauer altijd groot op deze filosoof is gebleven. De vorm is ook typisch voor de Duitse negentiende eeuw. Schopenhauer en Nietzsche
| |
| |
schreven in feite op de zelfde aforistische wijze. Met dat al blijft het een genoegen om in dit werk te bladeren. Alle mogelijke zaken komen ter sprake en geven redenen tot afzonderlijke overdenking, zonder dat men zich daarbij in het hele systeem, als dat er is, hoeft te verdiepen.
C.J. Boschheurne
| |
Geschiedenis
Kossmann, Prof. E.H., De Lage Landen 1780-1940. Elsevier, Amsterdam, 1976, 618 blz., f 45,- |
Mann, G. & A. Nitschke, Universele Wereldgeschiedenis dl. 7: Van de reformatie tot de revolutie. Heideland-Orbis, Hasselt, 1976, 670 pp., BF. 1.445 |
Propyläen Geschichte Europas. Bl. 6: K.D. Bracher, Die Krise Eropas 1917-1975. Propyläen Verlag/Ullstein, Berlin, 1976, 519 pp. (geïll.) |
Price, J.L., Nederlandse Cultuur in de Gouden Eeuw (Aula paperback), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1976, 216 blz., ill., f 25,- |
Vos, Dr. H. de, Geschiedenis van het socialisme in Nederland in het kader van zijn tijd, I en II, Het Wereldvenster, Baarn 1976, 247 en 255 blz., 2 dln., f 37,50 |
| |
Golo Mann (red.), Universele Wereldgeschiedenis. Deel 3: Griekenland - De Hellenistische wereld
(oorspronkelijke titel: Propyläen Weltgeschichte)
Scheltens en Giltay N.V., Den Haag - Heideland/Orbis N.V., Hasselt 1975, 705 pp., 101 foto's, 18 kleurenreprodukties, 5 facsimiles, 14 kaarten en tekeningen, BF 1445
Een hele staf geleerden werkte mee aan dit kloeke boekdeel. Inleiding (A. Heuss, vertaling J.J. Oostdam, eindredactie L.F. Janssen); oorsprong en achtergronden van de Griekse geschiedenis (Fr. Schachermeyr, vert. F.H. Bremer-van Katwijk, eindred. C.J. Ruijgh); Hellas (A. Heuss, vert. Ph. de Vries, eindred. H.W. Pleket); de Hellenistische wereld (C. Bradford Welles, vert. K.H. Vondeling, eindred. C.E. Visser); het Helleense erfdeel (O. Gigon, vert. H.J. de Jonge, eindred. H.W. Pleket). Een Wereldgeschiedenis in trefwoorden (H. en C. Pust, vert. M.E.H.N. van Santen-Mout) en een Lijst van namen uit de Griekse oudheid in hun Latijnse vorm sluiten dit monumentale werk af; ook is er een verhandeling over het Kretenzisch-Myceense schrift (E. Grumach). Het feit dat slechts vier auteurs dit deel voor hun rekening namen komt de innerlijke samenhang ten goede; deze wordt nog in de hand gewerkt door de bijdrage van O. Gigon, die probeert de Griekse geest en zijn uitingen te behandelen en die daardoor de lezer toelaat de prestaties te overzien van duizend jaar geschiedenis, welke in de overige bijdragen ruim aan bod komt.
De uiterlijke vormgeving is uiterst verzorgd, zelfs schitterend; het totaal ontbreken van historische kaarten is te betreuren.
A. Jans
| |
Golo Mann en Alfred Heuss (red.), Universele Wereldgeschiedenis. Deel 4: Rome - De Romeinse wereld
(oorspronkelijke titel: Propyläen Weltgeschichte)
Scheltens en Giltay N.V., Den Haag - Heideland/Orbis N.V., Hasselt 1975, 679 pp., 101 foto's, 17 kleurenreprodukties, 5 facsimiles, 16 kaarten en grafieken, BF 1445
Vele geleerden werkten aan dit volume mee. Inleiding (A. Heuss, vertaling P.H. van Dijk, eindredactie L.F. Janssen); Rome en Italië (J. Bleicken, vert. G.E. Koolschijn, eindred. H.W. Pleket); de opkomst van Rome als wereldmacht (W. Hoffmann, vert. C. Wes-Patoir, eindred. H.W. Pleket); de revolutietijd (A. Heuss, vert. M. Gumbert-Hepp, eindred. H.W. Pleket); het Romeinse Keizerrijk (H.-G. Pflaum, vert. H.F.J. Horstmanshoff, eindred. H.W. Pleket); het Christendom (C. Schneider, vert. D. den Hengst, eindred. J.J. Thierry); het verval van het Romeinse Rijk in het Westen. De Volksverhuizingen (W. Seston, vert. H.F.J. Horstmanshoff, eindred. M.A. Wes); het Romeinse Rijk in het Oosten. Byzantium (B. Rubin, vert. C. Wes-Patoir, eindred. M.A. Wes). Twee tijdtafels zijn in de tekst
| |
| |
opgenomen: het Christendom (van ± 250 v. Chr. tot 325 na Chr., pp. 460-463) en Byzantium (395 tot 630, pp. 626-628); als naar gewoonte sluit een Wereldgeschiedenis in trefwoorden (H. en C. Pust, vert. M.E.H.N. van Santen-Mout, eindred. H. Jansen-Ebing) dit boek af.
Zeven specialisten verdeelden onder elkaar het werk, maar dit schaadde weinig aan de samenhang van het geheel. Het cultuurhistorische aspect bleef, gelet op de noodzakelijk beperkt te houden omvang, wel wat in de schaduw.
De presentatie is voortreffelijk; twee kaartjes hadden naast de zeven afgedrukte niet misstaan: het Romeinse Rijk op het ogenblik van zijn grootste machtsontplooiing en het Byzantijnse Rijk, bijv. onder keizer Justinianus.
A. Jans
| |
Nicholas Bethell, Het laatste geheim van de Tweede Wereldoorlog. Gewelddadige repatriëring naar Rusland 1944-1947 In den Toren, Baarn 1975, 239 pp., f 21,50 foto's
In dit boek wordt het verhaal verteld van de gewelddadige repatriëring van meer dan twee miljoen Sovjetburgers, die tussen 1944 en 1947 in West-Europa in de handen van de westelijke geallieerden vielen. De auteur geeft o.a. de redenen, waarom de Amerikaanse en Britse bezettingsautoriteiten in Duitsland en in Oostenrijk de repatriëring uitvoerden. Een ervan was, dat ze er zeker van wilden zijn, dat de westelijke gevangenen van de Duitsers uit het oosten zouden worden gerepatrieerd.
L. Bartalits
| |
Verena Martinez-Alier, Marriage, Class and Colour in the Nineteenth Century - Cuba
(Cambridge Latin American Studies nr. 17) Cambridge University Press, London 1974, 202 pp., £2.40
Deze studie geeft een interessant beeld van de huwelijks- en relatieproblematiek in het 19e-eeuwse Cuba. Het huwelijk blijkt een voorrecht, concubinaat de regel voor het grootste deel van de eilandbewoners, ondanks de nadruk op het huwelijk door de rooms-katholieke kerk. Zoals reeds uit veel andere studies duidelijk werd, blijken ook in Cuba de raciale grenzen veelal samen te vallen met de klassengrenzen. Iedere sociale/raciale groep ontwikkelt een eigen normen- en waardenpatroon t.a.v. huwelijk en verhoudingen waarin de sociale situatie van deze groep weerspiegeld wordt. In het Cuba van na 1959 blijkt juist het regime Castro de bevrijding van de Cubaanse vrouw te brengen via grote nadruk op het sluiten van een huwelijk.
F. Nieuwenhof
| |
Godsdienst
Auclair, Marcelle, Blij zijn met het Evangelie. Lannoo, Tielt/Utrecht, 1976, 150 pp., BF 198 |
Beyerlin, Walter, Godsdiensthistorisch tekstboek rond het Oude Testament. Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1976, 223 blz., f 32,50 |
Brown, Raymond E., Kerk, waarheen nu? Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1976, 125 blz., f 14,90 |
Bulckens, e.a., Ziende blind? Bijbelse wonderverhalen exegetisch en catechetisch toegelicht. Patmos, Antwerpen/Amsterdam, 1976, 260 pp., BF 395 |
Düsterfeld, Peter und Helmuth Rolfes (Hrsg), Unsere Hoffnung, Matthias, Grünewald, Mainz, 1976, 186 pp., DM 19,80 |
Frankenmölle, Hubert, Geloven en geloofsbelijdenis, Katholieke Bijbelstichting Boxtel, 1976, 137 blz., f 14,90 |
Roger, Frère, Vivre l'inespéré. (Journal 1972-1974). Les Presses de Taizé, Seuil, Paris, 1976, 160 pp., FF. 19,- |
Ganoczy, Alexandre, Der Schöpferische Mensch und die Schöpfung Gottes, Matthias Grünewald, Mainz, 1976, 200 pp., DM 25,50 |
Goldschmidt, Hermann Levin, Omdat wij broeders zijn, Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1976, 158 blz., f 18,90 |
Goldschmidt, H.L. en M. Limbeck, Heilvoller Verat, Katholisches Bibelwerk, Stuttgart, 1976, 101 pp., DM 12,80 |
Köster, Peter S.J., Moed tot bijbelse levenservaring, Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1976, f 21,50 |
Kranz, Gisbert, Zij beleefden hun christen-zijn. 14 biografieën. Lannoo, Tielt/Amsterdam, 1976, 365 pp., BF 695 |
Müller, Josef, Gemeindekatechese. Pers- |
| |
| |
pektive zu einer pastoralen Konzeption, Matthias Grünewald, Mainz, 1976, 116 pp., DM 14,80 |
Pearlman, Moshe, In de voetstappen van de profeten, Spectrum (Aldi Press) de Meern, Utrecht, 1976, 230 blz., f 59,50 |
Petuchowski, Jakob J., Beten im Judentum, Katholisches Bibelwerk, Stuttgart, 1976, 123 pp., DM 14,80 |
Pröpper, Thomas, Der Jesus der Philosophen und der Jesus des Glaubens, Matthias Grünewald, Mainz, 1976, 148 pp., DM 18,50 |
Toekomst + handleiding. (Onderschriften), Patmos, Kapellen, 1976, BF 350 + 350 |
Ratzinger, Joseph, Der Gott Jesu Christi, (Reihe Doppelpunkt), Kösel Verlag, München, 1976, 93 pp., DM 9,80 |
Van Exegese tot verkondiging 28, Kerkapostolaat-christelijk leven, Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 72 blz., f 9,90 |
Vilnay, Zev, Legends of Judea and Samaria, The Jewish Publication Society of America, Philadelphia, 1976, 328 pp., $7,50 |
Zien + handleiding (Onderschriften) Patmos, Kapellen, 1976, BF. 350 + 295 |
Thurian, Max, Die eine Eucharistie, (Topos-Tauchenbücher) Matthias Grünewald, Mainz. 1976, 88 pp., DM 6,80 |
| |
Frans Maas,, Van God houden als van niemand. Preken van Eckhart
Gottmer, Haarlem, 1975, 126 blz., f 10,90, BF 180
Het werk van Meester Eckhart is paradoxaal en diepzinnig, soms moeilijk toegankelijk. De auteur, die in 1973 een doctoraalscriptie over Eckhart heeft gemaakt, heeft naar aanleiding daarvan klaarblijkelijk zoveel materiaal ontdekt, dat hij een twintigtal preken van deze fascinerende figuur heeft vertaald en ze voorzien heeft van een moeilijke, doch uiterst zinvolle inleiding (pp. 9-28). Men krijgt enigszins een indruk waarom Eckhart door de een verketterd en door een ander bejubeld is. Geen eenvoudige preken, maar wel boeiend.
Panc Beentjes
| |
J.G. Sutherland, De Bijbel en de Antieke Mysteriën
Servire, Wassenaar, 1975, 253 pp, + 17 afb, f 24,-
De titel van het onderhavige boek suggereert een band tussen de Bijbel en de mysteriën zoals die in de klassieke oudheid voorkwamen, maar waarvan niets uit de eerste hand bekend is, omdat juist het wezen van de mysteriecultus geheimhouding inhield. Op pagina 4 van het werk wordt de lezer door de auteur gerustgesteld: ‘Het christendom is niet voortgekomen uit het Mysteriewezen’. Het is veeleer zo, dat Jezus aan dat mysteriewezen een einde heeft gemaakt door de geheimen ervan in de openbaarheid te brengen; talloos zijn dan ook de begrippen die de auteur aanvoert om dit aannemelijk te maken (Logos, eniggeboren, vijgenboom, wan, zoon van een weduwe, de derde dag). Voorts maant de auteur de lezer om ‘wanneer er in de Bijbel ergens een belangrijk gegeven ontbreekt met het zoeken te beginnen in de richting van het Mysteriewezen’ (p. 77). Het betoog dat hierop volgt, vertoont op z'n zachtst gezegd duidelijke verwantschap met de geschriften van Rudolf Steiner, de stichter van de antroposofie. Hetgeen in dit boek duidelijk opvalt, is het gegeven dat beroemde geleerden (zoals de Griekse filosoof Herakleitos en de Italiaanse dichter Dante) alsmede grote kunstenaars (zoals Michelangelo en Rembrandt) door de auteur gezien worden als ingewijden in de mysteriecultus, hetgeen te bewijzen zou zijn uit velerlei details uit hun kunstwerken. Net zoals bij het ongeveer gelijkstrekkende boekje van Endo Boeke, Rondom het paradijsverhaal (Servire), dringt de gedachte zich op dat het misschien tijd is om een gefundeerde en gedetailleerde studie te maken over de relatie tussen Bijbel en kunstgeschiedenis. Dat is in ieder geval iets dat dit boek bereikt heeft; voor de rest is het niet veel.
Panc Beentjes
| |
Ernst Stürmer, Zen, mode of mogelijkheid?
B. Gottmer, Nijmegen 1975, 111 blz., f 15,-
Foto's van Zen zijn zeldzaam, zeer zeldzaam. Iedere journalist en fotograaf die
| |
| |
deze Japanse leefwijze wil leren kennen en erover publiceren, wordt welwillend, doch gedecideerd afgewimpeld. Dat er nu toch een erg aardig boekje over Zen is uitgekomen, danken we met name aan de Duitse Jezuïet Hugo Makibi Enomiya Lasalle, die in het Oosten door de Zenmeesters van Japan als één der hunnen wordt beschouwd en die in Japan de poging onderneemt Zen en christendom met elkaar te verbinden. Het fotoboekje ademt - net als Zen - een oase van rust en bezinning uit.
Panc Beentjes
| |
Karl Rahner, Herausforderung des Christen
Herderbücherei, Freiburg/Basel/Wien 1975, 155 pp., DM 4,90
Karl Rahner heeft een aantal teksten uit de laatste jaren gebundeld, met de bedoeling, zoals hij zelf in het voorwoord zegt, een beetje moed te geven om de uitdagingen van iedere dag zowel als de uitzonderlijke aan te nemen en een grotere sensibiliteit voor de eenmalige situatie - de kairos - in het leven van de afzonderlijke christen en de kerk. Hierbij zijn er niet zo veel onderwerpen die R. uit de weg gaat. Zo staat onder de reflexies: ‘Ausgeglichenheit und Mut zur Einseitigkeit. Zum Regierungsstil Papst Paul VI’, even goed als ‘Von der Grösse und dem Elend des christlichen Schriftstellers’. Voor wie in Rahner een diep denker en een eenvoudig (sic!) gelovige kan zien, opnieuw een zeer waardevol boekje.
G. Adriaansen
| |
Georg Moser, Ich bin geborgen. Worte der Zuversicht
Herder Verlag, Freiburg i. Br. 1975, 142 pp., DM 15,80
De auteur, sinds 1975 bisschop van Rottenburg, bundelt in dit boekje een groot aantal korte uiteenzettingen, notities, brief- en preekfragmenten teneinde tot de huidige resignerende mens in zijn behoefte aan geborgenheid woorden van vertrouwen te kunnen spreken.
De stijl is direct. De toon zeer pastoraal. De inhoud van deze eenvoudige en klare woorden wil het leven zo ordenen, dat een mens vanuit een geschonken geborgenheid anderen in hun ongeborgenheid kan bijstaan. Deze laatste bedoeling maakt deze woorden vruchtbaar in hun overtuigingskracht én aanstekelijkheid.
G. Wilkens
| |
Peter G. van Breemen SJ, Called by Name
Dimension Books, Denville N.J., 1976, 277 pp., $6,95
In ons noviciaat (1928) golden de slagwoorden: ‘non est mos, frater’, ‘non licet novas vias creare’. Hoe anders Van Breemen: ‘Wij moeten uit ons religieuse leven alle eigenaardigheden bannen welke niets dan levensvormen zijn van de verleden tijd’ (266). Called by Name (de titel komt uit Isaias 43 en 45) evenals zijn voorganger Gebroken Brood een sterk boek, niet alleen geschikt voor novicen maar ook voor oude paters, om er eens een degelijk gewetensonderzoek mee te doen: zij zullen er zeker niet minder op worden! De hoofdstukken 1, 4, 5b, 6, en vooral die over de geloften zijn mij bijzonder bevallen: goed doorwrochte opstellen. Er wordt een kundig en fraai gebruik gemaakt van teksten uit de profane en geestelijke literatuur, vooral uit de H. Schrift. Van zijn eigen woorden heb ik 21 volzinnen genoteerd, waarvan ik een zestal hier aanhaal. De drie eersten herhalen een lievelingsgedachte van het andere boek: ‘Geloof is de overtuiging dat God van ons houdt zoals wij zijn; wij worden door God bemind en die liefde stroomt uit ons over naar onze naaste; Jezus leefde zorgeloos in dat aanvaard zijn door de Vader, er was in hem niet de geringste bezorgdheid voor zichzelf’ (73, 39, 53). ‘Werkelijk, wij hebben elkaar nodig om onszelf te worden’ (226). ‘Slechts door onze medemensen heen komt God tot ons, slechts door God heen wordt men een echte medemens’ (239). En de volgende tekst sluit zo aardig aan bij wat wij in Streven, juli blz. 882, gelezen hebben. ‘Zowel de grondslag als de fundamentele inhoud van de ethiek is: respecteer de mens’ schreef daar Scheltens, en op blz. 235 van dit boek schrijft Van Breemen: ‘Respect is van levens- | |
| |
belang voor de liefde (is the heart of love)’.
Waar zoveel spijkers met koppen geslagen worden, moet men zich niet verwonderen dat er ook een paar in het water gevallen zijn. Wie lust heeft kan ze bij laag tij gaan zoeken, ik toon er slechts drie die ik zo voor het oprapen had. 1) Het geloof is niet pas bij Abraham begonnen, zoals op p. 9 wordt beweerd. De man zelf zou die eer aan een stokoude tijdgenoot gegeven hebben, aan stamvader Noe. 2) Het broodwonder is niet na een rustperiode gekomen, maar in de plaats daarvan. Ik begrijp niet, hoe de schrijver hier zo evident verkeerd heeft kunnen aanhalen (160). 3) Op blz. 248 behoort een voetnoot van ongeveer deze bewoordingen: ‘de hier aangevoerde verschijnselen kunnen ook andere oorzaken hebben, zodat, waar zij zich voordoen, men niet noodzakelijk tot een min of meer mislukt celibaat behoeft te konkluderen’. - Hopelijk wordt in een volgende uitgave met deze bezwaren rekening gehouden.
Cl. Beukers S.J.
| |
Literatuur
Andries, Marc, Kijk! mijn maskers. (Glp 53), Standaard Uitgeverij, Antwerpen/P.N. van Kampen & Zn., Amsterdam, 1976, 107 pp., BF. 225 |
Asturias, Miguel Angel, (Pantheon der Nobelprijswinnaars literatuur. dl. 49), Heideland-Orbis, Hasselt, 1975, 382 pp., BF. 475 |
Asturias, Miguel Angel & Juan Ramon, Mulattin Zus en Zo II. J.R. Jiménez. (PNM 50), Heideland-Orbis, Hasselt, 1975, 384 pp., BF. 475 |
Auwera, Fernand, Bloemen verwelken, schepen vergaan... (Glp 52) Standaard Uitgeverij, Antwerpen/P.N. van Kampen, Amsterdam, 1976, 177 pp., BF. 295 |
Binder, Hartmut, Kafka in neuer Sicht. J.B. Metzler, Stuttgart, 1976, 704 pp., (geïll.), DM. 54,- |
Bleser, Willy De, De adders. De Roerdomp, Brecht/ Antwerpen, 1975,
Büchner, Karl, Die römische Lyrik. Texte, Uebersetzungen, Interpretationen, Geschichte. Reclam, Stuttgart, 1976, 390 pp., DM. 38,80 |
Carmiggelt, Simon (u.a.), 17 charmante Geschichten. (1707) Fischer Taschenbuch Verlag, Frankfurt am Main, 1976, 110 pp. |
Denkler, H. & K. Prümm (Hrsg.), Die deutsche Literatur im Dritten Reich. Themen-Traditionen-Wirkungen. Ph. Reclam, Stuttgart, 1976, 552 pp., DM. 38,80 |
Friedrich Dürrenmatt. Studien zu seinem Werk. (Hrsg. von G.H. Knapp). Lothar Stiehm Verlag, Heidelberg, 1976, 291 pp., DM. 58,- |
Goeree, Irina van, Languit rillen in de zon. (Glp 49), Standaard Uitgeverij, Antwerpen/P.N. van Kampen & Zn., Amsterdam, 1976, 177 pp., BF. 245 |
Härtling, Pëter, Hölderlin. Ein Roman. Luchterhand Verlag, Neuwied, 1976, 599 pp., DM. 32,- |
Kempowski, Walter, Met ons gaat alles goed. (Glp 46) Standaard Uitgeverij, Antwerpen/P.N. van Kampen & Zn., Amsterdam, 1976, 351 pp., BF. 425 |
Koeck, Paul, Opgemaakt in zoveel exemplaren als er partijen zijn. (Glp 48), Standaard Uitgeverij, Antwerpen/P.N. van Kampen, Amsterdam, 1976, 334 pp., BF. 425 |
Knuvelder e.a., Gezellekroniek nr. 11, Guido-Gezellegenootschap, Kapellen, 1975, 219 pp., BF. 550 |
Leonard, Ef, Op lemen voeten. (Glp 47), Standaard Uitgeverij, Antwerpen/P.N. van Kampen & Zn., Amsterdam, 1975, 157 pp., BF. 245 |
Literaturmagazin 5. Das Vergehen von Hören und Sehen. Aspekte der Kulturvernichtung (das neue buch). Rowolt, Reinbek bei Hamburg, 1976, 250 pp. |
Praag, Siegfried E. van, Partijtje ruw partijtje geslepen (Glp 50), Standaard Uitgeverij, Antwerpen/P.N. van Kampen, Amsterdam, 1976, 213 pp., BF. 295 |
Schrey, Gisela, Literaturästhetik der Psychoanalyse und ihre Rezeption in der deutschen Germanistik vor 1933. Akademische Verlagsgesellschaft Athenaion, Frankfurt am Main, 1975, 188 pp., DM. 32,- |
Schulte-Sasse, J., Literarische Wertung (M 98), Metzler, Stuttgart, 1976, 229 pp., DM. 12,80 |
Spillebeen, Willy & H. van Herreweghen, Gedichten 75. Davidsfonds, Leuven, s.d., 68 pp., BF. 120 |
Tömmel, Sieglinde, Nation und Nationalliteratur. Eine soziologische Analyse des Verhältnisses von Literatur und Gesellschaft in Belgien zwischen 1830 und 1840. Duncker & Humbolt. Berlin, 1976, 278 pp., DM. 68,- |
| |
| |
Valk, Maps, Het kind en de heuvel, Nelissen, Bloemendaal, 1976, 98 blz., f 12,50, Bfr. 200,- |
Verbeeck, L., Franz Kafka of de andere ervaring. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Boom, Meppel, 1976, 164 pp., BF. 295 |
| |
Piet Valkman, De grote regen
Manteau, Brussel-Den Haag, 174 pp, BF 195
Piet Valkman debuteert met een bundel verhalen die vaak eenzelfde stramien vertonen, hoewel ze nu eens in een SF-achtige toekomst, dan weer in een melancholisch-romantisch verleden of in de politieke realiteit van contemporaine revoluties in Afrika of Zuid-Amerika spelen. De thematische eenheid van zijn verhalen wordt gevormd door een driehoeksverhouding en het gewelddadige conflict dat ontstaat tussen twee mannen die rivaliseren voor één vrouw. Valkman aarzelt niet om in afzonderlijke verhalen identieke vergelijkingen of bijna letterlijk dezelfde typeringen te gebruiken wat ofwel op een grote schrijfhaast ofwel op een beperkte verbeelding wijst. Zijn beste verhalen zijn die waarin hij een visie projecteert van het leven op aarde na een of andere enorme catastrofe die de relaties tussen individu en gemeenschap en tussen de individuen onderling van alle beschavingsfranjes ontdaan heeft. De auteur schept dan een beklemmend, weinig opwekkend beeld van het ondergegane avondland.
Over het algemeen hebben Valkmans personages te weinig psychologische densiteit en stijgen zijn hoofdfiguren vaak niet boven het James Bond-stereotype uit.
J. Gerits
| |
Georg Lukacs, Thomas Mann
Socialistiese Uitgeverij, Nijmegen 1975, 227 pp., f 18,50
Zonder (het oeuvre van) Thomas Mann was de Hongaarse marxistische literatuurtheoreticus G. Lukacs nooit tot de kern van zijn literairsociologische visie gekomen waarvoor hij nu terecht (met alle vrijheid tot beknibbeling om de vaak naïvistisch-marxistische conclusies) bekend staat en dat ook blijven zal. Het sluitstuk vormt het (zowat eindeloze) basisessay over Mann van 1949, maar wat S. in een halve eeuw over zijn haat-liefde-object heeft gedacht en geschreven, wordt in deze voortreffelijk vernederlandste editie (en het is waarlijk geen proletariërs-Duits dat als grondtekst heeft gefungeerd) zinvol samengebracht. Lukacs projecteert op Mann zijn ideologisch literatuurconcept, hanteert hem als demonstratieve waardecode van de burgerlijke literatuurtraditie en manipuleert hem als grafmonument voor een maatschappelijke bestaansvorm. Omheen de teksten heeft de uitgever uitvoerige en inzichtrijke biografische informatie verzameld. In haar zelfopgelegde (eenzijdig-)voorlichtende opdracht biedt de SUN een grondig, invloedrijk en aantrekkelijk werkboek aan.
C. Tindemans
| |
Hans Mayer, Aussenseiter
Suhrkamp, Frankfurt, 1975, 511 pp., DM. 38,-.
Voor een leven rijkelijk besteed aan belangrijke (en lijvige) bijdragen tot de Duitse literatuur- en geestesgeschiedenis sedert de Aufklärung, betekent dit boek de bekroning van een humanistisch perspectief; geëngageerd in het marxisme als levensbeschouwing, actief in een systeem van vrije democratie, heeft S. in de literatuur altijd de wispelturige maar consequente expressie gezien van een levensinzicht dat voortdurend anders uitvalt dan het in aanleg voorbestemd was. Zich aansluitend bij het Frankfurter negativisme luidt hij ook hier de klok over de vrije Verlichting van de Westerse mens, maar hij is ertoe bereid in de persoonlijke grilligheid van de systeemlozen of de antisystematici een grondcategorie van menselijke beslissingsvrijheid te erkennen. Binnen de literatuur komen hiervoor op: de vrouw, de homosexueel, de jood. Van elk van deze drie prototypen (literair-categoraal bekeken) schetst hij in een verblindende volledigheid van fenomenologische evolutie en intuïtieve interpretatie de herkomst, de levensweg, de stellingen, de resultaten, (helaas te eenzijdig) opgehangen aan portretstudies
| |
| |
of globaliseringen. Briljant geschreven en gecomponeerd, is het boek een schat van gegevens en oordelen. Vanuit literairwetenschappelijk standpunt moet ik toch enkele bezwaren opperen. De ongetwijfeld sociologisch relevante aspecten zijn nergens methodisch uitgewerkt; de marxistisch-collectieve heilsfilosofie wordt subjectief-individualistisch versnipperd over randfiguren in het maatschappelijke bestel; de afdoende integraliteit van de geselecteerde episodes, auteurs en tendensen wordt niet structuralistisch opgevangen zodat hier het aantal moet opkomen voor een literairmaatschappelijk idee. In laatste instantie heeft S. ook zichzelf in zijn professionele bezigheid opgesteld als een outsider binnen de literatuurdiscipline.
C. Tindemans
| |
William Righter, Myth and literature
Routledge & Kegan Paul, London and Boston 1975, 132 pp., £3.50
William Righter ontving zijn opleiding in Harvard en Oxford, doceerde Engelse literatuur en moraalfilosofie in beide landen, was verbonden aan King's College in Cambridge en nu aan het Department of English van de Universiteit van Warwick. Hij is hoofdredacteur van de serie ‘Concepts of literature’ die deze Universiteit uitgeeft, waarin delen uitgekomen zijn over comparatisme (H. Gifford), stijl en stilistiek (Graham Hough), realisme (J.P. Stern), literatuur en drama (S. Wells) en allegorie (G. Clifford), bij bovengenoemde uitgeverij. Hier verscheen in 1963 ook een ander, even belangwekkend werk van deze auteur, Logic and criticism, waarvan de twee onderafdelingen de significatieve titels dragen ‘The problem of judgment’ en ‘Exactness in criticism’. Gedreven door een zelfde behoefte aan controleerbaarheid van terminologie bij het beoordelen van literaire werken, doet hij nu deze studie over mythe en literatuur verschijnen. Bovendien, in een tijd waarin het woord ‘mythe’ bijna dagelijks tot in krantenpagina's te vinden is en auteurs over ‘de mythe van...’ en ‘het mythische in de literatuur van...’ zich doorgaans evenmin als schrijvers over het engagement bij...’ de moeite nemen om duidelijk te maken waarover zij het precies willen hebben. Terecht noemt Righter de term dan ook ‘one of the great cant words of our time’.
In een aantal hoofdstukken analyseert hij het gebruik van ‘mythe’ als term - overigens als zodanig pas daterend uit het begin van de negentiende eeuw, in Frankrijk, Duitsland en Engeland - bij een aantal auteurs die zich bezig gehouden hebben met het onderwerp (o.a. Barthes, Bachelard, Frye en Lévi-Strauss). Hij wijst er o.a. op hoezeer bijv. het essentiële karakter van de Griekse mythen ver van onze beleveniswereld afliggend, complex mysterieus en ondoorzichtig - in wat hij ‘the easy post-Freudian shorthand’ noemt door populariserende schrijvers gereduceerd wordt tot een pasklaar, wel omlijnd etiket zoals in de bekende Oedipus dit en dat, dat iedereen zonder meer schijnt te kunnen duiden zonder kans op misverstand. Meer dan eens toont hij aan hoe het z.g. diepzinnige gescherm met het woord ‘mythe’ uit een ‘intellectual muddle’ voortkomt en een dito produkt onder de ogen van de lezer laat. Zijn conclusie is, dat naarmate de grote mythen vervluchtigd, gestorven zijn, de roep steeds sterker is geworden niet om een mythe, maar om mythe, om blijkbaar iets te restitueren voor wat weggevallen lijkt: een niet direct verwoordbaar maar wel zinvol grondpatroon achter de oppervlaktefiguren van wat direct grijpbaar lijkt.
Een beknopte opgave van verdere lectuur besluit de 127 kleine, compact geschreven pagina's van dit belangrijke boek.
J. Lechner
| |
Karl S. Weimar (ed.), Views and Reviews of Modern German Literature; Festschrift für Adolf D. Klarmann
Delp, München 1974, 292 pp., DM 60,-
Werfel-expert A.D. Klarmann (Brown University) krijgt het gebruikelijke geleerdheidsboeket aangeboden en het zit boordevol boeiende opstellen. In een 1e onderdeel triomfeert de comparistiek, veeleer nog de wederzijdse doordringing van taalculturen (Goethe resp. G. Hauptmann in Rusland, relatie M. Gorki-R.M. Rilke), omringd door detailleringen: Fontanes Effi Briest, M. von Ebner-Eschenbachs dorpsnovellen, G. Hauptmanns
| |
| |
dagboek en diens invloed op zijn oeuvre, Hofmannsthals symbolen, literatuur en politiek omstreeks 1900, B. Frank en R. Borchardt. Een 2e onderdeel gooit zich onstuimig op meer recente literatuur of op standbepalingen over vroeger vanuit een huidig zicht: het literaire luisterspel, C. Zuckmayer, I. Bachmann, E. Canetti, K. Kraus, F. Werfel, G. Kaiser, O.M. Graf, P. Handke, U. Plenzdorf, tot F. Mayröcker toe. Acribie, voetnoot, detail zijn doorgaans de aanleiding tot deze opstellen maar ook portret en synthese komen voor; de auteurs, allen Duitse in de U.S.A. docerende of Amerikaanse germanisten, geven een imponerend naamkaartje af voor de identiteit van de buiten-Europese Duitse literatuurwetenschap, met verblijdend veel zin voor het drama.
C. Tindemans
| |
Theater
Becsi, Kurt u.a., Die Bühne als komischer Raum. Bergland Verlag, Wien, 1976, 119 pp., öS. 130,- |
Conolly, L.W., The Censorship of English Drama 1737-1824. The Huntington Library, San Marino/Dawson, Folkestone, 1976, 233 pp. (geïll.), £7,50 |
Daiber, Hans, Deutsches Theater seit 1945. Ph. Reclam, Stuttgart, 1976, 428 pp., DM. 38,80 |
Dolby, William, A History of Chinese Drama. P. Elek, London, 1976, 337 pp., £9,75 |
Egan, Robert, Drama within Drama, Shakespeare's sense of his art in King Lear, The Winter's Tale and The Tempest. Columbia University Press, New York & London, 1975, 145 pp., $1,90 |
Feal, Gisèle, Le théâtre de Crommelynck. Erotisme et spiritualité. (tm 16) Minard, Paris, 1976, 221 pp. |
Forsyth, James, Tyrone Guthrie. The Authorized Biography. Hamish Hamilton, London, 1976, 382 pp. (geïll.), £7,95 |
Fuhrich-Leisler, E. & G. Prossnitz, Max Reinhardt in Amerika. Otto Müller Verlag, Salzburg, 1976, 456 pp. (geïll.), öS. 400,- |
Guérin, Jeanyves, Le Théâtre d'Audiberti et le Baroque. Klincksieck. Paris, 1976, 239 pp. (geïll.), FF. 64,- |
Kosok, Heinz (Hrsg.), Das englische Drama im 18. und 19. Jahrhundert. Interpretationen. Erich Schmidt Verlag, Berlin, 1976, 379 pp., DM. 47,- |
Lenz, Bernd, The Time Has Been. Die Vergangenheitsdimension in Shakespeares Drama. (Studienreihe Humanitas, Studie zur Anglistik), Akademische Verlagsgesellschaft, Wiesbaden, 1974, 191 pp., DM. 19,- |
Levin, Harry, Shakespeare and the Revolution of the Times. Perspectives and Commentaries. Oxford University Press, New York/London, 1976, 334 pp., £8,75 |
Lyman, Jane (ed.), Perspectives on Plays. Routledge & Kegan Paul, London/Henley, 1976, 296 pp., £4,95 |
Oppel, Horst (Hrsg.), Das englische Drama der Gegenwart. Interpretationen. Erich Schmidt Verlag, Berlin, 1976, 262 pp., DM. 23,- |
Platz-Waury, Elke, Jonsons Komische Charaktere. (Erlanger Beiträge zur Sprach- und Kunstwissenschaft, Bd. 56), H. Carl, Nürnberg, 1976, 232 pp., DM. 42,- |
Scheuger, Jürg, Das Spiel mit Typen und Typenkonstellationen in den Dramen Arthur Schnitzlers. Juris Verlag, Zürich, 1975, 304 pp., sFr. 48,- |
Schönert, Jörg, Carl Sternheims Dramen. Zur Textanalyse, Ideologiekritik und Rezeptionsgeschichte. (Q & M aktuell) Quelle & Meyer, Heidelberg, 1975, 235 pp., DM 24,- |
Theater 1976. Friedrich Verlag, Velber, 1976, 192 pp., DM. 18,- |
Wekwerth, Manfred, Brecht. Berichte. Erfahrungen. Polemik. (RH 213), Hanser Verlag, München, 1976, 168 pp. |
Zimmerman, Heinz, Die Personifikation im Drama Shakespeares. (Schriftenreihe der deutschen Shakespeare-Gesellschaft West, Neue Folge Bd. XII) Quelle & Meyer, Heidelberg, 1975, 260 pp. (geïll.), DM. 42,- |
| |
| |
| |
Maurice B. Benn, The Drama of Revolt. A Critical Study of Georg Büchner
Cambridge UP, Cambridge 1976, 321 pp., £7.50
Gerhard P. Knapp, Georg Büchner. Eine kritische Einführung in die Forschung
(Schwerpunkte Germanistik) Athenaion, Wiesbaden 1975, 190 pp., DM 22, -
Jürgen Siess, Zitat und Kontext bei Georg Büchner
(GAG 147) A. Kümmerle, Göppingen 1975, 141 pp., DM 22,-
Herbert Anton, Büchners Dramen. Topographien der Freiheit
F. Schöningh, Paderborn 1975, 95 pp., DM 9,80
Frida Pongs-Andersson, Die Tragödie Georg Büchners
N.G. Elwert, Marburg 1975, 193 pp., DM 24,-
Het bewustzijn van Büchners revoltedrang ontwikkelend vanuit zijn medelijden met de armsten onder de armen, legt de Australiër M. Benn een monografie aan die als synthese veruit de recente publikaties overtreft. Büchners revolte ziet hij als fundamenteel politiek maar in het onmiddellijke verlengde sluit een metafysische en een esthetische revolutie hierbij aan. In rustige betogen, die geen detail uitsparen en toch niet verzanden in de relativering, stelt hij een totaalanalyse voor die op wezenlijke punten (bv. de Woyzeck-tekstdiscussie) over de huidige stand heengaat. Wie de omringende Büchnerproblematiek in haar totale omvang wil kennen, kan fijn terecht bij Knapp die alle standpunten sedert 1945 keurig samenbrengt, voortdurend evalueert en toch nergens polemisch wordt. De bekende citaatmontagetechniek (historische teksten in een dramatische contextualiteit) wordt door J. Siess uitputtend gedemonstreerd. H. Anton gaat de Hegeltoer op en slaagt erin vreselijk ingewikkelde stellingen te verkopen zonder wezenlijk enige dramatische versteviging aan te brengen. F. Pongs-Andersson is veeleer een curiosum; haar echtgenoot H. Pongs heeft de in 1916 ongedrukt gebleven dissertatie thans bij haar overlijden in 1972 ontdekt en geeft ze nu uit met vele aanvullende bladzijden over wat sedertdien in de Büchnerstudie is gebeurd. Het tijdsreliëf is wat vergeeld maar het inzicht dat Woyzeck wezenlijk een tragedie is, blijft over de jaren heen een geldige waardering uitmaken.
C. Tindemans
| |
Christoph Funke, Der Bühnenbildner Heinrich Kilger
(Theaterpraxis 7)
Henschel, Berlin, 1975, 158 pp, 187 Abb, DM 40,-
H. Kilger (1907-70) was van 1946 tot aan zijn dood als decorontwerper werkzaam in het DDR-theater, vooral dan in het Deutsches Theater te Berlijn. Dat houdt in dat hij midden de controverse heeft gestaan die de spanningen tussen de Stanlislawskij-gerichte esthetica en de Brechtschool hebben opgeleverd. Kilger heeft hierin een eigen stem, bescheiden op grond van zijn opvatting van dienstbaarheid aan de tekst, maar vitaal aangezien hij van beide richtingen ervaring heeft. Aanvankelijk vertrekkend uit een theatraliteit die domineert over de scène, evolueert hij geleidelijk naar een conventie van eerlijk, helder en correct ‘vertellen’. Hij zoekt het decor-symbool van de tekst uit, bekeert zich even (door contact met Brecht bij diens komst naar de DDR in 1949) tot het nuchtere ‘teken’, maar zal toch de tijd uitdienen als een subjectief vormgever, een ‘decor-schilder’ die niet de optische dramaturgie vooropstelt maar de illustratie van de handeling. Funke's monografie gaat deze problemen niet uit de weg, evoceert ze veeleer breed en oprecht, kiest echter geen stelling in toch divergerende opties. Daarom is het boek ook een belangrijk document van tegenstrijdige oriënteringen in het ‘socialistische’ theater. Persoonlijke getuigenissen, een biografische tabel, fragmenten uit zijn opstellen over het vak, de techniek en de didactiek van zijn beroep ronden een fraai boekwerk keurig af.
C. Tindemans
| |
Peter von Rüden, Hrsg., Das Fernsehspiel. Möglichkeiten und Grenzen
(Kritische Information 22) W. Fink, München 1975, 202 pp., DM 16,80
Nagenoeg iedereen meent te weten wat onder een tv-spel dient verstaan te worden, maar niemand slaagt erin een accurate werkomschrijving van dit nieuwe genre te geven. Daarom heeft een reeks wetenschapslui zich in een openbaar forum (Marl) enkele suggesties gepermitteerd; het thans te lezen inhoudsgeheel tracht de (Westduitse) situatie te condenseren, er perspectief in te onderscheiden en een potentieel-constante ontwikkelingsmodus te voorspellen. Bij nagenoeg iedereen is de uitgangshouding van sociologische aard, maar zelfs al is de recipiënt-in-de- | |
| |
huiskamer bijna altijd het vertrekpunt van de analyse, de intentie richt zich toch op de immanente kenmerken van het zich ontwikkelende genre. Daarom zijn alle behandelde deelgegevens zonder meer fundamenteel te noemen, al is er geen enkel dat rechtstreeks de kern van het gehalte, de vorm, de werkschema's of de doelgerichtheid op het oog heeft. Medewerkers zijn Th. Koebner (thema's en motieven: kleine lieden, Streber, gezin-in-crisis, onmaatschappelijken, opstandige jeugd, onrecht in arbeidswereld, verdrongen verleden, Duitse deling, incidenten in maatschappelijke systeem), V. Canaris (ontwerp tot omschrijving van specifieke tv-esthtica), H. Berg (fictieve actualiteit), H. Rischbieter (tv-spel bestaat helemaal niet; het is of theater of film), K. Saurer (‘beeld’-taal van het tv-spel), W. Ruf (‘realisme’ in het tv-spel), M. Delling (het document als illusie) en K. Hickethier (de tv-series). P. von Rüden verzorgt ook de bibliografie (wat eenzijdig Duits maar wel erg uitvoerig) en stelt ook de communicatietheoretische inleiding op; hij bakent een ongewoon gunstig voor-veld af waarbinnen alle auteurs tot functionele uitspraken, analyses en evaluaties weten te komen.
C. Tindemans
| |
Karl Büchner, Das Treater des Terenz
(Bibliothek der klassischen Altertumwissenschaften) Carl Winter Universitätsverlag, Heidelberg, 1974, 524 pp, DM 140,-
Na decennia lang graafwerk in de individuele drama's (neergelegd in de uitvoerige analyse van elk van de 6 overgeleverde dramateksten) heeft S. zich aan een globale studie gewaagd die als een monument (en document) van een generatie kan gelden. Bleef de Terentius-studie tot nog toe te veel hangen in het wat vlugge geloof aan de totale afhankelijkheid van het voorbeeld van de Nieuwe Komedie, of in de zorgvuldige nawerkingsgeschiedenis binnen het Westeuropese theater, dan gaat S. thans over tot het re-evalueren van de auteur en het oeuvre om alleen daardoor de ruime invloed verklaarbaar te kunnen maken. S. gooit de Plautus-obsessie van vele Latinisten overboord en mikt regelrecht op de weke plek in de interpretatie: de ‘originaliteit’ van de Latijnse komedie-auteur (195-160). Hij zet voorop dat de ‘contaminatie’ van de Latijnse tekst (door on-persoonlijk te leunen op Griekse fragmenten) als ‘werkbeginsel’ werd gehanteerd. Dat impliceert uiteraard de detaillerende ontleding van elk drama, vooral van de grondidee, zonder dat dit werkbeginsel meteen een artistieke meerwaarde voorstelt. Daarom echter kan de prestatiewaarde van Terentius niet begrensd blijven tot de compositie en de situatieverbeelding. Het hele mechanisme van het leentje-buur-spelen, filologisch als taaie mening gehandhaafd, wordt hier opnieuw bekeken; het werkprincipe blijft hetzelfde maar de intentie waarmee en het effect waartoe (nog afgezien van het resultaat op zich) wijzigen grondig het conventionele Terentius-beeld. De onderschatting van Terentius' persoonlijkheid wordt dan ook geïnterpreteerd als grove vergissing; S. demonstreert dit aan het proloogprobleem, aan de eigen aard als komedie-auteur en aan de variatie van de inspirerende voorbeelden. Uit de proloog haalt hij een sluitende dramatische theorie, gericht op expositie en spanning (beide toch nieuwigheden); de eigen aard blijkt de idee van de (komische) ‘humanitas’ te zijn,
wat voor de tijdgeest én het (wat betere) publiek belangrijke accenten waren; de variatie noopt tot het besluit dat een scherpere synthese van de omgang met voorbeelden een onafhankelijkheidsproces blootlegt. Niet het ‘fabula docet’ staat botweg bij Terentius voorop, wel dat kunst en leven gelijk verdeeld worden zodat de komedie tot een geloofsverklaring van de jonge cultuur wordt en Terentius de eerste auteur die bewust cultuur bedrijft. Dit is duidelijk een studie die met voor- en tegenzin de opstelling van de volgende generatie Latinisten én de receptievoorwaarden binnen de ontwikkeling van het Westeuropese theater bepalen zal.
C. Tindemans
| |
Kunst
Götz, A., Toulouse-Lautrec (Graphik). DuMont-Schauberg, Köln, 1976, 284 pp. (geïll.), DM. 24,80 |
Honisch, D. & J.C. Jensen (Hrsg.), Amerikanische Kunst von 1945 bis heute. DuMont Buchverlag, Köln, 1976, 342 pp., (geïll.), DM. 24,80 |
| |
| |
Nolde, Emile, Mein Leben. Dumont Buchverlag, Köln, 1976, 427 pp. (geïll.), DM. 28,- |
| |
Hans Eckstein, Die romanische Architektur, der Stil und seine Formen
(DD: Reihe Kunstgeschichte/Wissenschaft) DuMont-Schauberg, Köln 1975, 316 pp., 199 zwart-wit afbeeldingen en 85 grondplannen, DM 28,-
Ecksteins analyse volgt de historische ontwikkeling van de Romaanse architectonische idee. Zij stelt een scherp onderscheid voorop tussen de verwezenlijkingen van deze bouwkundige gedachte in westelijk Europa enerzijds en in een meer oostelijk-zuidelijk gelegen Europees gebied anderzijds. Beide gebieden worden geografisch afgebakend volgens een lijn die, langsheen waterbekkens, van België uit westelijk van Boergondië naar Catalonië loopt. S. benadrukt hier sterk de invloed van maatschappelijke elementen op deze onderscheiden ontwikkelingen. Het Westen betoont zich hierbij het meest inventief, het zuiverst in het denken en in de uitvoering. Het Oosten is van meetaf aan achterop geraakt, zodat de zgn. tweede Romaanse periode in het Westen chronolgisch gelijk loopt met de eerste periode in het Oosten. Sterke nadruk wordt ook gelegd op de politieke rol die de Kerk toen wilde vervullen: een prestigepolitiek, meer nog dan de vrees voor de invallende Noormannen bepaalde de massieve, indrukwekkende vormen van de kerken. Een boek waaruit veel te leren valt, vooral het leren zien en ontleden van de structuren. Of hiermede alles gezegd werd? Daarvoor is de documentatie te veel op Frankrijk afgestemd, zodat b.v. Italië of Duitsland niet ten volle aan hun trekken komen. Het wekt ook verwondering dat de bibliografie niet verder dan tot het midden der zestiger jaren loopt. Zou Rhein und Maas overbodig zijn geweest?
J.F. Du Bois
| |
Bob Haak, Rembrandt, Leben und Werk
(DuMont-Kunst-Taschenbücher 37) 132 pp., 82 afb. w.o. 16 in kleur, DM 9,80
Ingeborg Tetzlaff, Romanische Kapitelle in Frankreich
(DuMont-Kunst-Taschenbücher)
DuMont-Schauberg Verlag, Köln 1976, 145 pp., 100 zw.-w. platen, DM 9,80
Joost Elffers, Das Alte chinesische Formenspiel Tanagram
(DuMont-Kunst-Taschenbücher)
DuMont-Schauberg Verlag, Köln 1976, 218 pp., met set meetkundige figuren, DM 12,80
B. Haak, reeds bekend door zijn medewerking aan R.'s jubileumtentoonstelling en zijn grote monografie over R. (DuMont-Schauberg), schreef een kort en vlot werkje over hetzelfde onderwerp. Bondig, degelijk, onbezwaard en toch met genoeg details gestoffeerd. De voornaamste verdienste van de auteur is wel dat hij de romantische dramatisering van R.'s oeuvre en leven weet terug te voeren tot meer aanvaardbare interpretaties. Het werkje besluit met een overzichtelijke tijdstafel.
Tetslaff benadrukt de symbolische taal van de Romaanse kapitelen, tijdens een imaginaire rondreis doorheen Zuid-Frankrijk. ‘Een romaans kapiteel dient niet alleen om “te versieren” of gewoon schoon te zijn. Het moet onderrichten, aandacht vestigen, veredelen, bedreigen, sterken, troosten en nog zo veel meer.’ Daarom wordt de vormentaal ontleed, a.h.w. een romaanse vocabularium samengesteld, zodat de beschouwer-toerist in de geest van deze kunst doordringen kan.
Het Chinese Tanagram of zevenbord is een legpuzzel, bestaande uit zeven stukjes, of basisvormen, die samen een vierkant vormen. Met deze basisvormen kan men eindeloze reeksen figuren (abstracte evengoed als figuratieve) vormen. In dit boekje vinden we al 1.600 voorbeelden. Dit spel, dat wellicht uit de 4e eeuw v. Chr. stamt, en in China ‘slimbord’ wordt genoemd, blijft boeien, en is zeer geschikt om het meetkundig, synthetisch denken te oefenen. Deze DuMontuitgave is tweetalig Duits en Nederlands.
J.F. Du Bois
| |
| |
| |
Wassily Kandinsky, Ecrits Complets, vol. III, textes réunis et présentés par Philippe Sers
Denoël-Gauthier, Paris 1975, 398 pp., geb. FF 95,-
Dit derde deel van Kandinsky's volledige geschriften omvat zijn bedenkingen over toneel, zijn zes theaterontwerpen, en vooral de cursussen van het Bauhaus. Kandinsky was een uitgesproken humanistische kunstenaar; zijn oeuvre evengoed als zijn denken baseerde hij op een onverdroten zoeken naar harmonie. Vandaar de nadruk op het samengaan van kennis en intuïtie. De intuïtie geeft het globaal inzicht, de kijk op het organisme, de innerlijke beleving; de kennis levert de elementen, leert de analyse. Analyse en synthese; en zelfs iets meer: ‘nooit vergeten dat “wat uitgelegd kan worden” niet aan de totaliteit beantwoordt. De intuïtieve benadering bewaren!’ Zo komt men langsheen de analyse tot de kennis van de tekens, de woorden en de syntaxis van de taal. Mundus est fabula = de Wereld is een taal. De wereld spreekt ons over het geestelijke en over de diepte van de menselijke ziel. Kunst kan derhalve voor K. geen politieke doeleinden nastreven; zij wordt dan wel nuttig, maar komt meteen aan haar zending tekort. Ook in zijn onderricht legt K. de nadruk op ‘das Geistige in der Kunst’. Deze geschriften zijn een concrete aanvulling van wat in deel II (1970) werd gepubliceerd: Punkt und Linië zur Flache en de Grammatiek der Schöpfung. Het wachten is nu op de publikatie van deel I. Zo zal de waardevolle, vlotte vertaling van Kandinsky's geschriften in de Franssprekende wereld een grote leemte vullen, en vele misverstanden over de abstracte kunst, over de kunst zonder meer uit de weg helpen ruimen. De degelijke inleidingen van Ph. Sers dragen hier trouwens ook veel toe bij.
J.F. Du Bois
| |
Pierre Levy, Des Artistes et un Collectionneur
Flammarion, Paris 1976, 382 pp.
In Frankrijk komt er haast geen einde aan de oprichting van nieuwe musea en culturele stichtingen: Fernand Léger te Biot, M. Chagall te Nice, Vasarely te Aix en Provence, Fondation Masurel te Rijssel, Fond. Prouvost te Marcq en Baroeul, en nu de Fond. P. Lévy in het oude bisschoppelijk paleis te Troyes. De schenking van de industrieel Lévy omvat een vierhonderd schilderijen getekend Cézanne, Bonard, Braque, Courbet, Degas, Daumier, Derain, La Fresnaye, Robert Delaunay, Dufy, Matisse, Soutine, Modigliani, Rouault, Vlaminck, Vuillard, Rik Wouters Balthus, de Staël. Al wat maar klassiek is uit de école de Paris. In zijn herinneringen vertelt Lévy ons de opbouw, vooral de persoonlijke contacten met de kunstenaars in een reeks flarden van anekdoten en gesprekken. De documenten over en de dialogen met A. Derain (heimelijk door mevrouw Lévy opgetekend) zijn boeiend. De herdruk van de inleidingen op de albums door Lévy uitgegeven, blijven leerrijk, o.m. het essay van Waldemar George over Soutine. Een belangrijke verzameling, die echter niet bepaald andere verzamelingen in waarde overtreft, en waarin haast principieel (misprijzend?) de abstractie ontbreekt. Een aangename lectuur; soms teveel oratio pro domo.
J.F. Du Bois
| |
Miscellanea
Abraham, Peter, Fernfahrten, Neues Leben, Berlin, 1976, 330 pp., DM 9,80 |
Abraham, Peter, Kaspar oder Das Hemd des Gerechten, Neues Leben, Berlin, 1976, 253 pp., DM 6,30 |
Eisma, Dr. D. en L. den Engelse, Het Nederlandse Waddengebied, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1976, 121 blz., f 5,10 |
Herzog, Marianne, Von der Hand in den Mund, Rotbuch Verlag, Berlin, 1976, 107 pp. |
Kohnstamm, Dolf, Het bijzondere van het gewone, Mercis, Amsterdam, 1976, 37 blz., ill. |
Molemans, Jos, Toponymie van Overpelt
Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde, Gent 1976, 407 pp. |
Nijs, Piet, Zoals jij lopen er niet zoveel rond. Een bundel eufemismen
Lannoo, Tielt/Amsterdam 1976, 87 pp., BF 215 |
| |
| |
Pitschmann, Siegfried, Er und Sie
Aufbau Verlag, Berlin 1975, 115 pp., Mark 4,50 |
Reventlow, Else (Hrsg.), Franziska Gräfin zu Reventlow. Tagebücher 1895-1910 (1702) Fischer Taschenbuch Verlag, Frankfurt am Main 1971, 493 pp., DM 9,80 |
Roland, Walter (verz.), Niets dan de waarheid. Vijftien interviews met voormalige leden van de Waffen-SS
Walter Soethoudt, Antwerpen 1975, 128 pp. |
Sarotte, G.M., Comme un frère, comme un amant. L'homosexualité dans le roman et le théâtre américains
Flammarion, Paris 1976, 353 pp. |
Schoon, Simon, Nes Ammin. Een christelijk experiment in Israël, Zomer & Keuning, Wageningen, z.j. (1976), 142 blz., f 13,50 |
Seymus, Fik, Wandelen en... Kruidig Genezen
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 163 pp. (geïll.) BF 295 |
Simons, Ludo, Cultuur en verdraagzaamheid. Blauwdruk voor praktische tolerantie
Lannoo, Tielt/Amsterdam 1976, 98 pp., BF 230 |
Staes, Karel, De vijf jaargetijden
Lannoo, Tielt/Amsterdam 1976, 95 pp., BF 250 |
Strelocke, Hans, Ägypten. Geschichte, Kunst und Kultur im Niltal: Vom Reich der Pharaonen bis zur Gegenwart
(DM Kunst-Reiseführer) DuMont Schauberg, Köln 1976, 402 pp., DM 28,- |
Turner Ettlinger, D.M., British & Irish Orchids (a field guide)
Macmillan Press, London 1976, 141 pp., £4,95 |
Vertalen vertolkt (verhalen over vertalen), Nederlands Genootschap van Vertalers, Amsterdam, 1976, 318 blz. |
Wagner, Richard, Mein Leben
List Verlag, München 1976, 850 pp., DM 39,80 |
Weber, Hans, Bin ich Moses?, Neues Leben, Berlin, 1976, 264 pp., DM. 6,80 |
| |
Werner Keller, Wat gisteren nog als wonder gold
La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, z.j. (1976), 412 pp., f 36,50
Kloptekens, tafeldans, het voorspellen van natuurrampen, vliegtuig- en scheepsongelukken, contacten met overledenen, helderzienden die een misdrijf oplossen waar de politie geen gat meer in ziet, het zijn allemaal verschijnselen van ‘mysterieuze krachten in de mens’ (ondertitel). In hoeverre men er waarde aan moet toekennen is omstreden, hoewel men in dit boek met zijn talloze spannende verhalen er wel in moet geloven. Wie een paar fascinerende avonden wil beleven moet het maar lezen. Wat dergelijke literatuur zo moeilijk te beoordelen maakt, is natuurlijk dat alleen geslaagde gevallen (of wat ervoor door moet gaan) worden gemeld.
Panc Beentjes
| |
S.J. van der Molen, Langs Frieslands Oude boerderijen
Bosch & Keuning, Baarn 1974, 167 blz., vele foto's, f 10,-
Het platteland kent sinds enige jaren een invasie vanuit de steden, waardoor de belangstelling voor het landschap, de natuur en het agrarische bedrijf is toegenomen. De provincie Friesland herbergt binnen haar grenzen naast veel natuurschoon nog veel oude boerderijen, die in ligging, bouw en indeling een afspiegeling vormen van het agrarische bedrijf van weleer. Maar ook hier veel aantasting door de noodzakelijke aanpassingen, door de noodzaak tot economische bedrijfsvoering. Het boekje geeft naast een reeks van routebeschrijvingen een aardige inleiding in de historie en sociaal-economische betekenis van de boerenhoeve van vroeger.
F. Nieuwenhof
| |
Bart J. Bok en L.B. Jerome, De mythe van de astrologie (Objections to Astrology)
Wereldvenster, Baarn, 1976, 51 blz., f 8,50
Prof. B. Delfgauw schrijft een voorwoord bij dit waardevolle boekje. Het opent met de bekende lijst van 192 wetenschapsmensen (vooral Amerikanen) waaronder 19 Nobelprijswinnaars die in 1975 een gezamenlijk manifest
| |
| |
ondertekend hebben in het tijdschrift The Humanist. Daarin betogen ze dat de zogenaamde wetenschap van de astrologie, de sterrenwichelarij dus en speciaal ook het gebruik van horoscopen op een vergissing berust.
Hoe ernstig dit is, laten zij onmiddellijk volgen: In plaats van zekerheid wordt de mensen dus bedrog verschaft. En in plaats van te weten te leven met de onzekerheden van het bestaan, wordt men gelokt in de vlucht naar een valse zekerheid.
Het eigenlijke werkje bestaat uit een bijdrage van onze landgenoot, de sterrenkundige Prof. Dr. B.J. Bok, thans emeritus hoogleraar van de universiteit van Arizona in Tucson, en van L.E. Jerome uit Californië. Men vindt er overtuigende argumenten waarom de astrologie geen waarde kan hebben, maar er wordt ook geschetst hoe U een horoscoop kunt ‘trekken’. Daarvoor gebruiken astrologen de gegevens die sterrenkundigen voor hun eigen werk hebben uitgerekend en combineren ze op hun wijze voor hun doeleinden. Dat ze dus soms hetzelfde zeggen maar soms ook nogal verschillen is begrijpelijk.
Als men het boekje ten einde heeft, blijft een grote bezorgdheid voor dit mensengeslacht, dat zo zorgeloos zijn kostbaarste gaven verkwist, in dit geval de durf, de besluitvaardigheid en de vindingrijkheid en vooral ook de overgave en het vertrouwen die nodig zijn om zich in zijn moeilijkheden te handhaven. En dat in ruil daarvoor zich deze valse munt laat geven.
Jules J. de Kort
| |
Whitney Smith, Spectrum Vlaggenboek
Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1976, 358 blz.; ill., f 85,-
Ze komen veelvuldig voor als friteskraamversiering. Maar ze zijn soms minder onschuldig dan ze eruit zien. De vlaggen van staten, naties en partijen: een hele wereld op zich. Een royale kennismaking met deze wereld van symbolen en kleuren geeft het Spectrum Vlaggenboek. Het eerste deel verhaalt over de ontwikkeling van het vlaggengebruik en geeft de geschiedenis van enkele vlaggen (waaronder onze driekleur) in het bijzonder. De tekst is niet overal even sterk, er ontbreekt iedere literatuurverwijzing en aan een aantal vragen wordt voorbijgegaan. Maar de illustraties zijn verder weergaloos en dat zal voor de gemiddelde lezer alles goed maken. Het tweede deel van het boek geeft een compleet overzicht van alle staatsvlaggen, rijkswapens en standaarden. De informatie is niet uniform; omvang en volgorde verschillen naargelang land. Al met al zal dit wel het meest complete overzicht in zijn soort zijn - en opnieuw: aantrekkelijk door de illustraties. Schoonheidsfoutjes zijn er wel. Zo moet het zijn ‘Philippe’ i. pl. v. ‘Henri’ Pétain (blz. 136) en ‘voorzitter van de bondsdag’ moet worden ‘bondspresident’ (blz. 227). Voorts moge opgemerkt worden dat de struisvogelwaaiers allang door de paus zijn afgeschaft; dat zij bovendien van oorsprong insectenverjagers waren en niet erg vlagachtig genoemd kunnen worden. De Nederlandse vlaggekundige Sierksma heeft voor de vertaling gezorgd en waar nodig voor enige aanpassing. Zou van hem de vergissing stammen Koning Lodewijk Napoleon ‘Souverein Vorst’ te noemen (blz. 263)?
De tekst werd afgesloten op 1 april 1975 en het is interessant te weten dat er al weer het nodige aangevuld zou moeten worden in een politiek voortdurend veranderende wereld. De voor Vietnam nog drie vermelde vlaggen zijn gereduceerd tot één; in Spanje wordt weer een koninklijke standaard gehesen, enz.
Marcel Chappin
|
|