Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Lefebvres tegenstrijdige tegenspraak
| |
Het een of het ander: onvermijdelijke keuze?Laten we iets nauwkeuriger nagaan, waarin deze keuze bestaat. Wat Lefebvre zegt over de godsdienstvrijheid is typerend voor zijn manier van denken, waarmee hij gezagsdragers uit het verleden met het huidige gezag confronteert en zo oproept tot de ‘onvermijdelijke keuze’ tussen de ‘katholieke kerk’, zoals hij die ziet, en de ‘kerk van het concilie’. In een brief aan zijn vrienden en weldoeners (Ecône, 29 juli) schrijft hij: ‘Het recht op godsdienstvrijheid is godslasterlijk, want het dicht God bedoelingen toe, die afbreuk doen aan zijn majesteit, zijn eer en zijn koninklijke waadigheid. Onder dit recht valt ook gewetensvrijheid, vrijheid van denken en alle vrijheden van de vrijmetselarij.Ga naar voetnoot1 De kerk die het houdt bij zulke dwalingen, is schisma- | |
[pagina 196]
| |
tiek en ketters tegelijk. Deze concilaire kerk is dus niet katholiek. Voorzover de paus, de bisschoppen, priesters of gelovigen deze kerk aanhangen, scheiden ze zich af van de katholieke kerk...’. Hier schijnen we dus werkelijk bij het voor Lefebvre beslissende punt te zijn. Wat te denken van dit alternatief, hier de godsdienstvrijheid van het concilie, daar de leer van vroegere pausen? Ten eerste: Dat zich hier een moeilijkheid voordoet voor degene, die boven alles de continuïteit in de kerk als een waarde op zich beschouwt, kan toegegeven worden. De moeilijkheid werd echter op het concilie beslist onder ogen gezien. Men heeft zich ermee beziggehouden, zoals uit ieder diepergaand commentaar op de geschiedenis van het dekreet,Ga naar voetnoot2 bij nader toezien zelfs uit het dekreet zelf blijkt. Aan het einde van het voorwoord (nr. 1), dat speciaal werd opgesteld om rekening te houden met de bezwaren, leest men enerzijds wat van de overgeleverde leer onaangetast blijft, anderzijds in welk opzicht de leer wordt voortgezet: onaangetast blijve de ‘morele plicht van de mensen en van de verschillende samenlevingen tegenover de ware godsdienst en de ene kerk van Christus’, voortgezet worde de leer van de ‘nieuwere pausen’ over de onaantastbare rechten van de menselijke persoon, alsook hun leer over de iuridische inrichting van de maatschappij. Dat betekent in concreto, dat er al vóór het concilie op grond van een uitgebreide praxis en ervaring ontwikkeling geweest is in de leer, en wel ten aanzien van de uitgangspunten van de door het concilie verkondigde leer en wat met deze leer samenhangt. De vraag is alleen wèl, of vooral de sociale encyclieken van de pausen, van wie hier sprake is, in hun hier aangeduide leerstellig gehalte (waarde van de persoon) in de kringen, waar Lefebvre uit voortkomt, ook maar enigszins bekend zijn. Men hoeft daarvoor slechts te herinneren aan voorbeelden, die juist uit Lefebvres land van herkomst (Noord-Frankrijk/Rijssel) gemeld worden, waar door de ondernemers de afkondiging, maar nog sterker de toepassing van de encyclieken ‘Rerum Novarum’ en ‘Quadragesimo Anno’ zwaar bedreigd en onderdrukt werden. | |
[pagina 197]
| |
Nieuwe ervaringen bepalen nieuwe probleemstellingenTen tweede: van een echte tegenspraak kan slechts sprake zijn, als de probleemstellingen en de historische kontext, waaruit ze geboren zijn, overeen zouden komen. De door Lefebvre gebruikte teksten waren algemeen tegen het ‘liberalisme’ en in het bijzonder tegen de ‘onverschilligheid’ ten opzichte van alle godsdiensten (indifferentisme) gericht. Hun kontext was die van een strijd- en revolutietijd met een sterk antiklerikaal karakter enerzijds, van de nog bestaande verwevenheid van pauselijk ambt met politieke macht (kerkelijke staat) anderzijds. Lefebvres ‘kroongetuigen’-teksten stammen uit de encycliek ‘Mirari vos’ van 1832 en uit de ‘Syllabus’ van 1864. Op de voorgrond staat voor het tweede Vaticaans concilie het ‘bij de mensen van onze tijd’ gegroeide ‘bewustzijn’ van de ‘waarde van de menselijke persoon’ (Dignitatis humanae personae: zoals bekend zijn dat de beginwoorden), evenals de eis tot ‘iuridische inperking van openbare machtsuitoefening’. De ervaring met de totalitaire staatsvormen ligt daaraan ten grondslag. Juist op dit punt werd ook bij de persconferentie de aandacht gevestigd. Maar dat een dergelijke ervaring (communisme, nazisme) de probleemstelling beslissend kon veranderen, wilde Lefebvre niet toegeven: naar zijn mening stonden de theologische principes over de verhouding tussen kerk en staat sinds jaar en dag vast, zoals hij ze in zijn tijd geleerd had uit een boek over het publiek recht der kerk, een uitgave van de Gregoriana, de pauselijke universiteit. Ten derde: in de zin van Lefebvres definitie ‘traditie = onfeilbaar leergezag’ zou men zich af moeten vragen, of over de verhouding kerk-staat ooit ook maar iets ‘onfeilbaars’ werd afgekondigd of afgekondigd kon worden. Is dit niet uitgesproken een in het oogspringend voorbeeld van een wezenlijk met de historische gegevenheden verbonden en zich noodzakelijk veranderend gegeven? Is een blik op de pauselijke uitspraken, die met de feodale maatschappijstructuur van de Middeleeuwen verweven zijn, op zich al niet een aanwijzing, dat zij historisch bepaald en van voorbijgaande aard zijn? Als echter naar afzonderlijke veroordelende zinnen wordt verwezen kan men zich nog eens afvragen waar ze precies tegeningaan (bijvoorbeeld het met ‘indifferentisme’ verbonden propageren van gewetensvrijheid). Hun positieve inhoud daarentegen blijft vaak veel onduidelijker. | |
Continuïteit en discontinuïteit in de heilsgeschiedenisTen vierde: na het evangelie kan er voor de kerk niet alleen maar continuïteit zijn. Waar bleef anders de aanleiding tot die ‘boete’, die overeenkomstig de eenstemmige teksten van het Nieuwe Testament zowel ‘ommekeer’ als ‘inkeer’ betekent? Waar bleven de nieuwe initiatieven, waarvan de heilsge- | |
[pagina 198]
| |
schiedenis van het oude verbond (profeten, Cyrus enz.) leeft en waarop ook het godsvolk van het nieuwe verbond (stichting van ordes, kerkhervormingen) is aangewezen?Ga naar voetnoot3 Misschien moet men het concilie juist verwijten, dat het gezien de genoemde minderheid de noodzakelijke discontinuïteit onvoldoende duidelijk heeft aangegeven en gethematiseerd. In ieder geval werd een verzoek, de nieuwe uitspraken over de godsdienstvrijheid met de vroegere pauselijke veroordelingen (in de zin van een voorgespiegelde continuïteit) in overeenstemming te brengen, afgewezen. De tekst van de verklaring komt in nr. 12 op het probleem terug. Daar is enerzijds sprake van de trouw van de kerk aan de waarheid van het evangelie, inzoverre deze het principe van de religieuze vrijheid ‘overeenkomstig de menselijke waardigheid en Gods openbaring’ ziet en inzoverre deze de leer bewaard en overgeleverd heeft. Anderzijds luidt de tekst dan: ‘Zeker is nu en dan in het leven van het volk Gods op zijn pelgrimstocht - door de wisselende lotgevallen van de menselijke geschiedenis - een handelwijze voorgekomen, die weinig gemeen had met de geest van het evangelie, ja zelfs daarmee tegenstrijdig was’. Hoe algemeen, hoe aarzelend, zo niet wegmoffelend deze zin ook geformuleerd mag zijn: het toegeven van een institutioneel te verstane verkeerde praxis moet niet over het hoofd gezien worden. Voor wie verder leest, wordt het zelfs nog enigszins verduidelijkt (al ontbreekt dan de naam inquisitie en de verwijzing naar folteringen). Daar staat namelijk, dat de (met deze praxis in strijd zijnde) ‘leer’ der kerk desondanks de tijden heeft doorstaan, dat namelijk ‘niemand tot het geloof gedwongen mag worden’. Ten vijfde: wie - op de achtergrond van de evangelische oproep tot boete en een permanente of acute taak tot hervorming - vooral de discontinuïteit waardevol acht, zal ook bij het concilie en zeker waar het de godsdienstvrijheid betreft, juist daarop nadruk leggen. Er waren auteurs genoeg, die nadruk legden op verbetering en het bewust afwezen, dat in dit geval continuïteit aangetoond wordt, en dan is het alleen maar konsekwent om het zgn. ‘authentieke’ leergezag voor te rekenen, dat het niet onfeilbaar is. Men kan niet ontkennen, dat (waar sprake is van ‘een gebeurtenis’) ook de verslaggeving over het concilie, die wilde aantonen dat er werkelijk iets ‘aan de hand was’, de discontinuïteit op niet mis te verstane wijze aan het licht heeft gebracht. Men moet zich er niet over verbazen, dat dergelijke ‘getuigen’ van | |
[pagina 199]
| |
het concilie door de voorvechters van de continuïteit nu als ‘getuigen à décharge’ naar voren worden gehaald. Ten zesde: wie voorstander is van de discontinuïteit in de extreme vorm van Lefebvre moet op zijn minst het bewijs leveren dat er, als zijn conclusie zo luidt, van afvalligheid sprake moet zijn. Maar als Lefebvre het van de ene kant afwijst, dat de kerk op welke manier dan ook op zij- en dwaalwegen terecht zou kunnen komen en zich dienovereenkomstig in de zin van het concilie zou moeten bekeren, is het daarmee tegenstrijdig, dat hij in een handomdraai nou net deze kerk van het concilie afvalligheid verwijt en nu van haar verwacht dat zij zich en bloc bekeert tot zijn positie van vóór het concilie. Ten zevende: achter de keuze (‘het een of het ander’) van Lefebvre staan waanideeën over vijanden. Op de eerste plaats de Franse revolutie en de katholieke liberalen uit de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot4 Die waanidee heeft zich zozeer van hem meester gemaakt, dat hij het hele concilie ervan bezeten acht. De drie leuzen ‘vrijheid, gelijkheid, broederschap’ vindt hij terug in de godsdienstvrijheid, in de collegialiteit van de bisschoppen en in het oecumenisme van het concilie. Hij draagt deze vijandwaan echter niet alleen overal met zich mee, hij kweekt ze ook bij wie naar hem luisteren, en wel met een welhaast fantastisch ‘samenzweringsverhaal’. In dat verhaal zouden de vrijmetselaars al in de eerste helft van de vorige eeuw (1844) een ‘tot in details uitgewerkt programma: hoe de kerk te verwoesten’ ontworpen hebben: het concilie had dit programma dan verwezenlijkt, en wel op grond van een ‘geheime voorbereiding’ van de kardinalen van de ‘beide Rijnoevers’ (van Lyon tot Wenen!). Deze ‘Rijnbond’ zou dan als ‘europese alliantie’ het concilie ondergraven c.q. met ‘een gewelddadige ingreep’ veroverd hebben. Over dat hele fantastische verhaal, dat Lefebvre uitgerekend in zijn Zwitserse voordrachten (februari 1976 in Zürich, Basel, St. Gallen en Luzern) ten beste heeft gegeven, en die door het orgaan van de omroep ‘Vox Fidei’ (‘stem des geloofs’, maart 1976) tot overmaat nog schriftelijk werd verspreid, kunnen wij in deze kontext maar één ding zeggen: juist wat betreft de godsdienstvrijheid slaat het de plank mis, alleen geografisch al. Want de mensen die hun krachten daarvoor inzetten en zich zelfs opofferden, kwamen niet uit Europa, maar uit Amerika. Herinneren aan de namen van kardinaal Ritter (Saint Louis) en pater J.C. Murray S.J. | |
[pagina 200]
| |
zij hier voldoende. Wat Lefebvre in die voordrachten over het concilie ten beste heeft gegeven, tart elke beschrijving: het kon alleen serieus genomen worden door mensen die geen notie hebben, wier onwetendheid over de feitelijke gang van zaken en voorgeschreven procedures bij het concilie door Lefebvre schaamteloos uitgebuit werd. Dat er echter altijd iets van blijft hangen, kan men zelfs tot bij de critici van Lefebvre zien gebeuren. Het bewijst alleen maar wat kardinaal Garonne onlangs zei: ‘die mensen weten niet half, wat het concilie is’. Daarom moeten we misschien nog eens apart terugkomen op Lefebvres bron: de Franse uitgave van Wiltgens ‘de Rijn mondt uit in de Tiber’. De auteur van de oorspronkelijk Engelse uitgave heeft al laten weten, dat hij door Lefebvre onjuist wordt weergegeven. | |
Nieuwe kans voor de grondinspiratie van het concilieEerst echter is het de vraag, of niet het moment is aangebroken - in Frankrijk gaat dit al gebeuren - om uit de nood een deugd te maken en gelovigen zowel als priesters met nieuw élan bekend te maken met het gebeuren van het concilie. Met een simpel appèl op gehoorzaamheid is de zaak niet afgedaan.Ga naar voetnoot5 En zich beangst op de vlakte houden en zo min mogelijk spreken van hetgeen op het concilie juist werd aangevallen, helpt al helemaal niet. Men moet zich integendeel uitdrukkelijk en overtuigend uitspreken vóór de grondinspiratie, vóór de beslissende inzichten en oproepen en vooral ook via de massamedia profiteren van de conflictsituatie, om in grotere kring toegang te verschaffen tot het ‘nieuwe denken’, als hulp voor geloven in deze tijd. Het is een oproep aan iedereen, bisschop, priester of leek, om zich te laten uitdagen en het bewijs te leveren, dat de kerk van het concilie - volgens de overeenkomstige verklaring van haar beide pausen Johannes en Paulus - zowel in ruimte als in tijd de wijsheid van echte katholiciteit, de verscheidenheid in de eenheid belichaamt, en dat ze, om haar ‘identiteit’ te bewaren, d.w.z. de eenheid in deze verscheidenheid, alleen behoefte heeft aan het vreugdevolle getuigenis van een gemeenschapelijke hoop en een ‘voor allen openstaande’ liefde, niet aan waan-vijanden, om zich ervan af te sluiten.
Toen de vragenstellers begonnen aan te dringen, werd de persconferentie in Ecône door een soort opzichter met adelaarsblik, in toog en wel, onverhoopt afgebroken. Lefebvre meende tenslotte, dat er maar ‘een enkel woord’ van | |
[pagina 201]
| |
de paus nodig was, ‘in het kader van het pluralisme van deze tijd’, om het ‘experiment van de traditie’ te wagen. Dat experiment houdt echter in, deze traditie tot de enig ware te verklaren, elke andere uit te sluiten en te veroordelen. Zoals Lefebvre voor zichzelf aanspraak maakt op gewetensvrijheid om haar precies af te wijzen, zo ook op pluralisme, om het aan de kaak te stellen. Bij de uitgang van het seminarie van Ecône kon men zich nog van enige geschriften voorzien. Boeken waren er alleen deze twee: ‘Le Libéralisme Catholique’ en ‘Le Libéralisme est un péché’ (het liberalisme is zonde). Beide gaan over de vorige eeuw. Vooral het tweede wakkerde destijds de strijd aan onder de Franse katholieken. Het werd in 1884 uitgegeven. Is het wel de moeite waard om 90 jaar later de oude twisten op te rakelen en daarvoor in de hele wereld jonge mensen te werven? De nieuwste brochure, die naast deze boeken lag, heet ‘Ecône, portes ouvertes’ (Ecône, open deuren) en laat zien, hoe de vriendelijke vaderfiguur Lefebvre de smalle ingang van het seminarie half open houdt. Maar als je de brochure openslaat, vind je na een eerste stukje ‘wat is Ecône?’ meteen een tweede: ‘de crisis van de kerk - de vijand is ter plaatse’. De identificaties met de duivel worden ook achter de ‘open deuren’ voortgezet. Open, vraag je je af, voor wie, open waarvoor? |
|