| |
| |
| |
Boekbespreking
Ingezonden boeken vooraan in elke rubriek vermeld, worden later besproken naar mogelijkheid.
| |
Gedragswetenschappen
Foucault, Michel, Geschiedenis van de waanzin
Boom, Meppel 1975, 292 blz. |
Ivey, Allen E., Helpen en vormen door microcounseling
(Proces-materiaal) H. Nelissen, Bloemendaal 1976, 204 blz., f 27,50 |
Lakin, Martin, Sensivity training
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 323 blz., f 29,50 |
Domkes, Frank R., Handboek voor gesprekstraining
Boom, Meppel 1976, 315 blz., f 38,50 |
Perls, Frederick S. e.a., Gestalt is
Boom, Meppel 1976, 256 blz., f 29,50 |
| |
Renée Daems, Dag mens, dag blije mens!
Lannoo, Tielt 1976, 157 pp., geïll., BF 325
Renée Daems verzamelde reacties op haar vraag in de krant: ‘Schrijf me eens over je gelukkige momenten.’
Hoe moet je nu een boek als dit voorstellen? Mag je zonder meer ‘lezen’ aanbevelen en over de zwakke kanten heenstappen? Mag je er je neus wat voor ophalen, zoals bepaalde recensenten deden, blijkbaar uit vrees om voor naïef aangezien te worden of gewoon omdat ze in een tijd leven waarin zoveel kniezend geschrijf in is en een aantal bladen het niet kan stellen zonder betaalde zuurpruim?
Laten we dit zeggen: doe je keuze uit deze bundel, oordeel zelf of er onbetekenend opvulsel steekt in woord en beeld, maar gooi het kind niet met het badwater weg; doe je voordeel met de hard-gewonnen vreugde en glimlach om de jonge romantiek.
G. Boeve
| |
Alfred Stelter, Genezen door PSI
Fontein Folio, De Bilt 1975, 293 blz., f 29, - (uit het Duits 1973)
De schrijver is professor aan de Technische Hochschule van Dortmund. Hij reisde naar Amerika, de Sovjet-Unie en vooral de Filippijnen voor het meemaken van bijzondere geneeswijzen. Het meest frappant en het frequentst treffen we aan de z.g. mediamieke operaties. Daarbij wordt - meestal uit de buik - materiaal verwijderd, dat in één geval geidentificeerd zou zijn als geautolyseerd darmweefsel. De schrijver kiest voor de veronderstelling van het bestaan van ‘energielichaam’ (astrale, ‘od’) dat ook de z.g. aura veroorzaakt en omgezet zou kunnen worden als bio-in ectoplasma en in psychische energie.
Hij legt verband met de acupunctuur en telekinese. Telepathie is niet bio-elektrisch, althans in de vele Russische experimenten (!) wordt deze door lood niet afgeschermd. Proscopie wordt niet besproken, maar dat zou dan weer nieuwe hulphypothesen nodig maken.
De litteratuur van 360 nummers bevat geen enkel artikel uit een medisch tijdschrift en het boek geen enkel medisch uitvoerig onderzocht en beschreven ge- | |
| |
val Dat psychische invloeden van de patiënt of een ander zeer sterk invloed kunnen hebben op ziekte en genezingsprocessen is inmiddels al lang aangetoond. Dat het bij de vele hier beschreven gevallen om een heel nieuw werkingsprincipe moet gaan, wordt m.i. daarentegen in dit boek niet aangetoond.
J.H. van Meurs
| |
Soc. Wetenschappen
Beckerman, Wilfred, Leve de welvaartsmaatschappij
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 260 blz., f 9,50 |
Berends, Helena, Moeder doet alles gratis voor niets
Katernen 2000, Amersfoort 5/1976, 24 blz., f 3,50 |
Debord, Guy, De Spektakelmaatschappij
Wereldvenster, Baarn 1976, 139 blz., f 18,50 |
DIC map 59, Militarisme, documentatie over tendensen tot vermilitarisering van de samenleving
De Horstink, Amersfoort 1976, 136 blz., f 15,90 |
Doel, Hans van den, Lastig links
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 166 blz., f 11,- |
Garbutt, John en Hans Linneman e.a., Mensen tellen
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 352 blz. |
Grossman, Gregory, Economische stelsels
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 272 blz., f 9,50 |
Konter, J.H., Ideeën en idealen in ontwikkelingssamenwerking
H. Nelissen, Bloemendaal 1976, 198 blz., f 17,50 |
| |
W.F. Wertheim, Elite en massa; een bijdrage tot ontmaskering van de elitewaan
(Kritiese bibliotheek) Van Gennep, Amsterdam 1975, 264 blz., f 19,50
Wertheim verzet zich in zijn publikatie tegen de gangbare en vaak impliciet aanwezige uitgangsstelling dat sociale verandering, vernieuwing en creativiteit exclusief te danken zouden zijn aan elites. Dit uitgangspunt is trouwens niet alleen gereserveerd voor de behoudende denkers, ook de marxisten-leninisten zijn elitisten. Wertheim onderkent een emancipatieproces dat zich uit in een overbrugging van de kloof tussen de elites en de massa, dit proces vindt hoofdzakelijk plaats in de Volksrepubliek China. Wertheims positieve waardering voor de Chinese maatschappelijke experimenten hebben hem de woede van enkele recencenten en collega's bezorgd, een woede die zich echter vaak emotioneel en niet feitelijk liet funderen. Maar een dergelijk lot is vaak meer onafhankelijke denkers beschoren geweest. Het is tenslotte moeilijk verteerbaar dat vernieuwingen niet vanuit het culturele centrum (inclusief de Sovjet-Unie) maar vanuit de Derde Wereld (met name China) schijnen te komen.
F. Nieuwenhof
| |
Hans Bouma, Wouter van Dieren, Brief aan de kerken: Milieu-verwoesting of feestelijk leven
met commentaar van de sectie voor sociale vragen van de Raad van Kerken in Nederland en repliek van de schrijvers Wereldvenster, Baarn 1975, 29 blz.
De brief van de schrijvers stemt tot nadenken over onze opvatting van welvaartsstaat (of de fictie) en de rol die de kerken spelen bij het instandhouden van onze consumptie-samenleving.
Versobering en solidariteit dienen in de toekomst elementen te zijn die binnen de kerken in Nederland het christenzijn dienen te beheersen. De repliek op deze hartekreet van de schrijvers is nuchterzakelijk: komt er wel een feestelijk leven wanneer wij ons ontdoen van de materiële halfgoden? En de sectie ‘sociaal’ van de kerken voegt daar nog aan toe: ‘Het zelfde kun je in andere kringen ook horen. Als we het kapitalisme weggebannen hebben, dan komt het paradijs op aarde. Daarmee gaan we aan de hardheid van onze harten voorbij.’ Kortom, een interessante discussie!
F. Nieuwenhof
| |
René Berger, La télé-fission. Alerte à la télévision
(Collection ‘Synthèses Contemporaines’) Casterman, Tournai 1976, 212 pp., BF 325
S., vooral bekend als estheticus, heeft
| |
| |
originele en boeiende ideeën over het tv-medium. Hij formuleert ze bovendien op aangename en vlot-leesbare manier. In post-McLuhan-iaans perspectief, verzet hij zich tegen de gangbare opinies van de communicatiespecialisten en pleit hij voor een meer ‘gemeenschappelijk’-gebonden benutten van het medium. Pertinent lijkt mij dat hij het informatiemedium ontdoet van heel wat bijkomende, uit de traditionele culturele hoek ontspruitende, opvattingen en connotaties. Hij probeert - niet zonder succes, maar naar mijn gevoelen te oppervlakkig - het milieu te schetsen waarin de tv zich ontplooit en waar het tv-medium zelf de motor van is. Vele inzichten en ideeën zijn een verdere uitdieping waard. Bij Berger blijven ze echter alle een beetje in een consequentloos essayistische sfeer hangen.
Eric De Kuyper
| |
Helmut Klages, Geschichte der Soziologie
München 1972, Band 3, 208 pp.
Heinz Hartmann, Empirische Sozialforschung
München 1972, Band 2, 240 pp.
Dieter Claessens, Rolle und Macht
München 1970, Band 6, 200 pp.
Juventa Verlag, per deel DM 16, - en DM 12,-
De uit 15 delen bestaande serie: ‘Grundfragen der Soziologie’ geeft een goede en gedegen inleiding in de problematiek en de werkwijze van de sociologie als wetenschap en maatschappelijke oriëntatie. Deel 3 biedt naast een historisch overzicht van het Europese sociologische denken ook een nadere beschouwing van enkele kernproblemen binnen de huidige sociologische denkwijze. Deel 2 geeft een overzicht van de empirische benaderingswijze in de sociologie en tracht een aantal misverstanden uit de weg te ruimen die veelal bij critici van deze methode aanwezig zijn. In deel 6 wordt het gangbare begripsmatige instrumentarium ter analyse van de maatschappelijke rol van de mens kritisch beschouwd en geplaatst tegen de achtergrond van de maatschappelijke betekenis daarvan.
F. Nieuwenhof
| |
Geschiedenis
Kallner, Rudolff, Herzl und Rathenau
Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1976, 446 pp., DM 39,- |
| |
Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, nrs. 1, 2, eerste jaargang
Uitgave: Nederlandse Vereniging tot beoefening van de sociale Geschiedenis (NVSG); abonn. f 20, -; per nummer f 9,50
Dit nieuwe tijdschrift is een voortzetting van het Mededelingenblad van de Sociaal-historische Studiekring, die zich sinds 1967 omvormde tot de Nederlandse Vereniging tot beoefening van de Sociale Geschiedenis.
De naamsverandering betekende ook heroriëntatie op het arbeidsterrein. Sociale Geschiedenis wordt nu opgevat als de geschiedenis van sociale structuren en processen, de ontwikkeling van klassen, standen en andere sociale groepen in hun onderlinge verhoudingen inclusief vormen van sociaal bewustzijn, sociale bewegingen en personen die in deze bewegingen een rol hebben gespeeld. De eerste twee afleveringen van het tijdschrift laten tot nu toe nog een voortzetting zien van het soort publikaties uit het vroegere Mededelingenblad. De nadruk valt nog steeds op de arbeidersbeweging.
Zo bevat het eerste nummer artikelen over de Sociaal Democratische Bond, het socialisme in Maastricht tussen 1884 en 1894 en een polemiek over ‘klassen en klassebewustzijn’. Het tweede nummer bevat o.m. een interessante bijdrage over de werkgevers en werknemers in de Rotterdamse haven. Gezien de belangstelling voor de sociale geschiedenis op dit moment en de taakstelling die de NVSG op zich heeft genomen en de eerste publikaties, verdient het blad een grote oplage en een zeer brede verspreiding.
F. Nieuwenhof
| |
A.J. Forey, The Templars in the ‘Corona de Aragón’
University of Durham Publications Oxford University Press, London 1973, 498 pp., £8.50
De bespreking van dit boek uit 1973
| |
| |
komt laat, daar het eerst laat onder de aandacht van deze recensent kwam en pas laat in 1975 bij hem op tafel. Des te aangenamer is het om al meteen in deze eerste regels te kunnen zeggen, dat het om een zeer belangrijke studie gaat, die gebaseerd is op direct onderzoek van duizenden documenten (manuscripten), waarvan de inhoud, op die momenten waarop niet met zekerheid een duidelijke uitspraak kan worden gedaan, met voorbeeldige omzichtigheid wordt geïnterpreteerd. De lectuur van dit werk is niet direct eenvoudig: de schrijver heeft geen behoefte om zijn moeilijke materiaal anders te presenteren dan het is en verder is de hoeveelheid van dit materiaal dermate groot en gedetailleerd, dat men zich moeilijk een andere dan zakelijke presentatie kan voorstellen. Dat betekent overigens geenszins dat het om een droge catalogus van feiten zou gaan, want de heldere ordening van zijn materiaal en de wijze waarop hij er zijn conclusies uit trekt, zijn de factoren waarmee Dr. Forey de aandacht van zijn lezer geboeid houdt.
De Corona de Aragón, die in de titel vermeld staat, was het territoir dat vanaf de helft van de twaalfde eeuw gevormd werd door de aaneenvoeging door huwelijk van het koninkrijk Aragón en het principaat Catalonië, waar tijdens de Herverovering van Spanje op de Moren in 1238 Valencia met een groot omliggend gebied aan werd toegevoegd, nadat in 1229 Mallorca in handen van Jaime el Conquistador gevallen was. De periode die het boek bestrijkt, is die vanaf de oprichting van de Orde der Tempeliers in Jeruzalem eind 1119 of begin 1120 tot 1330, laatste datum die besproken wordt in het werk. Voornamelijk wordt echter behandeld de spanne vanaf 1131, jaar waarin volgens een eerste, volkomen betrouwbaar document de Tempeliers in Spanje aanwezig bleken te zijn (vanaf 1128 waren zij al op het schiereiland) op hun zoeken naar beschermheren, en 1312, toen Clemens V tijdens het Concilie van Vienne de Orde ophief, jaartal waarna volgens de auteur het moeilijk is een indruk te krijgen van het verdere leven van de Tempeliers in het bestudeerde gebied. Tussen deze twee termini zit een stuk Middeleeuwse geschiedenis in een deel van Spanje, dat minder te maken heeft met ridderlijkheid dan met instituties en sociale en economische, en evenzeer politieke, geschiedenis. Een aantal titels van hoofdstukken geeft dit duidelijk aan: ‘Expansion (i): The Reconquest and the Growth of Property’, twee hoofdstukken gaan over ‘Rights and Privileges’ - het ene met als ondertitel ‘Secular’, het andere ‘Ecclesiastical’ - en verder is er een over ‘The Exploitation of Property’.
Oorspronkelijk gesticht om pelgrims op hun weg naar Jeruzalem te beschermen, groeide de orde uit tot een belangrijke macht in de Corona de Aragón. Deze expansie dankte zij enerzijds aan de steun die zij van de pausen ondervond, anderzijds aan die van de vorsten van Aragón, toen zij, al was het na aarzeling, overging tot steunverlening bij de terugverovering van Spanje op de Moren; na aarzeling, omdat de Orde bepaald niet opgericht was met militaire oogmerken in de zin van offensieve activiteiten. Zo is het duidelijk dat zij een groot spiritueel prestige paarde aan een bijzondere vertrouwenspositie bij de wereldlijke vorsten en aldus van grote betekenis kon worden in het genoemde gebied, hetgeen op zijn beurt weer aanleiding werd tot wantrouwen en ten slotte opheffing en vervolging van de zijde der vorsten.
Vestiging, bloei en neergang van de Tempeliers in de Corona de Aragón worden minutieus en in de totale context van de tijd gevolgd. Een aantal appendices, die van uitzonderlijk belang zijn voor onderzoekers, besluit het werk: een van in het Latijn gestelde documenten (een anthologie van wat dr. Forey onder ogen heeft gehad), die velerlei aspecten van de activiteiten van de Orde belichten; een lijst van namen van hoogwaardigheidsbekleders en hoofden van de verschillende conventen in de Kroon van Aragón, met vermelding van de periode (maand en jaar) waarin zij hun functies uitoefenden; een lijst van dependances van conventen; een lijst met nauwkeurige beschrijving van op documenten van de Orde gebruikte zegels. Ten slotte, een bibliografie en een uitgebreid register.
J. Lechner
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Améry, Jean, Hand an sich legen - Diskurs über den Freitod
Edition Alpha, Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1976, 129 pp., DM 16,90 |
Balibar, Etienne, Sur la dictature du prolétariat
(Théorie) Maspéro, Paris 1976, 289 pp. |
Lecourt, Dominique, Lyssenko. Histoire réelle d'une ‘science prolétarienne’
(Théorie) Maspéro, Paris 1976, 257 pp. |
Thoenes, Piet, Van wetenschap tot utopie
Boom, Meppel 1976, 222 blz., f 26,50 |
Waisman, Friedrich, Logik, Sprache, Philosophie
Reclam, Stuttgart 1976, 662 pp., DM 19,80 |
| |
Sef Kicken, Alternatieve wetenschap. Op het spoor van nieuwe paradigma's
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1975, 211 blz.
Onder het motto ‘op het spoor van nieuwe paradigma's’ (ondertitel van het boek) gaat de auteur op zoek naar wat er thans aan alternatieven reilt en zeilt op het gebied van de natuurwetenschappen, de psychologie, de sociologie, de geneeskunde en de techniek. Vanzelfsprekend kunnen zo vele alternatieven op zovele gebieden van wetenschap nauwelijks meer dan gesignaleerd worden, en wordt de lezer naar de vrij uitvoerige literatuur verwezen. Al erkent de auteur dat een aantal alternatieve benaderingen nog hun deugdelijkheid moeten bewijzen, toch verdedigt hij vooral in de natuurwetenschappen en de psychologie bepaalde alternatieven die m.i. heel wat kritischer beoordeeld dienen te worden en voor andere interpretaties vatbaar zijn. Ook alternatieve wetenschap moet wetenschap blijven: moet op zulke wijze worden geformuleerd dat ze verifieerbaar of falsifieerbaar is.
Deze inventaris van alternatieven wordt ingeleid door een cultuurhistorisch overzicht, dat de noodzaak van alternatieven moet aantonen, en afgesloten met een min of meer hypothetisch en synthetisch ontwerp van een nieuw wereldbeeld, vnl. geïnspireerd door de Amerikaanse filosoof Oliver Reiser. Ik moet bekennen dat ik het enthousiasme van de auteur voor deze filosoof niet kan delen. Wel bewijst deze slotbeschouwing dat het ten slotte om meer gaat dan om alternatieve vormen van wetenschap: nl. om een alternatieve zienswijze van filosofische aard op heel het wetenschappelijk bedrijf als zodanig.
H. Jans
| |
F. Nietzsche, De vrolijke wetenschap
Arbeiderspers, Amsterdam 1976 (vert. P. Hawinkels), 270 blz., f 24,50
Deze vertaling van Die fröhliche Wissenschaft is bijna volmaakt te noemen. De taal en stijl zijn buitengewoon fraai, en voor vrijwel alle problemen heeft de vertaler elegante oplossingen gevonden. Alleen is de vertaling van ‘Erkenntnis’ in ‘perceptie’ niet erg gelukkig. ‘Perceptie’ heeft een te technische klank en bovendien doet het aan de notie van het oorspronkelijke woord te kort. De beide alternatieven die Hawinkels een enkele keer hanteert: ‘doorzicht’ (221) en met name ‘inzicht’ (192) lijken mij zeer geschikt.
Ger Groot
| |
Chögyam Trungpa, Geestelijk Materialisme
J.H. Gottmer, Haarlem 1975, 204 blz., f 14,90, BF 247
Deze vertaling van een serie conferenties over het ‘geestelijk pad’ heeft m.i. vooral zijn waarde in de titel. Onder geestelijk materialisme verstaat S. het voeden van eigen liefde met behulp van geestelijke middelen. De goeroe noemt zijn benadering ‘klassiek boeddhistisch’, maar kenners van het Boeddhisme zijn met deze algemeen gehouden inleidingen weinig gebaat, terwijl de uiteenzettingen voor niet-ingewijden veel te vaag blijven. Moeilijke kwesties als het verliezen van het zelf en tegelijk benadrukken dat je toch vooral jezelf moet zijn, worden niet verhelderd. In de Joods-Christelijke traditie kan men spreken van zelfzuchtige liefde en eigenliefde. Misschien zou de aanwezigheid van de goeroe hier helpen, maar dan is alleen horen zinvol, zeker niet vertalen bij afwezigheid.
J.H. Nota
| |
| |
| |
Voltaire, Filosofisch woordenboekje
Arbeiderspers, Amsterdam 1975, 166 blz., f 18,50
De reden waarom Voltaire dit werkje ‘Dictionnaire philosophique’ noemt, zal wel geweest zijn dat hij een titel als ‘Theologisch woordenboek' of Dictionnaire van de moraal’ nooit aanvaard zou hebben; hijzelf was veel te fel op zaken die Kerk, Bijbel en geloof betroffen. In die hoedanigheid is hij ook bij velen bekend geworden én gebleven. Op enkele tijdgebonden passages na is heel het filosofisch woordenboekje, dat in juni 1764 voor het eerst verscheen, nog bijzonder actueel, levendig en vlijmscherp geschreven. Wanneer Voltaire vandaag in deze wereld zou terugkeren zou nog weinig van zijn activiteit aan betekenis hebben ingeboet, terwijl hij anderzijds veel heeft bijgedragen aan onze moderne democratie. Het nawoord van de vertaler (pp. 160-165) vat dit alles bijzonder goed samen.
Panc Beentjes
| |
Karl-Otto Apel, Der Denkweg von Charles S. Peirce. Eine Einführung in den amerikanischen Pragmatismus
(Suhrkamp Taschenbuch Wissenschaft) Suhrkamp Verlag, Frankfurt a/M. 1975, 371 pp., DM 14,-
In 1967 en 1970 verscheen bij dezelfde uitgeverij een selectie teksten van C.S. Peirce, ingeleid door K.O. Apel; deze inleiding ligt nu voor ons als een autonome monografie, ontwikkelingsgeschiedenis van Peirce's denkweg. (De teksten van Peirce worden binnenkort opnieuw uitgegeven.) Zonder al te veel vulgariserende bekommernissen (een constatatie, geen kritiek) probeert Apel een beetje orde te scheppen in de chaos van dit verward-boeiende oeuvre. Zo erg is hij bekommerd om de draadjes uit elkaar te houden, dat hij, naar mijn gevoelen, al te vaag de uitlopers van Peirce's denkactiviteit in de hedendaagse filosofie en semiologie schetst. Ook schijnt hij vaak door bepaalde accentueringen ‘geobsedeerd’, maar dit is misschien een verschijnsel van voorbijgaande aard i.v.m. de Peirce-studie. ‘Verklaren’ en ‘verdedigen’ liggen hier nog zeer sterk naast elkaar!
Eric De Kuyper
| |
Theologie
Albrecht, Carl, Psychologie des mystischen Bewusstseins
Matthias Grünewald, Mainz 1976, 264 pp., DM 32,- |
Koyama, Kosuke, Creatieve theologie
Gooi & Sticht, Hilversum 1976, 203 blz., f 22,50 |
| |
Hans Urs, von Balthasar e.a., Diskussion über Hans Küngs ‘Christ sein’
Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz, 1976, 143 pp., DM. 15,80
In 1974 presenteerde de bekende Tübinger theoloog, de Zwitser Hans Küng, zijn ‘Christ sein’ als een kleine Summa voor allen die in deze tijd ernst willen maken met het christelijk leven. Grote bijval in de publiciteit en hoge verkoopcijfers in binnen- en buitenland onderstrepen Küngs gevoeligheid voor eigentijdse geloofsduiding. Toch ontbrak ook niet de theologische gefundeerde kritiek, met alle waardering die men had voor de opzet en voor gedeelten van de inhoud. Elf theologen van naam leveren vanuit de verschillende invalshoeken en specialisaties hun zakelijke kritiek op hun Tübinger collega. Bijzonder verhelderend zijn de opmerkingen van Ratzinger over de door Küng gevolgde methode en van Kasper, Küngs collega primus in Tübingen, over het gehanteerde traditiebegrip. Wat betreft een door Küng geconstateerde verenging van de evangelische volheid in de latere christologische dogmata ten gevolge van een toenemende hellenisering, geeft een artikel van Grillmeier uitstekende inzichten, terwijl een bijdrage van Urs von Balthasar over het begrip ‘cruxifixus pro nobis’ goede informatie biedt over de onhelder blijvende positie van Küng inzake verlossing. Küngs gedachten over een trinitaire geloofsbelijdenis worden door Th. Schneider, dogmaticus in Mainz bijzonder kritisch onderzocht. Belangrijk en houtsnijdend zijn Rahners opmerkingen en twijfels over Küngs Katholieke ecclesiologie, terwijl zijn leerling, Lehmann, Küngs oecumenische instelling waardeert, maar diens oecumenische oplossingen als te gemakkelijk
| |
| |
van de hand wijst. Andere bijdragen hebben hun kritische opmerkingen ten aanzien van Küngs gebruik van het Oude Testament (A. Deissler) en Nieuwe Testament (J. Kremer), en zijn marialogie (H. Riedlinger) en ethiek (B. Stoeckle).
Deze kundige en faire kritiek kan voor de lezer van ‘Christ sein’ een goede hulp zijn de draagwijdte van het succesboek te overzien en draagt bij tot een beter thematiseren van het christenzijn. Ook voor degene die niet van Küngs christen zijn kennis heeft genomen, kunnen deze bijdragen, die direct van stijl en leesbaar zijn, goede diensten bewijzen. Immers de bedoeling en uitwerking van Küngs gedachten behoren tot een latent geworden gemeengoed binnen en buiten de katholieke theologie. Op zo weinig bladzijden krijgt men zelden zoveel inzicht in de werkelijke en wezenlijke verschillen, wellicht zelfs scheidingslijnen, binnen de geloofswereld van de katholieke Kerk en worden mogelijke, verschillende, antwoorden zo duidelijk in hun contouren geschetst. Zeer belangrijk lijkt mij de situering van een theologiseren à la Küng: velen zullen Küngs opvattingen verstaan in de zin van het christelijke en katholiek geloof, anderen, voor wie het christen-zijn een bijzonder goede zaak van het mens zijn vormt, zullen zich ook aangesproken weten door Küng, die hen hoedt voor een ‘dogmatische en traditionele overlast’. Aan de buitenstaander komt Küngs Summa pro Gentilibus zeer tegemoet. Het is de helft van een goede apologetiek. Of deze verstaanden gebracht zullen worden tot zo'n open Kerk, die als katholiek verstaan wil zijn, is een vraag waarover men zijn twijfels minstens in zwijgen kan verhullen.
G. Wilkens
| |
Godsdienst
Celano, Thomas van, Franciscus van Assisi. Eerste levensbeschrijving
J.H. Gottmer, Haarlem 1976, 130 blz., f 9,50, Bfr. 158 |
Celano, Thomas van, Franciscus van Assisi - Tweede levensbeschrijving
J.H. Gottmer, Haarlem 1976, 202 blz., f 12,90, Bfr. 214 |
Corstanje OFM, A. van, Franciscus, bijbel der armen
J.H. Gottmer, Haarlem 1976, 170 blz., f 12,90, Bfr. 214 |
De ark van godsvertrouwen. Parochiale voorbereiding op vormsel en plechtige communie. Eerste jaar (plus handleiding)
Patmos, Kapellen 1976, BF 69 en 95 |
Dietrich, Walter, Jesaja und die Politik
Chr. Kaiser Verlag, München 1976, 328 pp., DM 45,- |
Eykman, Karel en Bert Bouman, Woord voor Woord. Kinderbijbel. Oude Testament
Zomer & Keuning, Wageningen 1976, 270 blz., ill., f 17,50 |
Henau, E., Inleiding tot de praktische homiletiek
Werkgroep voor Levensverdieping, Averbode 1976, 73 pp., BF 210 |
Jüngeler, Eberhard, Von Zeit zur Zeit. Betrachtungen zu den Festzeiten im Kirchenjahr
Chr. Kaiser Verlag, München 1976, 95 pp., DM 9,80 |
Kerkhofs, Jan, Morgen is er al. Blauwdruk voor een alternatieve Kerk in Vlaanderen
Lannoo, Tielt/Amsterdam 1976, 160 pp., BF 250 |
Laurent (fr.), Licht in ons hart. Gods aanwezigheid
Carmelitana, Gent 1976, 112 pp., BF 198 |
Loeffen OFM, H. e.a., De geschriften van Franciscus van Assisi
J.H. Gottmer, Haarlem 1976, 210 blz., f 18,50, BF 307 |
Mühlen, Heribert, u.a., Einübung in die christliche Grunderfahrung - I
Matthias Grünewald (Topos Taschenbücher) Mainz 1976, 210 pp., DM 8,80 |
Mühlen, Heribert, u.a., Einübung in die christliche Grunderfahrung - II
Matthias Grünewald (Topos Taschenbücher) Mainz 1976, 160 pp., DM 7,80 |
Nigg, Walter, De Man van Assisi
Ambo, Baarn/Lannoo, Tielt/Amsterdam 1976, 132 pp., ill., BF 550 |
Van minne spreken. Nederlandse mystieke teksten uit de 13e eeuw
Dekker & Van de Vegt, Nijmegen 1976, 259 blz., f 25,- |
Voorvelt OFM, Gebhart, De Fioretti van Franciscus
J.H. Gottmer, Haarlem 1976, 192 blz.,
|
| |
| |
f 12,90, BF 214 |
Waayman, Kers, De mystiek van ik en jij
J. Bijleveld, Utrecht 1976, 606 blz. |
| |
S.T. van Malkenhorst-Visser en Rik Valkenburg, Zelfs bij het naderen van de dood, én daarna...
La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, z.j., 96 blz., f 14,90
In haar inleiding zegt schrijfster - Rik Valkenburg is degene die er een boek van gemaakt heeft - dat het onderwerp van de stervensbegeleiding vaak al te zeer geobjectiveerd wordt. ‘Wat voel je je als lezer dan in de kou staan!’ De beste passages in dit boekje zijn die waar S. haar eigen ervaringen en reacties weergeeft. Ik vind het jammer dat men haar niet op haar eigen manier zelf aan het woord gelaten heeft. Nu is zij van tijd tot tijd gedwongen om als in een interview meer algemene vragen te beantwoorden en wordt de tekst gelardeerd met passages uit boeken die op het onderwerp betrekking hebben. Gelukkig staat er zoveel persoonlijks en zelf beleefds in dit boek dat het de moeite waard is. Jammer alleen dat het, zoals het nu geworden is, geen eenheid vormt en daardoor niet direct genoeg tot de lezer spreekt.
G. Adriaansen
| |
Dr. P. Penning de Vries S.J., Geestelijke lezing uit de Sociëteit van Jezus
B. Gottmer, Nijmegen 1975, 340 blz., f 25,-
Elke traditie heeft zijn schatten, die het waard zijn aan anderen getoond te worden. De samensteller, zelf jezuïet, bundelt in deze bloemlezing een aantal teksten dat hij bij een geestelijke lezing in de bronnen van de orde, het gezelschap van Jezus, tegenkwam en de moeite waard vond om anderen in deze lezing geestelijk te laten delen.
Geen wetenschappelijke opzet zat hem daarbij voor noch uitgebreide historische inleidingen bij de verschillende teksten. De teksten zijn van de hand van de meest uiteenlopende jezuïeten: generaals, missionarissen, geestelijke schrijvers, dagboekfragmenten van martelaren, aantekeningen van heiligen en zaligen, allen genomen uit de histoire intime van de orde tot aan haar opheffing in 1773. Over keuze van de diverse personen en bepaalde teksten valt altijd te twisten. Men kan bij voorbeeld denken, dat toch ook Ignatius een plaats onder dit gezelschap van jezuieten zou hebben verdiend. Over smaak valt niet te twisten, maar dat wat er te proeven valt van een leven in Jezus' gezelschap zal de aandachtige lezer niet kunnen ontgaan. De samensteller is erin geslaagd met een minimum aan eigen inbreng de lezer kennis te laten maken met een gezelschap, dat men zonder Jezus niet zou tegenkomen noch zou kunnen begrijpen. Hoe aangenaam hem deze kennismaking is, moge de lezer zelf merken.
G. Wilkens
| |
B. Staehelin, S. Jenny (Hrsg.), Über Tod und Freizeit, Das Bild vom Menschen, wie ist es heute, wie soll es werden?
Editio Academica im Theologischen Verlag, Zürich 1972, 262 pp., DM 17,-
In 1969 werd het Engadiner Kollegium opgericht, als reactie op de gebeurtenissen in het jaar daarvoor. Het gaat uit van de gedachte dat het tijdperk van het analytisch-natuurwetenschappelijk denken, van de secularisatie, ten einde is en dat zich een nieuw tijdperk aankondigt, waarin het religieuze weer centraal zal staan. De liefde, als uitdrukking van het eeuwige, het absolute in de mens, zal de grondslag moeten vormen van de toekomstige maatschappij; het verstand en het weten zullen hieraan ondergeschikt moeten worden.
In 1970 werd het eerste congres gehouden, het tweede in 1971. Van dit tweede congres zijn de voordrachten gebundeld onder de titel ‘Über Tod und Freizeit’. Het waarom van het kiezen van deze merkwaardige combinatie als leidraad voor dit congres wordt in de publikatie niet duidelijk. In de inleiding wordt alleen gezegd dat beide thema's elkaar kunnen verhelderen. Uit de rest van de bundel blijkt dat in ieder geval niet, daar de meeste bijdragen zich tot één van beide thema's beperken. Waar hier en daar nog wel een poging wordt gedaan beide op elkaar te betrekken, vervalt men in uiterst krampachtige redeneringen. Zo wordt in
| |
| |
het laatste artikel ‘Freizeit’ eigenlijk als ‘tijd’ in het algemeen geïnterpreteerd, waarin wij ‘vrij’ moeten zijn om ons uiteindelijke levensdoel te realiseren (dat ons in het aangezicht van de dood duidelijk wordt)!
Buiten de dood en de vrije tijd worden nog verscheidene andere thema's aangesneden, zodat het geheel een zeer uiteenlopend en warrig karakter heeft. Bijzonder opvallende of originele bijdragen bevat deze bundel niet. Het aardigst zijn nog de artikelen van D. Hell en G. Staehelin, beide over de verhouding tussen vrije tijd en industriële organisatie.
Ger Groot
| |
Hermann Volk, Christus alles in allen
Matthias-Grünewald Verlag, Mainz 1975, 112 pp., DM 8,80
Een aantal gebundelde voordrachten, gehouden door de tegenwoordige Kardinaal-Bisschop van Mainz, vroeger professor in de dogmatiek in Münster. Op de van hem bekende voorzichtig-progressieve wijze spreekt hij over de Kerk als mysterie, de sacramentele genade van het huwelijk, objectieve zedelijke norm en persoonlijke verantwoording. Het meest boeiend echter is de korte verhandeling over de ‘theologie van het hart’, waarin de auteur een poging onderneemt de H. Hart-devotie een nieuwe impuls te geven vanuit de gegevens die de hedendaagse exegese aanreikt inzake de betekenis van het begrip hart. Een alleszins lezenswaardig boekje; ook al omdat deze gedachten door een vertegenwoordiger van het kerkelijk gezag zijn uitgegeven.
S. Trooster
| |
Joh. Hoffmann-Herreros (Hrsg.), Weihnachtsgeschichten
(Topos-Taschenbücher Bd. 42) Matthias-Grünewald Verlag, Mainz 1975, 128 pp., DM 5,80
Een ‘theologie van het verhaal’ (zie Streven 29/1, okt. 1975, blz. 17-25) benadert christen-zijn graag als het door- en verdervertellen van het verhaal van wat God zelf ons vooral in Jezus Christus over zichzelf en over zijn bezig-zijn met ons mensen verteld heeft; door- en verdervertellen in woord en in daad, in belijden en beleven. Daartoe kan deze bundel kerstverhalen, uit de wereldliteratuur verzameld, een uitstekend hulpmiddel zijn. Heinrich Böll is erin vertegenwoordigd, evengoed als de Italiaan Dino Buzatti, De Amerikaan Dylan Thomas en de Fransman François Mauriac. Een dankbare hulp bij de bezinning op het kerstfeest.
S. Trooster
| |
Pierre Teilhard de Chardin, Worte des Glaubens
Herder, Freiburg/Basel/Wien 1976, 127 pp., DM 10,80
Alice Scherer heeft een aantal teksten van Teilhard zo bij elkaar gelezen dat ze een meditatie- en gebedenboekje vormen. Typerend voor Teilhard zijn de titels der hoofdstukken: Gott in der Welt entdecken, Handeln und Heiligen stützen einander, en vooral Hab Vertrauen in das langsame Arbeiten Gottes. Een goede bloemlezing.
R.S.
| |
Wetenschap
Paturi, Felix, Nature, Mother of Invention. The Engineering of Plant Life
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1976, 208 pp., ill., BF 483
Friedrich L. Boschke, Het ontstaan van het leven
(Aula) Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1974, 223 blz., f 8,50
‘Het ontstaan van het leven’ kan vanuit verschillende invalshoeken worden benaderd: men kan op zoek gaan naar de oudste getuigen van (primitief) leven en het verband daarvan met de macro-evolutie van de levende wezens; men kan proberen de fysico-chemische structuur van de (thans) levende wezens zo exact mogelijk te doorgronden, en men kan ten slotte dank zij deze analyse van de ultieme (en universele) ‘bouwstenen’ van het leven, proberen via kunstmatige weg zoiets als ‘levende’ wezens te synthetiseren. Op al deze gebieden hebben de nieuwe ontdekkingen van de laatste dertig jaar een revolutie teweeggebracht in onze kennis van - en ons denken
| |
| |
over - dit probleem. Wie daarover in een kort en boeiend verteld bestek een overzichtelijk verhaal wenst te lezen (dat ook voor de niet-specialist genietbaar is) kan beslist bij de wetenschapsjournalist Boschke terecht. De soms wel eens te ‘journalistieke’ stijl en de schaarse, m.i. te weinig doordachte kanttekeningen van filosofische aard die de auteur met zijn verhaal verbindt, zal de verstandige lezer zelf wel weten te relativeren.
H. Jans
| |
H.H. Read & Janet Watson, Introduction to Geology. Volume 2: Earth History. Part I: Early Stages of Earth History; Part II: Later Stages of Earth History
Macmillan Student Editions, London 1975, 221 + 381 pp., £5.95 en £6.95, paperback £2.75 en £3.75
Doordat een paar eeuwen lang bijzonder intensief geologisch onderzoek veelal geconcentreerd was in enkele Westeuropese landen en in het Noordamerikaanse subcontinent, blijft het tot op deze dag moeilijk nationale of regionale bevindingen, classificaties en systemen met elkaar te doen harmoniëren en vooral ze desgevallend te corrigeren en aan te vullen aan de hand van nieuwe feiten en inzichten die het onderzoek elders op aarde aan het licht heeft gebracht. De auteurs achtten de tijd rijp voor een poging tot synthese: een algemene geologische geschiedenis van de hele planeet, waarin vanzelfsprekend de jongste revolutionaire ontdekkingen en theorieën in verband met de verschuiving van de continenten en de platentektoniek (cf. Streven, 1973, pp. 1043-1055 en Streven, 1976, pp. 721-732) terdege verwerkt werden.
Het eerste deel (Part I) behandelt de veruit langste periode uit het geologisch verleden, die in de historische geologie meestal weinig aandacht krijgt omdat daarin geen of slechts zeer weinig sporen van levende wezens voorkomen. Ook in het tweede deel (Part II) zijn het vooral de grote geo-fysische processen die beschreven worden, en niet de paleontologische gegevens, die in andere werken al voldoende gedetailleerd behandeld werden.
De auteurs hebben het uitermate disparate materiaal met een bewonderenswaardige moed verzameld en tot een overzichtelijk geheel samengebald: wat in hun synthese nog hypothetisch, onzeker of gewoon niet opgehelderd is, geven zij duidelijk aan. Eén recensent kan zich onmogelijk uitspreken over de gegrondheid van hun visie: de wijze waarop zij een particuliere periode (het Devoon in West-Europa) die mij door persoonlijke studie en onderzoek beter bekend is, in het geheel wisten in te passen, vind ik in alle geval overtuigend en geslaagd genoeg om hen ook krediet te geven voor het geheel van hun synthese.
Een groot aantal geologische kaarten, profielen en tabellen verhogen de bruikbaarheid van dit werk, dat zich m.i. tot tweeërlei geologisch geïnteresseerde lezers richt: op de eerste plaats tot hen die in het licht van de jongste ontdekkingen een overzicht wensen van de hele geologische geschiedenis van onze planeet, en vervolgens tot hen die hun detailkennis van een in tijd en ruimte beperkte geologische periode verlangen terug te plaatsen in de ruimere context waartoe deze geschiedenis in alle geval eveneens behoort.
H. Jans
| |
Literatuurwetenschap
Feilchenfeldt, Konrad, Bertolt Brecht. Trommeln in der Nacht. Materialien, Abbildungen, Kommentar
(RH 203) Hanser Verlag, München 1976, 182 pp. |
Friedländer, Georgi M., Aesthetik und Literaturgeschichte
Aufbau Verlag, Berlin/Weimar 1976, 550 pp., DM 15,- |
Gillespie, G. & H. Lohner (Hrsg.), Herkommen und Erneuerung. Essays für Oskar Seidlin
Max Niemeyer Verlag, Tübingen 1976, 448 pp., DM 80,- |
Hanhart, Tildy, Max Frisch: Zufall, Rolle und literarische Form
(Scriptor Taschenbücher 99) Scriptor, Kronberg Ts., 1976, 142 pp., DM 9,80 |
Kaes, Anton & B. Zimmermann (Hrsg.), Literatur für viele 1.
|
| |
| |
(LiLi, Beiheft 1) Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 1975, 203 pp., DM 28,- |
Kreuzer, Helmut (Hrsg.), Literatur für viele 2
(LiLi, Beiheft 2) Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 1976, 262 pp., DM 39,- |
Sorensen, Peer E., Elementare Literatursoziologie. Ein Essay über literatursoziologische Grundprobleme
(Konzepte 21) Niemeyer, Tübingen 1976, 166 pp., DM 24,- |
Thalmann, Marianne, Romantik in kritischer Perspektive. Zehn Studien
(Poesie und Wissenschaft XX) Lothar Stiehm Verlag, Heidelberg 1976, 207 pp., DM 44,- |
Turk, Horst, Literaturtheorie I
(VR 1421) Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 1976, 136 pp., DM 13,80 |
Weber, Dietrich (Hrsg.), Deutsche Literatur der Gegenwart in Einzeldarstellungen. Bd. I
(382) Kröner Verlag, Stuttgart 1976, 662 pp. |
| |
J. Striedter, Russischer Formalismus
W. Fink Verlag, München 1971, 481 pp., DM 12,80
Een heruitgave van de basisteksten van de Russische formalisten, met artikelen van Eichenbaum, Sklovski, Jakobson, Tynjanov, e.a., zeer degelijk en uitvoerig ingeleid door J. Striedter. Aan bod komen vooral studies i.v.m. de literatuur - alsook problemen in verband met wat sedertdien de ‘retoriek’ genoemd wordt, en zeer vruchtbaar ‘herdacht’ werden in de Franse context.
Eric De Kuyper
| |
Mircea Marghescou, Le concept de littérarité. Essay sur les possibilités théoriques d'une science de la littérature
Mouton, The Haghue/Paris, 1973, 119 pp, f 20,-
Bennison Gray, The Phenomenon of Literature
Mouton, The Hague/Paris, 1975, 594 pp, f 94,-
Horst-Jürgen Gerigk, Entwurf einer Theorie des literarischen Gebildes
W. de Gruyter, Berlin 1975, 216 pp, DM 68,-
Deze 3 publikaties getuigen van de heersende object-crisis in de literatuurwetenschap; ieder voor zich op een totaal andere manier proberen ze een bepaalbaarheid te suggereren van het werkveld waarop zich een eigensoortige wetenschap zal kunnen organiseren. Tegelijk hebben ze met elkaar geen verbindend contact, zoeken ze de verlangde essentie in een volkomen ander inhoudsgebied. Marghescou boort in structuralistische context, half-linguïstisch, half-semiotisch, en wil via epistemologische lectuur een objectivering van de ‘zin’ van een tekst vastleggen. Daartoe onderscheidt hij ‘situation’ en ‘régime’ waarmee buitentextuele voorwaarden en specifieke semantische decodering bedoeld worden. Door beide aspecten organisch te verenigen kan een basis voor een literair object worden uitgetekend. De onmiddellijke toepassing leidt al tot een opsplitsing in ‘archéologie’ en ‘histoire’, zoiets als synchronische en diachronische gerichtheid. Gray daarentegen heeft geen last van enige actueel-wetenschappelijke methodiek en zweert bij de common sense; hij veegt de vloer aan met wat er aan theorie bestaat (dus contra R. Wellek-A. Warren, T. Pollock en N. Frye) en waagt zich aan een fenomenologie van het ‘literaire’ object. Voor hem is literatuur ongenuanceerd ‘fictie’ en met ‘formele’ gegevens houdt hij zich niet op. Wat dan volgt is, als je zijn premissen bijtreden kan, een imponerend vlechtwerk van logische deductie die leidt tot een prachtige taxonomie. Maar die premissen vallen dan ook hard uit, omdat zijn bepaling (fictie = ‘the unverifiable moment-by-moment statement of an event’) nagenoeg de hele moderne literatuur uitschakelt als ‘onliterair’. Gerigk stelt uiteraard dat zoiets niet kan. Hij trekt er filosofisch-hermeneutisch (met de moeilijke terminologie van Heidegger en Gadamer) op uit, wuift de klassieke
triade (lyriek, epiek, dramatiek) weg en zet alles op de communicatieve autonomie van de tekst. Zijn dualistische classificatie in natuurlijke en artificiële bouwsels (met telkens massa's subklassen) kan elk literair verschijnsel opvangen en evalueren naar de bestaanswaarde als ‘literatuur’. Ieder van deze 3 is ernstig bezig met grondonderzoek; het debat is kennelijk nog niet afgesloten.
C. Tindemans
| |
| |
| |
E. Carontini & D. Peraya, Le Projet Sémiotique
(‘encyclopédie universitaire’) Editions Universitaires, Paris 1975, 177 pp.
Aan de hand van vnl. vier auteurs (J.S. Peirce, F. de Saussure, R. Barthes en J. Kristeva) en in vier hoofdstukjes behandelen de auteurs de kernproblemen in verband met het ontwerpen en uitbouwen van de semiotiek. Het betoog is helder, maar gezien de opzet, niet didactisch genoeg (termen als ‘forme’ en ‘substance’ worden geïntroduceerd alvorens HJelmslev besproken wordt b.v.). Bovendien twijfel ik eraan of de gedachtengang van Barthes en Kristeva - gewis, zeer eigenzinnig, en in het geval van Barthes erg onvolledig voorgesteld - echt duidelijker worden wanneer men hen tracht te ‘verduidelijken’. Ik bedoel hiermee niet dat men deze auteurs niet mag vulgariseren maar wel dat het probleem van de vulgarisatie zich op zeer specifieke manier stelt i.v.m. deze ‘personages’, en dat alleszins het probleem zelf van de vulgarisatie grondig dient gesteld te worden. De auteurs van dit werkje schijnen wat dit betreft nogal naïef en onbekommerd. De - relatief - grote plaats die de analyse van Althusser inneemt, hoe interessant op zichzelf, leek mij volledig misplaatst.
Eric De Kuyper
| |
J.M. Geng, Censures
Epi Editeurs Paris 1975, 148 pp.
Wie het ‘nieuwe Frans’, zoals het beoefend wordt door Barthes, Sollers, Lyotard en/of de hele ‘Tel Quel’-groep niet praktizeert, zal dit boekje vermoedelijk geërgerd naast zich neerleggen (of ‘gooien’). Nergens, tenzij misschien - en op een totaal andere wijze, en vanuit een andere generatie-hoek - is de noodzakelijkheid van een andere Franse taalbeoefening zo dwingend tot uiting gekomen als bij Geng. Wat niet ontkend kan worden, is dat de taal waarin S. zijn ‘bedenkingen’ neerschrijft, een functionele samenhang vertoont met de reden waarom Geng schrijft. Want als hij het over deze verschillende ‘losstaande’ hoofdstukjes heeft over alle vormen die het censurerende kunnen aannemen in zowel de pers, de informatie, de radio, de televisie, de telefoon, de seksualiteit als de intellectuele bedrijvigheid tout court, dan blijft toch de dwingelandij die de taal aan de taalbeoefening zelf opdringt, als leitmotiv doorklinken. Het negativisme waarin Geng zijn activiteit hult is zo dwingend, dat hij zelf zijn maniërismen als ontbeerlijke stijl-mechanismen kan doen uitkomen. Vanzelfsprekend betekent dat voor de lezer: ergernis gekoppeld aan bewondering. Bij mij overheerste echter de bewondering voor de radicaliteit waarmee Geng anderen en zichzelf met woorden te lijf gaat. Meteen staan we hier een stadium verder, zo lijkt het wel; is de post-era aangekondigd. Voor wie zich voor de Franse geestesstromingen interesseert, een bescheiden maar veelbetekenend teken.
Eric De Kuyper
| |
Biografie
A.G. Dostojevskaja, Herinneringen
Arbeiderspers, Amsterdam 1975, 407 blz., f 36,50
A.G. Dostojevskaja stierf in 1918 op het in de macht van de witte generaal Denikin zijnde Krim. Dit is typisch. Het hele boek met herinneringen aan haar man, de grote schrijver, ademt een oerconservatieve geest. De kinderen wil zij opvoeden tot goede onderdanen van de tsaar en goede Russen. Zij is kerks op een, voor Rusland wel typische, bigotte wijze.
Was Fjodor Michajlovitsj ook zo? Dat is een vraag waarop dit boek geen antwoord geeft. Schrijfster was duidelijk, wat zij zelf ook telkens toegeeft, een vrouw met nogal beperkte intellectuele capaciteiten. Van de literaire strijd rondom haar man begreep zij niets. Ze deelt mee dat die er was en dat haar man zich die strijd erg aantrok. Maar het feit dat hij b.v. binnen een jaar tijd in een uiterst rechts blad, ‘De Burger’, en een progressief blad, ‘De Vaderlandse Notities’, schreef, maakt op haar geen enkele indruk. Ze weet dat haar man werkt, ze noteert zijn arbeidstijden, ze deelt ons mee indien hij te depressief of te ziek was om te werken, ze vertelt ons wanneer het goed gaat en ze vertelt ons zelfs of de schrijver zelf tevreden
| |
| |
was of niet met wat hij deed (hij was het bijvoorbeeld niet met ‘De Idioot’).
Maar hoe hij werkte, daarvan had ze duidelijk geen enkel benul.
Dat brengt natuurlijk wel mee, ondanks de emotie waarmee de meer dan 70 jaar oude vrouw dit boek schreef, dat we een vrij objectieve kijk krijgen op de leefwijze van Dostojevsky en veel horen omtrent zijn levensomstandigheden. Duidelijk is dat in veel van zijn boeken hij het milieu beschrijft waarin hij dagelijks verkeerde in Petersburg. Het is ook een Petersburgs boek, dat ons veel leert omtrent de wereld waarin deze romans ontstonden. Er wordt ons verteld over de gebrekkige gezondheidszorg. Voor de belangstellende lezer is er zelfs veel te vinden omtrent de toenmalige stand van de medische wetenschap in Rusland. Het vertelt ons over de manier van reizen toen het spoorwegnet in Rusland nog niet voltooid was en men soms stukken met de boot of per slee moest reizen. Het boek vertelt ons ook over de methoden van de politie en de corruptie. Al met al een boek dat ons inlicht over het Rusland van een eeuw terug en dat ook belangwekkend zou zijn indien het niet van de hand van de vrouw van de beroemde schrijver was geweest. Voor de lezers ervan nog een opmerking. Veel wordt er gepraat over de geldzorgen. Daarbij moet men er rekening mee houden dat de toenmalige Roebel gelijkwaardig was met een toenmalig kwartje, maar dat de prijzen in Rusland nog veel lager waren dan bij ons.
C.J. Boschheurne
| |
Harry Wilde, Trotski
(Imago Reeks) Wereldvenster, Baarn 1976, 223 blz., f 18,50
Dit boek is een vertaling uit het Duits. Het is een belangwekkende vraag, welke van beide talen de vertaler niet beheerst. De uitgever schijnt overigens nog niet gehoord te hebben van de mogelijkheid een boek te corrigeren voordat het de wereld ingaat. Zo is een verhaal ontstaan in een uiterst wonderlijk taaltje vol slordigheden, waarbij bijvoorbeeld een congres wordt uitgesteld van 9 tot 2 augustus.
Verder kan men van de eerste 140 bladzijden zeggen dat ze goed zijn. De ontwikkeling van de revolutionair, zijn activiteiten in 1905 en 1917 worden uitvoerig, zij het dan partijdig tegen Lenin, behandeld. Maar dan zakt het verhaal opeens ineen. De hele burgeroorlog, Trotski's grote tijd, wordt in acht bladzijden, waarvan het grootste deel illustraties, afgedaan. De daaropvolgende strijd met Stalin wordt ook kort en weinig zakelijk behandeld. De schrijver doet het voorkomen alsof het daarbij zuiver en alleen om een persoonlijke aangelegenheid ging. Het raadsel hoe het mogelijk was de man die het rode leger had opgebouwd en in zijn macht had, zo snel uit te schakelen, wordt dus niet opgelost. De moord en de daaraan voorafgaande voorbereidingen worden weer uitvoerig beschreven. Er is een voortreffelijk register en een chronologische tabel, die merkwaardigerwijze op sommige punten uitvoeriger is dan de tekst van het boek.
C.J. Boschheurne
| |
Vincente Minnelli, I remember it well
Angus and Robertson, London 1975, 395 pp., £4,80, ill.
De cineast Minnelli was gedurende het langste deel van zijn carrière verbonden aan MGM; tevoren was hij regisseur-decorateur in Broadway. Een man die dus van dichtbij betrokken was bij de geschiedenis van de Amerikaanse showbusiness op zijn hoogtepunt, in de jaren dertig en veertig. Zijn memoires brengen een weelde aan details en feitelijke gegevens aan het licht, maar het is wel enigszins verrassend dat men uiteindelijk heel weinig verneemt over zijn werkmethode; de werking van een grote en succesrijke produktiemaatschappij zoals MGM; zijn verhouding met Judy Garland (waar hij met veel lof over spreekt) enz. De films van Minnelli zijn elegant, bescheiden en teruggetrokken - ook in hun meest spektakulaire momenten (denk bv. aan An American in Paris). De man lijkt op zijn films.
Eric De Kuyper
| |
Literatuur
Demedts, André, Verzamelde Gedichten
(De gulden veder) Orion, Brugge 1976, 158 pp., BF 310 |
| |
| |
Demedts, André, De esthetica van Hugo Verriest
Koninklijke Vlaamse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1974, 65 pp. |
Erb, Elke, Einer schreit: Nicht! Geschichten und Gedichte
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 73 pp., DM 7,80 |
Haraszti, Miklos, Stukloon. Een fabrieks-reportage
Wereldvenster, Baarn 1976, 144 blz., f 17,90 |
Kipphart, Heinar, Leben des schizophrenen Dichters Alexander M.
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 92 pp., DM 7,80 |
Krüger Michael, Jahrbuch: Deutsche Literatur 1976
(Tintenfisch 9) Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 126 pp., DM 7,80 |
Poesiealbum 103 - Paul Wiens
Neues Leben, Berlin 1976, 32 pp., Pf 90 |
Poesiealbum 104 - Rafael Alberti
Neues Leben, Berlin 1976, 32 pp., Pf 90 |
Poesiealbum 105 - Nâzim Hikmet
Neues Leben, Berlin 1976, 32 pp., Pf 90 |
Poesiealbum 107 - Welemir Chlebnikow
Neues Leben, Berlin 1976, 32 pp., Pf 90 |
Poesiealbum 108 - Franz Josef Degenhardt
Neues Leben, Berlin 1976, 32 pp., Pf 90 |
Schmook, Ger, Lode Baekelmans (1879-1965)
Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1974, 28 pp. |
Sipkay, Barna, Und auf dem Hals das Leben
Neues Leben, Berlin 1976, 290 pp., M. 6,80 |
Spark, Muriel, The Takeover
Macmillan, London 1976, 266 pp., £3,95 |
Vlierden, B.F. Van, De structuur van Guido Gezelles ‘Dien Avond en die Rooze’.
Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1974, 48 pp. |
Waterschoot, W., De ‘Poetische Werken’ van Jonker Jan Van der Noot. Dl. III: Verklarende Aantekeningen
Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1975, 429 pp., BF 3.600 (voor 3 dln.) |
Turgenjew, Iwan, Vorabend
Neues Leben, Berlin 1976, 235 pp., M. 7,20 |
| |
Hendrik van Gorp e.a., Kritisch Akkoord 1975
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 174 pp., BF 285
In de verantwoording van hun keuze uit deze in 1974 verschenen kritische bijdragen in Noord- en Zuidnederlandse literaire tijdschriften schrijven de samenstellers dat het hun bedoeling is telkens één auteur in het middelpunt van een beschouwing te plaatsen. Ook werd ervoor gezorgd dat alle richtingen in de literatuurkritiek vertegenwoordigd zouden zijn ‘althans voor zover men op het ogenblik nog van duidelijke richtingen kan spreken’. Van 8 auteurs komt het dichterlijk oeuvre ter sprake, soms onder één bepaalde gezichtshoek, zoals in de bijdragen over Achterberg, Van Geel, Hamelink en Reve, soms in zijn totaliteit zoals bij Hoornik, Hussem, de Haes en Spillebeen. Anderzijds wordt van 8 andere auteurs een facet, een thema of een problematisch aspect van hun proza belicht. Het zijn Van de Berge, Biesheuvel, Gilliams, Hermans, Wolkers, Gils, Multatuli en Vestdijk. Kritisch Akkoord 1975 biedt derhalve weer een gevarieerd leesmenu dat door de literatuurliefhebbers ongetwijfeld gewaardeerd zal worden.
J. Gerits
| |
Marnix Gijsen, De leerjaren van Jan-Albert Goris
Manteau, Brussel 1975, 106 pp., geïll., BF 325
Er bestaan tal van manieren om een beeldverhaal samen te stellen van een auteur met een gevestigde faam. Zo gaf de uitg. Querido in 1970 een aardig visueel levensbericht van Willem Elsschot uit n.a.v. de herdruk van zijn werken. De uitg. Orion doet het met geïllustreerde kronieken o.a. van Streuvels en Timmermans. En Manteau publiceerde in 1972 een Boon-boek met interviews en autobiografische teksten, alles verlucht met foto's, facsimiles en reprodukties van tekeningen en schilderijen van L.P. Boon.
In ‘De leerjaren van Jan-Albert Goris’ is de auteur uitsluitend zelf aan het woord over zijn jeugdjaren van 1899 tot 1926.
| |
| |
Hij beschrijft die jaren nogal afstandelijk, zonder behoefte te hebben aan gangreense verwijten of reviaanse onthullingen. Afstandelijkheid is bij Gijsen echter geen synoniem voor vlakheid, zoals mag blijken uit volgende typeringen van gelauwerde Vlaamse glories: Dr. August Borms noemt hij een romantische dweper (p. 26) en Emiel Hullebroeck ‘de toondichter die niet door bescheidenheid geplaagd werd’ (p. 41). In dit relaas van zijn jeugd toont Marnix Gijsen zich zoals in zijn romans: een man die zijn gevoelens verbergt achter een koele, observerende en nuancerende rede. De beknopte mededeling van de dood van zijn Agnes en haar foto op de bladzijde ernaast zijn van die scherpe tegenstelling een eminent voorbeeld.
J. Gerits
| |
Maria Rosseels, Het oordeel
De Clauwaert, Leuven 1975, 190 pp., BF 265
In een decor dat qua landschap en atmosfeerschepping reminiscenties oproept aan ‘De trein der traagheid’ van Daisne, heeft S. de held geplaatst van wat zij zelf ironisch op de achterflap haar ‘metafysische thriller’ noemt. Andreas Nyland, licht gehandicapt door een onvolgroeide linkerarm, is een bekend auteur en journalist. Op een vrijdagavond in augustus wordt hij als een moderne Elckerlic gedagvaard voor het tribunaal van zijn eigen geweten, gepersonifieerd in zijn alter ego. Aanvankelijk door korte flashbacks uit zijn jeugd, nadien door het chronologisch verhaal van zijn mislukkend huwelijk met Jessica, wordt de akte van beschuldiging scherp gesteld: Je hebt nooit bemind, nooit gehaat. Je was laf. Je had altijd aan jezelf genoeg. Van die waarheid over zichzelf, bevrijdend en vernietigend tegelijk, wordt Andreas zich meer en meer bewust. Dat proces van bewustwording vormt de kern van de roman die zijn spanning ontleent aan de magisch-realistische setting en zijn diepte aan de eerlijkheid waarmee de schrijfster religieuze en metafysische vragen stelt. De beroepsactiviteit van de hoofdfiguur, zijn kennis van het filmmedium en zijn belangstelling voor de geschiedenis van het christendom, verwijzen ondubbelzinnig naar de schrijfster zelf. Maar door de expliciete verwijzing naar Elckerlic staat Andreas ook voor ieder mens die vroeg of laat met de waarheid van zijn leven geconfronteerd wordt. Al is het slot van het boek wat gekunsteld, toch wordt door het open einde aan de gestelde vragen omtrent leven, liefde, geloof, dood en voortbestaan het volle gewicht gegeven.
J. Gerits
| |
Clem De Ridder (ed.), Lied van mijn land Een bloemlezing gedichten over Vlaanderen, zijn volk en zijn strijd
Davidsfonds, Leuven 1975, 383 pp., BF 240
Deze bloemlezing van hoofdzakelijk ‘Vlaamse’ poëzie heeft vooral documentaire waarde. Wie bij het lezen esthetische categorieën kan terzijde laten, zal via deze teksten een beeld krijgen van een volk in zijn groei naar ontvoogding. Wie meent dat men literatuur nu eenmaal esthetisch moet benaderen, vindt in deze bundel een illustratie van de stelregel: hoe meer geëngageerd, hoe minder literair.
Literatuursociologen krijgen hier heel wat onbekend werkmateriaal toegespeeld; esthetici ontdekken soms een verborgen parel. De niet vooringenomen lezer zal niet zonder ontroering merken dat het Vlaamse bloed ook kruipt waar het niet ‘zingen’ kan.
H. Roeffaers
| |
Werner Kohlschmidt, Geschichte der deutschen Literatur. Band IV: vom Jungen Deutschland bis zum Naturalismus
Ph. Reclam jun., Stuttgart 1975, 919 pp., DM 42,80
Dit vierde deel in een Duitse literatuurgeschiedenis voor een breed (maar niet ongevormd) publiek kan uiteraard niet om de reliëfpunten heen: Junges Deutschland, Biedermeier, realisme, Gründerzeit, naturalisme. Binnen deze constanten valt dan de persoonlijke visie gunstig op: een historisch-situerende schets, een filosofische verkenning, een literairtheoretisch panorama, individuele evaluaties. Scholen of groepen worden sterker mentaalhisto- | |
| |
risch dan literairstilistisch benaderd, tijdsgenres nauwkeurig gepresenteerd, toekomstaspecten in de kiem aangegeven. De gezonde verwerking van (toch vaak tegenstrijdige) literairhistorische opvattingen is voorbij het stadium van de compilatie van standpunten gekomen en onderscheidt S. als een vaardig en knap architect van structuren, problemen en personen.
C. Tindemans
| |
Wallace Fowlie, A Reading of Proust
The University of Chicago Press, London 1975, 324 pp., £2.40, $3.75
Voor ieder die tracht dieper in Proust door te dringen, zal dit boek van Fowlie geplaatst moeten worden bij de beste angelsaksische commentaren, zoals Painter, Kolb en Conolly. Zijn opvattingen komen trouwens ook voor het grootste deel met die van Painter en Conolly overeen. Een vergelijking van dit werk met de Frans schrijvende commentatoren als Gilles Deleuze is voorbehouden voor Proust-specialisten en niet zozeer voor Proust-liefhebbers. In de tweede druk van Fowlie's boek is een interessant hoofdstukje toegevoegd: ‘Proust's fate in the decade 1965-1975’.
Een belangrijk boek over Proust, ‘to say the least’.
R.S.
| |
Anthony Zahareas & Bárbara Kaminar de Mújica, Readings in Spanish literature
Oxford University Press, New York/London/Toronto 1975, 437 pp., £5.50
Het boek geeft twintig complete teksten van twaalf auteurs vanaf de Renaissance tot heden, per auteur gevolgd door commentaar van een specialist op het betreffende terrein. Dat het zou gaan om first-rate unabridged works bij famous Spanish authors' mag opgaan voor elf van hen (Cervantes, Quevedo, Gracian. Calderón, Larra, Bécquer, Clarin, Unamuno, Antonio Machado, Valle-Inclan en Ayala), maar bepaald niet voor de laatste schrijver-annex-specialist: José Ruibal, in de Spaanse letteren van vandaag even bekend als onze Piet Vlindermans uit Zaltbommel. De bedoeling van het boek is door meesterwerken de leerlingen/studenten in contact te brengen met wat gemeengoed is in de Westerse traditie. Volgens de auteurs kan iedere tekst in zijn geheel gelezen worden en tegelijkertijd gebruikt worden voor gedetailleerde studie van taal, idiomatische eigenaardigheden, gedachtengang van de schrijver, voor conversatie en opstel. Dat is niet zo nieuw, evenmin als het vocabulaire op het eind dat ‘attests to the verbal richness of these selections and to their usefulness in the study of Spanish’ (hoe kan het anders bij meesterwerken?) of de verklaring van moeilijke woorden en uitdrukkingen. Blijven de toelichtingen bij biografisch of historisch moeilijke punten en het signaleren en de verklaring van stijlfiguren in de teksten, evenals de verwijzing naar filosofische, literaire, historische of artistieke referentiekaders, hetgeen alles bij elkaar bepaald nuttig is. Hoewel men zich kan afvragen in welke mate men iemand in contact kan brengen met het Spaanse facet van ‘de Westerse traditie’ die überhaupt ingelicht moet worden over het feit dat Salomon een Israëlische koning was, befaamd om zijn wijsheid (p. 107), dat ‘Purgatorio’ een regio is ‘between Hell and Paradise in which, according to Christian dogma, the souls of those who have died in grace must expiate their sins’ (p. 315), dat de
geblinddoekte godin Minerva is en als zodanig het symbool der gerechtigheid (p. 325) en dat ‘Alá’ in het Spaans ‘Allah, the Moslim name for God’ betekent (p. 339). Een aantal commentaren is boeiend en geschreven door belangrijke mensen (Rico, Maravall, Parker), andere gaan ter zake en geven een stukje literatuurgeschiedenis.
Een interessant boek, maar niet direct zo vernieuwend als het in het voorwoord pretendeert te zijn. Bovendien is te vrezen dat een bepaald soort noten - zoals bij voorbeeld n.a.v. de namen van Jakob en Esau, vlak na de vermelding van Kaïn en Abel, zes regels om te vertellen wie zij waren en wat ze deden, plus de betreffende Bijbelplaats (p. 219) - semi-intellectuele nakauwers produceert, en dat is erger dan pure analfabeten. Een vermelding ‘Zie Genesis 25:21-25’ zou alerte leerlingen hun handen hebben doen uitsteken en hun hersens vier minuten aan het werk gezet hebben. Maar misschien is dat veel gevraagd in 1976.
J. Lechner
| |
| |
| |
Theater
McGann, Jerome J., Don Juan in Context
The University of Chicago Press, London 1976, 184 pp., £8,50 |
Klotz, Volker, Dramaturgie des Publikums
(Literatur als Kunst) Hanser Verlag, München 1976, 370 pp. |
Lenson, David, Achilles' Choice. Examples of modern Tragedy
Princeton University Press, Princeton/New Jersey 1975, 187 pp., $12,- |
Nicoll, Allardyce, World Drama
Harrap Books, London 1976, 989 pp., £16,- |
Orenstein, Gloria, The Theater of the Marvelous
New York University Press, New York 1975, 330 pp., $12,50 |
Persson, Agnes V., Comic Character in Restoration Drama
(Series Practica 99) Mouton, The Hague/Paris 1975, 151 pp., f 32,- |
Selling, Gunter, Die Einakter und Einakterzyklen Arthur Schnitzlers
(Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur) Rodopi, Amsterdam 1975, 244 blz. (geïll.), f 50,- |
Simon, Alfred, Les signes et les sognes. Essai zur le théâtre et la fête
(Collection Esprit) Seuil, Paris 1976, 283 pp. |
Truninger, Annelise, Paddy and the Paycock. A Study of the Stage Irishman from Shakespeare to O'Casey
(The Cooper Monographs, vol. 24. Theatrical Physiognomy Series) Francke Verlag, Bern 1976, 137 pp., sFr 22,- |
Wit, Vic de & Mandus de Vos, Open doek. Moderne Nederlandstalige toneelstukken
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1975, 144 pp., BF 110 |
| |
Hugo Fetting, Hrsg., Max Reinhardt, Schriften, Briefe, Reden, Aufsätze, Interviews, Gespräche, Auszüge aus Regiebüchern
Henschel, Berlin 1974, 528 pp., 107 Abb., M 34,-
Als feestruiker bij Max Reinhardts honderdste geboortedag (1873-1943) presenteert de groep DDR-erfgenamen een uiterst waardevol boek. In een eerste deel komt Reinhardt zelf aan het woord. In flarden en fragmenten vertelt hij liefdevol en reliëfbewust over zijn opgang als acteur, regisseur en directeur te Wenen, Salzburg, Berlijn en de USA in de periode 1893 tot 1943. Een tweede deel is attent samengesteld uit waardevolle momentopnamen uit opstellen, interviews, statements, redevoeringen en regieboeken die zijn werkmethode en -intentie als regisseur, acteurpedagoog en theatertheoreticus argumenteren, schragen, bijlichten of poneren. Een derde deel bevat getuigenissen van zijn medewerkers, wellicht iets te euforisch en te weinig historisch distantiërend; maar deze iets te geurige reminiscentie wordt schitterend in evenwicht gebracht door de toespraken en referaten bij de officiële DDR-herdenking. H. Rodenberg, J. Fiebach en K. Pfützner accentueren deelaspecten, maar vooral D. Hoffmeier gaat uitvoerig en op een merkwaardige wijze in op Reinhardts streven en leven en meer nog op zijn standpunt en resultaat. Natuurlijk is deze herdenking ook door Hoffmeier opgezet vanuit marxistisch-ideologische premissen, maar het al te aprioristische vakjargon ontbreekt ditmaal gelukkig. Uiteindelijk ontstond een werkstuk dat vanuit een fundamenteel andere maatschappelijke invalshoek identieke artistieke problemen en intenties zorgvuldig en respectvol behandelt en dat daardoor ook methodologisch een onvermoed-vernieuwende evaluatie weet aan te bieden. Zoals gebruikelijk is het museale gedeelte, met schetsen en vooral historische foto's, wat weemoedig-vergeeld maar stimulerend en correct.
C. Tindemans
| |
Joachim Fiebach, Von Craig bis Brecht. Studien zu Künstlertheorien in der ersten Hälfte des 20. Jahrhunderts
Henschel, Berlin 1975, 392 pp., DM 20,-
In een prachtige synthese met een als vanzelfsprekend (maar niet agressief) fundamenteel ideologische inslag, stelt S. de diverse theatertheorieën van deze eeuw naast elkaar. Dat gebeurt in een historisch-chronologisch opgebouwd panorama, maar tegelijk doorkruisen zovele elkaar rakende, elkaar weerleggende en ook bevestigende opvattingen deze
| |
| |
tijd dat er een gesloten systematiek ontstaat met diverse accenten. In korte teksten maakt S. de burgerlijk-illusionistische vertrekbasis duidelijk; zijn standpunt dat maatschappelijke gegevens een artistieke evolutie hebben veroorzaakt wordt uitvoerig geargumenteerd, echter zonder de bijsmaak van doctrinaire gelijkhebberij die zovele stellingen van zijn idee- en tijdgenoten vaak ongenietbaar maakt. De gedetailleerde analyse van E. Gordon Craig, W.E. Meyerhold, K.S. Stanislawskij tekent krachtlijnen die ook vandaag nog geldig zijn gebleven. De crisisverschijnselen (expressionisme, A. Artaud, absurdisme, alternatief theater) worden vooral maatschappelijk geïnterpreteerd; dat is toch maar een deelwaarheid, ook al is S.'s visie bepaald niet bijkomstig. De socialistische theorie en praktijk vormt het slotdeel dat van de revolutionaire ontwerpen (Wachtangow, Meyerhold, Eisenstein, Piscator) toch Stanislawskij's rol blijft vooraanstellen, maar in B. Brecht en zijn dialectisch materialisme een gooi ziet naar een marxistisch-leninistisch model. Deze conclusie hoeft niet de definitieve waarheid te zijn, maar de wijze waarop ze hier bepleit wordt, vormt in elk geval een aspect in de theoretiseringsdiscussie dat niet genegeerd kan worden. Het boek zal dan ook een blijvende betekenis verwerven.
C. Tindemans
| |
Michael R. Booth, Richard Southern, Frederick & Lise-Lone Marker, Robertson Davies, The Revels History of Drama in English. Volume VI. 1750-1880
Methuen, London 1975, 304 pp., pb., £4.90, hb., £10.50
Dit tweede deel van een ongewone geschiedenis blijft trouw aan de expertenindeling van de diverse bestaansaspecten. Na een chronologische tabel die de periode afgrenst, en een keurige gids van de Londense schouwburgen, behandelt M. Booth het theater-concept en de publiekschakeringen waarin smaak, auteursintentie en legale voorwaarden een groot aandeel hebben. R. Southern beschrijft de schouwburgen architectonisch en scenisch waarin de scenografie, de machinerie en de kunsthistorische evolutie een (theatraal) accent krijgen. Het echtpaar Marker deelt de acteurs (deze periode is immers getekend door de onbetwiste suprematie van de executanten) en het repertoire op in tijdvakken van Garrick, Kemble, verandering en melodrama. R. Davies gaat zorgvuldig, per decennium en dus niet auteurgebonden, de toneelliteratuur na waarin geen uitschieters te vinden zijn maar waar de dagproduktie primeert en het theater triomfeert. Deze verschillende handen slagen erin een temperamentvol boek te schrijven dat niet bol staat van de reddingspogingen maar een geschiedeniscurve aanbiedt volgens de dagconjunctuur met het publieke onthaal als criterium van historisering, bijgelicht door de vele en rijke fotografische en picturale documenten. Aanlokkelijk, fris en boeiend werk.
C. Tindemans
| |
Stanley Wells, ed., English Drama (excluding Shakespeare)
Oxford UP, London 1975, 303 pp., pb., £1.75
Men krijgt de indruk dat dit een verzameling opstellen is over de totale dramatiek behalve die van Shakespeare. Het is evenwel een bibliografie die, over 17 tijdsfragmenten verspreid, tevens ook een gecommenteerde inleiding bij elk hoofdstuk bevat. Het principiële bezwaar om deze bibliografie correct te noemen, is het feit dat enkel Engelstalige gegevens werden opgenomen zodat het internationale studiebeeld wel zwaar vertekend wordt. Binnen deze (voor mij moeilijk aanvaardbare) beperking is het resultaat gaaf. Het begint met een vakje over de theoretische studie van het drama en vervolgt met onderdelen die, naargelang het belang van de figuren of de tijd, zowel afzonderlijke auteurs (b.v. Marlowe, Shaw) of groepen (b.v. Jonson en Chapman) of periodes (b.v. het Britse drama 1900-40 en ook 1945 tot nu) en zelfs een subgenre (maar erg Brits: de Court Masque) behandelen. Het selectieprincipe start na 1945. Van de grote auteurs (met verzameld oeuvre) zijn de wetenschappelijke edities aangegeven, maar niet zo dat het een boekhandelslijst wordt. Als werkapparaat wel bruikbaar.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Philip Vellacott, Ironic Drama, a Study of Euripides' Method and Meaning
Cambridge UP, London 1975, 266 pp., hb. £6, pb., £2.20
Sex en oorlog, dat waren de eigenlijke thema's waarmee Euripides zich bezig heeft gehouden, maar omdat de subversieve basis van zijn ideeën en stellingen niet te verkopen viel in zijn traditionalistisch tijdvak, moest hij ze wel verpakken in mythologische fictie. Deze dualiteit was voor slechts weinige tijdgenoten (en latere commentatoren) onderscheidbaar, tot S. even langs kwam om eindelijk de waarheid te ontdekken. Deze nogal Victoriaanse thesis wordt uitvoerig én intelligent bepleit; onderweg raakt de sluwe analist echter wel alle categorieën van dramatiek en tragiek kwijt en komt zelfs het Helleense aspect van Euripides danig in het gedrang. Mijn belangrijkste bezwaar tegen dit soort desinterpretatie naar modieuze eigentijdse stellingen toe ligt niet bij de verdedigde visie, wel bij de gehanteerde methode. Deze auteur gaat uit van een bedachte interpretatie en zet dan de hele Euripides rustig naar zijn hand, terwijl de accurate tekstanalyse uiteindelijk toch zou moeten uitmonden in een concluderende visie. Ironie is geen wishful thinking, maar een exacte categorie van tekst-bestaan die bijgevolg met aantoonbare argumentering gedemonstreerd kan worden. Duidelijke criteria van denotering en connotering zijn hier echter afwezig en alle inzichten blijven tenslotte gefundeerd op dat slag intuïtie dat wel erudiet wordt overgebracht, maar in laatste instantie een zaak van geloof blijft.
C. Tindemans
| |
Kunst
Mark Verstockt, Objekten, beelden, projekten, videotapes, collages, tekeningen, boeken, montages, teksten (1970-1975)
Mercatorfonds, Antwerpen 1975, BF 400
De vijfenveertiger M.V. is één der weinige artiesten in Vlaanderen, die de uiterste consequenties getrokken heeft uit de vaststelling dat kunst opnieuw in het midden van het leven moet staan, tussen de mensen, om mede de eenheid van het mensdom te verwezenlijken. Door een persoonlijke optie deed hij afstand van de klassieke kunstvormen. Hij is wellicht de eerste echte minimalist-kunstenaar, constructivist, die ook vrijgebleven is van het esthetiserend spelen. Daarom is zijn ontwikkeling rechtlijnig, van de academische vorming af, naar het gebruik van nieuwe materialen en het scheppen van zuivere vormen, tot zijn sculpturale verwezenlijkingen in Rotterdam, Antwerpen, Sint-Niklaas, Strombeek-Bever, Kortrijk. In dit boekje worden levensloop, ontwikkeling en denken van M.V. voorgesteld, samen met een rijke en overzichtelijke documentatie over zijn oeuvre. Een luxe-editie van het boek bevat een originele zeefdruk op metaal (BF. 1.200,-).
J.F. Du Bois
| |
Mosco Carner, Puccini
Duckworth, London 1974, 536 pp., £14.-
Herdruk van het, zoals dat heet, definitieve werk over de Italiaanse componist. Het biografische gedeelte steunt vooral op briefwisseling; het derde deel geeft een uitvoerige analyse van alle werken van Puccini. Tussen beide een deel dat gewijd is aan ‘the artist’, waarin Puccini op een veelzijdige wijze wordt benaderd. Het is vooral dit middendeel dat enorm boeiende inzichten bevat. De lezer betreurt het dat al deze ideeën vaak niet uitvoeriger werden uitgewerkt - verscheidene zijn een afzonderlijke studie waard -, maar bewondert anderzijds dat M. Carner erin geslaagd is zijn appreciatie zo evenwichtig te formuleren. Hier geen hagiografie, maar een wel uitgebalanceerde waardering van een man en zijn werk, van wie de kwaliteiten de tekorten en gebreken mooi in evenwicht weten te houden.
Eric De Kuyper
| |
Film
Adorno, Theodor W. & H. Eisler, Gesammelte Schriften 15. Komposition für den Film/Der getreue Korrepetitor.
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1976, 406 pp., DM 38,- |
Collet, Jean (e.a.), Lectures du film
|
| |
| |
(Collection Ca/Cinéma) Edit. Albatros, Paris 1975, 236 pp. |
Film und revolutionäre Arbeiterbewegung in Deutschland 1918-1932. Bd. 1 und 2
(Reihe Film Funk Fernsehen) Henschelverlag, Berlin 1975, 423 pp., DM 48,- |
Filmkritik. 1957 bis 1961 & 1962 bis 1963
Zweitausendeins, Frankfurt am Main 1975 (geïll.) |
Solf, Kurt Dieter, Filmen. Grundlage. Technik. Praxis
(Fischer Handbücher 6290) Fischer Verlag, Frankfurt am Main 1976, 428 pp., DM 11,80 |
Visscher, Jacques de, ‘Zielekanker’. Symboliek in de filmkunst van Ingmar Bergman
(filmbibliotheek 1) Universa, Wetteren 1976, 201 pp. |
| |
Claudine Eizykman, La Jouissance-cinéma
(Collection 10/18, 1016) Union Générale d'Editions, Paris 1976, 312 pp.
‘Dat’ deze studie geschreven werd, en ook ‘wat’ C. Eizykman schrijft kan ik alleen maar toejuichen. Een betere (esthetische, ideologische) situering van de ‘klassieke narratieve film’, ten opzichte van de opkomende marginale produktie (cinéma indépendant’ noemt S. ster die cinema) gebeurt hier op een inzichtrijke wijze. Dat de problematiek zelden op zo'n globale wijze aangepakt werd, staat vast, vooral dan in de Franse context waar tot op heden de theorievorming zich voornamelijk beziggehouden heeft met de narratieve film, en weinig of geen aandacht geschonken heeft aan de a-narratieve cinema. Ook buiten Frankrijk van een (totaal verantwoorde en noodzakelijke!) originaliteit genietend is de tweevoudige aanpak: niet uitsluitend vanuit het standpunt van de marginale film, of vanuit de hoek van de traditionele narratieve film, maar beide in correlate analyserend. En vooral: duidend wat deze correlatie aan ideologische strategie inhoudt! Allemaal dus bijzondere welgekomen denkstof: jammer dat de manier waarop dit alles geformuleerd werd zo maniëristisch moest zijn. Heel veel lezers zullen zich laten afschrikken door het Vincennes-jargon, door de ‘Lyotard’-formuleringen, en de moed niet hebben om een - nochtans helder - betoog onder de ornamentale laag te ontdekken. Toegegeven dat deze nieuwe problematiek erg moeilijk te formuleren valt in het gebruikelijke filmesthetische (of filmsemiotische) jargon, dat nieuwe of fris-aandoende formuleringen dienden gesmeed te worden. Maar ook hier is er een ‘manier van’, een ‘hoe’... Bovendien, en ten slotte, lijken me de vele termen afkomstig uit de ‘psychoanalyse’ verwarrend en hier niet ter zake. Maar, zoals gezegd bij het begin, niettegenstaande al deze bezwaren en tekortkomingen, juist een van de boeken die zouden moeten worden gelezen door al wie zich voor filmproblematiek interesseert.
Eric De Kuyper
| |
Miscellanea
Blue, Lionel, Wie kommt ein Jude in den Himmel?
Kösel Verlag, München 1976, 127 pp., DM 16,80 |
Eekhof-Stork, Nancy M., Spectrum Kaasatlas
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 239 blz., ill., f 85,- |
Elffers, Joost, Tangram. Het oude Chinese vormenspel
(Kunst-taschenbücher) DuMont Schauberg, Köln 1973, 169 pp. (geïll.), DM 12,80 |
Gallas, Klaus, Kulturstätten Persiens zwischen Wüsten, Steppen und Bergen
(DM Kunst-Reiseführer) DuMont-Schauberg, Köln 1976, 313 pp., DM 28,- |
Geist, Jonas, Versuch, das Holstentor zu Lübeck im Geiste etwas anzuheben
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 144 pp., DM 6,50 |
Glucksmann, André, Köchin und Menschenfresser
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 181 pp., DM 11,50 |
Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie. Deel 14: Kimbe-Lavi
Heideland-Orbis, Hasselt 1976, 716 pp. (geïll.), BF 1.595 |
Haas, Willy, Die Belle Epoque
Desch, München 1975, 388 pp., DM 29,80 |
Hacks, Peter, Oper
|
| |
| |
Claassen Verlag, Düsseldorf 1976, 307 pp., DM 32,- |
Kurth, H., Verklaar zelf je dromen
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 179 pp., BF 290 |
Kernvraag, Activiteiten van militairen buiten hun dienst in het belang van de gemeenschap
Geest. verzorging Krijgsmacht, Den Haag, juni 1976, nr. 57, 44 blz., gratis |
Liebermann, Rolf, Actes et entractes
Stock, Paris 1976, 306 pp. |
Lowen, Alexander, Bio-energetica
(Alpha-boek) B. Bakker, Amsterdam 1975, 282 pp., f 27,50 |
Meer, F. van der en G. Bartelink, Zestien preken van Asterius
Dekker & Van de Vegt, Nijmegen 1976, 270 blz., f 24,50 |
Mittenzwei, Werner u.a., Dialog 75. Positionen und Tendenzen
Henschelverlag, Berlin, 364 pp. (geïll.), DM 25,- |
Oostveen, Fieke en Ton, Kroniek '75
Gooi & Sticht, Hilversum 1976, 177 blz., ill. |
Poncé, Charles, Kabbalah
Ank Hermes, Deventer 1976, 258 blz. |
Wember, Bernard, Wie informiert ist das Fernsehen?
List Verlag, München 1976, 176 pp., ill., DM 14,- |
Wessling, Berndt W., Toscanini in Bayreuth
Desch, München 1976, 143 pp. |
Xenakis, Iannis, Musique. Architecture
(Collection ‘Synthèses Contemporaines’) Casterman, Bruxelles 1976, 237 pp. |
| |
Alice M. Coats, Bloemenschat, een geschiedenis van bloemtekeningen
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1975, 192 blz., f 49,50
Dit voortreffelijk geïllustreerde kijk- en leesboek (118 afbeeldingen van planten, waarvan 26 in kleur) kan zowel de botanicus en de estheet als de cultuurhistorisch geïnteresseerde lezer in hoge mate boeien. Al komen er enkele oudere afbeeldingen in voor, toch gaat de aandacht vooral naar enkele bijzonder begaafde Franse en Britse bloemenschilders uit uit de 17e, 18e en 19e eeuw. De inleiding en de beknopte, zeer vlotte commentaren bij de platen wemelen van botanische, historische en andere wetenswaardigheden. Ook de bescheiden en leuke Britse humor van de tekst komt in de Nederlandse vertaling nog goed uit de verf. Met één woord: ontspannende lectuur van hoog niveau, die het oog verkwikt en de geest stoffeert.
H. Jans
| |
Wiltrud Ulrike Drechsel, Jörg Funhoft, Michael Hoffmann, Massenzeichenware; die gesellschaftliche und ideologische Funktion der Comics (501)
Suhrkamp Verlag, Frankfurt a.M. 1975, 300 pp., DM 10,-
De kwantitatief erg belangrijke en gediversifieerde (op het chaotische af) wereld van de comic-strip, die in Europa nog altijd een marginaal verschijnsel is, wordt door deze auteurs met ernst en met een degelijke informatieve background bestudeerd. Een belangrijk kapittel wordt gewijd aan de strips voor kinderen; een ander aan de superhelden; een laatste aan de verhaalstructuren van de strip. Op kritisch-analytisch gebied blijft het geleverde werk onder bepaalde (o.a.) Franse semiologische deelstudies. Ook de marxistische invalshoek verruimt en nuanceert erg weinig het produktie/consumptie-aspect van de zaak. Het blijft een informatief leesbare studie, waarin het overzicht van de strips zoals en hoe die in Duitsland sedert 1947 verschenen zijn, wellicht het belangrijkste deel is.
Eric De Kuyper
| |
Jenni Calder, There must be a lone Ranger
Hamish Hamilton, London 1974, 241 pp., £3.95, geïll.
Geen onaardig boek over de ‘myth and reality of the American Wild West’; een geschikte omlijsting van de film-western, die in dit kader historisch en filmisch gesitueerd wordt. We kunnen ons echter niet van de indruk ontdoen dat we het allemaal al eens eerder gelezen hebben. De ‘westernologie’ heeft behoefte aan een nieuwe aanpak, een nieuwe invalshoek, maar die kunnen we in dit werk niet ontdekken.
Eric De Kuyper
|
|