Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| ||||||||||||||||
Paul Koeck: de grens tussen fictie en realiteitGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||
ge-karakter betreft, daarover gaat gedeeltelijk dit interview. Vooraf moeten wij echter even de feiten van de ‘Vrij en Vrolijk’-affaire vermelden, en de beroering en discussies die naar aanleiding daarvan in België waren ontstaan. | ||||||||||||||||
Vrij en VrolijkHet in België beruchte medisch-pedagogische instituut Vrij & Vrolijk is slechts een onderafdeling van de V.Z.W. Openluchtopvoeding; deze instelling is een van de grootste in België en omvat naast homes voor verwaarloosde, door het gerecht geplaatste of karaktergestoorde kinderen, ook beschermde werkplaatsen en scholen. Doordat het een mammoet-instelling is loopt het uiteraard in de kijker, meer dan de vele kleine instellingen, waar het geknoei met het altijd ontbrekende geld minder opvalt. De Hoge Raad van Toezicht, een onderzoekcommissie die rechtstreeks onder de eerste minister ressorteert en die buitengewone bevoegdheden heeft leverde in Januari 1970 een dossier af, dat o.m. over een fraude van 11 miljoen B. Fr. sprak. In 1971 verscheen in het franstalige weekblad Spécial onder de sensationele titel Le Bagne à 12 Ans en geïllustreerd met een foto van een kind in een concentratiekamp, een eerste scherpe aanklacht tegen de toestanden in de instelling. Reeds in 1968 had de rechtbank van Charleroi bovendien al een dossier D 15286 aan de procureur des konings te Antwerpen overgemaakt, een document dat echter een zeer schimmig bestaan bleef leiden. In 1971 kwam een eerste actie van de grond, gevoerd door leraren en opvoeders, maar vooral door oud-leraren en oudopvoeders, die hoofdzakelijk de brutale behandeling van de toch al ongelukkige kinderen aan de kaak stelde. De actie was vrij emotioneel, maar leverde toch vele getuigenissen op en beroerde de publieke opinie. Nadat dit rumoer weggeëbt was, - de toenmalige minister van justitie Vranckx verklaarde in het parlement dat het allemaal overdreven was - kwam een veel steviger gefundeerde actie los. De assistent van professor Maria Wens, Laurent Bursen, die in V & V werkte, kwam in botsing met het opvoedingssysteem; bovendien was een jonge afgestudeerde in de bestuurswetenschappen, samen met hem in V & V werkzaam, ook op het terrein van het management tot negatieve conclusies gekomen; ze bleven werken, maar verzamelden onmiskenbaar materiaal met bewijskracht. Tegelijk bereidden ze in een nieuwe actiegroep een reeks processen voor over kindermishandeling en onderbetaling, dit keer met de steun van juristen. Zo werd V & V het conflict tussen jongere, maatschappijkritische academici en de oude directie. Toen het proces in 1975 uiteindelijk begon naar aanleiding van onregelmatigheden in het beheer werd het omringd door allerlei andere processen over kindermishandeling, onderbetaling van personeel en ga maar door. | ||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||
Bijna dagelijks was er wel ergens van V & V sprake. Tegelijk echter wist professor Wens haar sterke positie handig te gebruiken; haar kracht ligt in het feit dat haar instelling voor vele jeugdrechters een laatste toevlucht is. Er bestaat dus tegenover haar een, al dan niet betwistbare, vorm van goodwill. Een ander aspect dat de zaken soms een vreemde wending geeft, is het feit dat V & V een niet-katholiek initiatief is in een land dat barst van kleine, meestal door kloosterlingen beheerde instituten voor gehandicapten, straatjeugd, kortom: marginalen. Het voorlopige slot was wel een veroordeling van professor Wens, maar met opschorting van straf voor drie jaar; hervalt ze binnen die tijd niet in haar oude euvel gaat ze vrijuit. Bovendien wist ze een minnelijke schikking te treffen met het ministerie waaraan ze enkele miljoenen schuldig was, zodat die klacht zelfs niet behouden bleef. Wel lopen ondertussen nog allerlei kleinere zaken, waarbij soms een ‘opvoeder’ (een beroepsmilitair bv, die 's nachts en in de week-ends wat bijverdient in V & V) een eerder symbolische straf krijgt. Al met al een voorbeeld van het geharrewar waartoe de machtsverhoudingen in de Belgische samenleving leiden en in ieder geval een onverkwikkelijke zaak. De schuld valt uiteraard niet alleen op de direct betrokkenen, maar op het gebrek aan beleid in de jeugdzorg. Daarom ook is de laatste actiegroep Werkgroep Bijzondere Jeugdzorg niet verdwenen, maar is hij bezig met de uitbouw van een problematieke behandeling die alle instituten dient te interesseren. Het is in het raam van zo'n project dat Paul Koeck tot het schrijven van deze roman kwam. Nu gaat dit boek niet nog eens over eventuele mistoestanden in Vrij en Vrolijk. Gustaaf zat immers in het katholieke instituut Sint-Jozef, waar ook niet alles koek en ei blijkt te zijn. Zowel de problematiek van de gehandicapte, in België sterk op de voorgrond geduwd door enkele nationale betogingen van de gehandicapten, als de opzet van dit dikke boek leken ons een gesprek waard. Het zal wel de eerste keer zijn, dat in de Vlaamse literatuur de gehandicapte zelf - dank zij een auteur - zo overvloedig aan het woord kan komen. Dit schiep uiteraard constructie- en stijlproblemen. | ||||||||||||||||
In gesprek met de auteurNadat de auteur uitgelegd had dat de juffrouw Lens in zijn boek niet juffrouw Wens is, en ze die naam alleen maar kreeg, omdat voor hem de naam Wens geassocieerd is met het ‘te goed zijn en daardoor verstikkend werken’, werd de volgende vraag op hem afgevuurd. In het eerste deel van het boek komt juffrouw Lens erg onsympathiek over; in het tweede deel echter blijkt zij de enige die genoeg om Gustaaf geeft om hem uit de poging tot afzetterij van de alternatieve opvoeder | ||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||
Wirickx te redden; voor Wirickx geldt het omgekeerde: van goed-bedoelende hervormer wordt hij een afzetter; de leraar Heinen zet zich ook sterk af tegen al die ‘revolutionairen’ die het anders willen gaan doen. Spreekt hieruit een persoonlijke voorkeur van de auteur voor de traditionele, geinstitutionaliseerde gehandicaptenzorg? Als het zo over komt, - tenslotte is de lezer de enige norm - dan moet ik me op de borst kloppen. Het is wel mijn bedoeling geweest relativerend te werken, omdat de conventionele vorm van de gehandicaptenzorg inderdaad een verstikkende uitwerking heeft, maar aan de andere kant de gehandicapte in zekere zin ook beschermt. Kijk, het conventionele milieu, indien het goed zou werken, kan gaan in de richting van het opvangen van de gehandicapten in normale leefgemeenschappen, zoals dat bv. in de Middeleeuwen werd beoefend, iets waarvan de gezinsverpleging in Geel nog een late nabloeier is. Door de verstedelijking evenwel zijn er zulke problemen ontstaan, dat die niet meer mogelijk is. De alternatieve benadering, zoals die van Elcker-Ik (Een Vlaamse volkshogeschool met vele afdelingen, L.G.), tracht de gehandicapte te ontvoogden, hem meer verantwoordelijkheid te geven, maar daarbij wordt het paard soms achter de wagen gespannen. Een voorbeeld daarvan in mijn boek is de psycholoog Wirickx, die het dus heel goed meent, maar die veel meer kaas heeft gegeten van de theorie dan van de praktijk. Dat is iets wat me altijd al huiverig deed staan tegenover de acties tegen Vrij en Vrolijk: dit zijn mensen die theoretiseren over het probleem en wel weten hoe het zou moeten, maar die nog niet in staat zijn één van die gehandicapten in de praktijk op te vangen. Zo zegt Wirickx bijvoorbeeld over Gustaaf dat hij een typisch instituutskind is en dat het te laat is om nog iets voor hem te doen. Ten eerste is het nogal duidelijk dat iemand die vanaf zijn zesde jaar in een instituut zit, daar de sporen van draagt; ten tweede: moeten we beginnen tegen en naast de bestaande instellingen of moeten we die juist van binnen-uit vermenselijken? Ik heb de indruk dat Laurent Burssens (Nota: vroegere assistent van Wens, nu contestant van haar methodes) meer gaat in de richting van het vermenselijken van de instituten. Daar zit je inderdaad aan de basis. Dus, ik richt me niet tegen een of ander: ik pleit alleen voor de vermenselijking van de instituten en ik denk dat ook de alternatieve vormen waarde hebben, indien ze maar de mens waarover het gaat, belangrijker achten dan de structuur waarin hij zit. In je boek verrot het idealisme van iemand als Wirickx; ik dacht dat daar nog voorbeelden van zijn in het verhaal. Denk je, dat er een fataal mechanisme werkt in de gehandicaptenzorg? Dat degenen die het systeem willen veranderen, langzaam maar zeker naar dezelfde onmenselijke manipulaties worden gedreven als hun tegenstrevers? Nee, zo pessimistisch ben ik niet, al geef ik toe dat je uit het boek de indruk kan opdoen dat het hele gehandicaptenbeleid uitzichtloos is. Er is in- | ||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||
derdaad die man die tracht het op een andere manier te doen, en die faalt; maar de wetmatigheid daarvan heb ik zeker niet willen aantonen. Het is echter wel één van mijn bedoelingen te laten zien, dat het ook van de gehandicapte zelf moet uitgaan. Ik zet zelf het woord ‘gehandicapt’ tussen aanhalingstekens, want ik vind dat we allemaal in meerdere of mindere mate ‘gehandicapt’ zijn en dat we het - ondanks onze handicaps - allemaal zelf moeten waarmaken. Net zoals Gustaaf zich op straat wil vertonen en alleen wil gaan wonen. Net zoals die vriendin was... godja, die namen, van die jongen die gehandicaptenreizen naar Tirool inricht, Leo, zo heet hij, net zoals dus die vriendin Leo niet ziet als een gehandicapte, als iets aparts. Zijn handicap is voor haar een gewoon deel van zijn persoonlijkheid; de klemtoon valt niet op het karretje waarin hij zit; dat karretje is iets dat bij Leo hoort. De essentie van het probleem is dat we de gehandicapten moeten kunnen nemen zoals ze zijn en dat de gehandicapte zich moet durven tonen zoals hij is. Dit vind ik een essentieel aspect van je boek: je maakt het probleem hard en vermijdt de sentimentaliteit. Gustaaf, die heeft zitten schreien bij sommige passages, vond het achteraf nog niet hard genoeg. Hij gelooft dus in het nut van de onderneming, al is hij er niet altijd tegen opgewassen, zoals hij ook heel veel last heeft om zich niet op te sluiten in het wereldje van Beschermde Werkplaats en eigen kamer. Of in zelfmoord. Hij heeft een poging gedaan. Dat geeft je wel een schok. Heb ik hem gebruikt voor mijn roman? Ben ik voldoende bereid hem te blijven volgen, te blijven steunen? Aan de andere kant staat hij wel achter de onderneming om het leven van een gehandicapte op straat te brengen. En die demonstratie van de gehandicapten in Antwerpen destijds, dat vond hij formidabel: dat al die gehandicapten op straat kwamen en voor de eerste keer zagen wat voor een grote groep ze vormden. Toch bevat het boek ook kritiek op die demonstratie. Ja, maar die is slechts zijdelings, niet fundamenteel. Ook vele gehandicapten zijn er zich van bewust dat ze geen macht vertegenwoordigen, geen financiële drukkingsgroep zijn en dat zo'n demonstratie dus geen direct resultaat kan hebben. Je raakt ook de seksuele ervaring van de gehandicapte aan. Is dat niet, hoe goed bedoeld ook, een utopische verwachting? Dat ligt ook weer op het strikt menselijke vlak. Ik bedoel dit: seks kun je niet dwingen. Twee mensen moeten iets voor mekaar voelen. Je zou kunnen stellen, dat als de gehandicapten zich dagelijks meer manifesteren, in de openbaarheid, hun handicap als minder afschuwwekkend zal worden ervaren dan nu. Ik geef toe dat het utopisch klinkt, maar ook het seksuele contact kan slechts beter worden, wanneer de gehandicapten in een betere relatie komt met de hele maatschappij, zodat de mensen belangstelling | ||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||
kunnen krijgen voor alle vormen van ontmoeting met de gehandicapte. In je boek komt iemand voor, die twee verliefden onder de gehandicapten, die telkens hun wagentjes weer naar mekaar toe manoeuvreren, brutaal uiteenhaalt. Is dat een realistische houding die die kinderen wil beschermen? Dat is een zeer moeilijke zaak. In ieder geval is het zo dat die man niet alleen in het boek maar ook in de werkelijkheid een gehandicapte zoon heeft, die dus weet wat het in het dagelijks leven voorstelt, een zeer ruimdenkende man ook. Het gesprek met hem was één van de meest indrukwekkende uit de hele reeks; ik was van zijn persoon sterk onder de indruk. (In het boek vertelt de man hoe hijzelf de idee opdeed zijn kind naar een prostituee te brengen, wat die jongen afsloeg; een ander verhaal betreft ouders die, schijnbaar zakelijk en verlicht van geest, hun kind hielpen masturberen, zodat ze binnen de kortste keren in heftige emotionele conflicten terechtkwamen.) Waarom een roman? Waarom geen document? Principiële uitspraken in je boek liggen altijd in de mond van een personage. Houdt de auteur zich op de vlakte? In feite komt geen enkele vorm van kritiek zoals die in het boek is geformuleerd rechtstreeks van mij. Alleen het geheel van de stellingen komt van mij. Als er bijvoorbeeld ergens iemand fulmineert tegen al die revolutionairen, dan denk ik dat er een voldoende tegengewicht daarvoor in de rest van het boek zit. Relativeren was een van mijn doelstellingen, maar indirect telkens. Had je niet beter gewoon de naam van elk personage boven het hoofdstukje gezet waarin hij aan het woord is? Daar heb ik vanzelfsprekend aan gedacht en in het tweede hoofdstuk (Tante Arlette! riep dat ventje dan) doe ik het onrechtstreeks; die zin maakt duidelijk dat Arlette aan het woord is. Maar persoonlijk vind ik het prettiger dat ik bij lectuur aanvankelijk een beetje moet tasten en dat het gegeven slechts geleidelijk aan vorm krijgt. Dat lezersavontuur heb ik bewust willen aanbieden. Jij bent natuurlijk in verwarring geraakt, omdat je de mensen van Vrij en Vrolijk trachtte te herkennen, je was misleid door de naam Lens, die niet op Wens slaat, alleen een associatie is. Maar alle mensen die met het milieu vertrouwd zijn, hebben gelijkaardige moeilijkheden, en niet alleen wat de namen betreft. Ze kennen altijd wel een gelijkaardig geval dat nog erger is, maar ik heb geen sensationeel gegeven willen beschrijven, maar één heel gewoon geval. Ik heb naar een grootste gemene deler gestreefd. Er zijn bv. visueel gehandicapten die voor de maatschappelijke problemen typischer en belangrijker zijn, maar ik kan geen visueel-gestoorden met motorisch-gestoorden gaan vergelijken; ik heb me tot één individu beperkt. Dit blijkt zo typisch dat mensen, | ||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||
jij bijvoorbeeld, er iets van hun eigen kennissen in terugvinden, al zitten die er reëel niet in. Eigenlijk is het boek een document. Heb je zelf op de omslag ‘roman’ laten afdrukken? Inderdaad, ja, want zo'n uitgeverij doet dat niet op eigen initiatief. Alleen al door het feit dat het in een literaire reeks wordt uitgegeven, met zo'n specifiek kaftje eromheen, wordt het uit zijn documentaire context gelicht. Je kan dit vergelijken met het pop-art-procédé: een vork die uit zijn context gelicht wordt en als een vreemd voorwerp wordt ingekaderd. Daardoor kan mijn document als roman ook sterker gaan werken; het wint aan menselijkheid en is meer in staat datzelfde pop-art schokeffect te veroorzaken. Anderzijds zit het gevaar erin dat ik het ga lezen als een verhaal, niet als een realiteit. Ja, maar ik vertrouw erop dat wie het leest voortdurend verwijzingen merkt maar de realiteit, dat hij wel merkt dat het niet zomaar een verhaaltje is. Voorlopig heb ik nog geen enkele reden om te betreuren dat het woord ‘roman’ op de omslag staat. In je vroegere boek Het Plantenoffensief over een revolte van bejaarden had ik wel de indruk dat je je goed gedocumenteerd had, maar dat de satirische vertekening, de romancering zo je wil, de bovenhand kreeg. Dat is een goeie vergelijking. Ook dat boek begon met een persoonlijk contact, met een kleine anekdote van mijn vrouw over haar moeder die in een bejaardengesticht woonde. Ik heb lang geplaagd gezeten met de vraag wat het juiste evenwicht zou zijn tussen romanceren, aandikken, en zakelijk verslag uitbrengen. In dat geval echter - en dit bewijst dat zowel de ene als de andere methode voordelen heeft - vond ik uiteindelijk de satire en de overdrijving doeltreffender dan het feitenverslag. Ik heb reden om te hopen dat de Melle uit Het Planetenoffensief voor de lezer kapstok wordt waaraan hij zijn ideeën kan ophangen. J.E. Daele echter bracht met zijn boek Lieve Oma een strikt verslag, dat wel boeiende lectuur is, daar niet van, maar dat geen duurzaam raam biedt. Dat lijkt me het voordeel van het romanceren, met dien verstande dat het thema zich daartoe moet lenen. Voor het ene thema zal een groteske zoals in de roman van Buzatti over het vreemdelingenlegioen, iets wat ik in de Binnenlandse Vijand heb proberen na te volgen, het beter doen dan een verslag, terwijl het voor het gehandicaptengegeven volgens mij scherper kon dank zij de zakelijke weergave. Ben jij niet van de belletrie via de satire naar de documentaire geëvolueerd? Aanvankelijk was het inderdaad, zeker wat Litte betreft, mijn bedoeling met woordjes te spelen, sfeertjes op te roepen en zo. Het berust wel op wat mijn grootvader vertelde over zijn ervaring in de steenbakkerijen bij | ||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||
Boom. Je moet weten dat ik afkomstig ben van een klein gehucht bij Boom, waarnaar ik nu nog soms zo'n onweerstaanbaar heimwee heb dat ik er moet gaan wandelen, een soort atavisme. Daarna ben ik geëvolueerd naar de documentaire, dat is waar. In de eerste plaats wil ik iets zeggen, een boodschap overbrengen, hoe primitief dat ook mag klinken voor onze traditionele critici. Dit is uiteraard een grove vereenvoudiging. Bijvoorbeeld, mijn Buitenlandse Vijand ben ik een keer of vier opnieuw begonnen, omdat de vorm me niet voldeed, de vorm begrijp je. Nou, dat boek is door de bank begroet als weer zo'n maatschappij-kritische benadering, terwijl ik in de eerste plaats op zoek was naar een vorm die zo duidelijk mogelijk overbrengt wat ik wil zeggen. Dat ligt natuurlijk aan mijn imago van linkse rakker, wat ook een belachelijk verschijnsel is, maar zelf kan ik het vormprobleem niet los zien van de boodschap, die uiteindelijk het belangrijkste is. Wel krijg ik de indruk dat ik stiefmoederlijk behandeld word door de kritiek, omdat ik zogezegd geen ‘belletrie’ maak; of ze zeggen dat ik een veelschrijver ben, terwijl Daniël Robberechts, over wie je dat nooit zal horen, veel meer produceert dan ik; of - weer een andere benadering - ze zeggen dat in Irish Mist de maatschappijkritiek er met de haren bijgesleurd is, terwijl ikzelf eindeloos heb zitten dubben, niet over maatschappij-kritiek, maar over vormproblemen. Niet dat ik aan al deze kritische opmerkingen te zwaar wil tillen, want als ik teveel de nadruk leg op de ‘belletrie’, dan leid ik - in verband met dit gehandicaptenboek - de aandacht af. Toch ben je duidelijk afgestapt van de ego-trip die zovele auteurs opvoeren in hun verhalen. Je zet Gustaaf op de voorgrond en verdwijnt zelf achter de totaliteit van de personages. Dat is mijn manier om over mezelf te schrijven. Ik heb je al gezegd: in zekere zin zijn we allemaal gehandicapten. Ik ben echt diep persoonlijk bij dit thema betrokken. Het feit dat ik twee-drie jaar eraan kon werken, aan iets dat zogezegd buiten mij ligt, zegt toch genoeg. Definitief afgestapt van de ego-trip is wat te erg geformuleerd, al moet ik toegeven dat ik na het schrijven van een boek als dit een uitgeperst citroentje ben. Denk je dat zulke boeken die op bewustzijnsverhoging mikken, veel uithalen. Met het ouder worden ga je relativeren. Misschien beïnvloed je wel eens één of ander individu. Ik ben soms pessimistisch. Ik denk dat de jeugd niet voldoende de kansen aangrijpt die voorgaande generaties voor hen bevochten hebben. Eén voorbeeld: toen Hugo Claus drie naakte akteurs op de scène zette, werd hij daarvoor voor het gerecht gebracht; nu is dit een verworven recht; maar in Studio Herman Teirlinck contesteren de jongeren, omdat ze naakt moeten optreden. Nog om andere redenen, allicht, maar dat was één van hun motieven. Dat lijkt wel de omgekeerde wereld. Dit is wellicht te pessimistisch, want soms schrik ik ook wel: in | ||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||
Chili zijn ze uitgerekend de boeken gaan verbranden die mij juist interesseren; ze zijn er dus bang voor; ergo zijn ze ergens toch belangrijk. Mij verbaast dat, omdat ik denk dat ik gemakkelijk het belang van de literatuur overschat. Ik vermoed dat onze invloed op het individuele vlak ligt: ergens een licht schokje in één, twee individuen. En in ieder geval, terwijl ze dit boek lezen, lezen ze er ten minste geen ander. Het scheppen van een bepaald klimaat lijkt - het voorbeeld van Chili - toch wel belangrijker dan je als westerse auteur denkt. Maar maatschappijhervormingen verwacht ik niet van de literatuur. | ||||||||||||||||
Bibliografie Paul Koeck
|
|