| |
| |
| |
Boekbespreking
Sociale wetenschappen
Andriessen, J.E., Economie in theorie en praktijk. Deel 1 en 2
Elsevier, Amsterdam/Brussel 1976, 273 + 408 pp., BF 360 + 470 |
Broekman, J.M. (e.a.), De lijdende mens 1. Algemene benadering
Acco, Leuven 1976, 84 pp., BF 130 |
Cipolla, Carlo M., Before the Industrial Revolution. European Society and Economy, 1000-1700
(UP 594) Methuen, London 1976, 340 pp., £6,25 |
Energie Edukatief 4
Werkgroep 2000, Amersfoort 1976, 35 pp., f 6,- |
Engelsing, Rolf, Zur Sozialgeschichte deutscher Mittel- und Unterschichten
(Kritische Studien zur Geschichtswissenschaft 4) Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 1973, 314 pp., DM 148,- |
Heinze, Thomas, Unterricht als soziale Situation
Juventa Verlag, München 1976, 179 pp., DM 16,- |
Howard, M.C. & J.E. King, The political economy of Marx
(Modern economics) Longman, London 1975, 279 pp., £3,50 |
Lachspiegels. Onderzoek naar informatie die in folders aan patiënten over het ziekenhuis wordt gegeven
Katernen 2000, Amersfoort 1976/4, 27 blz., f 3,50 |
Nell-Breuning S.J., Oswald von, Texte zur Katholischen Soziallehre
Butzon & Bercker, Kevelaer 1976, 556 pp., DM 19,80 |
Leonard Barker, Diana & S. Allen (ed.), Sexual Divisions and Society. Process and Change
(Explorations in Sociology 6) Tavistock Publ., London 1976, 295 pp., £3.25 |
Schipper-Peet, G. e.a., Tussen hemel en aarde
(Sociale en culturele reeks) Samsom, Alphen a.d. Rijn, CED-Samsom, Brussel 1976, 117 blz., f 24,50 |
La Sociologie de l'art et sa vocation interdisciplinaire. Pierre Francastel et après (Mediations) Denoël-Gonthier, 1976, 294 pp., FF 15,- |
Vandendijck, Willy, Macht en onmacht. Indrukken over een ambivalente democratie
(Sociale en culturele reeks) Samsom, Alphen a.d. Rijn, CED-Samsom, Brussel 1976, 117 blz., f 15,90 |
Veken, J. Van Der, De lijdende mens.
2. Individuele lijdensvormen
Acco, Leuven 1976, 64 pp., BF 105 |
Verheul, prof. dr. H., e.a., Samen verantwoordelijk voor het onderwijs
Wetenschappelijke Instituten CDA, z.j., 71 blz., f 9,90 |
Weingarten, Elmar u.a. (Hrsg.), Ethnomethodologie zu einer Soziologie des Alltagshandelns
(st w 71) Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1976, 457 pp. |
| |
Jan Remmerswaal, Inleiding tot de groepsdynamika
H. Nelissen, Bloemendaal, 190 blz., f 24,90
De schrijver, wetenschappelijk medewerker aan het instituut voor sociale Pedagogie en Andragogie in Nijmegen heeft een gecomprimeerd doch leesbaar overzicht geschreven van de problemen in en met groepen. In het boek, dat veelal praktisch-theoretisch van toon is, komen voornamelijk twee soorten groepen aan de orde: de zgn. taakgroepen en de (sentiviteits-) trainingsgroepen. Het accent
| |
| |
ligt op de laatste soort, wat begrijpelijk is, omdat daar veel experimenteel onderzoek naar is gedaan en het nog steeds de feitelijke basis vormt voor theorievorming in de groepsdynamica. Procentueel blijven echter trainingsgroepen in het totaal van bestaande groepen een klein deel uitmaken, waardoor deze inleiding toch weinig bijdraagt aan de algemene groepsdynamica. Aanzetten worden echter wel gegeven en in het laatste hoofdstuk komt de schrijver met een helder overzicht van een aantal theorie- en over groepen. Er wordt echter node een concrete beschrijving over het functioneren van groepen gemist.
Voorts mogen in een boek dat in het jaar van de vrouw geschreven werd, stellingen als deze niet voorkomen: ‘Mannen en vrouwen vertonen enkele konsistente verschillen (in persoonswaarneming): vrouwen differentiëren minder in hun persoonswaarneming en geven meestal een gunstiger oordeel. Als verklaring hiervoor zou kunnen gelden, dat vrouwen waarschijnlijk vaker dan mannen stereotypen gebruiken, omdat ze meer intuïtief op anderen reageren en minder vaak logische verklaringen zoeken voor hun indrukken’ (blz. 28).
Het boek, waar nog een tweede deel op zal volgen, is bruikbaar voor de praktijk mensen in het groepswerk (onderwijs, vormingswerk etc.) om hun eigen methodiek te verbeteren en geeft een helder beeld van de groepsdynamica voor studenten in sociale en pedagogische wetenschappen.
Een meer fundamentele analyse van de groepsdynamika is voorts te vinden in de recente publikatie van K. Nijkerk, Training in intermenselijke relaties, 1975.
B. Bekkers
| |
A.H.S. Stemerding, Groepstraining: leermethoden voor sociale vaardigheden
(Sociale en culturele reeks) Samsom, Alphen aan den Rijn 1975,138 blz.
Het boek geeft een inventarisatie van de belangrijkste trainingsmethoden voor het aanleren van sociale vaardigheden. Daarnaast biedt het de mogelijkheid om binnen diverse perspectieven de bestaande trainingstechnieken te kunnen ordenen. Het aanbrengen resp. ontwikkelen van sociale vaardigheden wordt opgevat als veranderingsproces dat doelgericht gehanteerd kan worden. Als belangrijkste vormen van groepstraining onderscheidt de schrijver: het organisatielaboratorium, de sensitivity training en de encountertraining.
F. Nieuwenhof
| |
Rolf Schwendter, Visies op subcultuur
Boom, Meppel 1974, 352 blz., f 24,50
Nu de bonte schakering van allerlei oppositionele groepen in de westelijke samenleving zo langzamerhand verbleekt, komen de eerste resultaten van sociologische beschouwing op de markt. Het is duidelijk dat het begrippenapparaat van de sociologie ontoereikend was om het nieuwe sociale verschijnsel te analyseren. Het begrip subcultuur, ontwikkeld vanuit een maatschappelijke werkelijkheid waarin, misschien met recht, gesproken kon worden van een dominante cultuur, blijkt duidelijk ontoereikend om de grote verscheidenheid aan leefstijlen in de zestiger jaren te analyseren.
Schwendter analyseert het ‘verschijnsel subcultuur’ vanuit de burgerlijke sociologie en vanuit de kritische sociologie. Daarnaast analyseert hij de veelal misbruikte term ‘progressief’, die zeer verschillende betekenissen blijkt te hebben. Het boek van Schwendter biedt een goed overzicht van de welhaast ontelbare oppositionele groepen gedurende de zestiger jaren, naast een zeer belangrijk literatuuroverzicht.
F. Nieuwenhof
| |
E. v.d. Wolk (red.), Het naderend einde
Intermediair/Boom, Meppel 1975, 387 blz., f 37,50
Een reeks artikelen in '74 en '75 verschenen in ‘Intermediair’ met bijdragen van theologen, juristen, medici, psychiaters, psychologen, sociologen, antropologen en literatoren. We missen een historicus, zoals Ariès, ook in de literatuuropgaven. Qua onderwerp komt het eigen levenseinde, voorbereiding daarop (op middelbare leeftijd liefst al (Munnichs)), begeleiding, rouw, verlies, suicide en euthanasie, testament, laatste eer, begra- | |
| |
fenis en crematie aan de orde. Dit is het centrale perspectief naast enkele vergelijkingen met ‘primitieven’. Hoewel sommige bijdragen, zoals die van Van Tol en van Mevrouw van Till er voor mij uitspringen en het allemaal gedegen stukken zijn, ontbreekt het politieke perspectief: de enige politicologisch geschoolde, Garritsen, is jaren secretaris geweest van het Nederlands Verbond van uitvaartverenigingen: hij schrijft dan ook ‘de laatste eer’.
Ik had iets verwacht te zien van moderne eschatologie, van de Club van Rome, van Rachel Carson's Silent Spring, van sociologie van suicidale subculturen, zoals van heroïnisten, van de steeds frequentere en vroegere ontwaarding van een mens als produktiefactor en van de knauw van zijn zelfrecpect daardoor in de westerse industriële en derde wereld; van opvoeding tot suicide zoals bij Mary Rose Barrington, van massale martelingen of slachtingen à la Vietnam of van ondervoeding in Amerika of ook van toename van hartinfarcten op jonge leeftijd en verkorting van de gemiddelde levensduur van mannen. Maar ja, dat komt dan misschien wel in 1976/1977 aan de orde of misschien in 2000.
J.H. van Meurs
| |
Biografie
Kühn, Dieter, Aus der öffentlichen Biographie der Josephine Baker
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1976, 159 pp. |
Völker, Klaus, Bertolt Brecht. Eine Biographie
Hanser Verlag, München 1976, 445 pp. |
| |
Lagrain, Robert, De moeder van Guido Gezelle
Lannoo, Tielt 1975, 176 pp. + 24 pp. ill., BF 298
N.a.v. de honderdste verjaardag van het overlijden van Monica Devriese (1804-1875), Gezelles moeder, publiceerde R. Lagrain dit boek dat gedeeltelijk teruggaat op eerder in De Beiaard en Gezellekroniek verschenen bijdragen. Het is keurig uitgegeven, met een overvloed aan iconografisch materiaal. Achtereenvolgens tekent S. de levensloop van Monica, onderzoekt erfelijke invloeden op haar nageslacht en geeft een bloemlezing uit moedergedichten van Guido Gezelle.
De levensbeschrijving kreeg de meeste aandacht (116 blz.). Heel veel archiefmateriaal en een massa genealogische gegevens werden samengebracht; sommige stukken zal de lezer ervaren als onvoldoende bewerkt of niet helemaal ter zake. Monica's jeugd te Wingene wordt getekend en haar huwelijksleven met Pier-Jan Gezelle in de Rolweg te Brugge (1829-1871) wordt gepresenteerd in de vorm van een familiekroniek. S. poogt haar vijf kinderen te volgen op hun levensweg, daarbij telkens peilend naar hun verbondenheid met haar. Over Guido worden de bekende biografische feiten medegedeeld en een aantal van zijn brieven naar de Rolweg ontleed; Louises bewogen jeugd en haar huwelijk met Kamiel Lateur worden geschetst; een zeer lange passage is gewijd aan de jongste zoon Jozef; van Romaan en Florence Gezelle liet het verleden minder sporen na. Monica's verblijf bij het gezin Lateur te Heule (1871-1875) krijgt ook ruim aandacht evenals de voor de hele familie bewogen gebeurtenissen rondom Guido's moeilijkheden te Brugge in 1872.
Met persoonlijke herinneringen van Frank Lateur besluit S. dit levensverhaal. In de te uitvoerige passus die nog volgt over Monica Devrieses kleinkinderen wordt de artistieke begaafdheid van sommigen onder hen opgemerkt.
In het tweede deel, getiteld Het moederlijk erfdeel, beantwoordt S. de vraag welke invloed Monica's melancholische, schuchtere en scrupuleuze aard op de artistieke aanleg van haar nageslacht heeft gehad. Hierbij beroept hij zich echter uitsluitend op wat anderen hierover reeds schreven.
Gezellegedichten waarin het moederthema centraal staat of die in verband staan met de hoeve 't Walleke te Wingene werden in het derde deel samengebracht. De begeleidende commentaren berusten hoofdzakelijk op mededelingen van anderen. Veel aandacht gaat naar het bekende Terug; spijtig dat de commentaar zich beperkt tot het opsommen van a-poëtische argumenten waaruit blijken moet dat het gedicht te Wingene werd geconcipieerd. Ongetwijfeld kon deze
| |
| |
bloemlezing nog worden aangevuld en zou ze de lezer meer hebben bevredigd zo ook het poëtische gehalte der moederpoëzie werd kenbaar gemaakt.
Dit boek dient geprezen omdat het Gezelle eens vanuit een andere hoek heeft benaderd en omdat het een reeks nooit gepubliceerde gegevens betreffende de familie Gezelle bevat. Toch meen ik dat het nog te veel bepaalde Gezelle-mythes blijft steunen en methodisch vaak eerder een verzameling bleef van disparate feiten, te weinig een uitgewerkte synthese over dit onderwerp.
J. Geens
| |
Mr. G. van Hall, Ervaringen van een Amsterdammer
Elsevier, Amsterdam/Brussel 1976, 247 blz., foto's, f 22,50
De memoires van de oud-burgemeester van Amsterdam. De man die feitelijk wegens zijn beleid tijdens de relletjes in het midden van de zestiger jaren gedwongen werd om af te treden. Hij beperkt zich niet tot zijn ervaringen op deze post. We zien hem eerder en later aan het werk als bankier en als verzetsman. Wat dat laatste betreft eigenlijk alleen als bankier van het verzet. Hij zocht de methoden uit waarop voor het verzet leningen konden worden aangegaan die voor de geldschieters zo safe mogelijk waren. Hij zocht de dekkingssystemen uit en hij was het ook die regelde op welke wijze de geldschieters later konden bewijzen dat ze geld gegeven hadden. In feite een puur formele bezigheid. Ook als bankier zien we hem steeds weer bezig formele oplossingen voor alle mogelijk moeilijke, ook internationale problemen te vinden.
Deze houding kenschetst ook zijn burgemeesterschap. Hij benadert zijn functie van een formele kant. De tegenstander heeft ook formeel ongelijk. Men overschrijdt bevoegdheden op de ministeries of er wordt vastgesteld dat een eigen optreden, bijvoorbeeld op het centraal station, formeel niet mogelijk was. De rellen zijn ordeverstoringen en daarmee uit. De achtergronden ervan schijnen zelfs niet tot hem doorgedrongen te zijn. Dat is trouwens ook op andere punten het geval. Zo schijnt bijvoorbeeld de werkelijke reden van het ontslag van zijn voorganger, d'Ailly, hem geheel te ontgaan.
Men krijgt de indruk van een formele, gevoelsarme en oppervlakkige man. Merkwaardig is van hoeveel mensen hij zegt dat ze vrienden of zelfs goede vrienden van hem zijn. Iemand die de betekenis van deze woorden kent, zal nooit zoveel mensen als zodanig kunnen aanwijzen. Hier krijgt men de indruk dat het nergens anders om gaat dan om zakenrelaties, die wel eens thuis ontvangen zijn.
Over de rellen zelf worden we uit deze bladzijden niet veel wijzer. Merkwaardig is dat bijvoorbeeld over de reden van het ontslag van de toenmalige hoofdcommissaris niets wordt gezegd, maar dat de vorm waarin dat ontslag wordt gegoten wel wordt besproken. Van de opwinding die er onder de mensen in de stad heerste, is in dit boek niets terug te vinden. Dat deze rellen grote gevolgen zouden hebben voor het denken niet alleen in de stad maar in veel wijdere kring, is iets wat bij deze burgemeester blijkbaar niet opkomt. De schrijver stelt steeds formeel juist gehandeld te hebben.
Typerend is dat met geen woord wordt gerept over de culturele activiteiten tijdens zijn periode in Amsterdam, hoewel die activiteiten niet gering zijn geweest. Over de gebeurtenissen in Amsterdam in de zestiger jaren maakt dit boek ons niet veel wijzer. We leren echter wel de toenmalige burgemeester kennen en dat leert ons veel over wat er toen kon gebeuren.
C.J. Boschheurne
| |
Geschiedenis
Gerhard, Dirk, Antifaschisten, Proletarischer Widerstand 1933-1945
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 175 pp., DM 9,50 |
Hampson, Norman, The French Revolution. A concise History
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1975, 192 pp. (geïll.), BF 414 |
Haswell, Jock, The British Army. A concise History
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1975, 192 pp. (geïll.), BF 439 |
Kersten, Albert E. (uitg.), Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
Martinus Nijhoff, Den Haag 1976, 312 blz., f 49,50 |
Mann, Golo & A. Nitschke, De grote
|
| |
| |
culturen buiten Europa. De renaissance in Europa
(6) Heideland-Orbis, Hasselt 1976, 680 pp., BF 1.445 |
Warner, Oliver, The British Navy. A concise History
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1975, 191 pp. (geïll.), BF 414 |
| |
Walter Kempowski, Hebt U Hitler gezien?
Standaard Uitgeverij, P.N. van Kampen en Zoon, Amsterdam/Antwerpen 1975, 113 blz., f 14,90
Aan een willekeurige, ongeveer 250 man sterke groep Duitsers stelde de samensteller de vraag: ‘Heeft u Hitler gezien en wat voor indruk maakte hij op u’. De vraag werd gesteld meer dan dertig jaar nadat Hitler voor het laatste in het openbaar was verschenen. Misschien is dat de oorzaak dat alle antwoorden een zekere teleurstelling laten zien. Men had nu achteraf althans meer verwacht dan men te zien kreeg. Een kleine man, die vlug voorbij ging, nadat men lang moest wachten.
Maar we mogen niet vergeten dat ook in de Hitlertijd zelf verslagen over zijn verschijnen hoogst onbetrouwbaar waren. Ik kan mij een vrouw herinneren die vertelde: Wenn der Hermann komt dann jauchzen wir, aber sehen wir den Führer dann werden wir ganz still. Een vreemdere opmerking is voor iemand die het hysterisch gehuil in het Sportpaleis gehoord heeft wel niet mogelijk. Wat authentiek is aan deze verklaringen is wat er over Hitlers ogen wordt gezegd. Vooral de Duitse vrouwen vatten hun impressie van Hitler bijna steeds in de zelfde woorden samen ‘Die Augen... Ah...’
Het boek besluit met een essay van Sebastian Haffner waarin hij probeert uiteen te zetten waarom de Duitsers zo gefascineerd werden door Hitler en waarom er onmiddellijk na de oorlog ook werkelijk niemand meer pro was. Daar in maakt hij een aantal bijzonder interessante observaties zoals bijvoorbeeld de opmerking dat CDU en SPD tegenwoordig meestal meer stemmen (in procenten) krijgen dan Hitler ooit gehad heeft bij vrije verkiezingen. Maar ook dat op een bepaald ogenblik dan misschien niet 99% maar wel om en de bij 90% achter Hitler stond, zijns inziens omdat Hitler het Duitse volk had laten twijfelen aan zijn eigen oordeel. Alles wat volgens ieder normaal mens niet kon, deed Hitler. Populair gezegd wie is er dan gek: hij of ik? Pas na Stalingrad bleek dat hij het was, maar toen waren enige miljoenen Duitsers het ook geworden. Het essay van Haffner draagt werkelijk bij tot een beantwoording van de vraag die hij zich gesteld heeft, maar we moeten toch nog verder vragen. Hoe heeft Hitler het klaar gespeeld dat een heel volk, ook twee jaar nadat hij zich uit de openbaarheid had teruggetrokken, in een trance-toestand verkeerde? Hoe is het mogelijk dat behalve een handvol, voor al hogere officieren, een heel volk in maart 1945 nog in de eind-overwinning geloofde?
C.J. Boschheurne
| |
Charles Mee, Potsdam. De verloren vrede
Elsevier, Amsterdam/Brussel 1975, 288 blz., f 17,50
In een historische periode vol verrassende wendingen zijn er vele boeken volgeschreven over wie er in Jalta aan het langste eind trok, Roosevelt of Stalin. Vreemd genoeg schijnt het bij niemand opgekomen te zijn eens na te gaan wat voor figuur Truman, Churchill, Attlee en Stalin tijdens de conferentie van Potsdam sloegen. De auteur heeft nu met dit boek in deze leemte voorzien, hij schrijft kort en bondig, zonder stokpaardjes te berijden - een fascinerend boek.
L. Bartalits
| |
Filosofie
Desanti. J.-T., Le philosophe et les pouvoirs. Entretiens avec Pascal Lainé et Blandine Barret-Kriegel
Calmann-Lévy, Paris 1976, 223 pp. |
Edmaier, Alois, Dimensionen der Freiheit. Zur Kritik des modernen Bewustseins
Butzon & Bercker, Kevelaer 1975, 158 pp., DM 28,- |
Feyerabend, Paul, Wider den Methodenzwang. Skizze einer anarchistischen Er- |
| |
| |
kenntnistheorie
(Theorie) Suhrkamp Verlag 1975, 442 pp., DM 30,- |
Gadamer, Hans, Georg und Gottfried Boehm
Seminar; Philosophische Hermeneutik Suhrkamp Taschenbuch Wissenschaft, Frankfurt am Main 1976, 339 pp., DM 10,- |
Hirsch, E.D. Jr., The Aims of Interpretation
The University of Chicago Press, London 1976, 177 pp., £6.80 |
Lewis, David, Konventionen. Eine Sprachphilosophische Abhandlung
(De Gruyter Studienbuch, Grundlagen der Kommunikation) W. de Gruyter, Berlin 1975, 235 pp., DM 28,- |
Thys, Wim, In den beginne was de mythe
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 232 pp., BF 395 |
Weinrich, Harald, Sprache in Texten
Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1976, 372 pp., DM 29,- |
Wygotski, L.S., Denken und Sprechen
(Conditio Humana) Fischer Verlag, Frankfurt am Main 1974, 400 pp. |
| |
Dr. R. Bakker, Merleau-Ponty, filosoof van het niet-wetend weten
Wereldvenster, Baarn 1975, 147 blz.
De Groningse hoogleraar Bakker heeft reeds tweemaal een boek over Merleau-Ponty gepubliceerd, een monografie en een uitstekende vertaling met commentaar: Kerngedachten van M.P. Deze tweede editie van de monografie geeft voornamelijk aanvullingen wat betreft de relatie tot Sartre, Husserl, Lévi-Strauss, terwijl een apart hoofdstuk wordt gewijd aan zijn verhouding tot het christendom. Op zijn gewone heldere wijze heeft de S. hier opnieuw het moeilijke denken van de Franse existentialist vertolkt en terecht bijzondere aandacht geschonken aan de eenheid in M.P.'s ontwikkeling. Toch zou men in deze eenheid bepaalde nieuwe aspecten moeten benadrukken om beter het worstelen van M.P. om de waarheid te ontdekken te verstaan. Tot onze teleurstelling geeft de S. geen levensbijzonderheden om deze ontwikkeling beter begrijpelijk te maken. Er is een nauwe samenhang tussen het feit dat M.P. aanvankelijk praktiserend katholiek was en zijn filosofie van de dertiger jaren. In deze periode werd hij ook bijzonder geïnspireerd door Scheler, Marcel, Landsberg, die door de S. in het geheel niet worden vermeld. In de eerste hoofdwerken wordt Scheler herhaaldelijk geciteerd. Maar ook tussen de twee eerste boeken bestaat een belangrijk verschil. Voor een beter begrip van de eerste periode missen wij bij B. de onmisbare gegevens van dr. Th. Geraets, met Levinas' Voorwoord.
Het hoofdstuk over de verhouding tot het christendom is mede daardoor zeer ontoereikend, het citeert alleen uit de middenperiode en geeft niet aan, dat M.P. hier op scherpzinnige wijze tegen een primitief misverstand omtrent het katholicisme polemiseert. Dit was uiteraard anders in zijn eerste tijd, maar wordt ook opnieuw sterk gewijzigd in de jaren na 1953, niet alleen in zijn leven, maar ook in zijn wijsbegeerte. Weliswaar is deze filosofie door zijn vroege sterven onvoltooid gebleven, maar belangrijke teksten laten duidelijk zien, dat hier een nieuwe openheid voor persoonlijke intersubjectiviteit en daarmee ook voor een religieuze verhouding tot God wordt ervaren en gedeeltelijk in de filosofie verantwoord. Zijn luisteren naar het Zijn doet de filosoof van de ambiguïteit nu spreken van hoop. Het is jammer dat deze aspecten door de S. niet worden vermeld, maar we menen te mogen verwachten dat dit zal gebeuren in een derde uitgave. M.P. is het waard en prof. Bakker bezit het vermogen het wisselend denken van deze eerlijke zoeker naar waarheid te vertolken.
J.H. Nota
| |
Theologie
Leo Scheffczyk (Hrsg.), Grundfragen der Christologie heute
(Quaestiones Disputatae) Herder Verlag, Freiburg/Basel/Wien 1975, 183 pp., DM 29,80
Het is opvallend, hoe naast en na het langzaam verdwijnen van de Godsvraag een veelzinnige belangstelling groeiende is voor de figuur van Jezus, zowel binnen als buiten de Kerk, onder gelovigen en
| |
| |
ongelovigen. De vraag wie de Christus is, is voor een christen onontkoombaar: een ondubbelzinnig antwoord hierop is voor de kerkelijke gemeenschap een levensbelang. De geschiedenis van de Kerk wordt door deze vraag getekend in de grote concilies van de eerste eeuwen; de lotgevallen van een denker als Arius of het persoonlijke levenslot van een bisschop als Athanasius worden erdoor bepaald. Ook in onze tijd, waarin het begrip historiciteit in het denken en aanvoelen een overheersende, niet te overschatten rol speelt, is het voor de christelijke belijdenis noodzakelijk de blijvende waarheid van het Christusgeheim te bewaren in haar eigentijds én eigen antwoord op de vraag naar de eenheid van het goddelijke en menselijke in Jezus Christus. Dit thema wordt nu aan de orde gesteld in de vijf opstellen van deze publikatie, die oorspronkelijk evenzovele voordrachten zijn geweest op de jaarvergadering in 1975 van de ‘Arbeitsgemeinschaft Katholischer Dogmatiker und Fundamentaltheologen.’
A. Halder geeft een filosofische inleiding over het historische verstaan van de werkelijkheid. De fundamentaaltheoloog, H. Fries uit München, toont een overzicht van hedendaagse niet-kerkelijk gebonden duidingen van de Jezus-figuur. De Regensburger nieuw-testamenticus F. Mussner laat de oorsprong en ontvouwing van de verschillende schriftuurlijke duidingen van Jezus culmineren in de Johanneische ‘Sohneschristologie’. P. Hünermann, leerling van de filosoof B. Welte en dogmaticus in Münster, geeft in aansluiting op het christologisch verstaan in de patristiek, vooral vanuit Johannes Damascenus, een theologisch ontwerp van het begrip ‘Gottes Sohn in der Zeit’. Zijn collega W. Kaspar uit Tübingen gaat kritisch in op de zgn. ‘Christologie von unten’, een verstaan van de Jezus-figuur vanuit zijn historisch en menselijk bestaan. Dringende vragen stelt hij aan de christologische ontwerpen van K. Rahner en vooral aan die van Küng in diens recente publikatie ‘Christ-sein’. Verhelderend en onthullend is het antwoord van Küng op Kaspars vragen, waarbij goed de overeenkomsten en verschillen van beider zienswijzen naar voren komen. Het is duidelijk, dat de aard van het thema en het hoog wetenschappelijk-theologische niveau van de verschillende opstellen de lezerskring beperkt houden tot goed geinformeerde vaktheologen. Wie echter op de hoogte wil blijven van het christologische debat binnen de katholieke theologie, mag deze bundel niet ongelezen laten. Alleen al de verhandelingen van Mussner en Kaspar zijn de aanschaf waard.
G. Wilkens
| |
W. Korff, Theologische Ethik, eine Einführung
Herder, Freiburg-Basel-Wien 1975, 127 pp.
Dit boekje vormt de neerslag van een serie colleges die in 1973 in Tübingen zijn gegeven. Het is zeer beknopt maar overzichtelijk geschreven, in de vorm van een serie korte stellingen, die vervolgens worden uitgewerkt en toegelicht met teksten van andere, vaak klassieke, auteurs.
De schrijver vertrekt van het uitgangspunt dat de mens een aangeboren vaardigheid bezit het goede van het slechte te onderscheiden. Het stellen van concrete ethische normen is een autonome activiteit van de mens. Deze normen zijn echter altijd hypothetisch. Maar de vrije autonomie van de mens is in haar diepste grond theonoom. Theonomie en autonomie gaan hand in hand. Alle normen moeten uiteindelijk gericht zijn op een ‘hoofdgebod’, dat gesteld is door het werken van God zelf in deze wereld. Pas door deze theonome achtergrond verkrijgt de menselijke ethiek haar verplichtende karakter. Maar hierdoor wordt het voorlopige van alle menselijke geboden niet opgeheven. De ethiek moet zich altijd verwerkelijken in concrete situaties. Er is geen ruimte waar de ethiek niet zou gelden. Algemene en speciale ethiek hangen samen en verwijzen naar elkaar. Het is de uiteindelijke opgave van de ethiek de mens algemene criteria te verschaffen, die het hem mogelijk maken in de veelvoudigheid van maatschappelijke situaties tot identiteit en geluk te komen. Daartoe moet de ethiek als wetenschap gebruik maken van de resultaten van de menswetenschappen, maar deze kunnen nooit de eigen normatieve kracht van de ethiek overnemen en blijven in dat opzicht aan de ethiek ondergeschikt.
De ethiek heeft een fundering door een laatste normerende zingeving nodig.
| |
| |
Daarvan uitgaande kan zich de ethiek ontvouwen. Deze laatste grond wordt gevormd door het jawoord dat God aan de wereld gegeven heeft. Het geloof aan de God der liefde sluit noodzakelijkerwijze ook het geloof van de mens aan de mens in. De spil van een concrete normatieve ethiek ligt ‘im Verbot den Bruder zu töten, und im Gebot, sein Leben zu achten und zur Entfaltung zu bringen’ (124).
Dit boekje is zeer helder opgebouwd, en de (ook typografische) indeling van de tekst in stellingen, uitwerkingen en voorbeelden uit de geschiedenis van het ethisch denken is zeer geslaagd. Het maakt het geheel tot een zeer geschikte leidraad voor cursussen en colleges theologische ethiek, met name als uitgangspunt voor een discussie. Alleen is het jammer dat, misschien mede ten gevolge van de beknoptheid van de tekst, de stijl bijzonder ‘Duits’ is. De lezer moet de tekst vaak niet zozeer lezen als wel ontwarren. En dan zijn zinnen van 20 regels, zoals bijvoorbeeld op blz. 30, echt te lang voor een boekje als dit.
Ger Groot
| |
Godsdienst
Glässer, Alfred, Kirche kontra Gesellschaft? Beiträge zur Theologie und Soziologie der Kirche
Butzon & Bercker, Kevelaer 1976, 320 pp., DM 48,- |
Rey, Karl Guido, Darauf kommt es an
Kösel Verlag, München 1976, 93 pp., DM 9,80 |
Rosenberg, Alfons u.a., Mystische Erfahrung
Herder, Freiburg/Basel/Wien 1976, 164 pp., DM 19,80 |
TVC. Driemaandelijks tijdschrift voor catechese 6 (1976) 1 lente. Vorming tot engagement
Patmos, Kapellen 1976, 90 pp., BF 70 |
| |
W.E. van Popta, De Bijbel en de zee
Buijten en Schipperheijn, Amsterdam 1975, 194 blz.
Het moest er een keer van komen dat in Nederland, grond ontworsteld aan de zee, een boek zou verschijnen over de bijbel en de zee. Dat is gebeurd in de serie Zicht op de Bijbel; de Bijbel en Bijbelse onderwerpen zinnen het blikveld; kanttekeningen voor Bijbelstudie, deel 8. Wie in zee- en scheepvaart geïnteresseerd is, zal in dit werkje - dat voorzien is van een register en een representatieve literatuuropgave - wetenswaardige details kunnen vernemen, o.a. over de ark van Noach, het Giljamesj-epos (een soort parallel aan het bijbelse zondvloedverhaal), de zeevarende stammen van Israël, het goudland Ofir, de schepen van Tarsis, de zeereizen van Paulus. Het zijn eerder korte opstellen dan dat ze alle met elkaar in verband staan; een aardig boek.
Panc Beentjes
| |
Jürgen Moltmann, Het experiment hoop. Verkenningen
Amboboeken, Bilthoven 1975, 213 blz., f 19,50
De naam van Moltmann is onverbrekelijk verbonden met de in de zestiger jaren sterk opgekomen belangstelling voor de christelijke hoop. De sterke aandacht voor het thema hoop en toekomst in de filosofische, theologische en cultuurkritische discussies in die jaren vonden hun theologische verwoording in het hoofdwerk van deze protestantse dogmaticus in Tübingen: ‘Theologie van de Hoop’. In dit boek bundelt Moltmann een aantal artikelen en voordrachten, die, zowel meer theoretisch als in de meer praktische toepassingen, de gedachten van zijn theologie nu ook voor de minder theologisch gevormde lezer toegankelijk maken. In een aantal verkenningen trekt de schrijver konsekwenties voor de christelijke praktijk teneinde verantwoording af te leggen van de hoop die in de christen volgens Moltmann moet leven. Titels van hoofdstukken als: ‘de gekruisigde God en de apathische mens’, ‘Fjodor Dostojewski en de hoop van de gevangenen’, ‘de ethiek van het calvinisme’, ‘racisme en het recht op verzet’, ‘de rechten van de mens’, ‘de menselijkheid van het leven en van het sterven’, en ‘vrede in een verdeelde wereld’ geven een vluchtige schets van Moltmanns praktiserende theologie en geloofsverstaan en stellen de lezer in staat na een aantal jaren beter te overzien wat de invloed en impulsen zijn geweest en nog steeds zijn van
| |
| |
een opvallende richting binnen de hedendaagse theologie.
G. Wilkens
| |
Heinrich Schlier, De Mensenzoon. Het passieverhaal volgens Marcus
(Van exegese tot verkondiging, 25) Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1975, 85 blz., f 9,90
Bij een boek waarvan de auteur Heinrich Schlier heet kan men altijd wel iets goeds verwachten, en ook dit keer is dat het geval. Op een eenvoudige zakelijke wijze weet hij de lezer de subtiele kenmerken die het passieverhaal van Marcus eigen zijn, te signaleren en te duiden. Hier blijkt weer eens dat goed lezen een uitstekende basis is voor een adequate exegese. Is de inhoud van het boekje dus goed, de vormgeving alsmede de titel laat te wensen over. Waarom de K.B.S. de Duitse titel ‘Die Markuspassion’ zo nodig moest wijzigen in ‘De Mensenzoon’ is een onverklaarbare zaak, mede omdat dit begrip in de exegese toch al zo belast is. Jammer tenslotte is dat de doorlopende tekst Marcus 14:1-16:8, die Schlier bij stukjes citeert niet in een ander lettertype is afgedrukt, hetgeen de leesbaarheid aanzienlijk had kunnen verhogen. Naast het boekje van Tj. Baarda, getiteld Kanttekeningen bij het lijdensverhaal naar Mattheus (uitgave N.B.G.) is dit een bruikbaar werkje in de serie.
Panc Beentjes
| |
Kunst
Bittel, Kurt, Les Hittites
Gallimard, Paris 1976, 332 pp. |
Brothwell, Don R. (ed.), Beyond Aesthetics. Investigations into the nature of visual art
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1976, 212 pp. (geïll.), BF 869 |
Haak, Bob, Rembrandt. Leben und Werk
(Kunst-taschenbücher) DuMont Schauberg, Köln 1976, 132 pp. (geïll.), DM 9,80 |
Jatho, Heinz, Bildsemantik und Helldunkel
(ThG 38) Fink, München 1976, 84 pp. (geïll.), DM 48,- |
Koschatzky, Walter, Die Kunst der Graphik. Technik, Geschichte, Meisterwerke
Deutscher Taschenbuch Verlag, München 1972, 263 pp. (geïll.), DM 12,80 |
Lévy, Pierre, Des artistes et un collectionneur
Flammarion, Paris 1976, 381 pp. |
Nicoll, John, Rossetti
Studio Vista Publishers, London 1975, 175 pp. (geïll.), £7.95 |
Pach, Walter, Renoir. Leben und Werk
(Kunst-taschenbücher 40) DuMont, Schauberg, Köln 1958, 189 pp. (geïll.) |
Petzet, Heinrich Wiegand, Heinrich Vogeler. Zeichnungen
(Kunst-taschenbücher 41) DuMont Schauberg, Köln 1976, 198 pp. (geïll.) |
Popper, Frank, Art - action and participation
Studio Vista Publishers, London 1975, 296 pp. (geïll.), £9,50 |
Tetzlaff, Ingeborg, Romanische Kapitelle in Frankreich. Löwe und Schlange, Sirene und Engel
(Kunst-taschenbücher) DuMont Schauberg, Köln 1976, 145 pp. (geïll.), DM 9,80 |
| |
Roseline Bacou, Piranesi
uit het Frans vertaald door W. Weidner Rembrandt Verlag, Berlin 1975, 200 pp., 169 zwart/wit ill., DM 38,80
Benaderd met de sensibiliteit van de hedendaagse mens doet het oeuvre van deze 18-eeuwse Venetiaanse architectgraficus aangrijpend eigentijds aan. Dat komt niet zozeer door zijn uitgesproken belangstelling voor de archeologie van de Romeinse ruïnes (iets wat wij met hem gemeen hebben), waarvan zijn Vedute di Roma, zijn Antichità romane en andere werken getuigen. Beïnvloed door de stadsgezichten van de Venetianen, vooral Canaletto, vertolkt Piranesi een uitgesproken romantische bewogenheid voor het nationale verleden en de poëzie der ruïnes. Actueel boeiend is vooral zijn interpretatie van wat hij in het landschap ziet. Daar is de geniale beheersing van de etstechniek, de zekerheid bij het voeren van de lijn, de afgewogen tegenstellingen tussen de lichte en de donkere partijen, zeer verwant aan Rembrandts etstechniek. Doorheen de formele elementen komt P.'s sensibiliteit tot uiting. Hij overbenadrukt zo sterk de monumen- | |
| |
taliteit van de klassieke architectuur dat de mens in zijn oeuvre als verschrompeld voorkomt, als een onooglijk figuurtje, wankelend, verpletterd, onpersoonlijk en waardeloos. Dit anti-humanisme wordt het sterkst uitgebeeld in de reeks Carceri-etsen: een overmatig ruimtegevoel, een eindeloos uitdeinend architectonisch ritme, een voortdurend wisselen van de perspectieflijnen. Men denkt aan de meesterlijke grafieken van H. Moore, aan zijn albums Elephant Skull en Stonehenge: eenzelfde monumentalisering eenzelfde zwart-witbeheersing, eenzelfde magische diepte. Deze uitgave maakt het mogelijk vertrouwd te geraken met het oeuvre van P., dank zij de reeks van meer dan zeventig platen. De inleiding van R. Bacou tekent scherp de mens P. uit en situeert de volle originaliteit van het oeuvre in het kader van zijn tijd.
J.F. Du Bois
| |
DuMont Art '76
Verlag M. DuMont-Schauberg, Köln 1975, 12 pp., DM 24,-
DuMont's wandkalender 1976 omvat 12 grote kleurplaten met werken uit het oeuvre van 19e- en 20e-eeuwse kunstenaars. Gaande van G. Moreau, Miro en Ernst, over Peter Blake en Jim Dine tot Botero en Saul Steinberg. Zeer verzorgde reprodukties, zoals steeds bij DuMont, wat de kalender waardevol maakt ver over het lopende jaar heen.
J.F. Du Bois
| |
Theater
Booth, Michael R. (ed.), English Plays of the Nineteenth Century. V. Pantomimes, Extravaganzas and Burlesques
Clarendon Press: Oxford University Press, London 1976, 540 pp., £12,50 |
Claus, Hugo, Orestes
De Bezige Bij, Amsterdam 1975, 91 pp., f 12,50 |
Cohn, Ruby, Modern Shakespeare Offshoots
Princeton University Press, Princeton/New Jersey 1976, 437 pp., $28,50 |
Cook, Judith, The National Theatre
Harrap, London 1976, 101 pp. (geïll.), £2,25 |
Elsom, John, Post-War British Theatre
Routledge & Kegan Paul, London 1975, 238 pp., £3.95 |
Gray, Ronald, Brecht, the Dramatist
Cambridge University Press, London 1976, 232 pp., £2,95 |
Helmich, Werner, Die Allegorie im französischen Theater des 15. und 16. Jahrhunderts
(Beiheft zur Zeitschrift für romanischen Philologie, Bd. 156) M. Niemeyer. Tübingen 1976, 416 pp., DM 102,- |
Jones, Th.B. & D.B. Nicol, Neo-Classical Dramatic Criticism 1560-1770
Cambridge University Press, London 1976, 189 pp., £2,25 |
Kämpf, Alfred, Die nackten Seelen.
Shakespeares Psychologie und Dramaturgie
Kämpf, München 1976, 350 pp., DM 23,80 |
| |
Annelise Biörnstad-Herzog. Henrik Ibsens Bühnenkunst. Studien zu seinem Dramenbau
Juris Verlag, Zürich 1974, 149 pp., sFr 30,-
In een wat conventionele trant van overzichtsanalyse, die echter geleidelijk plaats ruimt voor nuancerende detaillering probeert S., met Stützen der Gesellschaft en Gespenster als demonstratieteksten, erachter te komen welke de progressieve constanten in de dramaturgische techniek van H. Ibsen zijn geweest. Zij meent daartoe te vrijgevig te kunnen citeren uit vergeelde actualiteitsoordelen en wint toch te beperkte eigen inzichten om een volkomen nieuw resultaat te kunnen voorleggen. De microanalyse van de stof (actualiteitsemfase), de personages, de ruimte en de tijd geven boeiende informatie die evenwel nergens opwindende revelaties inhouden; tenslotte kennen we de analytische onthullingsstrategie van Ibsen al enige tijd. Belangrijk blijft wel S's nadruk op de manipulatie van de taal resp. de dialoog als instrumentalisering van communicatie, vooral in een stilistische theaterperiode waarin de spektacularisering van het theater nog geen autonome esthetische waarde vertegenwoordigt. Ook belangrijk is het bewustzijn dat Ibsen het symbool (bij alle ontkenning van de opzettelijke hantering van
| |
| |
deze techniek) een nieuwe functie heeft meegegeven waarvan de polysemantische connotativiteit even aangeeft welke onderzoeksmethode S. tot geldiger moderne inzichten had kunnen brengen.
C. Tindemans
| |
Reinhard Zobel, Der Dramentext - ein kommunikatives Handlungsspiel. Rezeptionsanalytische Untersuchung der Bedeutung eines Dramentextes in spezifischen Kommunikationssituationen
A. Kümmerle, Göppingen, 1975, 455 pp., DM. 65,-.
Deze Salzburger dissertatie wil gedaan maken met het traditionele verzamelspelletje van de theaterwetenschap, waarin al-dan-niet wezenlijke weetjes over de externe aard van het theater worden samengegooid, maar dat de interne werk- en werkingswijze niet doorgrondt; deze negatieve opstelling is aanleiding tot een positief onderzoek dat zich, door operatiemechanismen van de communicatietheorie (‘semantic differential’) en van de literatuurwetenschap (‘teksttheorie’) methodisch-imiterend te lenen, concentreert op de betekenis overdracht van een drama resp. een opvoering zoals dat valt na te gaan bij de lezer resp. toeschouwer. Het effecten-complex binnen de receptie wordt bijgevolg in deze thesis uitvoerig afgespeurd. Vooral de verantwoording en de progressieve selectie van methodische beslissingen zijn accuraat opgetekend, terwijl de verwerking van het verzamelde materiaal (uiteraard in computeranalyse) integraal werd opgenomen. Met dergelijk werkstuk wordt de (amper-)traditionele theaterwetenschap niet zonder meer opgeheven, maar het draagt zonder twijfel bij tot het uittesten van alternatieve processen die uiteindelijk kunnen bijdragen tot het opnieuw definiëren van deze discipline.
C. Tindemans
| |
Carl Dahlhaus, Richard Wagners Musikdramen
Friedrich Verlag, Velber 1971, 163 pp., DM 15,-
Dit reeds oudere boekje van S. is erg welkom vanwege de eenvoudige, evenwichtige en rustige formulering van enkele inzichten i.v.m. de muziekdramatische componenten van Wagners sleutelwerken. Jammer dat hij zijn thesis - Darstellung neemt voorrang op muziekwoord - slechts in een bondig slothoofdstuk bespreekt, terwijl hij de grootste plaats inruimt in de voorafgaande hoofdstukjes voor de verhouding muziek-drama, welke bondig en helder wordt geanalyseerd.
Eric De Kuyper
| |
Jörg Hasler, Shakespeare's Theatrical Notation: The Comedies
(The Cooper Monographs 21) Francke, Bern 1974, 244 pp, sFr. 45,-
Vanuit het vermoedelijk onontwarbare dilemma of men een dramatische tekst nu in de eerste plaats literair dan wel theatraal moet beoordelen, waagt S. zich, in het spoor van R. Stamm's opvattingen, aan de ontcijfering van de alvast theatrale indicaties die door Shakespeare in de tekst zelf (en dat in een tijd waarin het aangeven van scenische verlangens en/of voorschriften door de auteur nog geen conventie was) ondergebracht werden. Daartoe ontwikkelt hij een vrij complexe categorisering van tekstgegevens die alle, telkens op andere wijze en met andere instrumenten, de visualisering op de scène suggereren: spiegel-passages, impuls-tekst, reportage-scènes en woord-scenografie. Het gaat nergens om poëtologische momenten maar altijd om de interactie van dramatische beeld-taal. Zich beperkend tot de komedie (wat nog altijd ampele informatie verschaft) onderzoekt S. achtereenvolgens het samenspel van visuele en verbale beeldspraak, de theatrale notatie van climax-taferelen, de (zelf)parodie in de interludia, de spiegel-techniek en de dramaturgische strategie bij de komedie-finales. S. wil hier geen inventaris maken maar wel Shakespeare's methode vastleggen waarvan duidelijk wordt dat ze ‘betekenend’ is ontworpen; als consequentie ontstaat de noodzaak voor regisseurs zich met deze resultaten bezig te houden, want binnen de tekst blijkt een uitgebreid en oordeelkundig, zij het wat latent, regieboek te zitten.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Literatuur
Brezan, Jury, Krabat, oder Die Verwandlung der Welt
Neues Leben, Berlin 1976, 552 pp., Mark 11,80 |
Brezan, Jury, Ansichten und Einsichten
Neues Leben, Berlin 1976, 216 pp., Mark 7,80 |
Canetti, Elias, Die Provinz des Menschen. Aufzeichnungen 1942-1972
(1677) Fischer Taschenbuch Verlag, Frankfurt am Main 1976, 303 pp. |
Kemp, Bernard, De Paardesprong
De Clauwaert, Leuven 1976, 193 pp., BF 285 |
Knopf, Jan, Friedrich Dürrenmatt
(Autorenbücher 3) C.H. Beck, München 1976, 172 pp., DM 8,- |
Mets, Leo,... en je bent voor hem een wonder
De Clauwaert, Leuven 1976, 174 pp., BF 275 |
Rimbaud, Arthur, Illuminations
(vert. Hans van Pinxteren)
(Baskerville Serie) Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1975, 142 pp. |
Roland, Walter, Olé guapa!
(novellenbibliotheek nr. 55) De Clauwaert, Leuven 1975, 59 pp., BF 110 |
Sakowski, Helmut, Daniel Druskat
Neues Leben, Berlin 1976, 427 pp.. Mark 9,20 |
Schafroth, Heinz F., Günter Eich
(Autorenbücher 1) C.H. Beck, München 1976, 154 pp., DM 8,- |
Schouwenaars, Clem, Cresus
Orion, Brugge 1976, 121 pp., BF 175 |
Soete, Gerard, Keerverbod
Orion, Brugge 1976, 208 pp., BF 285 |
Stephan, Alexander. Christa Wolf
(Autorenbücher 4) C.H. Beck, München 1976, 142 pp., DM 8,- |
Verbeeck, Ludo, Franz Kafka of de andere ervaring
Boom, Meppel/De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1976, 164 blz., f 22,50 |
Verpale, Eriek, Voor een simpel ogenblik maar...
(Yang Poëzie Reeks) Verpale, Wachtebeke 1976, 41 pp. |
Wagener, Hans, Siegfried Lenz
(Autorenbücher 2) C.H. Beck, München 1976, 142 pp., DM 8,- |
| |
Joachim Dyck n.a., Brechtdiskussion
Scriptor, Kronberg/Taunus, 1974, 283 pp, DM 13.80
Jürgen Link, Die Struktur des literarischen Symbols, Theoretische Beiträge am Beispiel der späten Lyrik Brechts (Kritische Information 24)
W. Fink, München, 1975, 136 pp, DM 14.80
Bertolt Brecht, Tagebücher 1920-1922. Autobiographische Aufzeichnungen 1920-1954
Suhrkamp, Frankfurt, 1975, 273 pp, DM 25.-
‘Brechtdiskussion’ is een verzamelmap van jonge (neomarxistische) academici die uit de discussie van een historische Brecht stellingen willen halen over de verantwoording van een marxistische literatuurtheorie in de huidige maatschappij. Nergens wordt de volle Brecht onder ogen genomen: telkens gaat het slechts over die aspecten die zowel zijn historische plaatsbepaling mogelijk maken als de consequenties daarvan actualiseren. Dat gebeurt door een receptieonderzoek van de première van Trommeln in der Nacht (1922) als een crisis-concentratie van het expressionistische decennium, door de exemplificering van Die Heilige Johanna der Schlachthöfe als model van Lehrstück-praxis en klassenstrijd, door een vinnig debat met R. Steinweg over de theorie van het Lehrstück en door een ideologiekritische studie van Brechts filmesthetica. Link leidt uit Greimas' isotopie-theorie een poëtica van het literaire symbool af die niets meer vandoen heeft met mythische opvattingen, maar een nuchter theoretisch instrumentarium wil zijn. Daarom insisteert S. op exacte formalisering om impliciete textualiteit analyseerbaar te maken; esthetische typologie wordt opgegeven ten gunste van structuralistische typologie. Tegelijk wordt de sociale functie van het symbool hierbij betrokken en meteen toegepast op Brechts Buckower Elegien, waardoor automatisch fundamentele discussiepunten van Brecht als dichter en tijdgenoot beschikbaar komen: zijn bijzondere stelling binnen het socialistisch realisme, zijn marxistische eigenaard tijdens de DDR-periode, zijn poëtologische opvatting van het elegie-genre.
| |
| |
Brechts tot nog toe ongepubliceerde dagboekbladzijden uit zijn debuuttijd releveren meteen al zijn constanten; deze zowel nadenkerige als loslippige fragmenten vormen een gecombineerde staalkaart van objectivistische zelfpotrettering en impressionistische acribie. Ook hier blijkt hij al bezig met de vitale momenten van zijn oeuvre en zijn wereldbeeld maar het is nog niet uitgekristalliseerd, terwijl zijn persoonlijk-biografische perikelen een nog opvallend geaccentueerde aandacht krijgen. Het zijn bepaald geen anecdotes. Elke pennetrek verdient in het totale oeuvre dan ook bijzondere consideratie.
C. Tindemans
| |
Neue Deutsche Blätter. Monatschrift für Literatur und Kritik
1. Jhg 1933-34. Heft 1-6. Heft 7-12. 2. Jhg 1934-35. Heft 1-6
Rütten & Loening, Berlin, 1974, 810 + 392 + XCII pp., DM 180,-
Naast Internationale Literatur waarin zich de partijhechte literatoren groepeerden in Moskou en Die Sammlung waarin zich de niet-gebonden maar anti-naziauteurs te Amsterdam vonden, verscheen in de eerste jaren na Hitlers machtsverovering in Duitsland ook Neue Deutsche Blätter te Praag, waarin zich een gemengd gezelschap verenigde in de strijd tegen het bruine Rijk en voor een humanistische erfenis. Tegelijk woedde er echter ook een ongenadige kamp achter de schermen over de richting van deze unanieme opstelling. Het tijdschrift mag dan financieel zijn ondergegaan, het feit dat Das Wort te Moskou als zijn opvolger werd aangezien, geeft uitsluitsel over de beslissing van deze ideologische twisten. Door de groeiende studie van de exielliteratuur is deze fotomechanische nadruk noodzakelijk geworden. Bovendien is hij literair ook erg waardevol. Het gaat om verzetsliteratuur, maar tegelijk worden hier die literaire motieven en momenten aangebracht die een contra-indicatie van de nieuwe beweging in Duitsland willen geven. W. Herzfelde was de animator; informatie over het andere Duitsland en over de socialistische opties neemt veel plaats in en linkse auteurs als B. Brecht, W. Bredel, B. Uhse, F. Wolf, A. Zweig, E.E. Kisch, A. Seghers, J.R. Becher, E. Weinert, S. Heym werken regelmatig mee, naast burgerlijk-democratische literatoren als Th. en H. Mann, L. Feuchtwanger, E. Toller en B. Frank. Op de volledige heruitgave is een nuttig auteursregister aangelegd alsook een alfabetische lijst van de bijdragen. Nu kan de werkimmanente auscultatie grondig en methodisch gebeuren.
C. Tindemans
| |
Karl-Heinz Stahl, Das Wunderbare als Problem und Gegenstand der deutschen Poetik des 17. und 18. Jahrhunderts
Athenaion, Frankfurt 1975, 335 pp., DM 38,-
Wat wellicht aandoet als een onbereikbaar expertenthema, is in waarheid een basisprobleem van de literaire theorie en interpretatie. Terwijl S. wel degelijk weet dat het hier om een Europees aspect gaat (wat hij in een woordhistorische reconstructie bewijst), concentreert zijn onderzoek zich op de Duitse aansluiting en variatie van dit gegeven. Waar de mogelijkheid bestaat diverse factoren vooraan te stellen (het perspectief van de auteur, van de literatuur, van de lezer), kiest hij resoluut voor het publiek als recipiënt: wat houdt de objectivering (bewust-wording als literair-creatief proces) van het ‘wonderlijke’, het onvoorstelbare, het onnatuurlijke in? De ontdekking dat het basisbegrip zich ontwikkeld heeft vanuit de theologie over de (rationalistische) filosofie naar de psychologie toe, bepaalt de structuur van de studie. Belangrijk is dat aangetoond wordt hoe buitenliteraire gegevens opgenomen werden in het proces van literarisering, eerstens in een drukke code van retoriek (door S. niet helemaal doorgetrokken, alvast niet uitgeput, wel intelligent aangereikt), tweedens in de psychologisering van het literaire, wellicht een wat dik woord voor de behandelde periode maar in aanleg en potentie beslist juist: van een collectief-gedeeld aanvaardingsbegrip ontstaat consequent een individueel-literair verbeeldings- en werkconcept, zodat het bij Wieland en Goethe essentieel is voor het wezen van het literaire. Op oordeelkundige wijze wordt hier het statische generatiegebeuren doorbroken en wordt een zelfstandige groei van de literatuur als
| |
| |
verschijnsel van menselijk ontwerp gesuggereerd.
C. Tindemans
| |
Miscellanea
Bakkum, Anneke, Spectrum Kruidenboek
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 134 blz., ill., f 22,50 |
Bensaïd, Daniel, La Révolution et le Pouvoir
Penser/Stock 2, Paris 1976, 441 pp. |
Bok, Bart J. en L.E. Jerome, De mythe van de astrologie
Het Wereldvenster, Baarn 1976, 51 blz., f 8,50 |
Bruynseraede, Marc, Een busreis naar Antwerpen. Een plastisch-literaire evocatie
Bruynseraede, Schilde 1976, 28 pp. |
Calvet, Louis-Jean, La production révolutionnaire. Slogans, chansons, affiches (Bibliothèque scientifique) Payot, Paris 1976, 202 pp. (geïll) |
Dürrenmatt, Friedrich, Gespräch mit Heinz Ludwig Arnold
Arche, Zürich 1976, 85 pp., DM 11,80 |
| |
M. Sabbe, De bibliotheek van de Faculteit der Godgeleerdheid
(Annua nuntia Lavanientia, XIX) Univ. Pers, Leuven 1975, 109 pp., BF 400
Bevat de openingstoespraken, een bibliotheekgids en de lijsten van de lopende tijdschriften en reeksen. Een nutteloos dure prestige-uitgave.
P.B.
| |
Davidsfonds Kartoenboek 8 Knokke Heist 1974
Davidsfonds, Leuven 1975,132 pp., ledenprijs BF 125
Dit 8e kartoenboek omvat de inzendingen op de 13e wereldkartoenale en het 11e humorfestival van Knokke-Heist in 1974. Deze uitgave heeft vooral een ducumentaire waarde. Hogelijk bereikt een volgende kartoenale een hoger peil.
J.F. Du Bois
| |
Nel Noordzij, Woordenboek van magie, okkultisme en parapsychologie
De Fontein, De Bilt/Westland, Merksem 1975, 110 blz., f 12,50
Ondanks de wijdse titel een onmogelijk boekwerkje, waarin een lezer die iets denkt te kunnen vinden over een bepaald onderwerp ongelooflijk wordt teleurgesteld; een willekeurige steekproef moge dat snel duidelijk maken. Christologie: gnostische en esoterische beweging van het christendom door meer of minder okkulte en symbolische betekenisgeving. Gastronomie waarzeggen d.m.v. een met water gevulde schaal. Meer wordt er door de schrijfster niet meegedeeld. De kortste uitleg is waarschijnlijk te vinden onder het lemma ingeving: inval. De allerlaatste term van het boekje is zwijgen: in het okkultisme een hoofddeugd waaruit blijkt dat de wetende en kennende ingewijde niet meer in discussie gaat. Kortom, zonde van het geld.
Panc Beentjes
| |
Eric Newby, Atlas van de grote ontdekkingsreizen
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1975, 288 blz., f 99,50
Reeds 20 eeuwen voor onze jaartelling begint de geschiedenis der ontdekkingsreizen die in dit boek beschreven staan, en eindigt met de ruimtevaart. Men ziet hoe verstand en menselijk aanpassingsvermogen zich steeds meer ontwikkelden en hoe men om de wereld in kaart te brengen zich eindeloos veel ontberingen en opofferingen moest getroosten. Ook stelde de vooruitgang van wetenschap, techniek en scheepvaart de mens in staat steeds verder te gaan.
De namen, maar vooral de geschiedenissen van bekende en onbekende ontdekkingsreizigers worden op fascinerende wijze beschreven en aan de hand van de uitstekende geografische kaarten kunnen wij de tochten naar de toen nog onbekende gebieden volgen.
Het motief van deze mensen is heel verschillend: niet alleen wetenschappelijke, maar vooral ook imperialistische en commerciële beweegredenen waren de drijfveer of soms alleen de zucht naar avontuur. Maar allen moesten toch wel
| |
| |
beschikken over een grote dosis moed en doorzettingsvermogen om ondanks tegenslagen en teleurstellingen verder te gaan.
In deze prachtig geïllustreerde atlas heeft men een chronologisch overzicht van alle ontdekkingen in de verschillende continenten vanaf de oude Egyptenaren tot de Amerikaanse astronauten.
Tevens een uitgebreid register op kaarten en tekst. Een geweldig fijn boek waarin men steeds weer opnieuw ontdekkingen doet.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
Gedragswetenschappen
Auwärter, Manfred u.a. (Hrsg.), Seminar: Kommunikation, Interaktion, Identität
(st w 156) Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1976, 430 pp. |
Barinbaum, Lea, Werken met jeugdgroepen
H. Nelissen, Bloemendaal 1976, 117 pp., |
Faraday, Ann, Het spel van onze dromen
Nelissen, Bloemendaal 1976, 341 blz., f 24,90 |
Krausslach, J. en F.W. Düwer u.a., Aggressive Jugendliche, Jugendarbeit zwischen Kneipe und Knast
Juventa Verlag, München 1976, 260 pp., DM 16,- |
Landsheerse, Gilbert De (e.a.), La formation des enseignants demain
(Collection ‘Orientations E/3’) Casterman, Bruxelles 1976, 297 pp. |
Shaffer, John B.P. and M. David Galinsky, Groepstherapie en sensitivitytraining
Van Loghum Slaterus, Deventer 1976, 370 blz., f 38,50 |
Terruwe, dr. A., Ouders en kinderen op weg naar de toekomst
De Tijdstroom, Lochem 1976, 67 blz., f 8, -, BF 121 |
Tillmann, Klaus-Jürgen (Hrsg.), Sozialpädagogik in der Schule
Juventa Verlag, München 1976, 256 pp., DM 16,- |
Velde, J. van der, Experimentele projecten permanente educatie
H.D. Tjeenk Willink, Groningen 1976, 258 blz., f 25,- |
| |
Roberto Assagioli, Psychosynthese, een veelzijdige benadering van heel de mens
Boom, Meppel 1975, 316 blz., f 36,50
Dit is een herdruk van een in 1965 gecomponeerd handboek met in de appendix ook korte artikelen van Leuner, Konrad en Kretschmer jr.
Het begrip psychosynthese is in het eerste deel ruim gevat en het geeft de schrijver de gelegenheid, zijn grote belezenheid te demonstreren. Het gaat bij de therapie om de integratie (zelfverwerkelijking etc.) van de patiënt, waarvoor een aantal technieken beschreven worden in het tweede deel, o.a. op de basis van wils-, visualisatie- en andere oefeningen. Een echte theoretische integratie lukt niet. Alleen de oudere analytische opvattingen (Adler, Freud en Jung) komen serieus aan bod. De diagrammen zijn wat primitief en lijken op het ei van Freud, maar dan op zijn punt. Niets over Gestalt, encouter of andere groepstechnieken. Geen sociale psychologie of sociologie. Het is niet duidelijk, waarom dit boek herdrukt en vertaald is. Op de omslag prijkt het netvliesbeeld van een patiënt met een matige hypertensie. Misschien is dat symbolisch bedoeld?
J.H. van Meurs
| |
Luc Adriaens, Ben ik zo anders? Ervaringen met misdadigers
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1975 228 pp.
‘Ik hoop dat het u duidelijk is dat niemand het Absolute Gelijk heeft’, schrijft Adriaens in het besluit rond een der negen gevallen die hij uit zijn praktijk voorstelt. Zo veel elementen spelen mee in het ‘ontstaan’ van een misdadiger dat de auteur het niet billijk vindt het delict uitsluitend met straf te beantwoorden. Hij besteedt bijna de helft van het boek aan intelligente verslagen van onderzoek naar de wordingsgeschiedenis en de persoonlijkheid van misdadigers, met aansluitend de therapie die werd toegepast en de resultaten ervan. Vooraf geeft hij ‘theoretische beschouwingen’; wij zouden dit deel graag een goed geargumenteerd - soms ongeordend - pleidooi noemen voor intense samenwerking tussen de vele instanties en personen die met de mis- | |
| |
dadiger te doen hebben. Justitie, sociale zorg, opvoeders, vrienden, psychologen, moeten samen zoeken hoe de delinquent het beste geholpen wordt. Dat bij dit overleg de psychiater als centrale figuur gesteld wordt zal wel liggen aan het feit dat Adriaens zelf als psychiater werkt en niet aan een vooropgezet idee van hem. Overigens heeft voor hem ook de psychiatrie niet het Absolute Gelijk. Een hartverwarmende trek van het boek is trouwens dat het de verdienste van iedere benadering recht wil doen en niemand aanvalt, behalve hen die luchtig met kritiek zwaaien. Zelfs bij zijn gegronde klachten over de tekorten bij de Belgische justitie is hij nooit hatelijk. Dit boek zal hopelijk door velen binnen en buiten het ‘vak’ worden gelezen.
G. Boeve
| |
H.J. Eysenck, De ongelijkheid van mensen
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1975, 283 blz., f 12,50 (Engelse editie 1973)
Zoals bekend is deze psycholoog een fervent supporter van de 80% erfelijkheidsfactor, die Jensen meende vast te stellen voor intelligentie. In de Nederlandse pers heeft Professor A.D. de Groot in 1972 deze discussie over ‘nature -nurture’ geactiveerd met zijn rapport ‘Selectie voor het hoger onderwijs’.
Eysenck gaat nu voorbij aan de kritiek o.a. in ‘Race Culture Intelligence’, Penguin, 1972, waarin de z.g. regressie naar het gemiddelde slechts als een aanwijzing wordt opgevat voor een multicausaliteit, i.c. van intelligentie, door W.F. Botmer, professor in de genetica (op. cit.).
Eysenck ziet het verschijnsel als steun voor zijn 80% erfelijkheid. Hij ontdekt deze erfelijkheid ook bij criminaliteit en geestesziekte. Hij heeft minder bewondering voor Piaget dan voor Burt en voor diens en andere tweelingonderzoeken. Ook cognitieve stijl krijgt maar matig aandacht. Hij onderstreept, dat het belang van feitenkennis tegenwoordig wel weer wordt onderschat, blijkbaar ook in Engeland. In het laatste hoofdstuk geeft hij belangwekkende onderwijsadviezen. Wie niet alles voor zoete koek neemt wat de auteur zegt, kan nog steeds veel van hem leren op psychologisch gebied.
J.H. van Meurs
| |
G.R. Bach en Herb Goldberg, Geen angst voor agressie
Boom, Meppel 1975
(Creative Agression, The Art of Assertive Living, New York 1974)
De Duits-Amerikaan Bach heeft een instituut voor groepstherapie in Californië. Hij publiceerde eerder. Opgemerkt wordt, dat er een grote mate van agressie in het ‘social life’ in Amerika wordt onderdrukt. Iedereen wil een ‘nice guy’ zijn etc., maar fundamenteel is elke relatie ambivalent en daar moeten we het mee doen. Er zijn vele vormen van anonieme agressie-uitingen in tijdschriften etc. De agressiedefinitie van de schrijvers impliceert o.a. het eenvoudig ‘neen’ zeggen, is dus vrij ruim. Na vele duidelijke voorbeelden gegeven te hebben in eenvoudige taal komen de schrijvers in navolging van Bateson en Jackson met de aanbeveling van spelletjes, waarbij de agressie weeringevoerd wordt in de sociale context ter verbetering van het micro-sociale klimaat. Daarvoor hebben ze weer pakkende benamingen bedacht, zoals Vesuvius, ‘Virginia Woolf’ etc.
Het zal best waar zijn, dat deze betrekkelijk eenvoudige technieken doeltreffend zijn in middenklasse-groepen van de Amerikaanse samenleving, maar de schrijvers tonen dit niet aan; een verder gaande werking wordt niet beoogd en waarschijnlijk ook niet verondersteld.
Een goede eenvoudige inleiding in de psychologie der motivering zonder diepere sociologische analyse.
J.H. van Meurs
|
|