| |
| |
| |
Boekbespreking
Gedragswetenschappen
Gabey, G. & C. Vimenet, De kleine kunstenaar
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1975, 125 pp. (ill.), BF 250 |
Geene, Henk, Het gezin: de appel en de boom
Van Gorcum & Comp., Assen 1976, 164 blz., f 24,50 |
Lievense, Dr. Jan en Johanna van de Wetering-de Rooy, Je rijpt je rot
Contact, Amsterdam 1976, 128 blz. |
Rowell, Thelma, Sociaal gedrag bij apen
Spectrum, Utrecht 1976, 224 blz., f 9,50 |
| |
Ernest Becker, De ontkenning van de dood (de ingeboren vrees voor de dood als drijfveer van het menselijk handelen)
Ambo, Baarn 1974 (Engelse editie 1973), 348 blz., f29,50
Als inleiding: een indrukwekkend gesprek met Sam Keen, waarin de schrijver - dodelijk ziek - zijn angst inderdaad overwonnen lijkt te hebben. Hij geeft aan midden 30 (de leeftijd voor het sluiten van een levensverzekering) overvallen geweest te zijn door angst: deze heeft hij overwonnen met een zelfanalyse, die leidde tot de Theologische dimensie.
Het boek geeft naast veel interessant materiaal, vooral in hoofdstuk 6 over Freuds eigen angsten (naar Roazen), veel citaten van Rank, Kierkegaard en de existentialistische psychiater Medard Boss. De schrijver stuit telkens weer op het ‘schepsel zijn’ ('t geworpene van de existentialisten) en het godgelijke van de mens als contrast. Rec. meent, dat een dergelijk dualistische stellingname eo ipso onoplosbaar is. Het is m.i. ook niet verhelderend, zoals de cover-schrijver meent. Het doet een beetje denken aan onze eigen J.H. van der Berg. Het Leitmotiv is de heroïek. Voor liefhebbers.
J.H. van Meurs
| |
Menswaardig sterven
Amboboeken, Bilthoven 1974, 278 blz., f 16,50
In dit boek geven 27 deskundigen hun visie op de vele aspecten van het sterven. Men zou met drs. J. Matse (blz. 38) kunnen spreken over de aspecten van de nieuwe dood. De dood is immers niet slechts een onveranderlijk biologisch gegeven, maar ook een veranderlijk sociaal fenomeen.
Dit hangt direct samen met de ontwikkelingen in ons cultuurpatroon. Bij de nieuwe dood horen de nieuwe vragen, zoals b.v. het euthanasieprobleem. Hoe zal het sterven zijn, als de grote ‘Killers’ van dit moment (kanker, hart- en vaatziekten) zijn overwonnen? Zal dan het eind niet komen via een zeer langdurig afbraakproces, die de laatste levensfase tot een zwaar lijden maakt?
M.i. kan niemand aan deze problemen voorbij leven, en in dit boek wordt een goed overzicht hiervan gegeven en, voor zover mogelijk, doordachte oplossingen geboden.
Wat mij vooral trof - en dit heeft te maken met mijn ziekenhuiswerk als predikant - was de beschouwing van prof. dr. H. Faber (blz. 146) waar hij reageert op wat Elisabeth Kübler-Ross stelt, dat het onderscheid tussen mensen met een godsdienstige overtuiging én die zonder religie, niet zo groot lijkt te zijn. Faber zegt, dat hem opgevallen is in deze woorden, dat volgens haar datgene wat men misschien de inhoud van het geloof kan noemen (de dogma's en geloofsvoorstellin- | |
| |
gen), op het sterfbed van secundaire betekenis is. Zij ziet geen verschil tussen echte gelovigen en echte atheïsten. Wel zegt Kübler-Ross is belangrijk een authentiek geloof. Zij verstaat daaronder zoiets als ‘ego-strength’ - een gelovig mens met een krachtig ik.
Typisch hoe mijn ervaring van vele jaren een andere is. Ik vind het verschil groot. De gelovige sterft hoopvol, naar de toekomst toe, met al zijn strijd, ups en downs. De atheïst (zoals E.K.-R. het zegt) kan wel tot een aanvaardend afsluiten van zijn leven komen (ook met alle strijd) maar hij sterft zonder verwachting, toekomstloos.
Het is eigenlijk niet doenlijk dit boek behoorlijk te bespreken.
Het zijn haast 27 brochures, maar het kan alleen maar goed zijn dit boek met zijn goede oriëntatie te lezen.
Juist zij die menen dat zulke boeken je maar naargeestig maken, zij hebben dit boek het meeste nodig. Want wie ontloopt de dood?
J.J. Beukenkamp
| |
Tijdschrift voor alcohol, drugs en andere psychotrope stoffen
Jaargang 1975 (1) nr. 1, blz. 1-32 Kernredactie prof. dr. W.K. van Dijk Uitgever: Volksbond tegen Drankmisbruik
Dit eerste Nederlandse drug-tijdschrift van wetenschappelijke aard is een prestatie van de nu 100 jaar oude Volksbond, die de bakens heeft verzet. De artikelen in dit eerste nummer zijn zonder uitzondering van hoog gehalte, van praktisch belang en begrijpelijk voor de ontwikkelde leek.
Het tijdschrift is bedoeld voor alle functionarissen, die met psychotrope stoffen te maken kunnen krijgen.
Wanneer de verschijning echter slechts 1x per kwartaal is, lijkt me de abonnementsprijs (f 45,-) wel een beetje hoog.
J.H. van Meurs
| |
Sociale wetenschappen
Baldwin, John & A.E. Bottoms, The Urban Criminal. A Study in Sheffield
(SSP 159) Tavistock Publications, London 1976, 271 pp., £3,40 |
Hart, Nicky, When Marriage Ends. A Study in Status Passage
(SSP 160) Tavistock Publications, London 1976, 291 pp., £3,25 |
Odell, Peter, Olie en macht
Spectrum, Utrecht 1976, 232 blz., f 19,50 |
Snelders, Son & Steven de Batselier, Dagboek van een transseksueel
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 228 pp., BF 375 |
Schröder, Wolfgang, Bilanz der Krisenmacher
Seewald Verlag, Stuttgart 1976, 268 pp., DM 28,- |
Wederkerend onderwijs
Centrum voor Staatkundige Vorming, Den Haag 1976, 68 blz., f 7,90 |
| |
Dr. J.D. Plenter en Eimert Pruim (red.), Mensen over de mens
Ten Have, Baarn 1973, 127 blz., BF 160
Twee cursusleiders van het vormingscentrum Den Alerdinck kwamen op de idee aan vijfentwintig mensen met een onderling zeer verschillende achtergrond, opleiding, beroep, religieuze en politieke overtuiging te vragen wat zij van ‘de mens’ dachten. Ze lieten de vorm van het antwoord vrij zodat het boekje waarin deze antwoorden verzameld werden bestaat uit een bonte opeenvolging van getuigenissen, meditaties, korte stellingnamen, gedichten, citaten (vooral van Ps. 8, die meer dan eens gebruikt wordt).
M. De Tollenaere
| |
Philippe Ariès, Met het oog op de dood; westerse opvattingen over de dood van de Middeleeuwen tot heden
Wetenschappelijke uitgeverij, Amsterdam 1975, 119 blz., f 24,50
(oorspronkelijke titel Western Attitudes toward Death, from the Middel Ages to the Present, Baltimore 1974)
Deze historicus wordt met referentie genoemd; o.a. diens onderhavige werk gebruikt door I. Illich in diens achtste hoofdstuk (Death against death) in ‘Medical Nemesis’. Uit het eenvoudige aanvaarden en ook voorvoelen van de dood organiseerde de Middeleeuwer zijn eigen doodsritueel. Na de collectieve aanvaarding, de ‘mort de soi’, de ontwikkeling der begraafplaatsen die daarbij tevens aan allerlei veranderingen onderhevig geweest is. Er is een erotische opvatting van
| |
| |
de dood geweest van de 16de tot de 18de eeuw. Tenslotte het taboe, de ontmenselijking in de ziekenhuizen ‘mort de toi’, niet aanvaard. ‘The American way of death’ houdt vast aan de oude rituelen en ondanks of juist door de balseming (respectievelijk diepvriescultuur van de hele rijken). Men is daar tegen crematie.
Een boek met zeer veel interessante bijzonderheden, die vaak pas bij tweede lezing opvallen, maar wel wat abstract.
J.H. van Meurs
| |
Antoine Spire & Jean-Pierre Viala, La bataille du livre
Editions sociales, 1976
Een boek is een wapen. Dat is te allen tijde en door alle regeringen en machthebbers begrepen. Een dictator verbrandt boeken. Wie een volk goed onder de duim wil houden zorgt dat het dom blijft. En hoe blijft het dom? Door niet te lezen. Hoe rem je de produktie en de verbreiding van boeken af? Door schijnbaar overtuigende argumenten te gebruiken: het is crisis. Of: het boek wordt verdrongen door audio-visuele middelen.
In La bataille du livre wordt ingegaan op alle aspecten van de produktie en de verspreiding van ‘het boek’. Waarom leest de arbeider niet? Zijn leven bestaat uit boulot-métro-dodo. Vrouwen zijn dubbel- en dus overbelast.
La bataille du livre bevat zeer veel op opinieonderzoek gebaseerd vergelijkend materiaal en sluit herhaaldelijk aan bij het eveneens interessante boekje van R. Escarpit, Sociologie de la Littérature, Que sais-je, 1958.
De auteurs gaan na wat er gelezen wordt en door wie. Wat leest een arbeider? Wat lezen jonge mensen? Wat de ouderen? Welk genre? Roman policier ou d'espionnage? En welke mentaliteit kom je juist in dit soort boeken tegen? Koude oorlog? Anticommunisme? Antisovjetisme?
Veel jonge mensen lezen pockets die economische en politieke problemen behandelen. Er zijn enorm veel méér jongeren die middelbaar onderwijs hebben gehad (30.000 bacheliers philosophie in 1955 tegen 100.000 in 1968). Toch is er, ondanks de vraag, stagnatie in de produktie van het boek. Politiek en economisch is de verspreiding van het boek enorm belangrijk, de toekomst van het land hangt af van mensen die democratisch geschoold zijn, die antwoord weten te geven op de problemen. Ook op de functie van bibliotheken wordt ingegaan. Voor bibliotheken dient voldoende geld te worden uitgetrokken. En dan - wat staat er in de bibliotheken? Aandacht verdient ook het schoolboek. De literaire tekst die voor het onderwijs gekozen wordt. Dikwijls is die duidelijk reactionair. De ene vraag lokt de andere uit. Wie leest? Wie tijd heeft. Wie heeft tijd? Waar lees je? Wie heeft geld om boeken te kopen? Zijn studenten in de gelegenheid méér te bestuderen dan hun stencils? Zullen de uitgeverijen zich kunnen handhaven? Of zullen ze een industriële sector gaan vormen waarin het boek slechts een van de produkten zal zijn? Welke controle zullen industrie en grootkapitaal krijgen op het intellectuele en ideologische leven van het land? Problemen van de drukkers. De prijs van het papier. Welke rechten heeft de schrijver? Wat kan de regering doen? Veel, natuurlijk. Het boek wordt echter, evenals de hele cultuur, door ‘de macht’ beschouwd als een instrument in dienst van zijn zoeken naar maximaal profijt, financieel of ideologisch. Zie de aanhangsels: het ‘Manifeste pour le livre’ van de PCF, februari 1975.
Dieuwke Eringa
| |
K. Van Baarle, M. Claesen, A. Verstreken en L. Van Gelder, Wetgeving betreffende de recreatie - Législation sur les loisirs
Juni 1975, Codes Van In, 525 pp., BF 382
Een ‘handig’ boek (20 × 13 × 2,5) dat de wetgeving op de recreatie bevat, in de beide landstalen: links de Franse, rechts gelijklopend de Nederlandse tekst. We vinden er de wetten, koninklijke besluiten, overeenkomsten, conventies, verdragen die de verschillende vormen van vrijetijdsactiviteit regelen, voor zover deze naar buiten treden, nl. het kamperen en het plaatsen van weekendverblijven, de jacht, sport en spel, de visvangst, de yachting. De wetgeving voor het hotel- en reisbureauwezen én voor de luchtvaart is er eveneens in opgenomen.
Het werk lijkt ons onmisbaar voor de verantwoordelijken die met een dezer recreatievormen te maken hebben. De wet- | |
| |
geving laat immers niets aan het toeval over en is daardoor uiterst concreet. Een hotelhouder bijv. die méér wil weten over zijn aansprakelijkheid voor hetgeen zijn gasten aan bezit meebrengen, vindt nauwkeurig omschreven wat als meegebrachte zaken in aanmerking komt, in welke omstandigheden hij onbeperkt, in welke hij helemaal niet verantwoordelijk is (blz. 115-117) e.d. Maar ook particulieren kunnen hieruit nuttige informatie putten.
Vissers bijv. vinden opgesomd welke delen van onze rivieren voor hun sport in aanmerking komen (blz. 497-511), welke vistuigen geoorloofd zijn (blz. 511-517) enz. Kampeerders kunnen er o.a. nalezen, aan welk huishoudelijk reglement zij zich op de terreinen te onderwerpen hebben (blz. 45-47). Degenen die interesse hebben voor weekendverblijven, treffen in een uitgebreid KB al de bepalingen aan, die deze typische recreatievorm reglementeren (blz. 60-75).
Naargelang de vrije tijd in duur en belang toeneemt, stijgt ook de nood aan exacte rechtskennis in dit domein. We mogen zeggen dat deze publikatie een gelukkig initiatief is.
R. Willems
| |
Wijsbegeerte
Hamburger, Käte, Rilke. Eine Einführung
Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1976, 200 pp., DM 16,- |
Martinet, Marcel, Culture prolétarienne (petite collection maspero 159) Maspero, Paris 1976, 163 pp. |
Piaget, Jean, Genetische epistemologie
Boom, Meppel 1976, 141 blz., f 18,50 |
Raulet, Gérard (ed.), Utopie-Marxisme selon Ernst Bloch
(Critique de la politique) Payot, Paris 1976, 331 pp. |
Strycker, E. de, De kunst van het gesprek; wat waren de dialogen van Plato?
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 216 pp., BF 395 |
Weinrich, Harald, Sprache in Texten Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1976, 372 pp., DM 29,- |
| |
Jan Hulshof, Wahrheit und Geschichte, Alfred Loisy zwischen Tradition und Kritik
Ludgerus Verlag Hubert Wingen, Essen 1973, 213 pp.
Deze dissertatie aan de Universiteit van Münster behandelt op uitstekende solide wijze de ontwikkeling in het denken van de bekende vertegenwoordiger van het modernisme, Alfred Loisy. Diens geschriften worden uiteraard behandeld, maar ook brieven en manuscripten van en over hem. S. probeert terecht eerst en vooral Loisy te verstaan en begrip voor hem op te brengen bij de lezer, zonder hem in alles bij te vallen, zoals vooral aan het einde van het werk blijkt. Misschien dat hij in zijn waardering toch iets te ver gaat, vooral in het interessante hoofdstuk: Loisy-Blondel. De kern van de discussie tussen deze twee vooruitstrevende denkers lijkt me te liggen in het feit, dat Loisy metafysische vragen tracht op te lossen op een a-metafysische wijze. Loisy noemt zichzelf ‘a-metafysisch’ (53) en dat heeft zijn consequenties in zijn hele wetenschappelijke houding, in exegese, geschiedenis, theologie. Enig bewijs omtrent de actualiteit van dit standpunt en daarmee van dit boek, schijnt me wel overbodig. Een goed inzicht bij theologen, exegeten etc. aangaande autonomie en heteronomie zou veel misverstanden ophelderen. De waardevolle studie van Hulshof zou nog helderder zijn geweest, als hij meer existentialistisch te werk was gegaan, d.w.z. meer aandacht had gegeven aan personen en milieu om de ideeën te verstaan.
J.H. Nota
| |
Rainer Traub u. Harald Wieser, Gespräche mit Ernst Bloch
(edition Suhrkamp 798) Suhrkamp Verlag, Frankfurt a.M., 327 pp., DM 9,-
Gesprekken met de filosoof E. Bloch, over allerhande onderwerpen, al dan niet actualiteitsgebonden van 1964 tot 1974; soms met een beroemde gesprekspartner (o.a. Adorno, ‘Etwas fehlt...’ uit 1964) maar meestal met ‘anonieme’ redacteurs van een of ander studentenblaadje. De spreker blijft echter constant en rechtlijnig-afwisselend over geliefkoosde themata praten: utopie, politiek (marxisme in West en Oost), en aanverwante onderwerpen. De verzameling geeft (geloof ik) een goed idee van de man en het denken;
| |
| |
schoolse notities van de uitgever dienen om de lectuur te vergemakkelijken; interessant en onderhoudend, maar de opeenstapeling (21 gesprekken en twee voordrachten) geven de beperkingen van het genre aan: te dikwijls dwingt de interview-techniek de spreker Bloch zich te herhalen, dezelfde themata aan te snijden, zonder dat hij verder kan uitdiepen. Toch een prettige eerste kennismaking.
Eric De Kuyper
| |
Dan Sperber, Über Symbolik
(‘Theorie’) Suhrkamp Verlag, Frankfurt a.M. 1975, 209 pp., DM 22,-
S. beschouwt de ‘symboliek’ als een autonome cognitieve bezigheid; een ‘onuitgesproken kennis’ is er de motor van. Sperber bekritiseert de anthropologische benadering, inzonderheid die van Levi-Strauss; vrij interessant omdat hij zelf antropoloog is. Ook de semiotische analyse wordt kritisch op de korrel genomen. Met een methode die vaak doet denken aan die van het logisch positivisme, gaat S. te werk om zijn gebied af te grenzen. Dit gebeurt dan met vaak indringende scherpte, maar in haar geheel blijft de analyse onvolledig, ontoereikend. Dat zal gewis ook aan het opzet gelegen hebben, die van een ‘betere’ essayïstisch soort is. De titel en de omvang van het werk geven trouwens onomwonden de zelf-beperking aan. Uit het Frans vertaald. Geen basiswerk, maar een bundel interessante beschouwingen.
Eric De Kuyper
| |
Geschiedenis
Alvarez, Manuel Fernàndez, Charles V. Elected Emperor and Hereditary Ruler
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1975, 220 pp. (ill.), BF 634 |
Barraclough, Geoffry, The Crucible of Europe. The ninth and tenth centuries in European History
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1976, 180 pp. (ill.), BF 232 |
Hillgart, J.N., The Spanish Kingdoms 1250-1516
Oxford Univ. Press, London 1976, 455 pp., £10,- |
Hubatsch, Walter, Frederick the Great. Absolutism and Administration.
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1975, 303 pp. (ill.), BF 634 |
Pierson, Peter, Philip II of Spain
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1975, 240 pp. (ill.), BF 634 |
Redwood, John, Reason, Ridicule and Religion. The Age of Enlightenment in England 1660-1750
Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout 1976, 287 pp., BF 683 |
Slicher van Bath, Bernard, De agrarische geschiedenis van West-Europa 500-1850 Spectrum, Utrecht 1976, 416 biz., f 12,50 |
Vásquez, Prof. dr. V., Filips II, heerser van een wereldrijk
Fibula Van Dishoeck, Bussum 1975, 169 blz., f 39,50 |
| |
Golo Mann (red.), Universele Wereldgeschiedenis
(oorspronkelijke titel: Propylaën Weltgeschichte)
Deel 2: Hoge culturen van Centraal- en Oost-Azië
Scheltens en Giltay n.v., Den Haag - Heideland/Orbis n.v., Hasselt 1974, 657 pp., 103 foto's, 20 kleurenreprodukties, 2 fascimiles, 20 kaarten en tekeningen, BF 1445
Een hele reeks deskundigen verleende haar medewerking aan dit verzamelwerk. Inleiding (A. Heuss, vertaling J.J. Oostdam, eindredactie L.F. Janssen); het Nabije Oosten in de Oudheid (W. van Soden, vert. G. van Driel, eindred. F.R. Kraus); Iran in de Oudheid (F. Altheim, vert. P. van Popta-Hope en J.F. Meyboom, eindred. K.E.O. Jahn); Israël (H.J. Kraus, vert. Ph. de Vries, eindred. M.A. Beek); Indië tot het midden van de zesde eeuw (Z. Petech, vert. Ph. de Vries, eindred. J.L. de Bruyne); China in de Oudheid (A.F.P. Hulsewé, vert. H. Jansen-Ebing); de oorsprong van de vroegstedelijke beschaving (H. Jankuhn, vert. G. van Driel, eindred. F.E. Kraus); de eerste contacten tussen West en Oost (F. Altheim, vert. E.A.H. Best, eindred. J.G.P. Best); de hogere religies (A.J. Toynbee, vert. P.H. van Dijk, eindred. C.J. Bleeker); een wereldgeschiedenis in trefwoorden (vert. M.E.H.N. van Santen-Mout) sluit het boek af.
Een werk als dit, vrucht van zovele specialisten en handelend over zulke uiteenlopende onderwerpen en periodes, dreigt
| |
| |
wel een zeker gemis aan samenhang te vertonen; dit tekort wordt voor een ruim deel goedgemaakt door de Inleiding (p. 4-28).
Er bestaan op dit ogenblik Wereldgeschiedenissen welke vlotter lezen; deze hier biedt niet altijd gemakkelijke lectuur, maar de degelijkheid van de inhoud stelt de aandachtige lezer schadeloos. De uitwendige vormgeving staat eveneens op een hoog peil. Hopelijk bevat het Register (dl. 12) de nodige bibliografie.
A. Jans
| |
Karel Van Deuren, Dit Vlaanderen heb ik hartelijk lief. Ons land zoals het eertijds was
Lannoo, Tielt/Amsterdam 1975, 183 pp., BF 298
Met Dit Vlaanderen heb ik hartelijk lief brengt Karel Van Deuren een beeldverhaal van het Vlaanderen van de negentiende eeuw. Het boek vervult ons tegelijk én met heimwee én met geluk: heimwee naar het rustige, het vredige, het intieme van toen; geluk, omdat het schrille contrast tussen arm en rijk, dat door de auteur zo duidelijk getekend wordt, hedentendage te onzent alleszins, flink is afgezwakt. Karel Van Deuren is geënthousiasmeerd door de mens. Uit duizenden foto's selecteerde hij er enkele honderden, waaruit hij het leven, de handel en de wandel van de negentiende-eeuwse voorvader wist te puren. Zowat 174 bladzijden fraaie foto's brengen een boeiend verhaal van mensen. De begeleidende teksten zijn goed gekozen uit gedichten, markt- en volksliederen, tijdsdocumenten enz. of uit vrij recente historische werken. Aan hen die historisch geïnteresseerd zijn, aan hen die door verhalen van groot- of overgrootouders geboeid raken, aan hen die sociaal geëngageerd zijn en tenslotte allen die niet ongevoelig zijn voor wat in deze contreien gereild en gezeild heeft, kunnen wij dit kijkboek van harte aanbevelen.
Helma Houtman-De Smedt
| |
E.H. Kossmann en A.F. Mellink (eds.), Texts concerning the Revolt of the Netherlands
Cambridge University Press, Oxford 1974, XII + 295 pp., £6,-
In de reeks Cambridge Studies in the History and Theory of Politics publiceerden E.H. Kossmann en A.F. Mellink 67 fragmenten van pamfletten, brieven en allerlei andere historische documenten in verband met de opstandige stromingen in de Nederlanden tussen 1566 en 1588. De teksten werden alle uit het Nederlands, het Latijn of het Frans in het Engels vertaald, en gerangschikt in chronologische volgorde, opdat de lezer een inzicht zou krijgen in het verloop van de gebeurtenissen, ook al was het niet de bedoeling van de auteurs een ‘histoire événementielle’ te brengen. Gezien de benaming van de reeks waarin dit boek zou verschijnen, hechtten zij eraan zoveel mogelijk abstractie te maken van het narratieve element om de theoretische bespiegelingen in de gekozen documenten tot hun recht te laten komen. In hun inleiding delen zij evenwel de krachtlijnen van het historisch gebeuren in die jaren mee en belichten zij sommige theoretische problemen die door hun zestiende-eeuwse voorgangers waren aangesneden. Vooral het feit dat het toentertijd niet om een globale rebellie ging, maar veeleer om een geheel van opstandige bewegingen, die niet door iedereen, niet overal tegelijk en niet om dezelfde redenen gesteund werden, kan daaruit overduidelijk blijken.
Niet alleen de Belgische en Nederlandse historici, die in het zestiende-eeuwse gebeuren in hun gewesten geïnteresseerd zijn, maar ook al diegenen die voor de politieke geschiedenis en de politieke theorie belangstelling koesteren, zullen uit dit met zorg gepubliceerde boek groot profijt halen.
Helma Houtman-De Smedt
| |
Biografie
Fitz Simons, Raymund, Edmund Kean. Fire from Heaven
Hamish Hamilton, London 1976, 263 pp., £5,25 |
| |
Johannes Hemleben, Rudolf Steiner; antwoord op de toekomst
Lemniscaat, Rotterdam 19752, 154 blz., f 14,50
Een biografie over een geweldig intrigerende persoon: Rudolf Steiner, oprichter
| |
| |
van de Antroposofische vereniging. Aan de hand van citaten uit ‘Mein Lebensgang’, een autobiografie die Steiner de laatste jaren van zijn leven - merendeels op zijn ziekbed - schreef, heeft Hemleben diens veelbewogen leven te boek gesteld. Daarbij springt de ontstellende werklust van Steiner onmiddellijk in het oog, gevolgd door zijn grote deskundigheid op velerlei gebied, of het nu de landbouw, de pedagogie, de filosofie of het oeuvre van Goethe betrof. Toch is de biografie van Hemleben nog te beknopt om een werkelijk allesomvattend beeld van Rudolf Steiner te krijgen.
Panc Beentjes
| |
Hildegard Knef, Het vonnis
J.H. Gottmer, Haarlem 1975, 302 blz., f 24,90
Na een abrupt afgebroken filmcarrière probeert ze het opnieuw; met veel succes draagt ze met haar typisch hese stem haar zelfgeschreven chansons voor, pas daarna begint ze te schrijven. Als ze na talloze operaties in augustus 1973 in Salzburg in een ziekenhuis is, verneemt ze daar het vonnis.
Nu ze er zeker van is niet meer te zullen herstellen, tracht ze met alle moed die ze kan opbrengen haar angst en wanhoop te overwinnen en ondanks haar radeloosheid wil ze de tijd die haar rest heel bewust leven.
Ze gebruikt veel medische uitdrukkingen als ze de sfeer en behandelingen in de ziekenhuizen beschrijft, ook haar ervaring hoe artsen en verpleegsters met de patiënten omgaan en ze heeft daar een vlijmscherp oordeel over; ook zichzelf spaart ze niet. Ze observeert de mensen waar ze mee werkt en op toernee gaat en weet daar op intelligente wijze over te vertellen.
Mei 1975, op de verjaardag van haar enige dochter Christine, schrijft ze in briefvorm een soort testament: ‘Er zullen dagen zijn waarop je de wereld omhelst en dagen dat je volstrekt wanhopig bent’. Het huis in Oostenrijk - De molen in het dal - dat ze door haar man David heeft laten verbouwen, is haar laatste toevluchtsoord.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
Friedrich Muckermann, Im Kampf zwischen zwei Epochen. Lebenserinnerungen. Bearbeitet und eingeleitet von Nikolaus Junk
Matthias Grünewald Verlag, Mainz 1973, 665 pp., DM 88,-
Een recensie van gewone maat doet zonder meer tekort aan het belang die deze ‘Lebenserinnerungen’ van de Duitse jezuïet Fr. Muckermann toekomen. Terecht zijn deze levensherinneringen opgenomen in één van de banden van de Kommission für Zeitgeschichte bij de katholieke Akademie van Beieren.
Deze herinneringen heeft Muckermann samengesteld, toen deze onvermoeibare bestrijder van het nationaal-socialisme in zijn vlucht voor de naderende nazi's een nauwelijks veilig onderkomen had gevonden in het Vichy-Frankrijk gedurende de eerste helft van de tweede wereldoorlog. De aantekeningen vormen een kostbare schat om de dynamische persoonlijkheid van deze Westfaalse strijder op vele fronten te leren kennen. Tevens krijgt men een bijzondere kijk op vele terreinen in maatschappelijk, sociaal en cultureel opzicht in het Duitsland van tussen de twee wereldoorlogen. Ontelbare namen zowel in als buiten zijn orde worden vermeld en vele bekende en onbekende personen raak getypeerd door deze schrandere mensenkenner. Temidden van de talloze contacten die Muckermann met de meest onwaarschijnlijke mensen heeft onderhouden, valt voor de Nederlandse lezer onmiddellijk zijn vriendschap op met de Limburgse priester en sociale voorvechter Dr. H. Poels, evenals de Duitser een geducht strijder tegen het opkomend nazisme. Velen zijn door Muckermann gekend, die een belangrijke rol in het openbare en kerkelijke leven hebben gespeeld. Over veel en uiteenlopende zaken heeft Muckermann zijn gedachten laten gaan en, wat belangrijker is, tot uitdrukking gebracht, wat hem niet altijd in dank is afgenomen. Er zijn nauwelijks terreinen geweest waar zich in geestelijk opzicht belangrijke ontwikkelingen hebben voorgedaan of deze taaie jezuïet en publicist is er minstens zijdelings bij betrokken geweest, en heeft er zijn oordeel over gevormd.
De aansprekelijke stijl en de trefzekere
| |
| |
woordkeus maken het lezen uiterst aangenaam. Wie over de schouder van Muckermann wil meekijken naar het geestelijke panorama van het Duitsland uit de twintiger en dertiger jaren en met diens ogen het maatschappelijke en culturele landschap van die dagen beziet, kan zijn ogen dan goed de kost geven om met meer inzicht en doorzicht de hedendaagse geestesgeschiedenis te verstaan en gaan verlangen naar mensen die zoals Muckermann de tekenen van hun tijd wisten te duiden.
G. Wilkens
| |
Charles Higham, Kate: the Life of Katharine Hepburn
W.H. Allen, London 1975, 244 pp., ill., £3.50
In afwachting van haar autobiografie, en na het indringende en sfeervol portret van haar vriend Garson Kanin, ziehier de klassieke Hollywood-biografie door de specialist-ter-zake. De vele, los aan elkaar geplakte anekdootjes, geven het bekende beeld van K. Hepburn weer, zonder veel nieuw materiaal aan haar mythische figuur van geëmancipeerde Hollywoodactrice toe te voegen. Verschillende periodes uit haar leven of loopbaan blijven in het duister; te veel nietszeggende details worden opeengestapeld; en vooral, de functie van een extravagante star temidden van het conventionele-onconventionele Hollywood uit de jaren dertig-veertig wordt niet, zelfs niet op journalistiek niveau, uitgewerkt.
Eric De Kuyper
| |
Godsdienst
Alder, Vera Stanley, Het vinden van het derde oog
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 221 pp., BF 395 |
Balthasar, Hans Urs von, Diskussion über Hans Küngs Christ sein
Matthias Grünewald, Mainz 1976, 143 pp., DM 15,80 |
Broeckx, P.M., Luister naar je hart. Opstellen over het gebed
Patmos, Antwerpen/Amsterdam 1976, 87 pp., BF 150 |
Haschek, Paul, Avond met God
J.H. Gottmer, Haarlem 1976, 239 blz., f 15,90 |
Roger, Fr. Jean, Land van Jezus
Zomer & Keuning, Wageningen 1976, 120 foto's, f 23,90 |
Schoor, Jos van de, Woorden met God (psalmen)
Patmos, Antwerpen/Amsterdam 1976, 172 pp., BF 225 |
Tegelaar, Ruud, De Tegenstrever. Schijnspiritualiteit en psychische zelfmisleiding (Futura 4) De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1976, 83 pp., BF 195 |
Tussen ons in; tijdschrift voor gelovig samenleven
Gooi & Sticht, Hilversum 1976/1, 80 blz., f 15, -, BF 225 per jaar |
Willemen, Theo, Vreugdebloemen
Patmos, Antwerpen/Amsterdam 1976, 136 pp., BF 225 |
| |
Jan van Laarhoven, Gebed in de hoek
Amboboeken, Bilthoven 1974, 214 blz., f 14,50
In dit fijnzinnige boekje dat bestemd is voor allen die zwervend op doortocht zijn, zijn 100 gebeden (gebedspogingen) bijeengebracht van bekende en deels zelfs ‘beroemde’ personen.
Niet dat zij daarom het beste kunnen bidden, want elke bidder kan worden getypeerd als een ‘arme van geest’.
Persoonlijk trof mij in het bijzonder het gebed van Gerard van het Reve (12) ‘Voordat ik in de Nacht ga’.
En dan het gebed van Albert Camus. Wat doet deze atheïst in dit gebedenboek? Bad hij dan ook? Zo heb ik hem niet gekend en ik dacht, wat is er veel verborgen geloof onder openbaar ongeloof!
‘Wanneer de dag zal komen van mijn laatste reis’.
Ja, er gebeuren wonderen. Eén ervan is het gebed. 'n Fijn boekje, hoopvol en bemoedigend.
J.J. Beukenkamp
| |
Prof. dr. Th.P. van Baaren, Het Offer
Bijleveld, Utrecht (1975, 160 blz., f 15,90
Het is maar goed dat de auteur zelf zijn boek de ondertitel ‘Inleiding tot een complex religieus verschijnsel’ heeft meege- | |
| |
geven, want wie zonder deze waarschuwing vooraf begonnen zou zijn aan het werk, zou zwaar teleurgesteld worden over de onoverzichtelijkheid van het onderwerp. Dat ligt niet aan de auteur, maar aan de literatuur van godsdienstgeschiedenis, vergelijkende godsdienstwetenschap en culturele antropologie, waar het verschijnsel offer - toch een der centraalste religieuze fenomenen - uiterst moeizaam bediscussieerd wordt. Steeds weer blijken er op de algemene regel uitzonderingen gemaakt te moeten worden, hetgeen de overzichtelijkheid van het onderwerp niet ten goede komt.
De Groningse hoogleraar heeft een overstelpende hoeveelheid materiaal bijeen gegaard en dat brengt direct al een van de feilen van dit boek aan het licht: het ontbreken van een register, zowel van vreemde woorden als van de besproken volken en stammen. Op een dergelijke wijze had het boek als naslagwerk uitstekende diensten kunnen bewijzen; nu is het een wat onhanteerbare collectie van uiterst interessante offerbeschrijvingen gebleven. En voor wie op p. 131 de cerebrospinale meningitis niet zo gauw kan thuisbrengen, zij gemeld dat dit een ontsteking van het ruggemergvlies is.
Panc Beentjes
| |
Gods Woord bindt ons allen
Diepgangcentrum, Hazerswoude, in samenwerking met de Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, z.j., 64 pp, f 5,75
In een niet nader aangeduide parochie heeft de werkgroep ‘Vorming’ in samenwerking met Hazerswoude en Boxtel een serie geloofsgesprekken over de Bijbel gebundeld. Het mapje is echt bedoeld voor onwetende beginners; ondanks de moeite die er ongetwijfeld aan besteed is, zouden degenen die voor het eerst in de Bijbel gaan lezen, beter onder goede leiding de Nieuwe Katechismus vanaf pagina 57 kunnen bestuderen.
Panc Beentjes
| |
Hans Urs von Balthasar und Joseph Ratzinger, Zwei plädoyers
(Münchener Akademie-Schriften), Kösel-Verlag, München 19712, 76 pp., DM 7,80
Te laat werd dit boekje, dat ook voor onze Nederlandse kerkelijke situatie van belang lijkt, ontdekt. Von Balthasar, één van de corypheeën van de ‘Nouvelle Théologie’ in de 50er jaren, pleit voor het geloof in de godheid van Jezus Christus; en hij doet dat met de overdaad aan eruditie die wij van hem gewoon zijn. Daardoor wordt zijn vertoog echter geen lichte lectuur. Anders Ratzinger: hij zegt rustig en eerlijk, waarom hij van mening is dat geloof in Jezus Christus onmogelijk wordt zonder geloof in de Kerk. Het is een persoonlijk getuigenis, waarin toch tal van objectieve argumenten ter sprake komen. Vooral deze laatste voordracht (die echter maar een derde deel van het boekje beslaat) zij ter overweging aanbevolen. Ook nu nog.
S. Trooster
| |
Herbert Kiers, Von der Freundschaft, die im Verborgenen auf uns wartet. Worte der Zuversicht
Herderbücherei Bd. 546) Verlag Herder, Freiburg-Basel-Wien 1975, 126 pp., DM 4,90
Een aantal korte, fijnzinnige beschouwingen aan de praktijk van een evangelisch zielzorger ontleend. Deze bijzonder prettig en direct geschreven aanmoedigingen komen daarom zo geloofwaardig over, omdat de auteur het leven in al zijn hardheid heeft beleefd. Blind geworden op 15-jarige leeftijd heeft hij de energie en het uithoudingsvermogen opgebracht via filosofie- en theologiestudie pastor te worden in een Noordfriese gemeente van de Evangelische Kerk. Graag aanbevolen.
S. Trooster
| |
Isaiah Shachar, The Jewish Year
Iconography of Religions XXIII, 3) E.J. Brill, Leiden, 1975, 39 pp, + 48 Plates f 38,-
In een korte inleiding rijkt de auteur alle belangrijke gegevens aan - begrippen, Hebreeuwse termen - die voor een goed inzicht in de Joodse kalender van belang zijn. Bij elk gebruik, bij elk feest vermeldt hij de Bijbelse gegevens, de verschillende vormen waarin de attribu- | |
| |
ten voor dat feest in allerlei landen voorkomen, etc. Dan volgen 48 pp. foto's, met uitleg over de voorwerpen die op de sabbat en de voornaamste feesten worden gebruikt. Vaak staan op een pagina dezelfde voorwerpen - maar uit zeer verschillende tijden of landen - naast elkaar afgedrukt, hetgeen voor een iconografisch onderzoek bijzonder waardevol is. Een gedegen bibliografie completeert deze mooie katern in de omvangrijke serie ‘Iconography of religions’.
Panc Beentjes
| |
Literatuur
Betzema, Johan, Stroomgebieden. Verhalen
Kosmos, Amsterdam/Antwerpen 1976, 144 blz., f 17,50 |
Cordes, Alexandra, Geh vor dem letzten Tanz
Schneekluth, München 1975, 452 pp. |
Deneuter, Frans, Een driehoek. Kroniek van de kleine dingen
De Clauwaert, Leuven 1976, 158 pp., BF 265 |
Genie en Wereld. Deel 28: Proust
Heideland-Orbis, Hasselt 1975, 294 pp., BF 525 |
Heuermann, Hartmut u.A. (Hrsg.), Literarische Rezeption
Ferdinand Schöningh, Paderborn 1975, 271 pp., DM 18,80 |
Poesiealbum 100. Johann Wolfgang Goethe
Verlag Neues Leben, Berlin 1976, 64 pp., |
Poesiealbum 101. Ernesto Cardenal
Verlag Neues Leben, Berlin 1976, 31 pp. |
| |
Wilfried Barner, Gunter Grimm, Helmuth Kiesel, Martin Kramer, Lessing, Epoch - Werk - Wirkung
C.H. Beck, München 1975, 414 pp., DM 22,-
Midden de rumoerige studiehervormings-discussie die voornamelijk gevoerd wordt met abstracte en theoretische voorstellen en programma's, valt hier een werkboek-nieuwe-stijl dat alle gemoederen weer ophitsen kan. Resoluut trekken de samenstellers (te Tübingen geconcentreerd) erop uit om ‘literatuurgeschiedenis’ een model van methodisch-principiële behandeling mee te geven. Omdat ‘historische’ literatuur op dit ogenblik materieel en (vooral) mentaal weinig in de gunst ligt, moet Lessing optreden als exemplum van veralgemeenbaarheid van zowel systematiek als intentionaliteit; op elk ogenblik staat de ambivalentie van individuele toegankelijkheid en historische afstand centraal in het bewustzijn. Dat leidt tot voorrangsaspecten: continuïteit van de traditie, breukgehalte van zijn literaire produktie en gehalte, maatschappelijke verstrengeling en actualiseerbaarheid, illustratiepotentie voor een reeks literaire aspecten (genres, analytische procedures). Lessing (meer idee dan persoon) wordt omstandig voorgesteld als Aufklärer, als overgangsfiguur en als auteur van een coherent oeuvre; organisatorisch werkt dit in de structuur van het werkboek door in de fundamentele rubrieken: historische context, maatschappelijk reliëf van de esthetische fenomenen, intensivering van de receptiehistorische perspectieven, Europese integratie (via b.v. synoptische tabellen). De correcte nuchterheid waarmee ook de eigen werktekst geschreven werd, is niet de laatste didactische troef van een bewonderenswaardig beredeneerd en overlegd werk, dat ook voor andere dan de Westduitse onderrichtsdiscussie inspirerend zou moeten werken.
C. Tindemans
| |
Neville Braybrooke, ed., The Letters of J.R. Ackerley
Duckworth, London 1975, 354 pp., £9.50
Vier romans en één theaterstuk: daaruit bestaat het hele literaire oeuvre van J.R. Ackerley (1896-1967). Vooral zijn posthuum gepubliceerde autobiografisch boek: My Father and myself hebben hem op het voorplan gebracht. De (geselecteerde) brieven zijn zoals zijn andere geschriften: exact, scherp, en het midden houdend tussen zelf-medelijden en zelf-kritiek. De onderwerpen zijn gekend: literatuur, S.'s hond, en homoseksualiteit (‘I do not seem to have a subject-except animals, homosexuality, and (I suppose) the trials of a Literary Editor’). In deze brieven komt de hele literaire wereld rechtstreeks of onrechtstreeks aan bod, doordat Ackerley jarenlang Literary Editor geweest is van The Listener en hij door
| |
| |
zijn vriendschap met E.M. Forster de hele Britse literaire wereld van nabij heeft gekend. Zijn oordelen, adviezen, en commentaren zijn van een bijzondere (sommige zullen zeggen: bijna ongehoorde) scherpte. Ackerley's heel aparte benadering van de dierenwereld (hij had een hekel aan anthropomorfiseren van dieren) vult een goed deel van de brieven - en twee van zijn boeken - en is ook voor de niet-dierenliefhebber die ik ben, van een bijzondere interesse. De homoseksuele thematiek is meer diffuus aanwezig; beslist nooit in concrete details geformuleerd, en de intimiteit geeft zich nooit bloot. Wèl, daarentegen, de hele spanning van een klasse van mensen in een bepaalde periode van de Britse geschiedenis. Ook vanuit dit standpunt een lezenswaardig getuigenis. Tenslotte, niet minder boeiend, zijn de vele rechtstreekse en onrechtstreekse feiten die verband houden met de commercialiteit, de venaliteit, de hoererij van het schrijven zelf. De elegantie en verbeelding waarmee deze brieven geschreven zijn - vaak wordt één feitje in vier verschillende brieven behandeld op een totaal andere, adequate toon - getuigen van de literaire bewustheid die Ackerley ook in zijn dagelijkse bezigheden (als ambtenaar van de BBC, voor het grootste deel van zijn leven) koesterde. Het wetenschappelijk apparaat dat de uitgever rond de brieven heeft gesponnen is indrukwekkend, al heeft Braybrockes bekommernis voor de feitelijke achtergrond hem, naar het mij voorkomt, vaak parten gespeeld. Zeggen en schrijven dat Ackerley op een bepaald moment van zijn leven aan geheugenverlies geleden moet hebben (daar komt het min of meer op neer), omdat hij in twee verschillende brieven een min of meer verschillende versie geeft van eenzelfde gebeurtenis, is het literair dandyïsme van de man over het hoofd zien.
Eric De Kuyper
| |
Marie Cardinal, Les mots pour le dire
Grasset 1975
Deze roman beschouw ik als een zeer belangrijk werk. Hij is goed geschreven. Hij behelst de autobiografie van een vrouw die volledig stukgelopen is en die door een jarenlange psychoanalyse werkelijk geneest en gelukkig wordt. Het is ook werkelijk een roman. Niet een soort propagandageschrift waarin reclame wordt gemaakt voor een dergelijke langdurige behandeling als hier wordt beschreven. Wel een boek waaruit veel vrouwen een duidelijker idee kunnen krijgen ook over zichzelf en hun eigen leven. Het hier beschreven meisje is grootgebracht in een milieu van in Algerije wonende Fransen. Ze wordt streng katholiek opgevoed. Iedere situatie is verschillend, maar hoevelen zullen zich niet kunnen spiegelen aan die van haar. Een heel goed boek, in deze tijd van bewustwording!
Dieuwke Eringa
| |
Literatuurwetenschap
Arntzen, Helmut u.a. (Hrsg.), Literaturwissenschaft und Geschichtsphilosophie. Festschrift für Wilhelm Emrich
Walter de Gruyter, Berlin/New York 1975, 602 pp., DM 196, -
Serge, Victor, Littérature & révolution
(petite collection maspero 155) Maspero, Paris 1976, 122 pp.
Klaus-Michael Bogdal, Burkhardt Lindner, Gerhard Plumpe (Hrsg.), Arbeitsfeld: Materialistische Literaturtheorie, Beiträge zu ihrer Gegenstandsbestimmung
(Schwerpunkte Germanistik) Athenaion, Wiesbaden 1975, 287 pp., DM 26,-
Dit beslist controversiële boek bevat pogingen (door voornamelijk Westduitse neo-marxisten) om enige correctie aan te brengen in het traditionele literatuurconcept dat de auteurs als door Sowjetrussische dogmatiek ontwricht achten. Dit gebeurt methodologisch-geschiedenistheoretisch door het (filosofische) materialisme als basis van een literatuurtheorie uit te spelen tegen de socialistisch-realistische doctrine; evolutietheoretisch gaan ze tot de bron van verstarring terug (Sickingen-debat, F. Mehrings specialistische bijdrage, de relatie tussen literatuur en ideologie, Brechts eigenzinnige opstelling en de methodenstrijd in de literatuurwetenschap). Als specifiek demonstratieobject fungeert de avantgarde, waarin het Russische futurisme in zijn ontwikkeling naar linkse stootroep (LEF) onder de Zjdanow-verbodsbepalingen is bezweken, maar
| |
| |
ook Brecht wordt in deze visie betrokken als zijn fascisme-parabels geïnterpreteerd worden als evenzovele aanvallen op het communistische ideologisme. Er wordt weinig gepolemiseerd; de strategie vormt zich veeleer via een reconstructie van historische gegevens en ideeën die materialistisch op hun coherentie en consequentheid ondervraagd worden. Meteen wordt deze gelegenheidsbundel mentaalhistorisch belangrijk omdat hij mede door een uitstekende en ruime bibliografie (gecommenteerd dan nog) de betekenis van een historisch feit verwerft dat in deze moeizame discussiecirkel niet genegeerd kan worden en om nadere uitwerking smeekt.
C. Tindemans
| |
Helmut Winter, Literaturtheorie und Literaturkritik
(Studienreihe English, Band 19) Francke, Bern 1975, 205 pp., sFr 19,80
Dit werkboek wil Anglistiekstudenten initiëren in de problemen van de literatuurwetenschap en derivaten. Doorgaans onthoudt S. zich van enige persoonlijke voorkeur: hij ziet zijn opdracht in een accurate pluralistische presentatie, al weegt het evenwicht even door als het over pragmatiek en de aspecten van functie en receptie gaat. In een systematisch deel wordt het begrip literatuurwetenschap aangereikt en een omschrijving van literatuurtheorie en literatuurkritiek gewaagd. Op enkele literairtheoretische problemen gaat S. nader in: wezen en functie en de relatie tot waarheid, werkelijkheid of maatschappij. Onder grondbegrippen van de literaire analyse ressorteren de genres, de structuur, het motief, het perspectief, het ritme, het tragische, het groteske, het triviale. Met stilistiek, interpretatie en effect sluit hij dit deel zinvol af. In een historisch deel dat exclusief op de literatuurkritiek is gericht, overloopt hij de Britse literatuur (met enkele Amerikaanse uitstapjes) vluchtig van Ph. Sidney tot M. Arnold, grondiger met de grote ouderen (T.S. Eliot, I.A. Richards, W. Empson, F.R. Leavis) buigt hij zich over het New Criticism en behandelt vrij volledig het heden: R. Hoggart, R. Williams, D. Davie, F. Kermode, H. Gardner, J. Casey, C. Brooke-Rose, W. Nowottny, G.N. Leech en D. Lodge. De ruime bibliografie wordt voorafgegaan door een ruime uiteenzetting over de literaire historiografie in Engeland, waarin de intrinsieke problemen uitvoerig worden besproken. In ieder geval een degelijke en uiterst bruikbare synthese.
C. Tindemans
| |
Taalwetenschap
Carontini, E. & D. Peraya, Le projet sémiotique
(‘encyclopédie universitaire’) éditions universitaires, Paris 1975, 177 pp.
Gobard, Henri, L'aliénation linguistique. Analyse tétraglossique
Flammarion, Paris 1976, 298 pp.
Aurel Sercu, Het dialect van Oostduinkerke en omgeving
Secretariaat van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1972, 288 pp.
In dit werk krijgen we achtereenvolgens de inventaris van Oostduinkerkse fonemen, de historische evolutie vanaf het (gereconstrueerde) Westgermaans en een klankgeografisch onderzoek in 22 gemeenten in de Westhoek van West-Vlaanderen.
Het gaat hier kennelijk om de verdere uitwerking van een licentiaatsverhandeling. De studie vertoont daarvan dan ook tal van gebreken. Het voornaamste lijkt me wel dat ze slechts een heel gebrekkige theoretische fundering heeft, wat o.m. aanleiding geeft tot een erg vaag en incoherent foneembegrip. Van een serieuze theoretische probleemstelling is evenmin sprake.
Wel kan het boek diensten bewijzen als dataverzameling, wat m.i. toch een niet te onderschatten verdienste is.
Fr. Daems
| |
Theater
Boncompain, Jacques, Auteurs et Comédiens au XVIIIe siècle
Perrin, Paris 1976, 211 pp. |
Lindenberger, Herbert, Historical Drama. The Relation of Literature and Reality
The University of Chicago Press, Chicago/London 1975, 108 pp., £ 10,20 |
| |
| |
May, Erich Joachim, Wiener Volkskomödie und Vormärz
Henschelverlag, Berlin 1975, 464 pp. (ill.), DM 35,- |
Miething, Christoph, Marivaux' Theater - Identitätsprobleme in der Komödie
(Freiburger Schriften zur romanischen Philologie, Bd. 31)
W. Fink, München 1975, 160 pp., DM 36,- |
Rainer, Yvonne, Work 1961-73
Nova Scotia, Halifax 1974, 338 pp. |
Rincón, Carlos, Das Theater García Lorcas.
(Neue Beiträge zur Literaturwissenschaft, Bd. 38) Rütten & Loening, Berlin 1975, 451 pp., DM 24,- |
| |
Franz Norbert Mennemeier, Modernes Deutsches Drama. Kritiken und Charakteristiken. Band 2: 1933 bis zur Gegenwart
W. Fink, München 1975, 410 pp., (UTB 425), DM 19,80
De clementie voor de veelsoortigheid en uitgebreidheid van zijn opdracht waar S. in het voorwoord om smeekt en die reeds vooraf zijn overzicht alle aanspraak op een gesloten eenheid ontzegt, is uiteindelijk moeilijk op te brengen. Na de fijne indruk van het 1e deel (cfr. Streven, febr. 1974, p. 527) worden hier te grove draden gesponnen, wordt de coherentie van een ontwikkelingslijn zowel van een auteur als van een tijdvak onvoldoende gehandhaafd, worden eigenlijk slechts capita selecta gepresenteerd. Dat wreekt zich in nagenoeg iedere analyse. Ik geloof niet dat je O. von Horvath globaal rechtvaardig kan voorstellen op basis van slechts enkele stukken. Brechts 2e fase wordt gereduceerd tot de exiel-dramatiek (waartoe de grote slotstukken niet eens gerekend worden) en zijn Katzgraben-theorie. M. Frisch en F. Dürrenmatt worden zonder grondige argumentering tot bijlopertjes gedegradeerd. P. Weiss krijgt wel de ruimte, maar hij gaat in S.'s waardering ten onder als Weiss' laatste teksten hem ideologisch ongenoegen geven. Op een snipperstapel gooit hij dan D. Forte (smalend), Hochhuth (kleinburgerlijk), P. Handke (onbegrijpend), M. Walser en G. Grass (grotesk en dus onoprecht), F.X. Kroetz (dwars), M.L. Fleisser tot P. Turrini (waarom deze selectie?), Th. Bernhard (want nog absurd) en W. Bauer (neorealistisch, nog een cliché). Als je zijn commentaar op het DDR-drama napluist en die vergelijkt met de analyse van W. Schivelbusch (cfr. Streven, okt. 1974, p. 94), begrijp je wat hier verkeerd is gegaan; S. verliest zijn autoriteit en zijn analytisch vermogen omdat hij ideologische intuïtie en affectieve maatschappijleer de bovenhand laat nemen op ideologische kennis en ideegerichte analyse. Het lectoraat heeft hier misplaatst ontzag gehad voor een duidelijk onrijpe eindtekst. Je houdt er alleen een uitstekende bibliografie aan over.
C. Tindemans
| |
J.L. Styan, Drama, Stage and Audience
Cambridge UP, London 1975, 256 pp, pb, £2.25
Met de drie begrippen uit de titel formuleert S. zijn stelling dat het ‘theater’ gebaseerd is op een communicatieproces, zodat de (niet enkel Angelsaksische) eenzijdige benadering van het drama als fundament van het theater polemisch onderzocht en uitgeschakeld wordt. Constructief doorredenerend gaat hij dan in op alle (naar zijn smaak en inzicht) voorwaarden en omstandigheden waaruit het complexe fenomeen ‘theater’ uiteindelijk samengesteld raakt: tekencode, stijl, genre, demonstratie, rol-concept, non-illusie, publiek. Met ruime empirische ervaring en historische kennis weet hij welsprekende argumenten aan te dragen en een briljant pleidooi te doen voor de autonomie van het theater (als artistiek-esthetisch object uiteraard). Een handicap is evenwel dat deze zorgvuldige amplificatie niet gebeurt volgens eigentijdse wetenschappelijke opvattingen; de (op zich voortreffelijke) uiteenzetting over het publiek b.v. gebeurt met overwegend mentale gegevens en mist elke perspectivische exactheid, zoals zoveel wat met het theater (maar dat thema bepaald niet alleen) samenhangt. Daardoor is de actieradius van dit intelligente boek andermaal beperkt tot de reeds intuïtief overtuigden, wat voor de wetenschappelijke omgang met het theater nogmaals een verloren gelegenheid betekent.
C. Tindemans
|
|