| |
| |
| |
Boekbespreking
Gedragswetenschappen
Assagioli, Roberto, Over de wil
Boom, Meppel/De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1976, 252 blz., f26,50 |
Gunn, John, Geweld in de samenleving
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 200 blz., f9,50 |
Smith, C.U.M., The Problem of Life
Macmillan, London 1976, 343 pp., £10.00 |
Tinbergen, Niko, Het dier in zijn wereld I Veldonderzoek
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 312 blz., f24,50 |
Tinbergen, Niko, Het dier in zijn wereld II
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 203 blz., f19,50 |
| |
J.-P. van Quang, Sciences et technologique de l'éducation
(Orientations E 3: enfance, éducation, enseignement) Casterman, Tournai 1974, 386 pp., BF 425
Dit repertorium bevat ongeveer tweeduizend, uitsluitend recente (max. 15 jaar oud), franstalige werken op het gebied van de opvoedings- en onderwijswetenschap en -technologie. Voor zowat twee derde ervan wordt de inhoud in enkele zinnen weergegeven.
Van sommige werken zegt de auteur dat ze voorbijgestreefd zijn. Hij nam ze toch op om beter de evolutie van de moderne onderwijswetenschap te kunnen weergeven. Speciale aandacht werd besteed aan de werken die audio-visuele middelen of massamedia in het kader van de onderwijsverstrekking centraal plaatsen.
In een eerste hoofdstuk werden jaarboeken, bibliografieën, encyclopedieën en repertoria opgenomen. Verder komen de volgende domeinen aan bod: onderwijsfilosofie, geschiedenis van onderwijs en opvoeding, comparatieve pedagogiek, onderwijsorganisatie, onderwijs in verschillende disciplines (wetenschappen, taal, landbouwkunde,...) in verschillende landen, pedagogische methoden, speciale pedagogiek (zoals: schoolgezondheid, orthopedagogiek,...), kinder- en schoolpsychologie, schone kunsten in opvoeding en onderwijs, de massamedia (met o.a. werken rond gesloten TV-circuit), parascolaire activiteiten, beroepsoriëntering, examenproblematiek en problemen i.v.m. schooluitslagen, pedagogische research, onderwijsplanning, -politiek en -economie, ‘éducation permanente’ (vanaf alfabetisatie), en materiële inrichting van onderwijsinstellingen.
In bijlage wordt een lijst van enkele pedagogische tijdschriften gegeven, evenals een alfabetische lijst van uitgevers en auteurs en een inhoudsregister.
Joris Vercammen
| |
Wolodymyr Walter Odajnyk, C.G. Jung und die Politik
(Edition Alpha) Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1975, 160 pp., DM 26,-
Het is blijkbaar steeds verleidelijk om het politieke gedrag van individuen, groepen en hele culturen te analyseren in termen van motieven en, als het even kan, ook de onbewuste drijfveren. Als steeds ontstaat, ook bij het geschrift van Odajnyk dan de vraag naar de mogelijkheid tot dat kennen van deze motieven en drijfveren nog afgezien van de vraag naar de verificatie van de uitspraken. C.G. Jung was een leerling van S. Freud die een eigen onafhankelijke ‘theorie’ ontwikkelde, waarmee hij de individuele pro- | |
| |
blematiek van zijn patiënten trachtte te verklaren. Freud merkte over de theorie van Jung op, dat deze dermate obscuur, onbegrijpelijk en verward genoemd moet worden, dat het onmogelijk is tegen de theorie van Jung stelling te nemen. Odajnyk heeft deze theorie getransponeerd op de ontwikkelingsgang van hele samenlevingen zonder zich de vraag naar de mogelijkheid daarvan te stellen. Daarbij komt nog, dat Jung zich, afgezien van een duister artikel over het nazisme, in het geheel niet met politiek heeft bezig gehouden. Het resultaat is een onleesbaar boek geworden.
F. Nieuwenhof
| |
P.J. van Strien (red.), Vervreemding in de arbeid
Boom, Meppel 1975, 124 blz., f13,90
De publikatie van deze bundel opstellen volgde op een in 1974 gehouden Studium Generale aan de universiteit van Groningen.
De auteurs geven een geheel eigen dimensie aan het begrip vervreemding. Zo ziet Van Doorn als een der belangrijkste oorzaken voor vervreemding in de arbeid de onmogelijkheid in de werksituatie om zelfstandig beslissingen te kunnen nemen.
Sierksma vat vervreemding in de arbeid op als de uitdrukking van de tegenspraak tussen produktiewijze en de daaraan gekoppelde mogelijkheid tot ontplooiing van de werker. In een ander opstel analyseert Sierksma de klassenstrijd, het klassenbewustzijn en ont-vreemding, waarbij hij constateert dat de blokkering van de integratie van hoofd- en handarbeid, naast de onmogelijkheid voor de werker om zelfstandig beslissingen te kunnen nemen, oorzaken vormen voor vervreemding tussen klassen en individuen in de arbeidssituatie.
Van Strien geeft een overzicht van de stand van zaken binnen het sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar vervreemdingsprocessen. Hij constateert dat veel onderzoek beperkt blijft tot registratie van onlustgevoelens in de werksituatie en het beschrijven van marginaal gedrag. Teuling beschrijft in zijn bijdrage tot slot van de bundel in ‘lessen bij Werkspoor, de Rotterdamse havens en Enka’, de vervreemding tussen vakbondsleden en vakbondsbestuurders bij arbeidsconflicten.
F. Nieuwenhof
| |
Theodor Bovet, Angst - Sicherung - Geborgenheit
(Stundenbücher Bd. 124) Furche-Verlag, Bielefeld 1975, 104 pp., DM 7,80
Paul Tournier, Geborgenheit - Sehnsucht des Menscheen
(Herderbücherei Bd. 399) Herder, Freiburg-Basel-Wien 1974, 236 pp., DM 4,90
De nu wel hoogbejaarde Zwitserse arts-psychotherapeut-zielzorger Th. Bovet ziet de angst als de voornaamste bedreiging van harmonisch mens-zijn in onze tijd. Als therapie zoekt die mens allerlei soort verzekeringen, ook een als ideologie gehanteerde religiositeit. Het paradoxale is echter dat alle vormen van verzekering de angst alleen maar versterken. Hier helpt alleen echte geborgenheid in de echte liefdesverhouding tot de ander. Met name geborgenheid in God, in de liefde tot Jezus Christus, ‘einde en voltooiing van religie’, kan de hedendaagse mens van zijn angst bevrijden. Bovet geeft rake beschrijvingen van ‘ideologie’, ‘geborgenheid’ e.d. De literatuur die hij verwerkt is tot vandaag bijgehouden. Maar wat het boekje vooral zo sympathiek maakt, is de zo uiterst serene wijze van voorstellen zonder een zweem van moraliseren. Erg graag aanbevolen. In dit boekje beroept hij zich uitdrukkelijk ook op zijn - als ik het goed heb nóg oudere - landgenoot Paul Tournier, de man van de ‘médicine de la personne’. Hij behandelt ongeveer hetzelfde thema als Bovet, en komt eveneens uit bij de geborgenheid in God. Zijn boekje is niet nieuw (in feite een 4e herdruk). Maar het is nog steeds de moeite waard gelezen en overdacht te worden. Wij mogen dankbaar zijn met deze pocketuitgave.
S. Trooster
| |
R.G.H. Boiten, Tussen angst en ekstase
Callenbach, Nijkerk z.j., 227 blz., f27,50
Dit boek draagt het brandmerk van een proefschrift: een ‘overstelpende hoeveelheid materiaal’ (blz. 169), dat op een
| |
| |
nieuwe wijze geordend wordt. Het onderwerp dat de promovendus gekozen heeft, is door zijn levensnabijheid in staat om een argwanende lezer over het dode punt heen te helpen. Het ordenend beginsel, dat samenhang moet scheppen in de chaos, is opvallend eenvoudig: de menselijke persoon krimpt ineen door angst (reductie) en verbreedt zich door extase (extensie). Merkwaardigerwijze gaat de schrijver voorbij aan Maslows piekervaring. De gehanteerde beeldspraak is soms van matige kwaliteit evenals het Frans van de samenvatting. Maar dit zal de lezer niet deren, die door moderne cultuurverschijnselen geboeid wordt en in dit boek stellig iets van zijn gading zal vinden.
H. van Waesberghe S.J.
| |
Jacques Lusseyran, Das Leben beginnt heute. Aus dem Französischen von Uta Schmalzriedt
Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1975, 132 pp., DM 14,-
‘Heel ons leven is ons gegeven, nog voordat wij hetzelf leven. Wij hebben een heel leven nodig - misschien zelfs meer - om ons van dit geschenk bewust te worden. Heel het leven is ons met elke seconde gegeven. Het leven begint op dit ogenblik’ (p. 131).
De auteur, die vanaf zijn achtste jaar blind is, typeert hiermee in deze fijnzinnige en beschouwende autobiografie, zijn levensovertuiging. De blijheid het leven ontvangen te hebben, straalt van elke bladzijde van dit boek zonder dat dit als opzettelijk en opdringerig wordt ervaren. Dit nu ook in het Duits verschenen levensverhaal is alleszins de moeite van het lezen waard voor iemand, die zich door een blinde over het ontvangen levenslicht wil laten voorlichten.
G. Wilkens
| |
Adam Curle, Mystiek of militant. Een studie over bewustzijn, identiteit en sociale aktie
Nelissen, Bloemendaal 1975, 112 blz., f14,90
Sinds de zestiger jaren is met name de westerse maatschappij op een meer opvallende wijze in cultureel, politiek en sociaal opzicht in beweging geraakt. Steeds meer wordt de samenleving als geheel ondervraagd op de zin en zinloosheid van de processen die zich in haar afspelen. Deze studie van een Amerikaanse sociaal-wetenschapper, hoogleraar aan de Harvard-universiteit, tracht de intra-persoonlijke processen van in beweging geraakte personen te relateren tot de veranderde stabiliteit van de samenleving.
De militante en mystieke activisten, op wie de titel van dit boek slaat, behoren tot die groep mensen die met een voldoende mate van bewustzijn de objectieve noodzaak onderkennen om onmenselijke omstandigheden te verbeteren. De schrijver stelt daarbij een interessante analyse van beide typen voor en hun beider verandering tot de revolutionaire sociale verandering, terwijl tevens de rol van militante en mystieke bewegingen wordt bekeken bij het tot stand brengen van de vrede. Belangrijke vragen, die de schrijver ons voorhoudt en waarbij zijn analyses interessante inzichten bevatten en goed genoeg zijn om ermee van mening te verschillen.
G. Wilkens
| |
B.J.A. Kemme, Psychohygiëne en zielzorg. Persoonlijke beschouwingen op grond van het werk van dr. A.A.A. Terruwe
De Tijdstroom, Lochem 1974, 88 blz., f12,-
De schrijver, r.k. priester van het aartsbisdom Utrecht, staat zeer sympathiek tegenover de persoon en inzichten van de bekende Nijmeegse psychiater Dr. A. Terruwe. Dit boekje laat een grote belezenheid zien van het oeuvre van Terruwe, dat door hem persoonlijk is verwerkt voor het nut en de hulp bij de pastoraal. Waardering voor deze sympathieke handreiking. De inhoud had meer zwaarte kunnen krijgen als de overwegingen soms als minder persoonlijk naar voren waren gebracht, alsook de toon meer zakelijk was geweest om het belangrijke probleem van de verhouding tussen psychohygiëne en zielzorg, ook op grond van de inzichten van Terruwe, aan de orde te stellen.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Hellmann, Rainer, Controle op multinationale ondernemingen
(Marka-paperback) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 139 blz., f15,- |
Jansen, dr. Th.A.J., De pater op de pastorie
Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen 1976, 288 blz., f27,50 |
Jong, Fr. de, Een beeld van een vakbeweging
Zomer & Keuning, Wageningen 1976, 208 blz., f19,50 |
Politiek perspectief I Ontwikkelingen in het onderwijs
Centrum voor Staatkundige vorming, Den Haag 1976, 96 blz., f6,- |
Susskind, Charles, Techniek en samenleving
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 218 blz., f9,50 |
Weller, don C., De koper. Een studie van de consument
(Marka-paperback) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 222 blz., f25,- |
| |
Ivan Illich, Het medisch bedrijf, een bedreiging voor de gezondheid?
Het Wereldvenster, Baarn 1975 (oorspronkelijke titel Medical Nemesis, the expropriation of health, 1974), 217 blz., f19,50
In de vertaling is geen biografie van de schrijver opgenomen, noch ook vermelding van zijn andere werken. Een foto op de cover zegt niet zo veel. Volgens de Engelse editie is hij theoloog, filosoof en historicus, later pastor in een Puerto-Ricaanse parochie in New York en organisator op zoek naar alternatieven in een technologische maatschappij.
Het is de Ralph Nader van het geneeskundig-industriële complex, waarvan de omvangrijke macht en het futilisme en illusionisme, naast het pseudosacrale sterk wordt gedocumenteerd in het eerste gedeelte. De meeste verbeteringen in de gezondheid van een bevolking zijn namelijk niet het gevolg geweest van de vorderingen der geneeskunde. B.v. de uitroeiing van de cholera in Londen (Powles, voetnoot 3, blz. 14). De schrijver spreekt van iatrogenese (door medici veroorzaakte kwalen) en hij ziet deze klinisch, sociaal en structureel. Hij werkt deze 3 gezichtspunten uit in afzonderlijke hoofdstukken. Daarbij wordt het begrip wel enigszins vergroot van omvang.
Ondanks de vracht voetnoten met relevante verwijzingen voelt men ook een onzekerheid in de schrijver, die tenslotte leek is.
Enkele vermelde ‘feiten’ zijn gewoon niet waar, zoals die over de bloeddruk (voetnoot 23). En de interpretatie van de functie van statistiek (blz. 134). Verder is het m.i. ‘hubris’ om te denken dat honden niet kunnen lijden (blz. 118). Over lobotomie (blz. 120) is de schrijver iets te negatief en tenslotte verwart hij de vacuüm-extractie en zuigcurette (blz. 143).
Hij geeft geen blijk medische sociologen zoals Freidson te kennen, noch ook de organisatie-sociologen, zoals Maintz en Etzioni. Zelfs Durkheim wordt niet genoemd. Politicologisch missen we een visie als die van Perry en Mills over machtige elites. De schrijver is zeer radicaal; hij vindt, waarschijnlijk terecht, dat medici in het gezondheidsbedrijf veel te veel te vertellen hebben, en dat terwijl ze als technocraten slechts een beetje verstand hebben van ziekte! Daarom zijn de radicale psychiaters in Amerika niet radicaal genoeg. De medicalisering van de maatschappij gaat te ver. De schrijver heeft een metabletisch-historische visie. Hij werkt deze uit in de hoofdstukken 5 t/m 8 over destructie van medische culturen, van pijn; de uitvinding en eliminatie van ziekte en ‘de dood aan de dood’ op magistrale wijze, existentieel en historisch.
Hij ziet als oplossing terugkeer tot de persoonlijke autonomie, zoals hij de autonome boven de industriële produktiewijze verkiest. D.w.z. geen health care maar self care, dus deprofessionalisering. Hij droomt van een omgeving, even geschikt voor geboorte, voor groei, werk, genezing en sterven - onderhouden door een cultuur die de beperking van bevolking, ouder worden, onvolledig herstel en altijd inmanente dood accepteert (blz. 202). Maar hij weet ook, dat in Rusland en wellicht ook in China de medische macht (vergelijk Van der Berg) toegenomen is, bijna even sterk als in het Westen.
Een belangrijk boek, al geeft het geen echte oplossing.
De Engelse editie (Calder en Boyars Ltd.) is goedkoper en beter dan de Hollandse.
J.H. van Meurs
| |
| |
| |
Magaret Haswell, The Nature of Poverty a case-history of the first quarter-century after World War II
Macmillan, London 1975, 234 pp., £10
De auteur is lector in de agrarische economie, verbonden aan het St. Hugh's College te Oxford. Haar studie toont met veel cijfermateriaal aan dat ‘het Westen’ na 1945 geen begrip had voor de inkomens en voedselproblemen in de tropische gebieden en de daaruit voortvloeiende sociale spanningen, waardoor in de arme landen de armoede geïnstitutionaliseerd werd. De studie is echter eenzijdig, biedt daarenboven weinig vergelijkingsmateriaal t.a.v. ontwikkelingsstrategieën van andere politieke en sociale systemen zoals de USSR en de Volksrepubliek China.
F. Nieuwenhof
| |
J.A. Banks, Sociologie van sociale bewegingen
Boom, Meppel 1975, 69 blz., f9,90
Banks maakt in zijn inleiding over de sociale beweging als begrip in de sociologie onderscheid tussen sociale beweging als constructieve grootheid en sociaal protest als uiting van spanning binnen een samenleving.
Bij zijn analyse van het verschijnsel sociale beweging maakt hij gebruik van begrippen als sociaal systeem, verstoring van evenwicht en integratie van sociale veranderingen.
Veel nieuws biedt zijn publikatie niet, het is hoogstens bruikbaar als inleiding.
F. Nieuwenhof
| |
H. Daudt (red.), Selectiviteit in de massacommunicatie
Opstellen aangeboden aan prof. mr. dr. M. Rooij ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam
Van Loghum Slaterus, Deventer 1971, 258 blz., f9,50
De bundel beslaat een belangrijk deel van de theorievorming over de massacommunicatie. Naast een aantal algemeen inleidende hoofdstukken worden de volgende thema's behandeld: de selectiviteit van de media zelf en de selectiviteit bij de ontvangers van de informatie, de positie van de overheid ten aanzien van de media en een reeks beschouwingen over hedendaagse en historische aspecten van pers, radio en TV. De bundel geeft een goed beeld van de huidige stand van zaken in het denken over aard, taak en functie van de massacommunicatiemedia.
F. Nieuwenhof
| |
Andrew M. Greeley, God blijft gezocht
Inleiding prof. dr. W. Goddijn
Uitg. De Toorts, Haarlem 1974, 236 blz., f28,-
Deze Amerikaanse godsdienstsocioloog, auteur van talloze essays en boeken (onderhand een goede vijftig!), r.k. priester en docent aan een universiteit, in het Nederlandstalige gebied te introduceren, is niet alleen een goed idee, omdat Greeley gemakkelijk en toch niet irrelevant, helder en toch niet oppervlakkig schrijft. Ook het onderwerp van een blijvende consistente functie van de godsdienst binnen de menselijke samenleving is alleszins de moeite waard te bestuderen en door Greeley behandeld te zien. De een, die reeds overtuigd was van het verdwijnen van de godsdienst, zal door de beschrijvende uiteenzettingen en het gemakkelijk hanteren van veelsoortige gegevens niet bekeerd raken. Een ander, die vreesde gewend te moeten raken aan een voortschrijdende erosie van alle maatschappelijke vormen van godsdienstigheid, kan zich door Greeley laten verrassen door een voortdurend bestand van maatschappelijke relevante godsdienstigheid. De Nederlandse vertaling van de originele titel ‘Persistence of Religion’ suggereert wel erg snel dat met het blijven voortbestaan, ook buiten de kerkelijk-institutionele verschijningsvorm, een zoeken naar God, gegeven is.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Michel Bon et Antoine d'Arc, Rapport sur l'Homosexualité de l'Homme
Editions Universitaires, Paris 1974, 528 pp., FF 199
Martin Dannecker u. Reimut Reiche, Der gewöhnliche Homosexuelle
Fischer Verlag, Frankfurt 1974, 429 pp., DM 19,80
Gelijktijdig verscheen er in Frankrijk en Duitsland een lijvige studie over een enquête bij de (in beide gevallen uitsluitend mannelijke) homoseksueel gevoerd bij resp. Franse en Duitse mannen. Zowel naar inhoud als naar tendens is de confrontatie tussen deze werken boeiend.
Beide stellen openheid voorop. De Fransen, een socioloog en een jurist-psycholoog (één draagt een deknaam, de ander geeft zelf toe homoseksueel te zijn) willen openheid in de zin van ‘sociale emancipatie’ geïnterpreteerd zien.
De twee Duitse onderzoekers daarentegen (Reimut Reich is bekend geworden door een invloedrijk boek over seksualiteit: Sexualität und Klassenkampf) verdoezelen geenszins het ‘formalistische’ van hun (en gelijkaardige) onderzoeken. Hoe verrassend en verfrissend sociologen aan het woord te horen die zichzelf en hun werkmethoden zo sterk weten te relativeren, zonder hierdoor aan wetenschappelijk engagement te verliezen. Integendeel. Voor hen moet trouwens een opzet als deze reeds fundamenteel gerelativeerd worden: wie moet men homoseksueel noemen? Wie zal zichzelf (niet-)homoseksueel willen noemen? Geen simpele vraag, waarop vooralsnog geen sluitend antwoord is gevonden. Voortdurend trouwens hebben de Duitse enquêteurs uitvoerige en theoretisch uitgewerkte kritiek op hun eigen systeem.
Hiernaast is de Franse studie van een ontgoochelende ‘naïviteit’. Alles behoort hier tot de categorie van het ‘vanzelfsprekende’, alles verloopt volgens gekende opvattingen en wordt gezien door een strikt (lees: eng) Freudiaanse bril.
Cliché-opvattingen worden noch gemeden noch in hun - gewis boeiende - sociale samenhang gezien. Vergeleken met de samenstelling van de Franse bevolking lijkt de sample (1.000 personen, bij het Duitse onderzoek 800) evenwichtig samengesteld, maar men vergeet eraan toe te voegen dat dit evenwicht verkregen is aan de hand van de lezersgroep van een intern tijdschrift (Arcadie). Wat natuurlijk niet hoefde af te doen aan het belang van deze enquête: alleen, zijn de lezers van Arcadie representatief genoeg?
De Duitsers daarentegen hebben een interessante manier gevonden om hun vragenlijsten te verspreiden, al is ook die manier weinig bevredigend: hele groepen mensen vallen er ‘per definitie’ uit (de asocialen, de pedofielen, de heteroseksuelen, enz.) vermits het hier om een benadering via de ‘dynamiek’ van de subcultuur zelf gaat.
Op enkele punten echter werden de enquêteurs met verrassende gegevens geconfronteerd die andere seksuele onderzoeken grondig tegenspreken. Zo bv. wat betreft het verminderingsproces van de seksuele potentie, die in deze studie aanzienlijk lager ligt dan in de klassieke onderzoeken rond de heteroseksuele man. Ook de cijfers i.v.m. onanie wijken nogal af van die uit andere enquêtes.
Wat ook de ‘leek’ (in alle betekenissen van dit woord!) op dit gebied het meest zal boeien, is het ruim-maatschappelijk perspectief waarin de auteurs telkens opnieuw hun problematiek situeren.
Wat deze studie uiteindelijk zo rijk maakt is het consequent en constant doortrekken van het vertrekpunt, nl. dat: het empirisch materiaal voortdurend en systematisch dient geconfronteerd te worden met de heersende ideeën en theorieën over homoseksualiteit (ook bij homoseksuelen zelf aanwezig: uiteraard)!
Eric De Kuyper
| |
Wijsbegeerte
Kambartel, Friedrich, Theorie und Begründung
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M. 1976,192 pp., DM 20,- |
Ling, Trevor, Boeddha
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 286 blz., f 13,50 |
Nietzsche, Friedrich, De vrolijke wetenschap
(Synopsis) Arbeiderspers, Amsterdam 1976, 270 blz., f 24,50 |
Raddatz, Fritz, Lukács
Wereldvenster, Baarn 1976, 170 blz., f 18,50 |
Wittgenstein, Ludwig, Filosofische onderzoekingen
Boom, Meppel 1976, 315 blz., f 39,50 |
| |
| |
| |
W.F. Haug (Hrsg.), Warenästhetik. Beiträge zur Diskussion, Weiterentwickelung und Vermittlung ihrer Kritik (657)
Editions Suhrkamp, Frankfurt a.M. 1975, 320 pp., DM 10,-
Het boek van W.F. Haug, Kritik der Warenästhetik is in 1971 verschenen, en heeft heel wat deining veroorzaakt in de links-gerichte kringen die zich bezighouden met ‘design’ en aanverwante dingen. De reader die nu voorligt bundelt enkele van deze reacties (bijna uitsluitend de positief-genuanceerde!) artikels van Haug die dezelfde thematiek verder uitwerken (o.a. één over ‘sozialistische Warenästhetik, die ver beneden de verwachtingen blijft); en twee historische ontwikkelingen: één gewijd aan de ‘Deutsche Werkbund’, een ander aan ‘Goebbels als Markentechniker’.
Het werk van Haug (toen) en de resonanties (nu) erop schieten alle hun doel voorbij. In beide gevallen zijn er merktekenen die de S's. pertinent hebben weten te analyseren en te situeren, maar de hele onderliggende (marxistische) ideologie vervalst de gedachtengang voortdurend. Het komt de lezer voor dat S.'s antikapitalistische ‘Warenästhetik’-ontleding gebaseerd is op een vorm van anti-esthetisme (anti-sensualisme zou men het ook kunnen noemen), een puritanistische houding die in linkse kringen wel vaker voorkomt. De - gewis rechtmatige - kritiek op het kapitalisme wordt door de eigen onzuivere houding verwrongen en soms zelfs gefalsifieerd. Concreet: de kapitalistische consumptiedwang is gebaseerd en speculeert op een vorm van esthetisme (dat Haug dit aangetoond heeft, en zo systematisch, is wel zijn grootste verdienste), maar daarmee is alles nog niet gezegd. Ook hier hebben we nl. de behoefte de analyse grondig te beperken door de ontlening aan Marx van de concepten gebruikswaarde/ruilwaarde, waarvan er een (de eerste!) op z'n minst dubieus is.
Baudrillard heeft dit in een gelijkwaardige context behandeld (Pour une Economie Politique du Signe) en er naar het mij voorkomt veel overtuigender mechanismen van blootgelegd. Maar in Duitsland schijnt Baudrillard niet gekend te zijn: resultaat, men blijft maar knoeien met de onbevredigende premissen van een Haug!
Eric De Kuyper
| |
Alexander Gostonyi, Grundlagen der Erkenntnis
(Beck'sche Schwarze Reihe, Band 91) Beek, München, 291 pp., DM 13,80
Met Grundlagen bedoelt de auteur twee specifieke eigenschappen van de mens: zijn mogelijkheid tot gevoel en tot ervaring van de materiële gegevens. Zeer systematisch analyseert hij deze eigenschappen als grondslagen van het menselijk kennen: op welke wijze de ervaringen tot stand komen in de verschillende zintuigen met hun respectievelijke prestaties; hoe de lichamelijkheid beleefd wordt in het gevoel, de lichaamsbeweging, de ruimtebeleving; hoe het bewustzijn werkt als intentionaliteit, aandacht, verwachting, rationalisering. Voor elk van deze onderwerpen is een uitvoerig literatuuroverzicht voorzien.
M. De Tollenaere
| |
P.F. Strawson, Einzelding und logisches Subjekt; aus dem Englischen übersetzt von Freimut Scholz
Reclam, Stuttgart 1972, 346 pp., DM 6,-
In de metafysica moet men, zo betoogt de auteur in de lijn van Aristoteles en Kant, beschrijven hoe ons denken zich verhoudt tot de individuele dingen (Individuals in de oorspronkelijke Engelse titel). Deze dingen zijn het onderwerp waar rond de menselijke gedachte zich opbouwt. De methode van een dergelijke descriptieve metafysica moet het mogelijk maken onuitgesproken overtuigingen, waarvan de mens leeft, aan het licht te brengen.
M. De Tollenaere
| |
Z.A. Pelczynski (ed.), Hegels Political Philosophy problems & perspectives
Cambridge University Press, London 1972, 246 pp., £1.95
12 essays over de politieke filosofie van Hegel, dat wil zeggen over zijn denken over de staat, de vrijheid, de Franse Revolutie, straf enzovoort. Daarbij wordt geprobeerd dit alles te zien met het oog op de tegenwoordige verhoudingen. Zoals steeds in een bundel als deze zijn de stukken van verschillend niveau, maar in
| |
| |
dit geval hebben zij hun positieve instelling gemeen. Voor de verklaring en het begrip van Hegel is dit een nuttig boekje. Hegel is en blijft immers in de eerste plaats een politiek denker, dat wil zeggen een denker over de politiek in zijn tijd, die werd bepaald door de gebeurtenissen in Frankrijk. Daarbij moet dan weer de nadruk gelegd worden op het feit dat hij in de eerste plaats een denker was. Marx, misschien nog meer de marxisten (degenen die de werkelijke leer van Marx volgen en Marx zelf, zou ik in tegenstellingen tot hen Marxianen willen noemen) probeerden dat denken in handelen om te zetten. Wij moeten terug naar Hegel om te zien hoe dat in werkelijkheid moet gebeuren.
C.J. Boschheurne
| |
Klaus Kowalski, Die Wirkung visueller Zeichen. Analysen und Unterrichtsbeispiele für die Sekundairstufe I
Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1975, 212 pp., DM 18,-
Op het eerste gezicht een handleiding semiotiek, tekenkunde, en dan nog een hele goede ook. Maar het boekje gaat verder met de analyse van advertenties, posters en strips. Er staat een overvloed van voorbeelden in, waardoor het betoog uiterst helder wordt. Wat mij echter verwondert is wat men in Duitsland nu met een dergelijk op hoog niveau staand boekje bij het middelbaar onderwijs wil. De in het boekje gestelde algemene leerdoelen gaan ver uit boven wat in elk geval in Nederland bij welk type van secundair onderwijs dan ook haalbaar is. Voor anderen, die iets meer inzicht willen krijgen in de wijze waarop wij door de tekens om ons heen beïnvloed worden, is dit zeer nuttige literatuur, met name ook omdat er geen duidelijk ideologisch uitgangspunt is, maar gewoon empirisch te werk gegaan wordt. Aan de lezer is het dan de conclusie te trekken.
C.J. Boschheurne
| |
Prof. dr. W. Luijpen, Rechtvaardigheid
Tjeenk Willink, Zwolle 1975, 340 blz., f 25,50
Zoals te verwachten van deze auteur, een levendig en helder betoog over politieke en maatschappelijke rechtvaardigheid. Uitgangspunt: de mens is een ‘wolf’ voor zijn medemens, maar ook als subject gekenmerkt door het hebben-te-zijn-voor-de-ander. Dit levert een onontbeerlijke ethische grondslag van de rechtvaardigheid als het minimum van een ‘ja’-tot-de-ander dat de ‘wolf’ in mij overwint. Als correlaat van mijn rechtvaardigheid ontspringt dan het recht van de ander op leven, vrijheid enz. Dit grondige recht is het ‘natuur’-recht in de zin van voor-positief wezensrecht, dragende grond en kritische norm van elk rechtsbestel.
Met deze op het subject georiënteerde en nogal ‘idealistisch’ geformuleerde opvatting blijft de auteur zichzelf trouw in zijn strijd tegen objectivisme, positivisme en naïef realisme, zoals zijn Inleiding tot de existentiële fenomenologie en zijn Theologie als antropologie hebben laten zien. Het betoog is grotendeels vervat in een uitvoerige en kritische behandeling van het rechtspositivisme, het naïeve natuurrechtelijke denken, Marx, het neo-marxisme van Sartre, de kritische theorie van de Frankfurter Schule, het sociale liberalisme van Rawls en het anarchisme, om te eindigen met enkele gedachten over democratie en tolerantie. Het positieve resultaat van deze discussie blijft mager. Actuele voorbeelden en begrijpelijke kritische notities maken het boek tot een uitstekend leesbaar werk, dat ook geschikt is voor het onderwijs.
P. Westerman
| |
Ludwig Wittgenstein, Tractatus logico-philosophicus
Vertaald en van een nawoord en aantekeningen voorzien door W.F. Hermans
Atheneum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 1975, 188 blz., f 30, -, pb. f 20,-
Een voortreffelijke vertaling van een duister filosofisch werk. Meestal is ook vertalen interpreteren, maar dat verwijt kan men Hermans eigenlijk alleen maar maken in stelling 2 waar hij ‘Sachverhalten’ vertaalt met ‘connecties’. Een vertaling die hij bij volgende stellingen niet vol kan houden, evenmin trouwens als in de Engelse vertaling het woord ‘states of affairs’. Het kan een gevoelskwestie zijn geweest, maar ik had voort- | |
| |
durend de indruk dat Hermans niet vertaald heeft uit het Duits maar uit een Engelse tekst. Dit wordt bevestigd door het feit dat in de verantwoording is gesteld dat de, mede afgedrukte Duitse tekst, ontleend is aan de uitgave van 1933, met Engelse vertaling van C.K. Odgen. Deze tekst wordt nu, omdat het de laatste is die Wittgenstein zelf gezien heeft, als definitieve tekst gezien. Hier komen we bij de vraag wat moeten we nu eigenlijk met de vertaling? Wittgenstein zelf had vrij veel aanmerkingen op de vertaling van Odgen. Pears en McGuinness hebben daarmee in hun vertaling rekening gehouden. Maar wat waren deze aanmerkingen van de oudere Wittgenstein op de vertaling van het werk van de jongere Wittgenstein eigenlijk nog waard? Het is volkomen duidelijk dat hij in die tijd, wat bij een schrijver helemaal niet zo verwonderlijk is, zijn jeugdwerk niet meer begreep.
Sindsdien bestaan er twee methoden om de bedoeling van de Tractatus te achterhalen. De ene probeert er uit te komen door tekstanalyse. De voornaamste schrijver die zo te werk gaat, is Max Black met zijn A companion to Wittgenstein's Tractatus (1964). Hij kan er daarbij niet omheen om toch gebruik te maken van alle mogelijke andere filosofen. De andere richting die de Tractatus uit zijn context probeert te begrijpen gaat maar heel aarzelend te werk, omdat men uit de Tractatus zou kunnen begrijpen dat een dergelijke methode niet toelaatbaar is. Daarbij komt dan dat de context-interpreten nog alleen maar werken vanuit de in Engeland bekende context, zoals bij voorbeeld Friedrich Waismann met zijn Wittgenstein und der Wiener Kreis (1967). Pas in 1973 pasten Allan Janik en Stephen Toulman de schrijver in, in het milieu van het stervende Habsburgse Wenen van de laatste jaren voor de Eerste Wereldoorlog in hun Wittgensteins Vienna.
Maar wat doet Hermans nu in deze hele strijd om de Wittgenstein-interpretatie in 1975? Als een nieuwe Luther geeft hij de Heilige Schrift uit in de volkstaal! Een ieder leze het en putte daaruit zijn heil! Mij lijkt deze vertaling volslagen overbodig anders dan als oefening in de Nederlandse taal. Is Wittgenstein vertaalbaar in het Nederlands? Het is hierdoor bewezen dat het kan. Maar wie de filosoof kan volgen, die meer geschreven heeft dan dit alleen, doet er toch beter aan het origineel te lezen.
C.J. Boschheurne
| |
Theologie
Boff, Leonardo, Kleine Sakramentelehre
Patmos Verlag, Düsseldorf 1976, 110 pp., DM 8,80
Heinz-Dietrich Wendland, Etique du Nouveau Testament
(Nouvelle Série Théologique)
Labor et Fides, Genève 1972, 162 pp., sFr. 21,-
Door deze uitgave wordt een van de systematische delen van de Duits-protestantse bijbelreeks Das Neue Testament Deutsch voor het franstalig gebied toegankelijk. - Het N.T. biedt geen ethische code of systematische normenleer: de gehele nieuwtestamentische ethiek is immers vervat in een aantal gelegenheidsgeschriften met sterk parenetische of aansporende inslag. Vier punten karakteriseren evenwel de ethiek van het N.T.: ze vloeit voort uit het geloof in de openbaring van Gods wil; deze openbaring vindt haar voltooiing in de persoon en de levensopdracht van Jezus-Christus; de ethiek richt zich tot de bestaande christelijke gemeenten en is hierdoor wezenlijk kerkelijk; ze kent in zoverre een begrenzing, dat ze alleen geldt uit hoofde van het geopenbaarde heil en slechts waarde heeft voor de duur van de tijd van de Kerk.
Met deze vier principes voor ogen gaat S. de opeenvolgende periodes na, waarin de ethiek tijdens het nieuwtestamentische tijdsbestek uitdrukking vond: in de verkondiging van het Rijk door Jezus van Nazaret, in de eerste christelijke gemeenten, bij Paulus, de deutero-paulina, Jakobus, Johannes en de Apokalyps. Het slothoofdstuk behandelt op synthetische wijze de eenheid van de ethische visie van het N.T. Deze eenheid treedt in vier voorname gedragspatronen naar voren: het gebod van de liefde, de kritische houding tegenover de wereld, het gemeenschapskarakter en de eschatologische dimensie. Van deze karakteristieke houdingen blijft de Bergrede de bevoorrechte
| |
| |
getuige. - Een boek dat zijn waarde ontleent aan de aandacht zowel voor de onderscheiden lagen en situaties in de traditie van het N.T. als voor de permanente trekken van deze ethiek door alle geschreven getuigenissen heen.
J.M. Tison
| |
Gilles Becquet, Lecture d'évangiles pour les dimanches et fêtes. Année B.
Ed. du Seuil, Paris 1972, 506 pp.
De auteur, medewerker aan het Pastoraal Bijbels Woordenboek, wil voor elke zon- en feestdag van de liturgische B-cyclus (1976, 1979...) een wetenschappelijk verantwoorde verklaring van het evangelie geven. Elke perikoop wordt behandeld volgens een vast schema in vijf punten. Na een eerste contactname met de tekst als zodanig (1) worden context, structuur en literair genre op de korrel genomen (2). De karakteristieke woorden en kernmomenten worden opgezocht en tegen de culturele achtergrond van het laattijdig jodendom verklaard (3). S. toetst dan de tekst aan de beide coördinaten van de geschiedenis van de evangelische traditie en van het historisch werkelijkheidsgehalte (4). Tenslotte benadert hij de aldus uitgediepte tekst als goddelijke uitnodiging aan de christen van vandaag (5).
Op het eerste gezicht houdt deze werkwijze een zware opgave in voor de lezer; nochtans heeft S. zijn methode getest aan de concrete reacties van het christen publiek dat hij bereiken kon. De lezing van dit werk vergt weliswaar studie en persoonlijke inzet, maar ze brengt ook een duurzame methode bij die het begrijpen van vele soortgelijke perikopen uit de evangeliën mogelijk maakt.
J.M. Tison
| |
Karl Lehmann, Jesus Christus ist auferstanden. Meditationen
Verlag Herder, Freiburg-Basel-Wien 1975, 96 pp., DM 9,80
Karl Lehmann, Auferweckt am dritten Tag nach der Schrift. Früheste Christologie, Bekenntnisbildung und Schriftauslegung im Lichte von 1 Kor. 15:3-5
(Quaestiones Disputatae Bd. 38) Verlag Herder, Freiburg-Basel-Wien 19692, 376 pp., DM 35,-
Het eerste boekje bevat een aantal beschouwingen van de jonge Freiburgse theoloog over lijden, kruisdood, verrijzenis en verschijningen van onze verrezen Heer, met de bedoeling de verworvenheden van het hedendaagse exegetisch en theologisch onderzoek vruchtbaar te maken voor overweging en gebed. Mooie gedachten, die echter hier en daar serieuze aandacht van de lezer vragen. Hetgeen overigens alleen maar tot aanbeveling strekt.
Het grote boek moet per abuis bij de redactie van ons tijdschrift binnengekomen zijn: het is een stuk theologische research, kompleet met bijna 900 voetnoten (!), bibliografie, indices van aangehaalde bijbelteksten, auteurs en behandelde onderwerpen. Onderzocht wordt de uitdrukking ‘op de derde dag verrezen’ in onze geloofsbelijdenis. Resultaat van dit minutieuze onderzoek: deze uitdrukking moet niet chronologisch, maar theologisch verstaan worden: op de ‘derde dag’ verschijnt God om in zijn ‘machtig werken’ uiterste nood tot een oplossing te brengen. Begrijpt u mij goed: een uitermate boeiende en overtuigende studie, maar geschreven voor de vakman. Dat dit boek een tweede druk beleefde, was een complete verrassing. Het pleit wel voor de inhoud. Mijn indruk is toch, dat het aan de vakman voorbehouden is. Een voor ons, leken, bereikbare samenvatting vindt u in het bovenvermelde meditatieboekje.
S. Trooster
| |
Hans Urs von Balthasar, Katholisch. Aspekte des Mysteriums
(Kriterien 36) Johannes Verlag, Einsiedeln 19752, 93 pp., DM 12,-
Wie wordt aangesproken op zijn (rooms) katholiek-zijn, is soms nauwelijks in staat zijn verlegenheid te verbergen om zich daartoe te durven bekennen of hij vervalt in een dermate contra-reformatorische houding, dat overtuigingskracht omgekeerd evenredig is met de geïnvesteerde emoties het katholieke geloof ‘ook nu nog’ tot geldingskracht te laten komen. Polarisatie in de geloofsgemeenschap en innerlijke gespletenheid en verwarring zijn dan de gevolgen, waarin minder dan ooit het katholieke, in de
| |
| |
volle zin van het woord, naar voren kan komen als een werkelijkheid die men van harte belijdt.
Met des te meer spanning kan men dan uitzien als een theoloog als Urs von Balthasar die aspecten van het katholiek-zijn naar voren brengt waarin dit zich onderscheidt van andere christelijke confessies. Daarbij staat hem geen polemiek in contra-reformatorische zin voor ogen, nog minder een diplomatieke concordantie of een neutrale beschrijving van de christelijke confessies, maar die wijze van uiteenzetten die waarlijk oecumenisch is omdat deze katholiek is. Uitgaande van het gemeenschappelijk aanvaarde Geheim wil hij het onderscheidend katholieke (tot en met bv. bedevaarten, relikwieën, pausschap en ordesgeloften, biecht en ambt) zo naar voren brengen, dat de partner vanuit zijn eigen standpunt de innerlijke samenhang van het katholieke kan begrijpen.
De schrijver is in het kleine bestek van telkens afgeronde gedachten van een enkele bladzijde in dit voornemen geslaagd. Zelden zal men in de laatste tijd bij een zo openlijk naar voren laten komen van het katholieke, het christen-zijn in zijn katholieke volheid naar voren hebben zien komen. Daarbij staan geen waarheden op de voorgrond die nieuw zijn. Opnieuw is hier genoeg. Het katholieke wordt zo naar voren gebracht dat het de katholiek tot een gelovige vreugde om zijn eigen geloof en kerk kan brengen en aan de niet-katholiek appelleert tot een deelname aan het vol katholieke geheim. Ieder die een werkelijke eenheid ter harte gaat, die niet tot stand komt aan de onderhandelingstafel door een geven en nemen, moge dit rijke boekje niet ongelezen laten.
G. Wilkens
| |
Godsdienst
Brown, Raymond e.a., Petrus in het geloof van de jonge Kerk
Kath. Bijbel Stichting, Boxtel/Emmaus, Brugge 1976, 180 blz., f 19,- |
Eykman, Karel en Bert Bouman, Woord voor woord. Kinderbijbel. Het Nieuwe Testament
Zomer & Keuning, Wageningen 1976, 239 blz., f 17,50 |
Schulz, Heinz-Manfred, Damit Kirche lebt
Matthias Grünewald, Mainz 1976, 124 pp., DM 13,50 |
Schulz, Heinz-Manfred, Gemeinde als lebendige Katechese
Matthias Grünewald, Mainz 1976, 155 pp., DM 13,50 |
| |
Alfons Weiser, Was die Bibel Wunder nennt. Ein Sachbuch zu den Berichten der Evangelien
KBW Verlag, Stuttgart 1975, 184 pp., ill., DM 29,80
Een jaar geleden is een boek van Gerhard Lohfink over de literaire genres in de Bijbel sterk aanbevolen, vooral vanwege de goede didactische aanpak (Streven 28/1, febr. 1975, pp. 475/76). Het is intussen in een goede Nederlandse bewerking bij de Kath. Bijbelstichting in Boxtel verschenen (Lezen achter de woorden: Literaire vormen in de Bijbel). Nu schrijft A. Weiser - eveneens afkomstig uit de school van de grote exegeet Rudolf Schnackenburg - een boek over één van de moeilijkste literaire genres in de Bijbel, de wonderverhalen, in dezelfde didactische opzet, kompleet met interessante foto's, meerkleurige tekeningen, schema's, kaartjes en testvragen om het gelezene nog eens persoonlijk in te oefenen. Het boek behandelt eerst de vraag: wat verstaat de Bijbel onder wonderen; om vervolgens alle soorten berichten over wonderen in de evangeliën in het bijzonder te behandelen: genezingen, duiveluitdrijvingen, ‘natuurwonderen’, dodenopwekkingen, de wonderen die Jezus' geboorte, dood en verrijzenis begeleiden, de wezenlijke betekenis van het geloof in de verrezen Heer voor het verstaan van de wonderverhalen. Ook van dit boek mag gezegd worden, dat het een voortreffelijk werkstuk geworden is, dat de lezer lezen en verstaan van de wonderverhalen aanmerkelijk zal verlichten, en dat hem weer vele verrassende ontdekkingen zal opleveren die hem het lezen van de evangeliën gemakkelijker zullen maken. Al was het maar, dat hij gaat inzien dat de eerste vraag aan deze verhalen niet moet zijn: is dit nu allemaal echt zó gebeurd, maar: waarvan hebben de evangelisten met deze verhalen willen getuigen?
| |
| |
In tegenstelling tot het boek van Lohfink maakt dit boek wel een wat overladen indruk, zowel wat de behandelde stof als de didactische illustratie betreft. Toch kan het niet sterk genoeg ter lezing aanbevolen worden.
S. Trooster
| |
Hans Jürgen Schulz (Hrsg.), Sie werden lachen - die Bibel. Überraschungen mit dem Buch
Kreuz Verlag, Stuttgart-Berlin 1975, 238 pp., DM 24,80
Je moet wel H.J. Schulz heten om een dergelijke boeiende bundel bij elkaar te krijgen! Vele prominente Duitsers zijn gevraagd, wat de Bijbel voor hen betekent. Onder hen christenen, niet-christenen (o.a. de joodse theoloog Gershom Scholem), uitgesproken atheïsten; natuurwetenschappers, literatoren, journalisten, filosofen. In een tweede deel de Bijbel in het werk van reeds overleden kunstenaars, politici, wetenschappers (o.a. Gandhi, Freud, Thomas Mann, Brecht, Schönberg). De antwoorden op deze vraag zijn inderdaad vaak zeer verrassend. Verbluffend is b.v. de kennis van zaken waarmee de hoogbejaarde Ernst Bloch zijn overigens zeer kritische visie op de Bijbel geeft; ontroerend het pleidooi van de neo-marxist Milan Machovec voor een van frustraties bevrijd, open atheïsme dat de waarden van het bijbels Godsgeloof tot zijn recht laat komen. De vragen die Jean Amery ons voorlegt inzake het zo harde Godsbeeld in de Bijbel, dienen serieus overwogen en gewetensvol beantwoord te worden; vooral omdat het waarschijnlijk de vragen van maar al te vele - ook christelijke - bijbellezers zijn. Ernst Käsemann vat de verdediging van de hedendaagse exegese, in zijn befaamde boekje Der Ruf der Freiheit eerder uitgewerkt, nog eens in een hartstochtelijk pleidooi samen. Zo zou je kunnen doorgaan. De titel van dit meeslepende boek is ontleend aan een anekdote uit het leven van Berthold Brecht: gevraagd welk boek hij het liefst gelezen had, moet deze geantwoord hebben: ‘Nu zult u lachen - de Bijbel.’
Al bij al een indrukwekkend getuigenis voor de invloed van het Woord Gods ook op mensen van wie men dat in eerste instantie misschien niet gedacht zou hebben.
S. Trooster
| |
Henk van Luijk, Pleidooi voor de ziel
Het Wereldvenster, Baarn 1975, 138 blz., f 16,50
Tussen 1971 en 1975 heeft Henk van Luijk ongeveer 200 toespraken gehouden voor de Amsterdamse Studentenekklesia, waarvan er thans 19 zijn gebundeld, niet in een chronologische volgorde, maar op een drietal thema's. Het werkje is bijzonder goed leesbaar, hetgeen wel de vraag doet rijzen hoe de verstaanbaarheid voor de luisteraars geweest moet zijn. Ik heb mezelf er voortdurend op betrapt bepaalde passages nóg eens te lezen, af en toe in het boek te bladeren, allemaal zaken die voor de kerkgangers onmogelijk waren. De ‘preken’ heb ik met veel plezier gelezen, geboeid als ik was door de thematiek en de uitstekende ‘cultuuranalyses’ die van Luijk weet te geven. Wel moet mij van het hart dat - op een enkele toespraak na - de Bijbel erg weinig aan het woord komt.
Panc Beentjes
| |
Dr. A.A.A. Terruwe, Kom uit de boom, Zacheus, ik kom bij je eten
Empirisch-anthropologische visie op menselijk samenzijn in kerk en wereld
De Tijdstroom, Lochem 1974, 55 blz., f 10,-
De auteur is in brede kring bekend; de zaak die wordt voorgestaan eveneens: het menselijk samenleven, vooral binnen de kerkelijke geloofsgemeenschap, te verankeren in de inzichten en praktijk van de wederzijdse bevestiging en weerhoudende liefde. De ondertitel geeft al kort aan wat de inhoud is. Aangeboden aan Kardinaal Alfrink ‘de leider van de Nederlandse Kerkprovincie’ bevat het geschrift de volledige tekst van een persoonlijke, in 1972 geschreven boodschap aan ‘Zijne Heiligheid Paus Paulus VI, de Herder der Volkeren’. Het geschrift verscheen in 1974 b.g.v. het 40-jarig priesterfeest van de Kardinaal in een tijd toen de overslaande golven van de polarisatie onder de Nederlandse roomskatholieken
| |
| |
vele goedwillenden aan het hozen bracht om het schip niet ten onder te laten gaan. Nu na een geruime tijd kan men beter oordelen zonder zich te moeten laten bevestigen als partijganger. De inhoud blijft interessant genoeg om ervan kennis te nemen, hoewel de auteur in andere publikaties wetenschappelijker en vooral meer geadstrueerd de persoonlijke visie uiteen heeft gezet. De toon van het geschrift doet nogal gezwollen aan. De vormgeving is overdadig: waarom een volledige latijnse vertaling achter de Nederlandse tekst? Iets meer aan weerhoudende liefde van de kant van de auteur had de lezer meer kunnen bevestigen.
G. Wilkens
| |
Zuster Madeleine Osa, Alleen, niet alleen. Het kloosterleven - frustratie of vervulling
Het Wereldvenster, Baarn 1974, 111 blz., f 8,90
Een Amerikaanse religieuze beschrijft de crisis in het overgeleverde, religieuze leven en geeft haar antwoord om dit eenzame leven te situeren binnen het grotere geheel van de mensengemeenschap en liefdevolle dienstbaarheid en betrokkenheid op God en de kring der mensen. Geen frustratie dus als sleutelwoord tot het verstaan van dit leven, maar een leegheid om in het grotere geheel van de liefde vervuld te worden. De schrijfster verzet zich tegen een ruime misgroei van opvatting en levenswijze van het overgeleverde kloosterleven, o.a. met betrekking tot een samenvallen van religieus leven en (apostolisch) werken. In deze punten staat zij zeker niet alleen. In haar positieve ontwerp van een hedendaags religieus leven krijgt het religieuze leven zijn bescheiden plaats in een groter zinvol geheel.
Blijft het kloosterleven dan toch niet teveel gevangen en genormeerd door een verstaanbare plausibele uitleg voor de buitenstaander? Met de vraag of het religieuze leven in zich een waarde heeft en als persoonlijke navolging van Christus een - ook eenzame - weg is naar God, laat de schrijfster de lezer alleen achter.
G. Wilkens
| |
Literatuur
Solzjenitzyn, Alexander, De Goelag Archipel boek 3
De Boekerij, Baarn 1976, 462 blz., f 24,90 |
Springer, Mary Doyle, Forms of the Modern Novella
The University of Chicago Press, London 1975, 198 pp., £8.20 |
Terts, Abram, Een stem uit het koor
Van Gennep, Amsterdam 1975, 330 blz., f 28,50 |
| |
Boris A. Uspenskij, Poetik der Komposition
Struktur des künstlerischen Textes und Typologie der Kompositionsform
(673) Suhrkamp Verlag, Frankfurt a/M, 1975, 219 pp, DM 7,-
Onder deze misleidende titel(s) ontwikkelt S. een theorie van het - in feite uitsluitend - narratieve standpunt (point-of-view). Hij onderzoekt dus, zoals hij het zelf formuleert in dit boek dat van 1970 dateert: ‘(...) op welke wijze standpunten, van waaruit verhaald wordt, überhaupt in een kunstwerk tot uiting kunnen komen (p. 117)’. Dit geenszins oninteressante thema wordt op een al te enge, descriptief-literaire manier behandeld. S. tracht geregeld zijn onderwerp te verruimen tot film en drama, maar hij doet dat op een ellendige schoolse wijze. In feite laboreert dit werk vooral aan een al te stroeve opvatting van begrippen als ‘werk’ en ‘auteur’ (meestal dan nog: ‘kunstwerk’ en ‘romancier’!). Bovendien is de methode niet semiologisch genoeg (S. behoort tot de Tartu-school van het Russische structuralisme!) Meer bepaald: het gezichtspunt wordt niet voldoende als een semiologische uitsnede beschouwd (waarin zowel ‘auteur’ als ‘werk’ een nieuwe definitie en status zouden kunnen verwerven), maar als een ‘koppelingsmoment’ in de spiegeltheorie. Deze (leninistische?) weerspiegelingstheorieën doordringen zelf begrippen als ‘semantiek’ en ‘pragmatiek’ (zie b.v. definities op p. 146), die voor Westerse structuralistische oren nogal vreemd klinken. Erg ontgoochelende literatuur!
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Jan Persyn, Juliaan Claerhout (1859-1929). Gemiste kans of menselijk tekort?
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1975, 289 pp, BF 495
Bijna 20 jaar geleden werd door het Gezellemuseum te Brugge een prijsvraag uitgeschreven voor een onuitgegeven essay gewijd aan een minder bekende figuur uit de kring van Gezelle. Het was de aanleiding voor Dr. Persyn om zich te verdiepen in de correspondentie en de uitgebreide serie artikelen door de Westvlaamse priester J. Claerhout in tal van tijdchriften en onder vele pseudoniemen geschreven. Het opzoekingswerk is geduldig en minutieus verricht, geen enkel stukje informatie dat bereikbaar was werd verwaarloosd. J. Claerhout toonde als student, seminarist en jonge priester een grote belangstelling voor de volkstaal, de volkskunde en de toponymie en was als zodanig een enthousiaste medewerker aan de door Gezelle geleide tijdschriften Rond den Heerd en Loquela. Zijn grootste activiteit ontplooide hij evenwel als archeoloog. Vanaf 1886 schreef hij in een vaste kroniek in Het Belfort een driemaandelijks overzicht van de belangrijkste publikaties in binnen- en buitenlandse tijdschriften over filologie en archeologie. J. Claerhout, die onderpastoor was te Sint-Denijs, schoolhoofd te Pitten en pastoor te Kaster, werd tegen de eeuwwende een vooraanstaand lid van de Société d'Archéologie te Brussel. Hij bezocht de voornaamste musea van Europa om er de voorwerpen die bij opgravingen onder zijn leiding in West-Vlaanderen gevonden waren te gaan vergelijken. In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog kende hij een geweldige inzinking en moest wegens neurasthenie zelfs in het buitenland behandeld worden. De ondertitel van deze monografie wijst op de moeilijk te achterhalen betekenis van deze man, die als archeoloog weliswaar een ruime bekendheid verwierf, maar die anderzijds nooit tot een omvangrijke synthese van zijn inzichten gekomen is. Men ontkomt niet aan de indruk dat de auteur zijn aprioristisch vertrekpunt ‘deze J. Claerhout was een belangrijke figuur’ niet op
alle punten even overtuigend door de feiten kan laten bevestigen. Vandaar de overbelichting van bepaalde facetten in die soms vreemde, maar boeiende persoonlijkheid, die uit de kring van Gezelle weggegroeid is om als autodidact een eigen, grillige en daarom niet altijd gemakkelijk te taxeren bijdrage tot het geestesleven in Vlaanderen te leveren.
J. Gerits
| |
Jos Vandeloo, Mannen
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 144 pp., BF 225
Een verhalenbundel de titel Mannen meegeven in het Jaar van de Vrouw heeft duidelijk een publicitaire bedoeling en meer hoeft er dan ook niet achter te worden gezocht. Meewarigheid met de mens die niet aan zijn trekken komt, het spel van toevalligheden dat tot vreemde situaties voert en de sfeer van het fantastische verhaal zijn de componenten van deze bundel die - om het boekje dan toch een zekere omvang te geven - besloten wordt door het scenario van het TV-spel De man van 59. In zijn geheel valt Mannen erg mager en middelmatig uit.
J. Gerits
| |
Joos Florquin, Ten Huize van... 11
Davidsfonds, Leuven 1975, 344 pp, BF 175
In het voorwoord van deze bundel schrijft J. Florquin dat hij zich liever als een gast gedraagt dan als een opdringerig reporter. Wellicht verklaart deze leefregel waarom de schriftelijke neerslag van deze gesprekken vaak boeiender is dan de eigenlijke t.v.-uitzending. Bij het lezen wordt men immers minder onderbroken door de vaak storende steekkaartvragen. De blijvende aantrekkingskracht van deze presentaties ligt ongetwijfeld in het boeiende ‘verschijnsel mens’, dat hier in zijn vele facetten wordt belicht. Vier Nederlanders: Annie M.G. Schmidt, Annie Romein-Verschoor, Frits van der Meer, Anton Pieck en drie Vlamingen: Jan Vercammen, K.C. Peeters en Gaston Evskens, treden dit keer als gastheren op. Anton Pieck slaat de brug tussen Nederland en Vlaanderen. Het relaas van zijn vriendschap en samenwerking met Felix Timmersmans, is een van de boeiendste bladzijden uit deze bundel.
H. Roeffaers
| |
| |
| |
Heidrun Pelz, Linguistik für Anfänger
(Kritische Wissenschaft) Hoffmann und Campe, Hamburg 1975, 285 pp., DM 28,-
In korte, heldere hoofdstukjes behandelt de auteur de linguïstische geschiedenis sedert de Saussure: over teken- en communicatiemodellen, inleidingen in de fonologie, morfologie, syntaxis en semantiek tot enkele begrippen i.v.m. de pragmatiek en de Chomskiaanse grammatica. Overzichtelijk in de globale behandeling is S'ster beslist; ook het feit dat zij geregeld zowel naar Franse, Engelse als Duitse taal-voorbeelden refereert geeft een rijke dimensie aan haar werk. Toch vinden we dat ze al te gemakkelijk heenglijdt over bepaalde begrippen o.a. structuralisme. Gezien het didactisch opzet van het geheel, valt de indeling wel erg on-didactisch uit (er is niet eens een woordenlijst achteraan). Wie Frans leest verwijzen we dus liever naar de klassieke werken van O. Ducrot en Todorov (Dictionnaire Encyclopédique des Sciences du Langage, Seuil, Paris 1972) en Martinet (La Linguistique, Denoël, Paris 1969).
Eric De Kuyper
| |
Louis-Jean Calvet, Pour et Contre Saussure
(Petite Bibliothèque) Editions Payot, Paris 1975, 149 pp.
In korte, polemisch getinte hoofdstukjes probeert S. aan te tonen dat de grote impakt die er uitgegaan is van Saussures Cours de Linguistique Générale berust op een soort misverstand. Een ‘misverstand’ dat niet zo maar toevallig is, maar goed van pas komt in de a-politieke optiek van Saussures navolgers. Calvet wil de linguïstiek ‘intern’ en ‘extern’ verruimen, losmaken van de al te enge begrippen i.v.m. communicatie en haar ‘contamineren’ met extraterritoriale gebieden zoals psychoanalyse en politiek. Erg stimulerend werkje, dat m.i. de accenten duidelijk verplaatst, wat een nuttige daad is. De gedrongenheid maakt Pour et contre Saussure vlot leesbaar, al zal de specialist terzake vaak teleurgesteld zijn door deze beknoptheid en meer uitbreiding verlangen. Misschien komen de volgende werken daaraan tegemoet.
Eric De Kuyper
| |
Rolf Kloepfer, Poetik und Linguistik; semiotische Instrumente (UTB 366)
W. Fink Verlag, München 1975, 194 pp., DM 14,80
Wel: dit is inderdaad een praktisch boekje! Ook al vind ik dat bepaalde ‘trends’ al te gemakkelijk terzijde werden geschoven (bv. Kristeva); ook al is de didactische aanpak (vragen en antwoorden volgen na elk hoofdstukje) mij persoonlijk iets te nadrukkelijk. S. probeert linguïstiek en literatuurtheorie met elkaar te verzoenen; hij geeft een duidelijk inzicht in zijn bedoelingen; schetst een mooi en bruikbaar beeld van de stand van zaken i.v.m. de semiotiek; situeert juist de taak van de ‘poëtiek’; argumenteert vlot en prettig; illustreert met overtuigende en ongewone voorbeelden uit bv. de massa-media of de trivaalliteratuur. Zijn hoofdthesis luidt: poëtische principes en poëtische competentie zijn verwezenlijkingen van de algemene taal- en ‘semiose’-bekwaamheid. Uitvoerige bibliografie.
Eric De Kuyper
| |
Kunst
Lützeler, Heinrich, De kunst
(Prisma) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 383 blz., f 9,50
Ant. De Pesseroey, Honderd zelfportretten
Arcade, Brussel 1972, 312 pp., 121 kleurill., 20 zwart/witplaten, BF 3.900
Een overzicht van de Vlaamse (Belgische? waar ligt het verschil?) schilderkunst, van James Ensor tot de meest diverse richtingen, stijlen en persoonlijkheden op onze dagen; een overzicht doorheen de zelfportretten van de kunstenaars. Bij elke merkwaardig verzorgde kleurplaat een commentaar geschreven door iemand die vertrouwd is met de schilder en diens werk. Een originele, groots opgevatte publikatie die ergens de initiatiefnemer uit de hand is gelopen. Niet alleen omdat de titel onjuist is: het gaat om honderd eenenveertig zelfportretten van vierenzeventig kunstenaars. De talrijke vertegenwoordigde schilders verschillen uiteraard zeer
| |
| |
sterk in waarde zodat het streven naar volledigheid koren en kaf onvermengd laat, zonder dat een overzichtelijke inleiding over het zelfprotret als artistiek genre of een schets over de ontwikkeling van het hedendaags picturaal avontuur daar enige klaarheid in brengt. Deze publikatie had een mijlpaal kunnen worden in de kunsthistoriografie; nu blijft het een boeiende documentatie over driekwarteeuw schilderkunst in de zuidelijke Nederlanden; een artistiek kijkboek. Van uitzonderlijke klasse, ongetwijfeld.
J.F. Du Bois
| |
Horst Keller, Die Kunst des französischen Impressionisten
Herder, Freiburg/Basel/Wien 1975, 271 pp., DM 98, -, 207 kleurill.
Het zgn. Eeuwfeest van het Impressionisme is voor H. Keller, Direktor van het Keulse Wallraf-Richartsmuseum, een welkome aanleiding geweest tot het schrijven van een onderhoudend overzicht van deze kunststroming. K. benadert het impressionisme vanuit een Duitse, bovendien persoonlijke belangstelling. Hij schrijft geen historische mammoet-studie (wij hebben voorlopig genoeg aan de haast exhaustieve chronologische documentaire van H. Read), ook geen Frans-chauvinistisch pleidooi. Zijn degelijke, wetenschappelijke kennis weet K. om te werken tot een keuvelend, weloverwogen commentaar tijdens een geleide wandeling doorheen de zalen van een imaginair museum. Iets nieuws wil K. niet brengen; wel persoonlijke bedenkingen en impressies, vaak zeer indringend. Ook legt hij de accenten anders. Voor hem is Manet ‘het genie’, wellicht wegens zijn klassieke zin voor maat en afgelijnde vorm. Verheugend is dat Sisley en vooral C. Pissarro beter aan hun trekken komen. Een algemene inleiding voor een breed publiek, dat ook van de talloze kleurplaten zal genieten: degelijk, historisch betrouwbaar. Een jubileumuitgave.
J.F. Du Bois
| |
Guy Dumur, Staël
Flammarion, Paris 1975, 96 pp., 19 zwart/wit en 50 kleurplaten
Het artistieke genie van de Frans-Russische schilder Nicolas de Staël (1914-1965) juist omschrijven, en een afdoende verklaring geven voor zijn wijd-verbreid succes en de daaraan gepaarde zelfmoord, zal altijd een moeilijke onderneming blijven. De St. heeft het in de na-oorlogse jaren aangedurfd een picturale synthese van figuratie en abstractie op te bouwen. Zijn aangeboren revoltehouding en zin voor vernieuwing, zijn Russische afkomst, zijn gevoel voor spiritualisering van de kleurmaterie, vormen zovele elementen die de grootheid van het oeuvre mede bestemmen zonder een bevredigende verklaring te geven. G. Dumur heeft over dit leven en werk een briljant en belangrijk synthese-essay geschreven. Zijn bewering als zou de St. ‘le dernier des peintres’ zijn geweest lijkt me een interpretatie die teveel door de problematiek van de huidige Conceptkunst en de daarmede gepaard gaande crisis van de schilderkunst werd geïnspireerd. Een onbewezen antidatering in de hedendaagse kunstgeschiedenis. Nog een woord van waardering voor de rijke en verantwoorde reeks illustraties zowel als voor de kwaliteit van de kleurplaten.
J.F. Du Bois
| |
Katalin von Walterskirchen, Paul Klee
Rembrandt Verlag, Berlin 1975, 72 pp., 49 kleurill., DM 38,80
S., Direktorin van de Klee Stiftung, Bern, behandelt in korte maar pregnante teksten enkele thema's en motieven uit het oeuvre van P. Klee, en weet zodoende het hele werk te interpreteren. Nadruk wordt gelegd op de fundamentele visie van Klee, de ‘Aufbau von Vielheit zur Einheit’. Vandaar theaterbeelden als thema van eenheid tussen de innerlijke mens en de uiterlijke schijn; verder de symboliek van de dieren: de aarde-gebonden slang, de bevrijdende spiritualisering van de vogel, de ambiguïteit van tijd en ruimte bij de vis, en vooral het motief van de veelvormige ‘Engel’ als bemiddelaar tussen de tijdelijke begrenzing en de eeuwige existentie. Alleen een jarenlang vertrouwd zijn met Klee's oeuvre kan iemand ertoe brengen alles zo kernachtig te formuleren, zo verhelderend en verantwoord. Een inwijding in
| |
| |
Klee's kunst, bovendien overtuigend geillustreerd.
J.F. Du Bois
| |
Bevis Hillier, Austerity-Binge
Studio Vista, London 1975, 200 pp., £7. -, rijk geïll.
De jaren veertig en vijftig zijn wat betreft de gebruiksvoorwerpen, het design en de esthetiek van de dagelijksheid, misschien geen erg aantrekkelijke, maar wel hoogst significante decennia geweest. Dit kan men o.m. besluiten uit deze rijk geillustreerde, en vaak ‘schokkende’ beeldstudie van de specialist van de triviale esthetiek, B. Hillier. Het schokkende erin is vnl. te wijten aan de symbolische letterlijkheid waarmee vorm en vorm-materiaal in de maatschappelijke context ingezet worden. S. heeft losjes en zonder veel systematiek beeldcorrespondenties samengezocht (het thema van de schelp, de meermin, enz.), die op louter picturaal vlak de lezer tot onverwachte of ongekende (en vaak ongewilde) gedachtenassociaties dwingt. Zijn begeleidende tekst daarentegen biedt een eveneens ongesorteerde massa informatie; daar waar de lezer - uitgedaagd door het beeldmateriaal - een meer geëngageerde analyse had verwacht.
Eric De Kuyper
| |
Herderlexicon - Kunst
Herder, Freiburg/Basel/Wien 1974, 240 pp., DM
Een handig zakwoordenboekje waarin de technische termen in verband met archeologie en kunst bondig en degelijk worden behandeld: architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, grafiek en kunstartisanaat. Personenvermelding wordt uiteraard weggelaten. De artikeltjes over hedendaags kunstgebeuren vallen al te summier en onvolledig uit. Wellicht wordt hierover een afzonderlijk deeltje voorbereid.
J.F. Du Bois
| |
Miscellanea
Smith, Whitney, Spectrum Vlaggenboek
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 357 blz., f 85,-
Nicolas Nabokov, Zwei rechte Schuhe im Gepäck
Erinnerungen eines russischen Weltbürgers
Piper Verlag, München 1975, 407 pp., DM 38, -, ill.
Herinneringen van een Russische emigrant, componist en wereldburger. Losse brokstukjes, souvenirs, en enkele portretten en componisten: Prokofiev, Stravinsky. Deze laatste fragmenten behoren tot het meest interessante uit een boek dat even makkelijk leest als men het vergeet.
E. De Kuyper
| |
Jos de Man, Ik ga altijd uit de weg voor een andere ezel
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 125 pp., BF 165
Jos de Man, jurist en gewezen hoofdredacteur van het linkse Vlaamse weekblad Vrijdag, dat op het einde van de jaren '60 een heel kort bestaan gekend heeft, is Belgisch correspondent van HP-magazine. Tussen 1972-1974 heeft hij een aantal dichters en schrijvers geïnterviewd van wie het gemeenschappelijk bindteken is dat zij als vrijzinnigen en onkerkelijken bekend staan: Snoek, Ruyslinck, Brouwers, Geeraerts, Jonckheere, Walschap, Gijsen, Van Maele en Raes. Jos de Man wil duidelijk geen encyclopedische informatie bieden, maar een boeiend verslag van een kort contact met een mens die als auteur bekendheid verworven heeft. Het zijn momentopnamen, die soms verrassen omdat de interviewer een oorspronkelijke anekdote aan de auteur weet te ontfutselen of eens dieper ingaat op niet-literaire facetten die ons de geïnterviewde laten zien als de mens achter de auteur. Aangezien interviewboeken goed in de markt liggen, zal ook deze verzamelbundel zijn weg vinden naar het publiek.
J. Gerits
|
|