| |
| |
| |
Boekbespreking
Gedragswetenschappen
Becker, Ernest, De ontkenning van de dood
Ambo boeken, Baarn 1974, 348 blz., f 29,50 |
Blythe, Peter, Stress. Onderkennen en overwinnen
Bosch & Keuning, Baarn 1976, 168 blz., f 16,50 |
Kautzky, Rudolf (Hrsg.), Sterben im Krankenhaus
Herderbücherei, Freiburg 1976, 156 pp., DM 4,90 |
Tiger, Lionel & Robin Fox, Het Superdier (Het oerpatroon in mens en samenleving)
H. Nelissen, Bloemendaal 1976, 320 blz., f 27,50 |
Hoofdakker, R.H. van den, Een pil voor Doornroosje
Van Gennep, Amsterdam 1976, 134 blz., f 9,90 |
Pedagogisch tijdschrift forum voor opvoedkunde; 1e jaargang 1976
Malmberg, Den Bosch 1976, 60 blz., abb. f 45, - BF 675, voor studenten f 35, - BF 525 |
| |
Mensenwerk of gekkenwerk? Documentatie over mensen en meningen binnen de psychiatrie;
door een werkgroep van en uitgegeven door ‘de Horstink’, Amersfoort 1975, 172 blz., f 15,90
De inhoudsopgave doet een zetere mate van systematiek vermoeden, doch na voorwoord en inleiding begint het:
Een hutspot van interviews met ex-psychiatrische inrichtingspatiënten, kranteknipsels en ad hoc geschreven artikelen, bijna alles verknipt naar het voorbeeld van een slechte televisiedocumentaire.
D.w.z. wie niet thuis is in de psychiatrie wordt er gek van; alleen al van de typografische opmaak en van de herhalingen. Een groot aantal onderwerpen passeert de revue, maar daarmee komt de functie van het algemene ziekenhuis, m.i. ten onrechte, in het geheel niet aan bod.
Er is een uitgebreide literatuurlijst toegevoegd, speciaal voor mensen zonder kennis van ‘vreemde’ talen.
Conclusie: mensenwerk en gekkenwerk.
J.H. van Meurs
| |
F.J. Mönks en A.M. Knoers, Ontwikkelingspsychologie
Dekker & van de Vegt, Nijmegen 1975, 233 blz., f 32,50
Dit is een nieuw inleidend leerboek voor studenten, universitair zowel als niet universitair. Een opvolger van Langeveld (1964). In hun verantwoording zeggen de schrijvers dat de bedoelde studenten na de invoering van de mammoetwet onvoldoende moderne talenkennis hebben. Treurig, als het waar is, maar dan missen ze ook niet die paar literatuurverwijzingen, o.a. van Harlow en van Reich. De brede en kritische theoretische basis maakt het tot een uitstekende inleiding. Er ligt logischerwijs een zwaar accent op de vroege jeugd. Besproken worden moderne begrippen, zoals creatief of divergent denken, dat niet door conventionele intelligentietests gemeten wordt (blz. 137) en de theorie van Jensen: een eventueel sterker aanleg voor associatief dan voor z.g. begripsmatig denken (blz. 142) vereist een andere aanpak bij het onderwijs (vergelijk ook Eysenck ‘de ongelijkheid van mensen’, Aula, 1975).
| |
| |
In verhouding tot de ‘intelligentie’ wordt wel erg veel aandacht besteed aan de ontwikkeling der taal.
Ook de dalende levenslijn krijgt de aandacht. De schrijvers onthouden zich van polemiseren, hoewel ze daar wel toe in staat lijken te zijn. De behandeling der psychoseksuele ontwikkeling (5.3.2.) doet wat naïef aan; het experimentele begin ligt voor velen in de lagere schooljaren. Een storende drukfout op blz. 39 spreekt over Q-ritme i.p.v. alpha-ritme.
Een index wordt node gemist. Ook had de tekst aan overzichtelijkheid gewonnen, wanneer sommige theoretische uitweidingen in kleine letters gedrukt waren.
Aanbevolen.
J.H. van Meurs
| |
Sociale wetenschappen
Baeck, Louis, Staat Brazilië model?
Davidsfonds, Leuven 1976, 191 pp., BF 185 ing., BF 225 geb. |
Billiet, J. & K. Dobbelaere, Godsdienst in Vlaanderen. Van kerks katolicisme naar sociaal-kulturele kristenheid
Davidsfonds, Leuven 1976,100 pp., BF 85 |
Claval, P., Geschiedenis van de aardrijkskunde (Aula)
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 216 blz., f 22,50 |
Dichter, Ernest, De naakte manager (Marka)
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 128 blz., f 15,- |
Fröhlich, Fr. W., Multinationale ondernemingen (Marka)
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 190 blz., f 22,50 |
Groeneveld, Jan en Ernst Jansen, Eerlijk delen (Katernen 2000 1975-10)
Werkgroep 2000, Amersfoort 1975, 23 blz., abb. f 30, - per jaar |
Inflatie als politiek probleem
Centrum voor Staatkundige vorming, Den Haag 1976, 38 blz., f 4,25 |
Kaltenbrunner, Gerd-Klaus (Hrsg.), Die Macht der Meinungsmacher
Verlag Herder, Freiburg 1976, 192 pp., DM 8,90, abb. DM 6,90 |
Nuyens, Yvo, Grenzen aan de medische macht
Davidsfonds, Leuven 1976, 84 pp., BF 85 |
Röhl, Klaus Rainer, Vijf vingers maken nog geen vuist
Het Wereldvenster, Baarn 1976, 228 blz., f 27,50 |
Roscam Abbing, P.J., Strafrechter, wat doe je eigenlijk?
Boom, Meppel 1976, 168 blz., f 19,50 |
Spieker, Manfred, Neomarxismus und Christentum
Verlag Ferdinand Schöningh, Paderborn 19762, 296 pp., DM 24,- |
Stover, Leon, Culturele ecologie van de Chinese beschaving (Aula)
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 295 blz., f 11,- |
Welzijnsbeleid voor ouderen
Centrum voor Staatkundige vorming, Den Haag 1976, 76 blz., f 5,90 |
Werkgemeenschap PRO, Een nieuwe manier van leven (Katernen 2000 1975-5) |
Werkgroep 2000, Amersfoort 1975, 23 blz., abb. f 30, - per jaar |
Winkler, John, Marketing planning
(Marka) Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 336 blz., f 35,- |
Witte, Karel de, Brussel 2000
Davidsfonds, Leuven 1976, 72 pp., BF 85 |
| |
Dieter Kunze, Marxismus und Kunst Ein Arbeitsbuch zur marxistischen Kunst- und Literaturtheorie
Schwann, Düsseldorf, 1974, pp 115
Bodo Franzmann, e.a., Arbeitsfeld Buch. Berufe zwischen Produktion und Leser
Aspekte Verlag, Frankfurt a/Main, 1972, 139 pp
Bodo Franzmann u. Wulf Zitzelberger, Arbeitsfeld Presse und Oeffentlichkeitsarbeit
Aspekte Verlag, Frankfurt a/M, 1974, 175 pp
Uwe Nielsen & Jürgen Koch, Arbeitsfeld Funk und Fernsehen
Aspekte Verlag, Frankfurt a/M, 1973, 165 pp, DM 9,80
Het eerste boekje is een antologie van marxistische teksten over kunst (van Marx, Lenin tot Bloch, Benjamin), vermoedelijk bestemd voor het hoger middelbaar onderwijs. Ze zijn soms erg kort, met het gebruikelijke saaie pedagogische begeleidingsapparaat. Maar toch: gelukkig de jonge studenten, die wezenlijke vragen over kunst en maatschappij ter meditatie krijgen!
De andere drie werken zijn telkens vol- | |
| |
gens hetzelfde informatieve principe gebouwd, en willen een inleiding zijn tot de beroepsproblematiek van de media. Opmerkelijke, gefundeerde teksten en bevoegde medewerkers maken er meer van dan doorsnee-gebruiksliteratuur. Aanbevolen aan wie iets meer wil vernemen of aanleren over deze gebieden. Uiteraard erg Duits-bestemd en -gericht.
Eric De Kuyper
| |
Vincent Houghton/Ken Richardson, Verder leren, een pleidooi voor recurrent education
Het Wereldvenster, Baarn 1975, 187 blz., f 19,75
De schrijvers zoeken naar een herinterpretatie van ‘onderwijs’ en ‘leren’. Het boek vormt, voorzien van twee goede inleidingen van een Belgische en Nederlandse onderwijskundige, uitgangspunt voor herbezinning op taak en functie van het onderwijs.
F. Nieuwenhof
| |
Max Gallo, Affiches. De tijd in beeld
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1975, 319 blz., ills., f 69,50
Dit is de Nederlandse uitgave van het prachtige Franse boek dat in juli 1975 in Streven besproken werd. Zoals de recensent van toen schreef: ‘heel onze hedendaagse cultuur wordt aldus gecompileerd aan de hand van een tot nu toe al te weinig bestudeerde bron, het affiche’. Een grote, supplementaire verdienste van het werk is bovendien zijn historische gefundeerdheid. Het heeft geen zin nogmaals uitvoerig op het boek in te gaan; vermelden wij alleen nog: ‘de reprodukties, van een uitstekende kwaliteit en diversiteit, komen uit de gehele wereld’.
R.S.
| |
Ken Baynes, Kunst en Maatschappij
De Arbeiderspers, Amsterdam 1975, 288 blz., f 68,50
In feite zou dit boek door zijn opzet antwoord moeten geven waarom ‘Willempie’ en ‘Spijker in zijn kop’ hits worden en waarom een foto van een te pletter vallende vrouw en kind een wereldsucces wordt. Het boek gaat feitelijk over de wijze waarop de mens zijn wereld van godsdienst, sex, arbeid en oorlog versiert. Dit probeert de schrijver te doen door een all-round overzicht te geven van alle tijden en alle landen. En dan zijn 288 bladzijden met driehonderdzestig illustraties nog veel te weinig. We hebben nu namelijk een mengsel gekregen van wat iedereen als kunst zal erkennen, kitsch, reclame- en propagandaposters, politieke spotprenten, reportagefoto's, briefkaarten, krantenpagina's, portretten, groepsfoto's enzovoort. Nu is dat ook duidelijk de bedoeling van de schrijver, want hij meent dat in al deze dingen maatschappelijke opvattingen tot uiting komen. Helaas komt hij niet tot duidelijke definities. In ieder geval is het boek geworden tot een waardevolle collectie plaatjes die met andere platenbundels van dit soort (de meeste overeenstemming bestaat met Gillo Dorfles Der Kitsch) een belangrijke bijdrage kunnen leveren voor het vaststellen van althans een deel van de grenzen van het kunstbegrip.
C.J. Boschheurne
| |
Arnold Hauser, Sociale Geschiedenis van de Kunst
Sun, Nijmegen 1975, 688 blz.
Dit is een niet zo heel nieuw boek dat iedereen die zich met kunst of kunstgeschiedenis bezig houdt, gelezen moet hebben. Indien dit overigens het enige boek zou zijn dat hij over kunstgeschiedenis gelezen zou hebben, dan doet hij beter verder over dit onderwerp zijn mond te houden. Ondanks alles wat de schrijver voor onaangenaams over hen zegt, is hij zelf een van de laatste, nu ten ondergang gedoemde, erudieten. Maar zoals hij terecht zelf zegt, alzijdige eruditie kan ten onrechte wel eens een dilettantische indruk maken. Het hele boek, niet alleen de opzet, maar vrijwel iedere regel kan aanleiding worden tot heftige discussies. Sommige passages brachten mij, nu ik het werk voor de derde keer lees, toch nog weer tot razernij. Sommige stukken, bijvoorbeeld de passages over de Nederlandse zeventiende-eeuwse kunst op pagina 322 e.v., zijn pure speculatie. Aan de andere kant zijn veel ka- | |
| |
rakteriseringen, juist door hun gebrek aan motivatie, fascinerend. Men wordt verondersteld die motivatie door eigen kennis van de kunst te kennen!
Uitgangspunt van het boek is de stelling op pagina 478, dat het doel van het historisch onderzoek is het kennen van het heden. Hij denkt echter in sterke mate vanuit dat heden bij de beoordeling van het verleden en meent allerlei hedendaagse zaken, vooral het filmische, in de kunst van vroeger terug te vinden. De kunst na de renaissance krijgt meer dan driekwart van de ruimte, hoewel hij anders dan bijvoorbeeld Hamann de kunst van oudheid en middeleeuwen als zonder meer in elkaar overlopend beschouwt.
Daarbij moet men dan rekenen dat onder kunst hier niet alleen beeldende kunst wordt verstaan, maar ook letterkunde, muziek, opera, operette etc., hoewel moet worden geconstateerd dat de muziek pas op pagina 381 met de romantiek aan bod komt. Alleen de architectuur wordt wat verwaarloosd. Juist met een dergelijk totaaloverzicht zal men altijd het gevoel krijgen dat bepaalde belangrijke figuren vergeten zijn (Velasquez en Goya) en dat andere weinig belangrijke figuren te veel nadruk krijgen. Ook krijgt men een enkele keer de indruk dat de schrijver het heeft over dingen waar hij onvoldoende van weet, zoals de scholastiek, of dat hij puur fantaseert zoals wanneer hij het heeft over de standbeelden die de Nederlandse republiek voor haar grote mannen oprichtte (bedoelt hij misschien grafmonumenten?). Het werk is een dialectische beschrijving van de ontwikkeling van de kunst, hoewel hij op een enkel punt zoals op pag. 425 waar hij het heeft over de vraag of de kunst de maatschappij kan hervormen, er op deze wijze niet uit komt.
Al met al blijft dit boek een uitermate belangrijk werk. Maar het is het omgekeerde van een leerboek: een discussienota.
C.J. Boschheurne
| |
Filosofie
Apel, Karl Otto, Der Denkweg von Charles S. Pierce. Eine Einführung in den amerikanischen Pragmatismus
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1975, 370 pp., DM 14,- |
Boey, Koen, Vertel mij over vrijheid
Davidsfonds, Leuven 1976, 194 pp., BF 185 ing., BF 225 geb. |
Pott, Hans-Georg, Alltäglichkeit als Kategorie der Ästhetik (Studienreihe Humanitas)
Akademische Verlagsgesellschaft, Wiesbaden 1974, 304 pp., DM 29,- |
Leech, Geoffrey, Semantiek I en II (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1976, 208 en 239 blz., f 9,50 per deel |
Schalekamp, Jean A., Voltaire Filosofisch woordenboekje
De Arbeiderspers, Amsterdam 1975, 165 blz., f 18,50 |
Weischedel, Wilhelm, Skeptische Ethik
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1976, 221 pp., DM 32,- |
Zöckler, Christofer, Dilthey und die Hermeneutik. Diltheys Begründung der Hermeneutik und die Geschichte ihrer Rezeption |
J.B. Metzler, Stuttgart 1975, 300 pp., DM 36,- |
| |
Gerd Brand, Die Grundlegenden Texte von Ludwig Wittgenstein
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M, 1975, 218 pp, DM. 18,-.
Dit uiterst vreemde boekje heb ik met genoegen doorgewerkt. De schrijver (of moet ik de man samensteller noemen) heeft alle mogelijke teksten van Wittgenstein aan elkaar geflanst. Hoofdzakelijk uit de minder bekende postuum gepubliceerde aantekeningen betrekt hij zijn stof. Hij flanst ze dan aan elkaar door eigen opmerkingen en verbindende zinnen, die in dezelfde stijl gehouden zijn als die van Wittgenstein. Zodoende is het erg moeilijk om vast te stellen wat van de filosoof is en wat van de samensteller. Het is mogelijk, maar als men bij iedere zin dat nagaat, verliest men de draad van het betoog.
Fascinerend is de uitkomst van dit geheel juist daarom omdat het laat zien dat er nog zoveel is dat onderwerp kan zijn voor filosofische reflectie. Neem b.v. maar het betoog dat we vinden over het lezen. Wat doen we, wat gebeurt er als we lezen? Zo komen er tientallen problemen voor waarover Wittgenstein blijk- | |
| |
baar tijdens zijn leven heeft gedacht en waarover hij een later door hem niet meer gebruikte aantekening heeft gemaakt.
De schrijver heeft buitendien een duidelijke opzet met het zo bij elkaar brengen van deze teksten. Hij wil aantonen dat er geen breuk in het denken van Wittgenstein is en, wonder boven wonder, dat Wittgenstein eigenlijk een fenomenoloog is. Een en ander is zo in elkaar gedraaid dat hij in deze opzet slaagt!
C.J. Boschheurne
| |
Elmar Holenstein, Roman Jakobsons phänomenologischer Strukturalismus (stw 116)
Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1975, 213 pp, DM 9,-
Buiten het feit dat de naam van Husserl af en toe in het korpus weer te vinden is, zal voor de leek in de fenomenologie de titel raadselachtig blijven. Wel krijgt de lezer een degelijk overzicht van het volumineus werk van Jakobson, klaar en duidelijk, maar een ietsje te droog ontwikkeld.
Eric De Kuyper
| |
J. Habermas, Erkenntnis und Interesse; mit einem neuen Nachwort
Suhrkamp, Frankfurt a.M. 1973, 420 pp., DM 8,-
Het intussen in ruime kring bekende werk van Habermas, Erkenntnis und Interesse, is reeds verschenen in 1968 in de serie Theorie van de uitgeverij Suhrkamp. In 1973 is het opnieuw verschenen bij dezelfde uitgeverij, maar nu als het eerste deel van de serie ‘Wissenschaft’. De grote stelling van het werk is bekend; we gaan er hier niet meer op in. Ter herinnering: Habermas ontwikkelt de stelling dat kenkritiek slechts mogelijk is als theorie van de maatschappij, maar dan zo dat de zelfreflexie van de mens zowel resultaat als initiatief is in de ontwikkeling van de mens als soortwezen. De stelling heeft veel aandacht gekregen en is van vele zijden bekritiseerd.
Wij signaleren hier de uitgave van 1973 om de geïnteresseerde lezer erop attent te maken, dat de nieuwe uitgave van het boek is uitgebreid met een omvangrijk ‘Nachwort’ (blz. 367-417). Daarin zet Habermas zijn positie uiteen tegenover zijn belangrijkste critici. Het nawoord bevat de volgende thema's: 1. de systematische wijze van beschrijving van de geschiedenis, 2. zelfreflexie en sciëntisme, 3. objectiviteit en waarheid, 4. kennis en interesse.
A.J. Leijen
| |
H. Schleichert (Hrsg.), Logischer Empirismus der Wiener Kreis
(Kritische Information 21) Wilhelm Fink Verlag, München 1975, 236 pp., DM 19,80
Het prettige aan dit boekje is dat alle uitgekozen teksten van de Logische Empiristen sterk polemisch of explanatorisch getint zijn, zodat de lezer (ook hij die niet zo goed op de hoogte is van die filosofische strekking) een duidelijke inleiding krijgt. Teksten van M. Schlick, O. Neurath, R. Carnap, en vooral een belangrijke herdruk van Hans Hahns' Logik, Mathematik, und Naturerkennen. Een inleiding en een bibliografische situering ronden deze reader mooi af.
Eric De Kuyper
| |
Siegfried S. Schmidt (Hrsg.), Pragmatik I (Kritische Information 11) Wilhelm Fink Verlag, München 1974, 211 pp.
Alle auteurs uit deze reader zoeken naar de verbindingspunten tussen ‘spreken’ en ‘handelen’: zo zou men - simplistisch uitgedrukt - het terrein van de ‘Pragmatik’ kunnen afbakenen. Vaak vervalt men hier in metaforische gelijkschakelingen, die een dubbel nadeel hebben: 1. de parallel-uitwerking spreken/handelen heeft voor de factor ‘handelen’ reducerende gevolgen; 2. er wordt nauwelijks rekening gehouden met het westerse logocentrisme, dat zo mooi ‘handelen’ scheidt van ‘spreken’, zonder te willen toegeven hoe sterk dit zogezegd zuiver ‘handelen’ reeds volledig ingekapseld wordt door het spreken.
Deze beperkingen komen des te sterker tot uiting in de empirisch gekleurde stukken, zoals die van K.L. Pike. Al bij al, toch een goede keuze.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Geschiedenis
Kempowski, Walter, Hebt u Hitler gezien?
Standaard, Antwerpen/P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam 1975, 113 blz., f 14,90 |
Reed, John, Tien dagen die de wereld deden wankelen
Pegasus, Amsterdam 1976, 371 blz., f 14,50 |
| |
Peter Fisher (Hrsg.), Babeuf Der Krieg Zwischen Reich und Arm. Artikel Reden Briefe
Verlag Klaus Wagenbach Berlin 1975, 128 pp, s. 126, DM 5.50
Babeuf is voor Engeland eigenlijk van meer belang geweest dan voor Frankrijk. Zijn communistisch complot midden in de liberale revolutie is nooit meer dan een voorbijgaande periode geweest. Het Engelse Chartime is echter zonder hem ondenkbaar. Nu zien we hier een verzameling van zijn artikelen en redevoeringen in de Duitse vertaling, nadat ook Duitsland het enige land is geweest waar ter ere van zijn tweehonderdste geboortedag een werk over hem verscheen. De keuze in dit werkje is voornamelijk gemaakt uit het in 1935 verschenen werk van Maurice Dommanget, Pages Choisis de Babeuf. Buitendien is gebruik gemaakt van de reprint van het dagblad van Babeuf. Het werkje is voorzien van een goede bibliografie.
C.J. Boschheurne
| |
Erika Weinzierl, Kurt Skalnik (Hrsg.), Das neue Österreich. Geschichte der Zweiten Republik
Verlag Styria, Graz-Wien-Köln 1975, 414 pp., DM 55,-
De Russen wilden in 1955 markeren dat een totaal nieuw tijdperk was aangebroken. Daartoe was het vrijlaten van Oostenrijk een overtuigend middel, en goedkoop want de Kremlinleiders gaven niets prijs. Een verdeling van Oostenrijk naar Duits model was feitelijk niet doorvoerbaar.
| |
Lew Besymenski, De laatste notities van Martin Bormann
Elsevier, Amsterdam/Brussel 1975, 240 blz.
De auteur werd na de Tweede Wereldoorlog door de Russische autoriteiten belast met het onderzoek naar Martin Bormann. Hij heeft het dagboek voor publikatie gereedgemaakt. Uit die gegevens reconstrueert hij de figuur Bormann.
| |
Leonard Mosley, De Rijksmaarschalk. Een levensbeschrijving van Hermann Göring
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 440 blz., f 24,90
Peter Hoffmann, Die Sicherheit des Diktators
R. Piper, München 1975, 328 pp.. DM 68,-
Göring had, in tegenstelling tot vele andere Nazi-leiders, een niet onsympathiek karakter. Naast historische uiteenzettingen vol met onbekende en onvermoede gegevens, bevat het boek vele details uit Görings leven. De auteur slaagde erin een heldere en levendige biografie samen te stellen.
| |
Stan Lauryssens, Opmars naar het Vierde Rijk
Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam 1975, 253 blz.
De auteur brengt verbijsterend, maar volstrekt ongeloofwaardig materiaal aan het licht over onder meer het nachtwerk van de Duitse Geheime Dienst en de verkoop van Hitlers archieven aan de Amerikanen in ruil voor het leven van nazi-misdadigers.
| |
Hans van der Hoeven, De Belgische Beroerte. De Tiendaagse Veldtocht en de scheuring der Nederlanden 1830-'39
Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam 1973, 206 blz., f 22,50
In 1830 braken de troebelen uit die leidden tot de scheiding tussen Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Onder invloed van de Franse julirevolutie ontwik- | |
| |
kelden de zaken zich in België stormachtiger dan was voorzien. In 1831 organiseerden de Nederlanders onder koning Willem I een veldtocht tegen de Belgen. Het haalde echter weinig uit. Frankrijk en Engeland legden de Nederlanders een embargo op, België werd ontruimd en Willem I gaf eindelijk toe.
| |
Wim Zaal, De Nederlandse fascisten
Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam 1973, 228 blz., f 22,50
Het is interessant in dit boek te lezen wie er achter de Nederlandse fascistische bewegingen stonden. Behalve aan het vaak operette-achtige karakter en de klein-burgerlijke kanten van deze beweging wordt ook in dit boek aandacht besteed aan die intellectuelen, schrijvers en kunstenaars die met het fascisme sympathiseerden.
| |
N. Vels Heijn, Glorie zonder helden. De slag bij Waterloo, waarheid en legende
Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam 1974, 279 blz., f 32,50
Vincent Cronin, Napoleon. Eine Biographie
Claassen Verlag, Hamburg & Düsseldorf 1973, 631 pp., DM 36,-
Geen slag in de nieuwe geschiedenis is van zo'n grote betekenis geweest als de slag bij Waterloo in 1815. Indien de geallieerden toen waren bezweken voor de nieuwe opmars van Napoleon, zou de politieke kaart van Europa er voor vele decenniën grondig anders hebben uitgezien. De werkelijke achtergronden van de slag vormen onder meer het onderwerp van deze interessant en levendig geschreven boeken.
| |
Gerhard Herm, Die Kelten. Das Volk das aus dem Dunkel kam
Econ Verlag, Düsseldorf & Wien 1975, 438 pp., DM 28,-
Met vlotheid neemt de auteur de lezer mee op een ontzettend boeiende tocht door de geschiedenis. Onder andere behandelt hij de historische feiten, maar ook de Keltische vormen van samenleving, volksgebruiken, hun aard en karakter en de oorlogsvoering. Een heerlijk boek om te lezen.
| |
Politiek
Dressen, Wolfgang, Politische Prozesse ohne Verteidigung
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 106 pp., DM 6,50 |
Dressen, Wolfgang, Jahrbuch Politik 7
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 159 pp., DM 8,50 |
Lenin, W.S., Marxisme en Staat
Pegasus, Amsterdam 1975, 122 blz., f 7,70 |
| |
Ferdinand May, Das Attentat von Serajevo
Verlag Neues Leben, Berlin 1975, 303 pp., DM 7,60
Een gedramatiseerde vertelling van de moordaanslag door Prinzip op de Oostenrijkse troonopvolger en diens vrouw in 1914 in Serajevo. Een wit-zwart schildering van de ergste soort. Iedereen die rijk is, ook al staat hij aan de kant van de Bosniërs is slecht en laf, alleen de werkelijk revolutionaire socialisten worden als goede mensen afgeschilderd. Zo blijft van alle samenzweerders eigenlijk maar een goede over, namelijk Prinzip zelf.
Toch blijft het een belangwekkend boekje. Wat bewoog een stel Bosnische scholieren er toe zich door een Servische, min of meer officiële bende over te laten halen om de enige man in Oostenrijk die de Slavische bevolking goed gezind was, te vermoorden? Is het juist zoals hier gesteld dat de ‘Zwarte Hand’ haar aanslag voorbereidde met medeweten van de Russische militaire attaché? Men moet als men leest over de dood van Frans Ferdinand, onwillekeurig denken aan de ondergang van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie en vanzelf komt dan de alsvraag die de historicus zich niet stellen mag. Zo komt men dan tot de vraag: waar moet ik dit verhaal in mijn boekenkast plaatsen, bij gedramatiseerde geschiedenis of bij gedramatiseerde misdaad-verhalen? Ik heb tot het laatste besloten.
| |
| |
| |
R. Berghahn (Hrsg.), Militarismus
Kiepemheuer & Witsch, Köln 1975, 396 pp., DM 32,-
Een bundel opstellen over het militarisme, waaronder beroemde oude stukken zoals van Liebknecht en Herbert Spencer. Daarnaast een aantal betrekkelijk nieuwe uit alle mogelijke bronnen overgenomen. Hoofdzaak is natuurlijk het Duitse militarisme, waaraan buiten de oude stukken, die daar ook al voornamelijk over gaan, meer dan de helft van de ruimte wordt besteed. Centraal daarin staat het stuk van Gerhard Ritter, voor wie het Duitse militarisme een betrekkelijk nieuwe zaak is, dat eigenlijk pas in WO I ontstaan is. De meeste andere stukken bestrijden dan met tal van argumenten deze stelling, waarvan overigens een enkele vrij vreemd aandoet. Zo wordt over de conflicten van Bismarck met v. Molkte, waarbij de eerste steeds won, gesteld dat de rijkskanselier eigenlijk militaristischer was dan de chef van de generale staf. Ritters stelling was dat uit de gang van zaken bleek dat de civiele macht sterker was dan de militaire. Uit deze tegenstelling blijkt al dat de moeilijkheid zit in de definitie van militairisme. Al in de inleiding ziet men dat er in dit werk geen duidelijke omschrijving wordt gegeven. Hooguit krijgt men ook door de tegenoverstelling met wat militarisme elders heet, een duidelijker inzicht in het gebeurde in Duitsland. Op zichzelf zijn de bijdragen over de derde wereld op het ogenblik al geheel verouderd, omdat geen rekening is gehouden met Chili, Peru en Uganda. De beide bijdragen over het hedendaagse Amerika laten zien hoe het militaire apparaat, dat bijvoorbeeld over een grondbezit beschikt dat groter is dan alle New-England staten samen en een omzet groter dan welke in de USA werkzame multi-national dan ook, de hele economie overwoekerd heeft. Een afzonderlijke bijdrage over het militarisme in de SSSR ontbreekt.
C.J. Boschheurne
| |
Nigel Harris, Competition and the corporate Society. British Conservatives, the State and Industry 1945-1964
Methuen, London 1972, 384 pp., £3.75
Harris' beschrijving van de Engelse conservatieve partij is een briljante studie geworden van het fenomeen conservatisme. Zijn analyse van de politieke doelstellingen en opvattingen van de Conservative Party raakt het totale verschijnsel van het conservatisme in alle geïndustrialiseerde landen.
Harris plaatst het conservatisme in Engeland tegen de achtergrond van de historische en economisch-sociale ontwikkelingen sinds het begin van onze eeuw. Hierbij toont hij aan dat het conservatisme als politieke kracht steeds een uitdrukking vormt voor het streven naar maatschappelijke integratie en het handhaven, resp. herstellen van de status quo. De politieke denkbeelden binnen de partij zijn steeds antwoorden op een reeds voorbije maatschappelijke situatie, maar deze denkbeelden blijken electoraal toch relevant te zijn.
F. Nieuwenhof
| |
Theologie
Becker, Joachim, Wege der Psalmenexegese (Stuttgarter Bibelstudien 78)
Katholisches Bibelwerk, Stuttgart 1975, 141 pp., f 18,- |
Francke, Joh., De jongste theologie
De Vuurbaak, Groningen 1975, 176 blz., f 16,90 |
Jens, Walter, De zaak Judas
Ten Have, Baarn 1976, 79 blz., f 9,75 |
Klinger, Elmar (Hrsg), Christentum innerhalb und ausserhalb der Kirche
Verlag Herder, Freiburg/Basel/Wien 1976, 294 pp. |
Maier, Gerhard, Das Ende der historisch-kritischen Methode
Theologischer Verlag R. Brockhaus, Wuppertal 1975, 95 pp. |
Meijering, Dr. E.P., Onmodieuze theologie
1976, 108 blz., f 12,50 |
Scheffzyk, Leo (Hrsg), Grundfragen der Christologie heute
Herder, Freiburg 1975, 183 pp., DM 29,80 |
| |
K.H. Miskotte, De weg der verwachting
Ten Have, Baarn 1975, 92 blz., f 9,75
Een bundel opstellen, aangeboden aan de predikant en schriftegeleerde, dichter
| |
| |
en filosoof Miskotte op diens tachtigste verjaardag. De titel van het geschrift is het motto van de laatste preek van de Nederlandse geleerde op 20 februari 1970. Wat in de vier opstellen telkens weer opvalt, is de grote liefde die deze grote theoloog heeft weten over te brengen voor de Schrift en tegelijkertijd de positie van de Joodse religie, die hij met de nodige zorg steeds heeft benaderd. Evenals de vele boeken van Miskotte zijn de opstellen ook niet eenvoudig, maar wel degelijk van hoge kwaliteit.
Panc Beentjes
| |
B. Stoeckle (Hrsg.), Wörterbuch Christlicher Ethik, in 84 Artikeln mit Literatur-angaben
(Herderbücherei Bd 533) Herder, Freiburg, Basel, Wien 1975, 284 pp., DM 9,90
In tegenstelling tot wat de omslag beweert, bevat dit boek niet 84 maar 94 artikelen. De verwijzingstabel achterin vermeldt er maar 93, aangezien daar het artikel ‘Verzeihung’ is weggevallen. Onhandig bij het naslaan is dat de trefwoorden niet boven aan de bladzijde herhaald worden. Bovendien zijn enkele tekstgedeelten dermate klein gedrukt, dat het de lezer al na enkele regels begint te duizelen. Een lijst van gebruikte afkortingen ontbreekt.
Over het algemeen zijn de (langere) artikelen handelend over de ethiek zelf het meest bevredigend en informatief, m.n. door de gegeven historische overzichten. De artikelen handelend over kleinere meer concrete probleemvelden hebben ófwel de neiging zich te verliezen in weinig zeggende algemeenheden (het artikel over ‘Freizeit’ bijvoorbeeld), ófwel zij geven meer directe richtlijnen of gezichtspunten, maar die blijven vaak (niet altijd) wat in de lucht hangen, omdat de standpunten tengevolge van de kortheid van de tekst onvoldoende worden toegelicht. Een lexicon van deze omvang moet zich m.i. noodgedwongen beperken tot het geven van pure informatie (zoals in de eerstgenoemde artikelen gebeurt). Het verdedigen van stellingen en standpunten vereist meer ruimte dan in dit bestek geboden kan worden. Als allereerste handleiding voor verdere studie en meningsvorming kan het boekje, m.n. door de literatuurverwijzingen, wel diensten bewijzen.
Ger Groot
| |
Godsdienst
Beek, Prof. dr. M.A., Wegwijzers en wegbereiders
Bosch & Keuning, Baarn 1975, 109 blz., f 8,90 |
Dannenbaum, Hans, Elia. Ein Mann der vor Gott stand
Schriftenmissions-Verlag, Gladbeck/Westfalen 1975, 67 pp., DM 6,80 |
Gierts, Bo, Gott spricht zu Dir (ABC für Bibelleser)
Aussaat Verlag, Wuppertal 1976, 151 pp., DM 10,80 |
Hebblethwaite, Peter, The Runaway Church
William Collins, London 1975, 256 pp., £4,50 |
Pax, E.E.W.E., In de voetstappen van Jezus
Amsterdam boek/Aldipress, De Meern (Utrecht) 1974, 223 blz. |
Victor Pearce, E.K., Wer war Adam?
R. Brockhaus Verlag, Wuppertal 1974, 179 pp. |
Smitt, J.W., Opdat vervuld zou worden
De Vuurbaak, Groningen 1975, 201 blz., f 35,- |
| |
In het spanningsveld van theologiestudenten
(Kerkopbouw vandaag en morgen, 7) De Horstink en Kaski, Amersfoort
Theologiestudenten staan blijkens de titel van deze documentatie in een spanningsveld. Deze constatering is niet onwaar. Theologiestudenten moeten dikwijls een last dragen die zijzelf niet hebben gekozen. Zij worden beschouwd als de rechtmatige opvolgers van de voormalige groot-seminaristen, als priesterkandidaten. Dat wil een groot gedeelte van hen niet zijn. Sommigen kunnen dat ook niet zijn: er zijn ook vrouwelijke theologiestudenten.
Omdat zij toch nog als priesterkandidaten worden beschouwd, worden aan hen vragen gesteld die dikwijls de schijn hebben dat op hen wordt afgewenteld wat de vraagstellers graag op hen willen afwen- | |
| |
telen: alle angst en pijn, alle heimwee, waartoe het huidige kerkelijk leven aanleiding geeft.
Maar de lezer, ook van dit bulletin, bedenke: de crisis in het kerkelijk ambt begint niet bij diegenen die het ambt ambiëren, maar bij degenen die al in het ambt zijn.
Of, om het algemener te zeggen: de crisis van de kerk kan (en mag) niet uitsluitend worden toegeschreven aan diegenen die - op een of andere wijze - kerkelijk werk willen gaan doen.
Dat de misverstanden rondom de huidige theologie-opleidingen in Nederland groot zijn is een onmiskenbaar feit. Dit boekje, dit bulletin doet er wat aan.
Het is een documentatie van getuigenissen, met een historische inleiding, een schets van de hand van Abbink (Katholieke Theologische Hogeschool, Utrecht): ‘Priesterstudent vroeger - theologiestudent nu’. Zuidberg (pastor voor de theologiestudenten aan de Katholieke Theologische Hogeschool Utrecht) geeft als uitleiding zijn ‘indrukken van een pastor voor theologiestudenten’. Deze twee bijdragen schragen de persoonlijke getuigenissen aangaande de vragen waarom mensen theologie gaan studeren, aangaande de theologiestudie en het persoonlijk leven en aangaande het toekomstbeeld van theologiestudenten; bovendien is er nog een bijdrage betreffende het pastoraat (het aparte pastoraat!) voor theologiestudenten.
Deze publikatie is voor een bredere lezerskring bestemd, zo heet het in een ten geleide. Dat blijkt uit de serie waarin zij is opgenomen. Zij behoort, alweer het ten geleide, tot het beschrijvende genre. Een terreinverkenning van prae-sociologische aard. (!) Maar deze opmerkingen zijn ternauwernood een leeshulp bij het lezen van deze documentatie. Wel maant het lezen van deze documentatie tot voorzichtigheid. Er is meer verscheidenheid dan velen wellicht zouden wensen bij theologiestudenten, maar er is ook meer kerkelijke betrokkenheid dan veelal wordt vermoed. Ook bij theologiestudenten wordt de pijn om de kerk gevoeld, beleefd. De omlijstende artikelen van Abbink en Zuidberg pogen, terecht, tot nadenken te prikkelen.
B. Hemelsoet
| |
Auke Jelsma, Tussen heilige en helleveeg
Boekencentrum, Den Haag, 1975, 142 blz.
Voor de NCRV heeft de auteur tussen maart en juni 1975 een twaalftal lezingen gehouden rond het thema ‘De vrouw in het christendom’. De eerste 3 hoofdstukken zijn bijzonder boeiend geschreven, maar de rest van het boekje valt enigszins tegen, is ook minder samenhangend geschreven dan het begin. Het verwijlt wat bij heksen, celibaat, predikantsvrouwen en de vrouw in het ambt, maar de sprankelende pagina's van het begin zijn wat weggezakt. Bijzonder goed zijn de literatuurverwijzingen aan het eind van elk hoofdstuk.
Panc Beentjes
| |
Dr W.H. Gispen, Over Bijbelgebruik
Kok, Kampen 1975, 95 blz., f 8,90
Waarom dit werkje geschreven is, laat zich niet gemakkelijk omschrijven, ondanks het eerste hoofdstuk dat dit zou moeten verduidelijken. De auteur heeft naar mijn mening zijn Gereformeerde achterban trachten gerust te stellen in een tijd dat tekst en uitleg van de Schriften niet meer zo eensluidend zijn als vroeger misschien het geval was. Op mij kwam deze brochure af als een bemoedigend schouderklopje en als een opgestoken vinger van de oude meester dat het met nieuwe theorieën wel niet zo'n vaart zal lopen.
Panc Beentjes
| |
Dr. G. Klagerman, ‘Het Hoe en waarom’ boek van het Oude Testament
Zuid-Nederlandse Nitgeverij, Antwerpen/Centrale uitgeverij, Harderwijk 1974, 48 blz., f 8,90
Wie bij het Lager Onderwijs en de eerste klassen van het Middelbaar Onderwijs werkzaam is, kent ongetwijfeld de serie van de ‘Hoe-en-waarom-boeken’, over biologie, techniek, geschiedenis en wat al niet. Als nummer 44 in de serie vertaalde men een Amerikaans boek uit 1969. Dit boek behoort m.i. in elke schoolbibliotheek thuis, niet omdat hetgeen behandeld wordt een feilloos produkt is, maar om het kort-en-bondigheid- | |
| |
karakter ervan. Een aantal voorbeelden uit het Engels-Amerikaanse bijbelleven (Coverdale-Bible, Algonquin-Bible, King James Version) zullen voor Nederlandstalige leerlingen wellicht weinigzeggend zijn.
Panc Beentjes
| |
Het hoogste lied
Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam/Haarlem 1974, 42 blz.
Een twijfelaar aan het woord
Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam/Haarlem 1974, 52 blz.
Voortgaande op de weg van ‘vertalingen in hedendaags Nederlands’, in welke serie al veel Nieuwtestamentische geschriften zijn verschenen, heeft het Nederlands Bijbelgenootschap nu ook twee poëtische boeken uit het Oude Testament in hedendaags Nederlands vertaald, te weten het Hooglied en het boek Prediker. Wij zullen hier niet stilstaan bij de problemen van Bijbelvertalen - dat is elders al vaak genoeg gebeurd - maar slechts enkele opvallende details overdenken. Allereerst valt op hoeveel verklarende voetnoten er in beide uitgaven zijn opgenomen. Voor het ‘Hoogste lied’ geldt dat er op 16 pagina's vertaling uit het Hebreeuws ruim 12 pagina's met verklaringen zijn afgedrukt, een wat merkwaardige verhouding. Voor de vertaling van Prediker is dat ruim 24 pagina's vertaling en 12 pagina's noten. De vraag kan dus gesteld worden of een vertaling in hedendaags Nederlands wel mogelijk is, wanneer er zoveel commentaar bij moet. Ook valt het - vooral bij Prediker - op dat er niet concordant vertaald is, hetgeen reeds in de eerste 5 verzen te merken valt. In 1:3 is het Hebreeuws ‘onder de zon’ vervangen door ‘op aarde’, terwijl in vers 5 tot tweemaal toe ‘zon’ voorkomt; ook in 4:15 is ‘zon’ weggelaten. Wie het notenapparaat goed leest, kan zelf nog meer voorbeelden vinden. Ook het begin van de tekst op de achterkant vind ik weinig geslaagd: ‘Jammer dat het niet mogelijk is, hier een portret van deze twijfelaar, deze skeptikus, te plaatsen...’, alsof dat de toegankelijkheid van de tekst zelf ook maar iets had kunnen verhogen. Na lezing van beide boekjes is de lezer voor een ander probleem geplaatst: wat is hedendaags Nederlands?
Panc Beentjes
| |
Hans A. Fischer-Barnikol (Hrsg.), Carl Albrecht, Das Mystische Wort. Erleben und Sprechen in Versunkenheit
Matthias Grünewald Verlag, Mainz 1974, 278 pp., Ln. DM. 39,-
Mystiek is een woord dat bij de een hoop en heimwee naar een ver land oproept, bij de ander een onbehagelijk gevoel van een ongrijpbare werkelijkheid. Wetenschap heeft er het oog niet voor, tenzij de psychologie, die niet verder komt dan het systematiseren van haar nieuwsgierigheid. Filosofie wil de mystiek wel kennen, maar kan haar in metafysiek opzicht nauwelijks plaatsen. Ook in de theologie kan een onwetendheid heersen omtrent haar plaats en haar zin. Karl Rahner schetst deze problematiek van het mystieke kennen vanuit de dogmatische theologie in een voorwoord op deze studie over een opmerkelijke persoon, Carl Albrecht. Geboortig uit Bremen heeft deze katholieke convertiet heel zijn leven lang, (1902-1966) als arts, psycholoog en filosoof zich met mystieke belevingen beziggehouden. Filosofisch geschoold heeft hij zowel de ervaringen van zijn patiënten als van zichzelf uitgewerkt als de zinnen die uit mystieke verzonkenheid naar boven kwamen, geanalyseerd en op hun betekenis gepeild. In twee publikaties ‘Psychologie des mystischen Bewusstseins’ (1951) en ‘Das Mystische Erkennen’ (1958), die inmiddels niet meer te verkrijgen zijn, heeft hij wetenschappelijk onder woorden willen brengen, wat zich als zinnen en woorden uit een diepte-beleving aan kwam melden. Alleen al om het werk van Albrecht en diens opmerkelijke persoonlijkheid in gedachten te houden is het werk van Fischer-Barnikol de moeite van het kennisnemen waard. Vanuit de jarenlange informatieve gesprekken die hij met Albrecht voerde, weet hij opmerkelijke toelichtingen te geven bij de gegevens en analyses van Albrecht. Ook de laatste mystieke notities van Albrecht worden in een bijlage gepubliceerd. Opvallend zijn de twee belangrijkste conclusies uit Albrechts werk: mystiek is een vorm van normaal menselijk kennen, en: mystiek is onder woorden te brengen. Deze belangrijke resultaten kunnen uitgangspunten vormen voor verder interdisciplinair onderzoek.
Fischer-Barnikols zware Duitse stijl, gecombineerd met de
| |
| |
wel analyserende, maar niet kritische evaluerende benadering maken deze studie minder toegankelijk voor een gemakkelijke introductie in Albrechts relevante denkbeelden. Dat mag overigens geen belemmering vormen om deze interessante en voor de specialisten belangrijke studie met haar vele aanzetpunten tot verder vragen en onderzoeken ter hand te nemen.
G. Wilkens
| |
Hermann Volk, Der Christ als geistlicher Mensch.
Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz 1974, 124 pp., kart. DM. 10,80
De behoefte aan geestelijk leven is groter, nu de christen meer dan vroeger ontdaan is van een sociale steun in het geloof en de opgave van een persoonlijk christelijk leven hem in alle ernst wordt gesteld. Dat geldt zowel voor degenen die op zoek zijn naar nieuwe vormen en het wezenlijke nog niet als nieuw hebben gevonden, als voor degenen die de schat van het geloof willen bewaren, ook in tijden die verschillen van die waarin ze deze schat hebben ontvangen.
De kwaliteiten van de auteur bepalen het gehalte van deze gebundelde voordrachten. De voormalige dogmatiek-professor te Münster is verantwoordelijk voor de heldere, betrouwbare, gelovige en inzichtelijke betoogtrant. Geestelijk leven veronderstelt allereerst, dat men leeft van de Geest van Christus en zich met die Geest wil inzetten voor de geestelijke werkelijkheid van het Rijk Gods. Een christen, priester of leek moet als een geestelijke mens, geestelijke diensten verrichten. Een bijzonder hoofdstuk over priesterlijke spiritualiteit, even praktisch als voor het verstand bevredigend, besluit deze studie. Vooral in dit laatste hoofdstuk, maar ook in de voorafgaande, komt de tweede kwaliteit van de auteur naar voren: kardinaal-bisschop van Mainz. Deze voordrachten zijn pastorale analyses, die van inzicht getuigen in de objectieve nood aan geestelijke leven en tegelijk voldoende ervaringsinzicht vertonen om een goede gids te zijn. Een aan te bevelen geestelijke verhandeling over geestelijk leven voor degenen die zich christen willen blijven noemen.
G. Wilkens
| |
Jörg Zink, Erfahrung mit Gott; Einübung in den christlichen Glauben
Kreuz Verlag, Stuttgart 1974, 476 pp., DM 28,-
Het is niet gemakkelijk dit bijzonder rijke boek in een paar regels te beschrijven. Wat de ondertitel belooft - ‘Einübung’, niet ‘Einführung’ -, wordt bereikt in een groot aantal korte beschouwingen - ‘meditaties’, zegt Zink zelf - over vele belangrijke momenten in geloofsleer en geloofsbeleving. Misschien kan men dit boek nog het beste typeren als een groots opgezet vervolg van zijn zo geslaagde gebedenboek ‘Wie wir beten können’ (Nederl. bew.: ‘Het nieuwe woord’; bespr. in Streven 24/2 (mei 1971), p. 887). De overwegingen zijn over de volgende hoofdstukken verdeeld: Probleemstelling, geloven: Jezus: persoon en zending, meditatie en gebed, luisteren naar Gods woord, lijden en dood van Jezus, de verrezen Heer als beeld van God en van de mens, God van de (bevrijdende) wet, Heer van hemel en aarde, de H. Geest in de kerk, christelijke ethiek (barmhartige samaritaan), christelijke ethiek (Bergrede). Steeds weet de auteur in fijnzinnige gedachten over Bijbelteksten door te dringen tot ons eigen leven. Men heeft wel gezegd dat J. Zink tot de belangrijkste geestelijke auteurs van deze tijd behoort en dat hij de gave bezit op onnavolgbare wijze het Evangelie als woord van leven tot ons mensen van deze tijd te brengen. Dit gebeurt dan op basis van een ruime kennis in de methodes van de hedendaagse bijbelwetenschap. Zink weet echter de resultaten daarvan in zeer eenvoudige, voor iedereen toegankelijke taal door te geven. Zodat men volkomen terecht heeft kunnen zeggen: ‘Wie dit boek leest, ervaart eindelijk wat theologie kan presteren: zij opent mogelijkheden tot verstaan, ze voert de mensen tot zichzelf; en dit alles alleen om de liefde Gods voelbaar en kenbaar te maken’. Een prachtig eigentijds meditatieboek dat ook de ‘verkondiger’ (in welke sector dan ook) goede diensten zal kunnen bewijzen.
S. Trooster
| |
| |
| |
Aurelius Augustinus, Dass ich Ruhe finde in dir, Gedanken für jeden Tag, ausgewählt von Marianne Ligendza, 199 pp.
Therese von Lisieux, Auf einem kleinen Weg, Gedanken für jeden Tag, ausgewählt für jeden Tag von M. Lucia OCD, 200 pp.
Charles de Foucauld, Er will unser Herz, Gedanken für jeden Tag, ausgewählt von M. Lucia OCD, 200 pp.
Verlag Butzon & Bercker, Kevelaer 1974, per deel DM. 12,80
Voor elke dag van het jaar worden in deze drie, op een handige en verzorgde manier uitgegeven deeltjes gedachten aangeboden van de noord-afrikaanse kerkleraar uit de stormachtige periode van de kerkgeschiedenis der vierde en vijfde eeuw, vanuit de stille wereld van de karmel in Lisieux op het einde van de vorige eeuw, en van de voormalige Franse officier, trappist en woestijnvader in het begin van deze eeuw. De kracht van een enkel woord van deze grote christenen kan met de aandachtige lezer een dag lang meegaan om hem of haar rust te laten vinden in Hem, Die het hart van de mens op de kleine weg naar Hem verlangt te winnen. Bijzonder aanbevolen.
G. Wilkens
| |
Metropolit Anthony, Christus begegnen. Stationen.
Herder Verlag, Freiburg 1975, 142 pp., DM. 16,80
De meditaties en geestelijke voordrachten van de bekende russisch-orthodoxe metropoliet Antony Bloom, die tot zijn ingediend ontslag de zorg had voor de orthoxe russen in West-Europa vanuit zijn standplaats in Londen, genieten een grote bekendheid. De oorspronkelijke Engelse uitgave, ‘Meditations on a theme’, waarvan in 1972 een vierde druk verscheen, heeft nu ook de Duitse markt in de vorm van een vertaling bereikt. De geestelijke reis waartoe de metropoliet de aandachtige lezer en vrome bidder wil uitnodigen om te komen tot het kruis en de verrijzenis van Christus, wordt uiterst eenvoudig en meditatief, direct en reëel, diepgaand en getuigend van de rijke geestelijke schatten van het oosterse christendom, beschreven. Aanbevolen, uiteraard zouden we eraan willen toevoegen, aan hen voor wie de Nederlandse vertaling, in 1974, verschenen (uitgeverij B. Gottmer, Nijmegen) onder de titel gerichte Meditaties, (zie recensie: Streven), niet beschikbaar is.
G. Wilkens
| |
Ladislaus Boros, Geborgene Existenz. Christliches Leben als Hoffnung
Herderbücherei Nr. 512, Freiburg-Basel-Wien, 1975, 124 pp.
Voor wie nog nooit een publikatie van Boros gelezen heeft: deze auteur schrijft graag diepgaande overwegingen over christen-zijn en christelijk leven vanuit een min of meer filosofische achtergrond. Zijn wijze van schrijven doet een beetje denken aan die van Romano Guardini (in dit boekje zelfs sterk op blz. 27). Dit deeltje van de Herderbücherei bundelt een aantal grotendeels reeds eerder verschenen overwegingen onder de titels: Kruis, Hoop, Voleinding. Goede lektuur voor bezinning.
S. Trooster
| |
Literatuur
Böhler, Michael J., Sozialle Rolle und Ästhetische Vermittlung. Studien von A.G. Baumgarten bis F. Schiller
Lang, Bern/Frankfurt 1975, 328 pp., sFr. 68,- |
Böll, Heinrich, Biljarten om halftien
Davidsfonds, Leuven 1976, 264 pp., BF 185 ing., BF 225 geb. |
Claes, E. e.a., Sociale Verhalen
Davidsfonds, Leuven 1976, 369 pp., BF 260 ing., BF 300 geb. |
Frey, Eberhard, Stil und Leser. Theoretische und praktische Ansätze zur wissenschaftlichen Stilanalyse (Europäische Hochschulschriften, Reihe I - Deutscher Literatur und Germanistik, Bd. 116)
Lang, Bern/Frankfurt 1975, 149 pp., sFr. 28,- |
Ingarden, Roman, Gegenstand und Aufgaben der Literaturwissenschaft. Aufsätze und Diskussionsbeitrage (1937-1964)
(Konzepte der Sprach- und Literaturwissenschaft 19) M. Niemeyer, Tübingen 1976, 215 pp., DM 26,- |
Hasek, Jaroslav, De lotgevallen van de brave soldaat Svejk III
Pegasus, Amsterdam 1976, 424 blz., f 22,50 |
Kloepfer, Rolf, Poetik und Linguistik. Semiotische Instrumente (UTB 366)
W. Fink Verlag, München 1975, 194 pp.,
|
| |
| |
DM 14,80 |
Messens, Maria, Sibylle of de radeloosheid
Davidsfonds, Leuven 1976, 151 pp.,
BF 120 ing., BF 160 geb. |
Sang, Jürgen, Reflektierte Rollenspiele. Untersuchungen zur Gegenwartsliteratur (Europäische Hochschulschriften, Reihe I - Deutsche Literatur und Germanistik, Bd. 126)
Lang, Bern/Frankfurt 1975, 163 pp., sFr. 29,- |
Schmidt, S.J., Literaturwissenschaft als argumentierende Wissenschaft (Kritische Information 38) W. Fink Verlag, München 1975, 274 pp., DM 28,- |
Striedter, J., Russischer Formalismus
(UTB 40) W. Fink Verlag, München 1969, 583 pp., DM 12,80 |
Vos-Gevers, Louis & Lieve, Dat volk moet herleven. Het studententijdschrift De Vlaamsche Vlagge 1875-1933
Davidsfonds, Leuven 1976, 319 pp., BF 295 |
Warning, Rainer, Rezeptionsästhetik. Theorie und Praxis (UTB 303)
W. Fink Verlag, München 1975, 504 pp., DM 19,80 |
| |
Kees Simhoffer, Vermomd als treurwilg
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 152 blz., BF. 245
Kees Simhoffer heeft zich in zijn literair oeuvre tot op heden nooit erg optimistisch uitgelaten over het lot en de toekomst van de mens en zijn cultuur. Ook in zijn laatste verhalenbundel houdt hij zijn donkere bril op, de titel liegt er niet om. Simhoffer is somber en triest gestemd om de zelfmoord van een goede vriend (het titelverhaal), om een jeugd die door de oorlog getekend werd (Tomaten halen) en een toekomst die de door H.G. Wells en J. Wyndham gefantaseerde catastrofen alle eer zal aandoen (De kille kreeften), om de marginale gevallen (De brief) en het isolement en de vereenzaming van de mens (De verjaardagstaart). Men kan zich dan ook met de auteur gaan afvragen: hoe en waarom houden we het vol binnen een cultuur die ons stervens-moe maakt van al het hardlopen dat we moeten doen om in leven te blijven? Cynisch-stoer en dan toch weer vertederd-kwetsbaar verzet S. zich tegen de inflatie en de degradatie van de menselijkheid. Soms gaat hij daarbij aan zichzelf twijfelen zoals in het surrealistische verhaal De dochter van moeder de Gans, waar hij de zin van de taal en van het schrijven niet meer ziet. Maar ook de onmacht tot schrijven en de twijfel zelf over de zin ervan zijn reeds lang een onderwerp van literatuur. In de romans en ook in deze verhalen van Simhoffer wordt, naast de diepe overtuiging dat de mens het op het gebied van de macro-structuren grondig verknoeid heeft, ook geregeld op impliciete wijze beklemtoond dat enige vertroosting gezocht en gevonden kan worden in de micro-structuren van gezin en vriendenkring.
J. Gerits
| |
Wim de Vries, Van 8 tot 5, gedichten
Van Gennep, Amsterdam 1975, 40 blz., f 4,90
In een vraaggesprek bij het verschijnen van zijn eerste bundel gedichten ‘Mijn woord een wapen tot verweer’ in 1972 zei De Vries o.a.: ‘Alles wat een beetje pijp is dat maak ik. Op zichzelf niet zo vervelend werk, er zit wel wat creativiteit in, maar je mist de vrijheid natuurlijk. Van 8 tot 5.’
De gedichten die hij sinds die tijd schreef zijn nu verzameld onder die titel.
Wat de vorm betreft is deze bundel wat ‘poëtischer’ als de voorgaande, wat bijvoorbeeld blijkt uit de sonnettenreeks: ‘Uit het leven van Jan-Maarten’, maar wat inhoud betreft is hij nog steeds hetzelfde: een felle aanklacht tegen de huidige maatschappij, ofwel behelzend de positie van de werknemer:
‘Ruim vijftig jaar zijn brood verdiend,
de huur en hoogstens nog zijn kleren.
Dat is de wens van hoge heren,
door hun systeem goed uitgekiend.’
ofwel een algemene sociale problematiek:
‘Haat om een zwart gelaat.
Wij wentelen onder
hoogtezonnen voor
hetzelfde resultaat.’
Door zijn directheid van uiten en om zijn onderwerpen een bundel die tot nadenken stemt.
C. Free
| |
| |
| |
Jaroslav Hasek, De lotgevallen van de brave soldaat Svejk
Aan het front
Pegasus, Amsterdam 1975, 316 blz.
De titel dekt niet geheel de inhoud. Svejk die we in het eerste deel in het achterland zagen, bereikt het front nog niet, maar we zien hem hier, als Tsjechisch soldaat, op weg naar het front, door het Duits en Hongaars sprekende land trekken. Het Oostenrijks-Hongaarse rijk dat Stephan Zweig, kort voor zijn dood, in ballingschap, nog zo lyrisch beschreef, staat in deze periode feitelijk nog op zijn benen. Maar het staat zwak. De Duitsers zijn ergerlijk voor onze Tsjech en met de Hongaren waarmee hij straks samen aan het front moet strijden, vecht hij in de straten van de garnizoenssteden. De nationaliteitenkwestie is het hoofdthema van dit tweede deel. Deze kwestie, die men wel aanduidt als de naamloosheid van de dubbelmonarchie, is inderdaad wel een van de hoofdoorzaken van de ondergang van dit land. Maar ook de andere redenen voor het verdwijnen van de keizerlijke en koninklijke monarchie komen in dit verhaal tot uiting. Praktisch het hele maatschappelijk leven was rot; er was niets dan oneerlijkheid. Men heeft de keizerlijke en koninklijke monarchie, waarin alles KuK of KK was, wel een Kak-ania genoemd. De humor van dit werk is bijzonder belangwekkend, Svejk is eigenlijk een heilige. Hij zal nooit iets doen wat in strijd is met zijn geweten en neemt steeds iedereen op zijn woord. Dat kan niet in een maatschappij die zo gestructureerd is als de zijne. Nu lachen we eigenlijk, soms tot schateren toe, omdat we die bestaande maatschappij als een natuurlijk gegeven nemen en de heilige onnozel schelden. Daarnaast komen bijzonder levende karikaturen voor van de hoofdrolspelers, de officieren in het ondergaande rijk, zo geschikt om als karikatuur beschreven te worden omdat hun bestaan zinloos was.
C.J. Boschheurne
| |
Heinrich Böll, Roos en dynamiet
Elsevier, Amsterdam/Brussel 1975, 144 blz., BF 195
Dit boek bevat 22 essays van ongelijke lengte, geschreven in de periode 1958-1972. Ze zijn ontleend aan Erzählungen, Hörspiele, Aufsätze (1961), Aufsätze, Kritiken, Reden (1967) en Neue politische und literarische Schriften (1974). In de gekozen stukken komen de verschillende facetten van Bölls schrijverschap aan bod. In de eerste plaats is hij de kritische observator en altijd aandachtige verzamelaar van gedichten, ontmoetingen, situaties en anekdoten, die, opgeslagen in het geheugen, te gelegener tijd getransformeerd kunnen worden tot een personage, een plot, een verhaal, een roman. Böll beklemtoont voortdurend dat de schrijver noodzakelijk een geëngageerd en kritisch beoordelaar moet zijn van de maatschappij waarin hij leeft en werkt. Als Duitser draagt hij zijn deel van het Duitse schuldbewustzijn zonder te vervallen in de extremen van meewarige op-de-borst-klopperij of gekoesterd obscurantisme. Böll komt uit deze geschriften ook naar voren als de redenaar, de veel gevraagde inleider van culturele en artistieke evenementen. Hij is tenslotte ook dat wonderlijk mengsel van ‘linkse’ katholiek en ‘rechtse’ marxist, een fel protestant tegen de kwalen van het kapitalisme, de man die met zijn socialistische broeders aan de andere kant van de muur wil communiceren, maar met hen niet zou kunnen leven. Men hoeft het met Bölls opvattingen over literatuur, kunst, politiek, christendom niet eens te zijn over de gehele linie om toch te kunnen erkennen dat de stem van Böll een eigenheid en authenticiteit bezit, die ze het beluisteren waard maakt.
J. Gerits
| |
Peter Zimmermann, Der Bauernroman. Antifeudalismus-Konservatismus-Faschismus
Metzler, Stuttgart 1975, 277 pp., DM 45, -
Michael Kienzle, Der Erfolgsroman. Zur Kritik seiner poetischen Oekonomie bei Gustav Freytag und Eugenie Marlitt
140 pp., DM 24, -
Wolfgang Reif, Zivilisationsflucht und literarische Wunschräume. Der exotische Roman im ersten Viertel des 20. Jahrhunderts
200 pp., DM 30, -
Metzler, Stuttgart 1975
In zijn poging om het verschijnsel van de
| |
| |
boerenroman te classificeren (naar de ideologische en structurele tendensen tussen 1830 en 1945 en volgens een kwantitatieve analyse van produktiecijfers en auteursaantallen tussen 1830 en 1970), gebaseerd op 614 romans van 299 ateurs (keurig in alfabetische en chronologische werklijsten opgetekend) negeert Zimmermann het gebruikelijke standpunt; ook hij is zich bewust van het diskrediet omdat de bloed-en-bodem-mentaliteit in de industriële maatschappij niet langer populair is. Omdat echter het anachronistische argument de toch actuele functie binnen economisch-politieke bevolkingsgroepen verwaarloost, gaat S. niet op de esthetische en evenmin op de historisch-natekenende toer, maar wil hij de ideologische ontwikkeling van het genre confronteren met de concrete maatschappelijke evolutie. Dit leidt hem tot 3 differentiëringen, die ook intrinsiek een andere zijns- en constructieaard vertegenwoordigen maar toch in eerste instantie maatschappijreliëf hebben: de progressief-liberale aspecten (1830-70), de agrarisch-conservatieve (1871-1918) en het volkse halo in nationaalsocialistische paradijselijkheid (1919-45).
Voor uitgesproken (klein)burgerlijke 19e eeuwse kringen daarentegen zijn G. Freytag en E. Marlitt belangrijk. Over hen stelt Kienzle interessante vragen i.v.m. hun sociaaltypische produktie- en receptiemodellen, met bijzondere speurzin voor het ideologische substraat. Vooral G. Freytag blijkt het literaire realisme te hanteren als een politiek strijdbegrip (de-individualisering van de held, bezitsuitbreiding als behoeftebevrediging, sociale typering) terwijl E. Marlitt veeleer ethische constanten uitschrijft (passiviteit van de heldin, arbeidslust als levenskern, burgerlijke emancipatie, autoriteit van het gezin). De grotere publieksvoorkeur voor E. Marlitt kan dan worden verklaard vanuit haar tendens de maatschappelijke voorwaarden in amusementsverpakking te reproduceren: een cultuur-ideologisch staatsapparaat kan de lectuur als vlucht in de maatschappij presenteren zodat via de (burgerlijke) gemeenschap de literatuur tot identificatie met de wensdroom (gestaafd door E. Bloch) leidt.
Reif, die aanvankelijk comparatistisch wil nagaan hoe het exotische element in de Duitse literatuur binnendringt, herformuleert al vlug de terminologische definitie en weet een stilistisch uiteenliggend aantal auteurs binnen een ideële classificatie op te vangen. Het belang van zijn studie ligt minder in de definitieve toewijzing van individuele auteurs tot een bepaalde binnenstrekking, dan in de uitputtende inventarisering van de basis-tendensen in deze literaire richting: de terugkeer tot oersituaties (primitivisme, insularisme, regressief bewustzijn), de zucht naar het avontuur (libertinisme, antiheroïsme, zodat hij hier contradictorische schakeringen organisch op elkaar afstemt), een vaag spiritualisme (communionisme, vitalisme, de afkeer van de beschaving, besef van politieke machteloosheid), de oerwereld contra de techniek (jungle en grootstad, racisme), utopisme (natuurreligiositeit, technocratie, jeugdbeweging, protestactie, imperalisme en Frankensteinfantasie, science-fiction).
C. Tindemans
| |
Günther Mahal, Naturalismus
W. Fink, München 1975, 260 pp., (UTB 363), DM 16,80
Manfred Brauneck, Literatur und Oeffentlichkeit im ausgehenden 19. Jahrhundert. Studien zur Rezeption des naturalistischen Theaters in Deutschland
Metzler, Stuttgart 1974, 330 pp., DM 38, - Gerhard Schulz, Arno Holz. Dilemma eines bürgerlichen Dichterlebens
Beek, München 1974, 277 pp., DM 48,-
G. Mahal wil in dit nieuwe studieboek de thematiek, de problemen en enkele analyses onderbrengen van wat literairhistorisch het naturalisme heet. Veel nieuwe aspecten worden er dan uiteraard ook niet aangedragen, maar de inventarisering van de noodzakelijke deelmomenten is uitermate goed: het begrip, het tijdperk, de generatie, de centra, de organen, de theorie, de beïnvloeding, de literaire techniek, de taal, de stof, de maatschappelijke fundering, de evaluatie. Vooral de kenmerken van de mimesis en van het pointilisme krijgen frisse aandacht, terwijl de schoolvorming geïnterpreteerd wordt als veeleer reagerend op dan inleidend tot, veeleer scherp tegen dan vaag voor.
In navolging van H.R. Jauss gaat het M. Brauneck om de receptiecurve van de lite- | |
| |
raire betekenis, de sociale functie, het maatschappelijk-literaire effect, samen een ontwerp tot actualisering van het receptiebeeld. Hij onderzoekt de esthetische theorie en gaat er de positivistische basis van na; hij maakt het onderscheid tussen het tijdskritische oppositieontwerp en de sociaaldemocratische ideologisering en daarbinnen het verschil tussen de reflex van burgerlijke cultuurdecadentie en de reflectie van de zich emanciperende arbeidersbeweging. In detail worden dit geraffineerde reconstructies en ‘Deutungen’ van de opkomende ‘cultuurindustrie’ (theatercensuur, Volksbühnenbeweging) met ‘Die Weber’ als case-study, maar tevens van het naturalisme als literair anarchisme, als politieke discussiehaard, als wereldbeschouwing, als literaire versie van het natuurwetenschappelijke wereldbeeld, als geëngageerde literatuur. Verrassend maar logisch kan de theaterconventie (illusionisme, 4e muur, miscroscopie, episode, episeringstendens) als ideologisch substraat worden geïnterpreteerd.
Schulz' monografie van A. Holz (1863-1929) mikt meer op de individualiteit dan op het pioniersaspect binnen het naturalisme. Zijn oeuvre is meer persoonspsychologisch gedetermineerd dan tijds- of sociaalpsychologisch en Holz, onbetwist als taalacrobaat en -alchemist, kan wereldbeschouwelijk geplaatst worden als een zichzelf wat voorbijhollend burgerventje. Als literaire figuur is hij een gesloten eenheid, binnen de tijdsesthetische bedoelingen is hij contradictorisch; binnen literaire vakkringen heeft hij een enorme echo gekend, maar op het lezerspubliek is nauwelijks enige invloed te bespeuren. De discussie over Holz' theorie van de kunst-wetmatigheid is uitermate goed geanalyseerd.
C. Tindemans
| |
Reinhold Wolff (Hrsg.), Psychoanalytische Literaturkritik
(Kritische Information 27)
W. Fink, München, 1975, 473 pp, DM 36,-
Deze reader wil een discussie-forum opzetten waarop ‘klassieke’ suggesties een geheel vormen als documenten van historische samenhang met meer recente interpretaties. De (niet alleen in de literatuurwetenschap) altijd nog wat besmeurde en gewantrouwde methode lijkt recent iets meer aan (markt)waarde te winnen (wat de 14 pp. bibliografie enigszins rechtvaardig aangeven) maar het actuele denken zit in deze bundeling toch karig opgenomen (2 teksten uit de jaren 60, 1 ongepubliceerde). De verantwoording gebeurt volgens 2 standpunten: enig inzicht verschaffen in niet-Duitse stellingen, en dat is verdienstelijk en stimulerend, en bovendien de invloed op literairwetenschappelijke scholen (motiefonderzoek, themakritiek, psychokritiek, het Franse structuralisme) documenteren. Dat levert 4 grote afdelingen op: de psychoanalisten over literatuur, de discussie van psychoanalytische literaire esthetica en literaire interpretatie, de assimilatie van psychoanalytische concepten door de literatuurwetenschap en de psychoanalytische interpretatietheorie van de literaire vorm (vooral methodisch belangrijk). Hieruit kan blijken dat niet een integrale rechtvaardiging van alle strekkingen binnen deze disciplines is beoogd; met name C.G. Jung is afwezig (ook de Amerikaanse mythologisten) maar dat is gebeurd omdat diens verzameld werk in Duitsland beschikbaar is, een oprecht en te respecteren editiestandpunt dat de discussietotaliteit hier toch nadelig beïnvloedt. Gunstig in dezelfde zin is eveneens dat op te nemen teksten werden afgewogen tegen gelijkwaardige readers die reeds op de markt zijn (W. Beutin; B. Urban).
C. Tindemans
| |
Theater
Hume, Robert D., The Development of English Drama in the late Seventeenth Century
Clarendon Press: Oxford University Press, London 1976, 540 pp., £15,- |
Klein, Peter-Jürgen, Theater für den Zuschauer - Theater mit dem Zuschauer (Studienreihe Humanitas)
Athenaion, Wiesbaden 1975, 300 pp., DM 32,- |
Knobloch, Hans-Jörg, Das Ende des Expressionismus. Von der Tragödie zur Komödie (Regensburger Beiträge zur deutschen Sprach- und Literaturwissenschaft, Bd. 5)
Lang, Bern/Frankfurt 1975, 337 pp., sFr. 43,70 |
| |
| |
Osborne, John, J.M.R. Lenz: The Renunciation of Heroism (Palaestra Band 262)
Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 1975, 173 pp., DM 42,- |
Ruppelt, Werner, Eduard Fischer - Kostümplastiken für das Theater
Henschelverlag, Berlin 1975, 172 pp. + 18 kleurendia's, DM 40,- |
Schulte-Sasse, Jochen, Literarische Struktur und historisch-sozialer Kontext. Zum Beispiel ‘Emilia Galotti’
F. Schöningh, Paderborn 1975, 143 pp., DM 13,80 |
Stoll, Karl-Heinz, The New British Drama. A Bibliography with Particular Reference to Arden, Bond, Osborne, Pinter, Wesker (FAS Publikationen, Reihe A, Bd. 3)
Lang, Bern/Frankfurt 1975, 93 pp., sFr. 21,80 |
| |
Lise-Lone Marker, David Belasco. Naturalism in the American Theatre
Princeton UP, Princeton 1975, 248 pp, $12.00
Wolfgang Binder, Europäisches Drama und amerikanische Kritik. Skandinavische, deutschsprachige und russische Dramatiker in der nordamerikanischen Kritik, 1890-1914
H. Carl, Nürnberg 1974, 490 pp., DM 27,-
In dit zorgzame maar toch iets te hagiografische werk wordt D. Belasco (1853-1931) uit de vergetelheid gehaald waarin hij door een vooringenomen theater-actualiteit en -geschiedschrijving was terechtgekomen. Opgegroeid in de melodramatisch-spectaculaire traditie ontpopt hij zich vanaf 1882 te New York tot een veelzijdig acteur en vooral regisseur die volgens zijn monografe de vergelijking met Antoine of Brahm best doorstaat en die, zoals blijkt uit enkele documenten, door Stanislavskij hoog geprezen werd. S.'s evaluatie is gebaseerd op Belasco's werkmethode en stijl; naar analogie (maar niet in navolging) van de Meininger-discipline wordt de scène als illusionistisch waarheidsmilieu detaillistisch en suggererend opgebouwd, waarbij de dramatische tekst in kwaliteit tekort mag schieten als de emotionele trefkracht maar aanwezig is. In de technische realisering van deze constanten was Belasco duidelijk een showman die met decorbouw en belichtingsinstrumenten wonderen wist te verrichten. Terecht heeft hij hier een bewonderende beschrijving ontvangen, maar de negatieve aspecten van zijn activiteit hadden toch ook even belicht mogen worden.
Dit laatste slaat dan o.a. op zijn dramaturgische selectie, waarin geen plaats was voor de nieuwe, ‘naturalistische’ literatuur van nagenoeg uitsluitend Europese herkomst. W. Binder onderzoekt de receptie van deze nieuwlichters in de werkperiode die in Belasco's tijd centraal staat. Het is wel een boeiende bronnenreconstructie, maar de overstelpende volledigheid verdrukt de essentie. In elk geval weet hij incidenteel duidelijk te maken dat het geen theatrale of dramatische motieven zijn geweest die deze Europeanen op onbegrip lieten stranden, maar strikt moralistische instellingsmodi van een immobiel mens- en maatschappijbeeld. Methodisch moet toch vastgesteld dat de automatische aaneenrijging van bronfragmenten nog geen receptiebeeld oplevert; met name de analyse van het reconstructiemateriaal is te sterk positivistisch-vertrouwend, waardoor de uiteindelijke interpretatie slechts een mozaïek van opinies vertegenwoordigt en geen inzicht in maatschappelijke mechanismen verschaft.
C. Tindemans
| |
Wolfgang Theile, Die Racine-Kritik bis 1800. Kritikgeschichte als Funktionsgeschichte
W. Fink, München 1974, 260 pp., DM 58,-
Racine, als niet helemaal toevallig object maar toch veeleer als exemplarisch instrument, reduceren tot zijn werkintentie en zijn eerste effect (wat in het licht van de wat moeilijk liggende Racine-verwerking vandaag graag gedaan wordt in overigens op zich rechtvaardige reddingspogingen) kan niet het definitieve antwoord zijn op de grillige de- en appreciatie die zijn historische lot is geweest. Door op voorbeeldig-accurate wijze het wisselende beeld van de Racine-kritiek interpreterend na te tekenen, achterhaalt S. de aanleiding en motivering, de omstandigheden en consequenties van de diverse opstellingen van de generaties. Wij- | |
| |
ziging, beperking, uitbreiding, inpassing en dienstbaarmaking zijn de blijkbaar onontwijkbare perioden in een waarderingsverloop. Tijdens de 17e eeuw zelf ligt Racine, hoe gewaardeerd ook, niet in de mentale markt; zijn onthaal wordt gedetermineerd door het vigerende Corneille-beeld dat Romeinse tragiek weerspiegelt. Racines hellenisme en ‘Franse’ tragiek zullen geleidelijk, in de 18e eeuw pas voorgoed, een begin van absolutering inluiden; zo ontstaat, mede door de Franse Verlichting die de maatschappelijke functie van het kunstwerk accentueert, een ontwerp tot classiciteit. Met deze ook methodisch baanbrekende studie (waarin zowat de totale Racine-kritiek van vele eeuwen verwerkt is) bereikt S. twee resultaten: een Racine-analyse en -interpretatie, in associatie met het Corneille-concept en de alternerende opvattingen over het begrip tragedie, en een indringend constructief en zelfs fenomenologisch overzicht van de bestaans- en functiewijze van de kritiek (relatie tussen kritiek en oeuvre, manipulatie van het oeuvre door de kritiek, ontstaan van een reputatie via de kritiek, rol van het oeuvre binnen het proces van de functionele receptie). Tegelijk blijven Racine en zijn werk begin, centrum en eindpunt van het onderzoek; de auteur blijft autonoom, toch vatbaar voor nieuwe evaluatie, voortdurend kritisch
activerend, object van een historiseringsproces. Een voortreffelijke studie.
C. Tindemans
| |
Franz H. Mautner, Nestroy
L. Stiehm, Heidelberg 1974, 418 pp., DM 76,-
Dat J.N. Nestroy (1802-62) ook vandaag nog in het Duitse theaterrepertoire stand houdt (veeleer zich opnieuw opgedrongen heeft), kan niet uitsluitend worden verklaard aan de hand van zijn ingenieuze spelaspecten of zijn tijdkritische ondertoon; S. bepaalt deze tijdeloosheid als de moderniteit van zijn ‘innere Form’. In dit kennelijk als het (voorlopig) definitieve boek bedoelde monument aan een groot toneelauteur behandelt S. achtereenvolgens de levensloop, het oeuvre, de receptie, de reputatie en de wetenschappelijke taxering. Al deze evaluatiefactoren staan gericht op het dramatisch-theatrale gehalte, wat maakt dat niet het politieke, niet het (eventueel) moraliserende, niet het thematische aandacht krijgt, maar wel het taalinstrument en de scenische gebeurtenissen. Zo slaagt hij erin de tijdsgebonde posse op te tillen tot een tijdsimmanente groteske waarin de scène, de taal en de ironie vitaal zijn, tegen de tijdsdramatische conventies in. S. ontwerpt ook een stijltypologie van Nestroy en weet zelfs het taalniveau diverse onderschakeringen te geven. Uiteindelijk staat Nestroy er niet als een revolutionair tijdgenoot maar als een wezenseigen rebel, die satire bedrijft tegen het verschijnsel mens zoals zich dat in zijn levensperiode tracht te redden uit de poespas van het zure maatschappelijke bestel. Hij is een ondogmatische, sceptische zonderling die met de theatermiddelen als instrumenten zijn eigen radicalisering van een onhoudbaar wereldbeeld probeert aan te reiken. Met sterk verscherpte detaillering en met een spitsere complexiteit dan voordien het geval was in de altijd wat hagiografisch-vertederde Nestroy-analyse, weet S. niet een totaal ander maar een bepalend correcter Nestroy-beeld te omschrijven. Het resultaat betekent in wezen de eerste grondige monografie die ook wetenschappelijk valabel is.
C. Tindemans
| |
Hanspeter Plocher, Der lebendige Schatten. Untersuchungen zu Antonin Artauds ‘Théâtre de la Cruauté’
H. Lang, Bern - P. Lang, Frankfurt 1974, 189 pp., DM 30,-
Deze Heidelberger dissertatie is de eerste Duitse (wetenschappelijke) poging om A. Artaud te benaderen; tussen de vele essayistische benaderingen zoekt S. een eigen weg om constanten in Artauds theorievorming te ontdekken. Biografisch onderscheidt S., als etappes in de compositie van het cruauté-theater, de Rivière-correspondentie, het A. Jarry-theater en het weggroeien van het Breton-surrealisme. De mislukking van zijn eigen theaterervaring leidt hem tot het afzweren van het psychologische (consumptie)theater; het theater als ‘droom-onder-controle’ voert het mythebegrip terug in dat als religieuze ervaring (ontmoeting van het heilige met het profane) re-presentatie voor- | |
| |
taan onmogelijk maakt. Daar voegen zich geleidelijk magie als therapeutische kracht en ‘cruauté’ als idee van een oer-drift bij, zodat de collectieve psychosepotentie van het theater tot pathetisering en visuele metafysica leidt. De a-normaliteit van dit theater ruimt uiteraard de esthetische conventionalisering op; het ‘double’ ontwikkelt zich als een verzamelbegrip voor alle onder het oppervlaktebestaan liggende lagen, als de het theater inherente en alleen daar zich voltrekkende projectie van collectieve archetypen. De rest is consequentie: stukgeslagen dialoog, verbrijzeling van logica, fysiek-affectieve kern, niet-talige semantisering, de regisseur als Proteus en magiër. Uiteindelijk evalueert S. dit cruauté-concept niet als ‘theater’, maar als anachronistische poging om het verval van de archetypische canon van onze cultuur op te houden om de scheiding tussen bewust en onbewust op te heffen. De uitdagende mateloosheid van dit onderwerp blijkt in de kern een cultuurkritische instantie te zijn die in wezen weinig te maken heeft met de praktijk van het theater (vooral bij de Artaud-parafrasten).
C. Tindemans
| |
Vagn Albeck Börge, Strindberg, Prometheus des Theaters
Oesterreichische Verlagsanstalt und A. Schroll, Wien 1974, 503 pp., DM 42,-
Na een leven dat grotendeels aan de studie van Strindbergs dramatisch oeuvre werd gewijd, maakt S. thans een soort synthese van zijn opvattingen op. Onmiskenbaar is dit een soort canonisering, gepaard met de onvermijdelijke akelige aspecten. Positief is de nergens formuleachtige condensering van wat S. Strindbergs particuliere betekenis acht: het magisch-religieuze aspect waarvan hij de Shakespeariaanse contouren wat megalomaan aangeeft maar terecht, geloof ik, de Faustiaanse inslag suggereert. Positief ook is het grote aandeel van het theatrale reliëf waarin de grillige expedities van de theaterlui (Max Reinhardt voorop) functioneel samengevat worden, ofschoon S.'s opinie i.v.m. theater te flagrant die is van een plichtsgetrouw dienaar van de dramatische auteur. Negatief is daarentegen de terughoudendheid over de erotisch-psychiatrische aspecten, die in Strindbergs oeuvre toch niet uit de weg kunnen worden gegaan. Bovendien is de schrijfwijze in korte, asthmatische paragrafes vrij ouderwets en veeleer op geniale intuïtie afgestemd dan op controleerbare analyse. Boeiend is vanzelfsprekend dat een belangrijk document uit de Skandinaafse Strindberg-exegese beschikbaar is gekomen. Dat de nadrukkelijk-dramaturgische benadering niet de volle waarheid hoeft aan te geven, doet niets af van het wezenlijke belang voor een integrale discussie.
C. Tindemans
| |
Harold Love, Congreve
Basil Blackwell, Oxford 1974, 131 pp., £3,-
In deze nieuwe serie (Plays & Playwrights) die zo bevattelijk mogelijk con- van zaken, wat uiteraard nogal eens wat Congreve (1670-1929) als eerste aan de beurt. Zijn reputatie berust op 5 teksten (waarvan de opera Semele niet behandeld wordt) en ieder voor zich worden deze stukken geparafraseerd en geplaatst in de theatrale traditie van de ontstaanstijd. Veel origineels brengt de auteur niet bij, maar hij maakt op bevredigende wijze gebruik van de wetenschappelijke stand van zaken, wat uiteraard nogal eens wat versimpeling van argumenten geeft. Het is niet regelrecht een poging tot eerherstel. Tegelijk loopt er evenwel een wat sentimentele irritatie doorheen de uiteenzetting, wat niet altijd de meest onthechte vorm van geschiedschrijving is.
C. Tindemans
| |
James R. Brandon, Theatre in Southeast Asia
Harvard UP, Cambridge, Mass. 21974, pb., 370 pp., £2.50
In een voorbeeldige mengeling van informatie en interpretatie loopt S. doorheen het actuele (de in de eerste editie weergegeven stand van 1964 werd in de 2e editie aangevuld) theater in Zuidoost-Azië (Birma, Cambodja, Indonesië, Laos, Malakka, Filippijnen, Thaïland, beide Viëtnams, samen zowat 200 miljoen inwoners). Het is geen akelige catalogus van nationale strekkingen, maar een poging om zowel het gemeenschappelijke als het
| |
| |
bijzondere van een ethnisch-gesloten groep weer te geven. Vier criteria gelden hier: het historische groeiproces, de artistieke code, de institutionalisering, de communicatieve betekenis. Met privé-foto's als documentenmateriaal, met nagenoeg altijd persoonlijke ervaring, tekent S. tradities en actualiteit op, beschrijft hij de produktievoorwaarden, de sociale functie, de economische situatie, het publiek, de politiek-religieuze aansluiting. Het geheel werd rijkelijk voorzien van statistisch materiaal en dus ook van vele grafieken of kaarten. Bovendien heeft hij de toonaangevende vakliteratuur in zijn overzicht verwerkt, soms als steun, soms om ze uit eigen inzicht te weerleggen. Het resultaat is boeiend voor leek en kenner en raakt nergens een goedkope conjunctuurnieuwsgierigheid. Van eminent belang voor ons (maar uiteraard minder voor de intrinsieke betekenis van het theater op zich) is de Westerse invloed die zowel positief als negatief aanwezig is.
C. Tindemans
| |
Lawrence Danson, Tragic Alphabet. Shakespeare's Drama of Language
Yale UP, New Haven and London 1974, 200 pp., £5.50
D.K.C. Todd, I Am Not Prince Hamlet
University of London Press, London 1974, 199 pp., £2.95
Als constante in Shakespeares dramaturgie onderkent S. de talige onbeholpenheid (niet grammaticaal, maar semantisch), waarmee hij inspanning van de mens bedoelt om in een complexe situatie zichzelf te blijven of te worden: groeiend meesterschap over of toenemende aftakeling van het taal-instrument om deze ver- of ont-menselijking van (doorgaans, althans determinerend binnen het dramatische project) de hoofdfiguur waarneembaar te maken. Taal als communicatie-instrument wordt dus inefficiënt om het publiek de adequate zijnswijze van de held bij te brengen. De dramatische intentie verlegt zich in grote mate van de spel-immanente problematiek, naar die van de polariteit tussen spel en publiek. Deze inadequaatheid is een beslissend moment in de transductie van het tragische; zelfexpressie als opdracht en tegelijk onmogelijkheid kan tot identificatie van het tragische leiden. De Shakespeariaanse dramatische code kan worden gepuurd uit de inspanning van de mens om zich een ‘taal’ te scheppen die overeenstemt met de identiteit van zijn (dramatisch) levenslot. S. gaat dit na in Titus Andronicus (dat hij onder dit oogpunt het meest sprekende voorbeeld acht); de methodische ontdekkingen tracht hij, toch wel overtuigend, terug te vinden in de grote tragedies, van Hamlet tot King Lear.
Met Todd weet ik niet wat aan te vangen. Het is in wezen een grote monologue intérieur van een studax die, met Hamlet, zowel als tekst dan als persoon, als aanleiding en voorwendsel, probeert een zin te vinden in zijn academisch handwerk van Shakespeare-expert. Voor zich uit lispelend welke interpretaties allemaal in aanmerking zouden kunnen komen, betrekt hij zowat alle moderne, althans hedendaagse aspecten van onbehagen in deze dramatische wereld. Het maakt erg boeiende lectuur uit maar de geconditioneerdheid van 's mans mentale toestand is te erg bepalend voor het uiteindelijke resultaat om er voor de dramatische discussie stevig op te kunnen bouwen.
C. Tindemans
| |
Eric Johns, ed., British Theatre Review 1974
Vance-Offord, Eastbourne 1975, 247 pp., £2.80.
Een theaterchroniqueur-op-rust heeft hier vol nostalgie naar zijn zoekgeraakt theaterpatroon een seizoenoverzicht bij elkaar geknutseld dat bol staat van de roddel en het onbegrip. Feestwoorden, doodsberichten, randnotities over Peter Hall, John Gielgud, Keith Michell, een schetsje over jonge actrices en een (eindeloos) titelalfabetisch register van de voorstellingen in het land (korte inhoud, rolverdeling, banaal commentaar) vullen een geheel dat i.v.m. toestand, waarde, evolutie en inzicht van en in het Britse theater niets weet te vertellen.
C. Tindemans
| |
Miscellanea
Adorno, Theodor W., Einleitung in die
|
| |
| |
Musiksoziologie |
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1975, 269 pp., DM 8,- |
Berger, René, La télé-fission. Alerte à la télévision
(Collection ‘Synthèses Contemporaines’) Casterman, Paris/Tournai 1976, 212 pp., BF 325 |
Cahiers Jussieu, No. 1, Université de Paris VII: Voyages Ethnologiques
(Collection 10/18, 1014)
Union Générale d'Editions, Paris 1976, 447 pp. |
Canetti, Elias, Die Provinz des Menschen. Aufzeichnungen 1942-1972 (1677) |
Fischer Taschenbuch Verlag, Frankfurt am Main 1976, 303 pp., DM 7,80 |
Foucault, Michel, Die Ordnung der Dinge. Eine Archäologie der Humanwissenschaften (st w 96)
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1974, 496 pp., DM 14,- |
Geng, J.M., Censures
Epi, Paris 1975, 148 pp. |
Ghesquière, Rik, Tussen Eden en Utopia. Ontwikkeling in Zuidoost-Azië (horizonreeks nr. 32-1976-2)
Davidsfonds, Leuven 1976, 85 pp., BF 85 |
Helbo, André e.a., Sémiologie de la représentation (‘Creusets’)
Editions Complexe, Paris 1975, 195 pp. |
Koch-Kent, Henri, Doudot, figure légendaire du contre-espionnage français
Casterman, Paris/Tournai 1976, 256 pp., BF 340 |
Koninklijke Vlaamse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Verslagen en Mededelingen, aflevering 2
Secretariaat der Academie, Gent 1975, 308 pp. |
Nattiez, J.J., Fondements d'une sémiologie de la musique (Collection 10/18, 1017-Série ‘Esthétique’)
Union Générale d'Editions, Paris 1975, 448 pp. |
Navorsings- en Studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, Mededelingen nr. 6, november 1975 Ministerie van Nationale Opvoeding, Brussel 1975, 71+28 pp. |
Wee, H. Van Der & K. Tavernier, De Nationale Bank van België en het monetaire gebeuren tussen de twee wereldoorlogen Nationale Bank van België 1975, 548 pp. |
| |
Karl Heinz Jacobs, Heimatländische Kolportagen
Verlag Neues Leben, Berlin 1975, 289 pp., DM 7,50
Een boekje met DDR-journalistiek. Toch aan te raden om eens te lezen, want hier kan men zien hoe de bewoner van dit land leert zichzelf te willen zien. De suggestieve wijze van schrijven kan niet zonder invloed blijven. Vooral merkwaardig is het eerste stuk, waarin gesproken wordt over de controle in een Amerikaanse toeristenbus bij de muur in Berlijn: de bus komt er niet door.
C.J. Boschheurne
| |
Hans Janke/Werner van Treeck (Hrsg.), Medienbuch I. Ein kritisches Jahrbuch
(SL 179) Luchterhand, Darmstadt 1975, 222 pp., DM 14,80
Dit jaarboek wil steunpunten bieden voor een ‘kritisch-materialistische theorie van de Massa-media’. Het accent komt te vallen op ‘Programmapraxis’. Een zekere linkse strakheid belemmert vaak de vlotte leesbaarheid van de diverse opstellen. Dat is jammer, want de werkwijze en de invalshoek verdienen alle aandacht.
Eric De Kuyper
| |
Jürgen Abeler, Ullstein Uhrenbuch. Eine Kulturgeschichte der Zeitmessung
Verlag Ullstein, Berlin/Frankfurt a.M./Wien 1975, 324 pp., DM 58,-
Een uitnemend uitgevoerd uurwerken-lexikon, dat naast een cultuurhistorisch overzicht heldere goed geschreven beschouwingen bevat over tijdmeting, antieke uurwerken. De illustraties zijn van uitstekende kwaliteit en laten veel nieuws zien. Dit boek kan een aanwinst genoemd worden voor de geïnteresseerden.
|
|