| |
| |
| |
Boekbespreking
Sociale wetenschappen
Bonte, A., Werkloos na de universiteit? De academische arbeidsmarkt vandaag en morgen
Orion, Brugge 1976, 188 pp., BF 155 |
Elkan, Walter, Ontwikkelingseconomie
(Aula) Het Spectrum, Utrecht 1976, 168 blz., f 9,50 |
Fischer, Ludwig, Die Schlacht unter dem Regenbogen
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 190 pp. |
Gladitz, Nina (Hrsg), Lieber aktiv als radioaktiv
Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 175 pp. |
Minder vlees Mevrouw?
(Dic Map) De Horstink, Amersfoort 1976, 128 blz., f 12,90 |
Pickvance, C.G. (ed.), Urban Sociology. Critical Essays
Tavistock, London 1976, 223 pp., £2,75 |
Pietersen, Drs. L., Taalsociologie
Tjeenk Willink, Groningen 1976, 175 blz., f 19,50 |
Rapoport, Anatol, Conflicten in sociale systemen
(Aula) Het Spectrum, Utrecht 1976, 288 blz., f 11,- |
| |
Roux, l'Appareil d'Action Culturelle
(Citagens no. 5) Editions Universitaires, Paris, 1974, pp 298, FF 39,95
Hoe de dingen ook in naam mogen verschillen, de problemen i.v.m. culturele actie, vormingswerk, enz.... zijn in Frankrijk nagenoeg van dezelfde aard als in Nederland of België. Wel is de situatie er enigszins anders; of liever, de directe politieke, geografische en historische gegevens zijn staatsgebonden. Enige kennis ervan is dus noodzakelijk om dit halfkritisch (en realistisch), half idealistisch werk te kunnen benutten. De kleine 300 pagina's verduidelijken tenslotte weinig, tenzij de eigen verwarring terzake!
Eric De Kuyper
| |
Geschiedenis
Alba, Victor, Catalonia. A Profile
Hurst & Co, London 1975, 258 pp., £6,50 |
Bauer, Arnold J., Chilean Rural Society from the Spanish conquest to 1930
Cambridge University Press, London 1975, 265 pp., £7,90 |
| |
Brunner, Otto u.A. (Hrsg.), Geschichtliche Grundbegriffe
Historisches Lexikon zur politisch-socialen Sprache in Deutschland
Band 1 A-D, 948 pp., DM 148
Band 2 E-G, 1082 pp., DM 148
Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1974 en 1975
De eerste twee delen van een in het totaal vijfdelig lexicon. De bedoeling van het werk is om van een aantal grondbegrippen van de geschiedwetenschap de historische ontwikkeling weer te geven. In het eerste deel worden 21 en in het tweede ook 21 van deze begrippen behandeld. Alle artikelen zijn voorzien van zeer uitvoerige verwijzingen en literatuuropgaven terwijl ook aan het geheel nog een literatuuropgave is toegevoegd.
De bedoeling is in de eerste plaats weer te geven hoe een bepaald woord dat een belangrijke rol in de politiek of in de geschiedwetenschap speelt, zich in de loop van eeuwen ontwikkeld heeft. De schrijvers willen de betekenisverschuivingen en de verschillende gebruiksvormen bij verschillende schrijvers aan het licht brengen. Dat is natuurlijk voor de interpretatie
| |
| |
van teksten, maar vooral ook voor het voorkomen van foutieve logische afleidingen in de geschiedwetenschap van eminent belang.
Over het algemeen kan men zeggen dat de opzet het beste gelukt is bij de langere artikelen, zoals dat over de Aufklärung (100 blz.) in het eerste deel en dat over de Vrijheid in het tweede deel. Vooral het eerstgenoemde artikel is een zeer diepgaande studie waarbij onder andere wordt aangetoond dat Kant bij het gebruik van dit woord vaak aan verschillende begrippen dacht. Kortere artikelen, zoals ‘boer’ in het eerste deel en ‘fascisme’ in het tweede deel, geven toch nog meer een geschiedenis van wat nu onder het begrip verstaan wordt. Terwijl een artikel over het Caesarisme in het eerste deel in werkelijkheid een voortreffelijke analyse geeft van het Napoleonisme en aanverwante verschijnselen. Waarschijnlijk overigens is dit niet alleen een kwestie van de lengte van de artikelen. Over het algemeen betreffen die kortere stukken ook woorden en begrippen die betrekkelijk nieuw zijn, dat wil zeggen dateren van vlak voor of tijdens de Franse revolutie. Bijzonder belangwekkend zijn ook nog de artikelen over de ‘Eer’ in het tweede deel (hoewel ik daarbij de naam Schopenhauer mis) en in hetzelfde deel het stuk over geschiedenis. Het laatste is een zeer waardevolle bijdrage voor een fundament voor een geschiedsfilosofie. Het korte stuk over de grondrechten daarentegen geeft eigenlijk alleen maar een geschiedenis van de ontwikkeling van die rechten.
C.J. Boschheurne
| |
Hermann Müller-Karpe, Geschichte der Steinzeit
Verlag C.H. Beck, München 1974, 383 pp. DM 29,50
Dit door de prehistoriker van de Universiteit van Frankfurt, Hermann Müller-Karpe, uitstekend geschreven boek zal ongetwijfeld een brede kring van lezers aanspreken. De auteur behandelt immers ook voor leken op begrijpelijke wijze, in zes hoofdstukken, de culturele geschiedenis van het stenen tijdperk.
L.L.S. Bartalits
| |
Peter Brückner,... bewahre uns Gott in Deutschland vor irgendeiner Revolution
Verlag Klaus Wagenbach Berlin 1975, s. 128, pp, DM 5.-
Dit boekje behandelt de moord door de theologie student Carl Ludwig Sand op de door de tsarenregering betaalde schrijver August v. Kotzebue in 1819. Deze moord was aanleiding tot het nemen van een groot aantal onderdrukkingsmaatregelen tegen de Duitse universiteiten en tegen intellectuele activiteiten in het algemeen. Het leidde de periode van grootste macht van Metternich in. Het belang van dit boekje is nu dat het vooral bestaat uit citaten uit kranten uit die tijd en correspondentie over de moord en de gehele achtergrond daarvan. Men probeert dan het gebeuren te actualiseren door parallellen aan te tonen met de nazi-tijd en die van nu. Dat laatste doet men dan in een toegevoegd hoofdstuk over de onmogelijkheid van hervorming op de universiteiten.
C.J. Boschheurne
| |
Propyläen Geschichte Europas Band 1
Hellmut Diwald, Anspruch auf Mündigkeit um 1400-1555, Propyläen Verlag, Berlin, 1975, 524 pp, DM 168.
Na lange voorbereiding is het eerste deel van een zesdelige geschiedenis van Europa verschenen. De auteur van dit boek slaagde erin de periode 1400-1555 in een nieuw historisch perspectief te plaatsen. Onder andere worden door de auteur de zogenaamde ‘universal-historische’ veronderstellingen volgens welke China en India gedurende de 14e en 15e eeuw bij het bepalen van de historische ontwikkeling van Europa een belangrijke rol zouden hebben gespeeld, als onhoudbaar van de hand gewezen. De wereldgeschiedenis wordt provocatief vanuit Europees perspectief gezien, omdat ‘es keine Weltgeschichte ausserhalb Europas gibt’. Desalniettemin worden de wereldpolitieke invloeden op de ontwikkeling in Europa niet verwaarloosd. Tenslotte wordt op een bijzonder duidelijke en educatieve wijze uiteengezet dat onze eigentijdse geschiedenis wordt beïnvloed en mede bepaald door de historische ontwikkeling in Europa gedurende de afgelopen 600 jaren.
L.L.S. Bartalits
| |
| |
| |
Jost Hermand (Hrsg.), Von deutscher Republik 1775-1795. Texte radikaler Demokraten
Edition Surhrkamp Frankfurt am Main 1975, 412 pp., s. 418 DM 12.-
Een uiterst belangrijke bronnenpublikatie. Het zijn korte brieven en andere documenten uit de Duitse ‘Jacobijnen’ kringen. De mensen die hoopten op ‘een Duitse democratische republiek’. Een term overigens die we ook terugzien komen in de periode direct voorafgaande aan de Maartrevolutie in 1848.
Wie echt iets van de Duitse geschiedenis wil begrijpen moet dit werkje hebben. Belangrijk zijn vooral de ooggetuigenverslagen uit Parijs uit 1789. Daaruit spreekt een enthousiasme dat eigenlijk voor ons onbegrijpbaar is, maar dat voor het begrip van de uitwerking van de Franse revolutie van essentieel belang is. Het hele boekje cirkelt overigens rondom de Mainzer republiek in 1793 een kortstondig democratisch drama waarin ook Hölderlin een rol schijnt te hebben gespeeld. Jammer is dat het in deze verzameling nog al wat moeite kost van iedere brief de datum vast te stellen.
C.J. Boschheurne
| |
Gavin de Beer, Hannibal. Ein Leben gegen Rom
Wilhelm Heyne Verlag, München, 1970, pp. 222, DM. 4,80.
Hannibal ante portas! Deze wanhoopskreet van de Romeinen was de bekroning van Hannibals leven in zijn strijd tegen Rome. In deze biografie schildert Sir Gavin de Beer het leven van Hannibal niet alleen als een zegevierend veldheer van vele veldslagen, maar ook als een uiterst intelligente en beschaafde man.
L.L.S. Bartalits
| |
Wolfgang J. Mommsen, Max Weber und die deutsche Politik 1890-1920, (2., überarbeitete und erweiterte Auflage),
J.C.B. Mohr (Paul Siebeck) Verlag, Tübingen, 1974, pp. 486, DM. 68.
De tweede druk van Mommsens bekende standaardwerk over Max Weber en de Duitse politiek is ten opzichte van de eerste druk, die in 1959 werd gepubliceerd, aanzienlijk uitgebreid. De auteur heeft namelijk de resultaten van de onderzoeken die gedurende de afgelopen vijftien jaar verricht werden in de tweede druk van zijn boek verwerkt. Hierdoor slaagde Mommsen erin de politieke opvattingen van Max Weber in belangrijke punten nog exacter als tot op heden het geval was te documenteren.
L.L.S. Bartalits
| |
Gerhard Herm, Die Kelten. Das Volk, das aus dem Dunkel kam
Econ Verlag, Düsseldorf-Wien, 1975, pp. 440, DM. 28.
De in 1931 geboren Gerhard Herm geeft in dit boek een boeiend beeld van de zogenaamde ‘Keltische Zeit’ in Europa. Meer dan 200 jaren waren de Kelten het belangrijkste volk van het toenmalige Europa. Voor het eerst worden in dit boek de politieke en maatschappelijke structuren van de Kelten ook voor niet-historici op een begrijpelijke wijze uiteengezet.
L.L.S. Bartalits
| |
Wijsbegeerte
Adorno, Theodor W., Gesammelte Schriften 12: Philosophie der neuen Musik
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1975, 206 pp., DM 20,- |
Goodman, Nelson, Tatsache, Fiktion, Voraussage
(Theorie) Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1975, 155 pp., DM 20,- |
Gorsen, Peter & E. Knödler-Bunte, Proletkult 2. Zur Praxis und Theorie einer proletarischen Kulturrevolution in Sowjetrusland 1917-1925. Dokumentation.
Frommann/Holzboog, Stuttgart (Bad Canstatt) 1975, 189 pp. |
Henle, Paul (Hrsg.), Sprache, Denken, Kultur
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1975, 336 pp., DM 10,- |
Kaltenbrunner, Gerd-Klaus (Hrsg.), Überleben und Ethik. Die notwendigkeit bescheiden zu werden
Herderbücherei Initiative 10, Freiburg 1976, 191 pp., DM 9,90, abb. DM 7,90 |
| |
| |
Traub, Rainer und Harald Wieser (Hrsg.), Gespräche mit Ernst Bloch
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/Main 1975, 302 pp., DM 9,- |
| |
Pierre V. Zima, L'école de Francfort
(Citoyens no. 7), Editions Universitaires, Paris 1974, 194 pp., FF 29,95
Max Horkheimer, Notizen (1950 bis 1969) und Dämmerung (Notizen in Deutschland)
Fischer Verlag, Frankfurt 1974, 360 pp.
Nu de interesse voor de Frankfurter Schule in Duitsland al aan het tanen is, schijnt men in Frankrijk deze richting ook eindelijk ontdekt te hebben. De kans zit er in dat dit tot een adequate, originele benadering van deze beweging zou leiden, maar tot op heden schijnt men zich nog niet verder te wagen dan de prolegomena: er wordt vertaald en geïntroduceerd. Dat doet Zima ook met dit boekje, dat, niet zonder stroefheid, poogt de zo uiteenlopende figuren van Benjamin, Adorno, Horkheimer, Marcuse en Fromm op één noemer te brengen. M.i. is S. het best geslaagd in zijn situering van Adorno; eigenaardig genoeg krijgt hij het minst pak op Benjamin: met zijn elegantie en raffinement leek hij ons toch juist het meest verwant met de Franse mentaliteit! De in 1934 gepubliceerde notities van Horkheimer (Dämmerung. Notizen in Deutschland) verschijnen hier voor het eerst opnieuw, samen in één lijvig deel met zijn posthuum verschenen laatste notities. Horkheimer was niet tegen publikatie gekant, maar hij vreesde toch voor een soort veroudering van zijn korte (niet altijd gemakkelijk leesbare) opstelletjes en ‘cursiefjes’. Het eigenaardige is dat de oudere stukjes (die uit Dämmerung) krachtiger lijken dan de notities uit zijn laatste twintig levensjaren. Dit is niet alleen te wijten aan zijn veranderde houding (van een hoopvol marxisme evolueerde hij tijdens de laatste twee decennia naar een kritisch pessimisme). Waarschijnlijk zit de tijdgeest er ook voor iets tussen - maar dit is een persoonlijke interpretatie die geverifieerd dient te worden!
Eric De Kuyper
| |
Bela Kiralyfalvi, The Aesthetics of György Lukacs
Princeton UP, Princeton 1975, 164 pp, $9.00
Waar de marxistische literatuurtheoreticus en -historicus G. Lukacs in Europa een weliswaar sterk beleden maar niet erg kritische receptie ten deel is gevallen, blijkt hij voor de USA nog nagenoeg onbekend; dit werk heeft de (daarom ook voor Europeanen boeiende én nuttige) bedoeling de grondslagen van zijn opvattingen synthetiserend voor te leggen. Na een korte biografische schets volgt de samenvatting van Lukacs' marxistische kennistheorie waaruit alle verdere beschouwingen stammen: oorzaak en ontwikkeling van de kunst, de theorie van de esthetische weerspiegeling, de categorie van het ‘bijzondere’, allegorie en symbolisme, vorm en inhoud, het esthetische effect, de principes van het drama, de maatschappelijke functie van de kunst. De uiteenzetting beperkt zich opzettelijk tot de volstrekt onkritische presentatie van Lukacs' ideeën en gaat nergens over tot enig commentaar; dat is begrijpelijk en toch te betreuren omdat op deze wijze ook niet wordt meegedeeld hoe sterk Lukacs op ideologische gronden voorwerp van polemiek en afwijzing is geweest, zelfs binnen het marxistische kamp. Maar voor een serene kennismaking met deze sluitende theorie kan men zich nauwelijks een betere gids wensen.
C. Tindemans
| |
Theologie
Baudler, Georg, Wolfgang Beinert, Aruin Kretzer, Den Glauben bekennen. Formel oder Leben?
(Theologie im Fernkurs) Herder Verlag, Freiburg i. Breisgau 1976, 128 pp., DM 17,80 |
Woude, Dr. A.S. van der, Micha (De prediking van het oude testament)
Callenbach, Nijkerk 1976, 293 blz., f 65, - bij int. op gehele serie f 58,50 |
| |
Fetscher, Irving en Milan Machovec, Marxisten over Jezus
Ten Have, Baarn, 1975, 128 pp, f 12,50
Reeds in Streven, mei 1975, blz. 765-766
| |
| |
was de Duitse uitgave van dit boek besproken en de lof die er toen voor werd opgebracht is nog niets verminderd. Het thema christendom-marxisme is nu eenmaal een intrigerend vraagstuk en dit boekje is zeker een goede gids om in de problematiek thuis te raken. Waarom in de Nederlandse vertaling de titel van het eerste hoofdstuk totaal anders moet luiden, is iets dat mij ontgaat. Warm aanbevolen.
Panc Beentjes
| |
Josef Sudbrack (Hrsg.), Das Mysterium und die Mystik. Beiträge zu einer Theologie der christlichen Gotteserfahrung.
Echter-Verlag, Würzburg 1974, 154 pp., DM. 19,80
Zonder twijfel geldt als een van de dringende opgaven voor de huidige christelijke theologie de sinds de 12e eeuw ontstane kloof tussen het objectief-denken over het Geheim van het geloof en de meer subjectieve Godservaring van de mystiek te overbruggen. Des te meer dringt deze opgave, nu de afval zich steeds sneller voltrekt van een vroegere rationele theologie naar een arationeel inhoudsloos en dus ongebonden subjectief ervaren. Gedachten worden immers vermoedens, die overgaan tot vage gevoelens voor alles en vooral niets in het bijzonder.
De namen van de auteurs van de verschillende bijdragen staan borg voor theologisch kundige en spiritueel gevoelige beschouwingen, die een aantal jaren geleden elders zijn verschenen. Sudbrack, hoogleraar in de spirituele theologie aan de universiteit van Innsbruck, geeft een heldere inleiding vanuit de geschiedenis van de mystiek op de huidige problematiek en schetst enige wegen waardoor de verbroken eenheid van heilsmysterie en -ervaring teruggevonden kunnen worden. De bekeerde Franse oratoriaan Louis Bouyer ontvouwt de leerzame geschiedenis van het woord ‘mystiek’. De jezuiet Henri de Lubac, een van de laatste grote Franse theologen van de ‘Nouvelle Théologie’, laat de christelijke mystiek in een confrontatie met de wereldgodsdiensten in haar eigen specifieke contouren oplichten. Bijzonder verrassend is het artikel van de Duitse germanist Joachim Seyppel, die de eigenstandigheid van mystieke literatuur tot in het taalgebruik toe laat zien.
Als dragende grondovertuiging van alle artikelen geldt dat de christelijke geloofservaring wezenlijk gericht is op het schriftwoord, het Christusgeheim en de sacramentele geheimen én dat mystiek pas werkelijk verstaan wordt als men zelf niet afzijdig blijft van het Geheim waarop zij gericht staat. Een welkome en aanbevolen bijdrage in de serie Geist und Leben, Studien zur Verwirklichung der christlichen Botschaft.
G. Wilkens
| |
Albert Raffelt, Proseminar Theologie
Herder, Freiburg-Basel-Wien, 1975, 176 pp, DM 16.80
Wie dit boekje heeft doorgewerkt voelt, dat het voor velen een waardevolle gids kan zijn bij de studie. Het geeft een nagenoeg volledig overzicht van alles wat bij de theologie-studie van belang kan zijn: het bezoek aan bibliotheken, vakboeken en vaktijdschriften, hoe men literatuur moet zoeken, moet citeren, hoe uittreksels maken, maar ook op welke wijze men het best een kaartsysteem kan aanleggen met verschillende soorten klassificatie. Ook schroomt de auteur niet om nuttige wenken te geven (typisch Duits) voor aanschaf en gebruik van typemachine en bureau! Hoe men zich de weg van het kladpapier tot aan het gedrukte wetenschappelijke boek moet voorstellen besluit het tekstgedeelte van dit nuttig naslagwerkje, dat in de pp. 114-161 een uitgelezen bibliografie geeft van alle theologische deelgebieden en in pp. 162-176 van alle gangbare afkortingen die enigszins kunnen voorkomen. Kortom: verplichte literatuur voor de eerstejaars theologie, maar niet voor hen alleen!
Panc Beentjes
| |
Godsdienst
Barth, Karl, Gebeden
Ten Have, Baarn 1976, 60 blz., f 7,50 |
Carretto, Carlo, Brieven uit de woestijn (Spiritualiteit) B. Gottmer, Nijmegen 1976, 121 blz., f 12,90 |
Stürmer, Ernst, Zen, mode of mogelijkheid?
|
| |
| |
B. Gottmer, Nijmegen 1975, 111 blz., foto's, f 15,- |
| |
Basisstatistieken over de decanaten en bisdommen van de Belgische Kerkprovincie
Dienst voor Godsdienststatistiek, Interdiocesaan Centrum, Brussel 1974, 117 blz., BF. 265
Sedert een decennium verzamelt het Interdiocesaan Centrum cijfergegevens die van essentieel belang zijn voor de pastoraal in Vlaanderen. Dit nieuwe overzicht beschrijft niet enkel de evolutie van de zondagspraktijk, maar ook van de doopsels, de kerkelijke huwelijken en begrafenissen (in vergelijking met de geboorten, het totaal aantal huwelijken en de sterfgevallen). De publikatie is voorzien van een uitgebreide inleidende commentaar en is geïllustreerd met talrijke cartogrammen. Voor wie zich beroepshalve voor de zielzorg in Vlaanderen inzet is dit een onmisbare bron van informatie; ook sociologen, historici en politici vinden hier een instrument dat hen kan helpen om actuele trends beter te begrijpen.
J. Kerkhofs
| |
Franz Zehrer, De boodschap der gelijkenissen
1: Over God, 103 blz.;
2: Over het Rijk Gods, 105 blz.;
3: Over de eindtijd, 119 blz.
Van exegese tot verkondiging, deel 18, 19, 20; Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1974, f 11,25
Toen in een aparte bespreking van deeltje 1 door mij werd opgemerkt dat de serie in haar geheel nog eens ter sprake zou moeten komen voor een definitieve waardering hoopte ik dat de deeltjes 2 en 3 minstens het niveau zouden halen van deeltje 1. Dat is helaas niet gebeurd; het zijn eindeloos voortkabbelende opmerkingen bij brokjes gelijkenissen. Nergens wordt de te bespreken gelijkenis in zijn geheel afgedrukt; steeds zijn het 3 à 4 verzen of versgedeelten waarover iets wordt opgemerkt en waarna de tekst weer doorgaat. Het is goed wanneer de lezer weet welk uitgangspunt de auteur bij dit werk inneemt. Dat staat te lezen op pagina 15 van deel 1: ‘De gelijkenissen van Jezus zijn ons in de evangeliën overgeleverd in de vorm waarin ze in de oerkerk werden verkondigd. Wil men hun oorspronkelijke (d.w.z. hun door Jezus bedoelde betekenis) achterhalen, dan dient men de toevoegsels en wijzigingen weg te denken die de oergemeente in de fase van de verkondiging heeft aangebracht. Men behoort de parabels dus uit hun historische omlijsting, hun situering in het leven van de oergemeente, te halen om hun oorspronkelijke plaats in het leven en de verkondiging van Jezus (hun situering in het leven van Jezus) te ontdekken.’ Op welke gronden en met welke volmachten de auteur deze operatie denkt uit te voeren komt nergens expliciet ter sprake. Interessant wordt het wanneer Zehrer 2 gelijkenissen en 1 parabel apart in een aanhangsel onderbrengt (‘Zij passen noch bij het hoofdthema van het derde deel noch bij dat van het eerste of tweede deel’); het betreft de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lc 10:30-37), die van de beide schuldenaars (Lc 7:41-43) en de parabel over de voornaamste plaats aan tafel (Lc 14:7-14). Wie de teksten van deze passages meer dan oppervlakkig analyseert komt wel tot betere gedachten!
Een pastor aan wie ik de deeltjes had laten zien, vroeg zich na lezing af wat hij ermee moest doen; hij vond er nauwelijks aanzetten in tot verkondiging en houdt zich dan ook maar het liefst aan de Bijbeltekst zelf.
Panc Beentjes
| |
Manfred Probst und Klemens Richter, Heilssorge für die Kranken
Herder Freiburg, 1975, 158 pp., DM 19,50
Het boek draagt als ondertitel: ‘hulp om een misverstaan sacrament te vernieuwen’.
Door de Apostolische Constitutie van Paus Paulus VI van 30 nov. 1972 is de vernieuwing van het Ziekensacrament wel uit de startblokken gekomen, maar daarmee ligt het nog niet op snelheid. Er zal nog heel wat water door de Rijn moeten stromen, voordat ‘het laatste Oliesel’ voor de gewone mensen weer geworden is tot een sacrament van heil voor zieken.
De SS. hebben dit eens even grondig willen aanpakken. Het zijn er eigenlijk
| |
| |
geen twee, maar acht; 6 professoren en 2 praktische ziekenhuispastores. Vanaf de zalvingen bij joden en Grieken in het Oud- en Nieuw Testament, langs alle mogelijke pauselijke decreten, patristische uitspraken, concilies in Westerse en Oosterse kerken de gebruiken in de Anglikaanse kerk en in protestantse m.n. lutherse kringen tot en met het 2de Vaticaanse Concilie + preekschema's om het gelovige kerkvolk in verkondiging en catachese van de vernieuwing van dit sacrament te doordringen. Voor ons Hollanders misschien net iets ‘des Guten zuviel’.
Hoogstinteressante lectuur voor ziekenhuispastores, ziekenhuisartsen en hun assistenten, hoofdzusters en last but not least, docenten aan theologische hogescholen. Want ik geloof niet dat u iets over het ziekensacrament zou kunnen zoeken, dat u op een of andere wijze in dit boekje niet terugvindt.
P. Beijerbergen v.H.
| |
Hubert Beuve-Méry, e.a., Le concile des jeunes - pourquoi?
Le Seuil (Les Presses de Taizé), Paris 1975, 159 pp.
Vooraf willen we de lezer behoeden voor een mogelijke vergissing. Hoewel de naam van H. Beuve-Méry, de stichter van het dagblad Le Monde, in de aankondiging en op het kaft van dit boek als blikvanger prijkt, is hij slechts één van de medewerkers. Met dit boek ligt er een echte spiegel van het Taizé-gebeuren voor ons. Enkele journalisten - die de laatste jaren bij de redacteurs van hun bladen gretig gehoor vinden voor verslagen over deze jongeren-‘beweging’ - zijn naast een groep jongeren, een lid van de intercontinentale equipe en natuurlijk frère Roger zelf de gezamelijke auteurs van deze oproep om het jongerenconcilie misschien aan de hand van deze lectuur te gaan doorléven. Het antwoord op de vraag in de titel: waarom het jongerenconcilie? - wordt gegeven bij wijze van een verhaal. Het is allemaal begonnen toen een zekere Roger Schutz op 20 augustus 1940 per fiets aankwam in het Bourgondische dorpje Taizé. In een korte ‘historiek’ laat J.-Cl. Petit ons aanvoelen hoe de tere plantjes, die R. Schutz vijfendertig jaar geleden plantte, uitgroeiden tot een bloeiende wijngaard waarvan een wereldwijde gemeenschap nu zijn inspiratie ontvangt: het evangelie geënt op het menselijk lijden, gebed, leven in gemeenschap, solidariteit met alle mensen, voorbereiding van de hergeboorte van de éne Kerk, feestelijk leven. Hoe de voorbereiding van het concilie verliep vernemen we van een (internationaal) groepje jongeren-in-gesprek: wellicht zaten ze hiervoor - zoals zovelen tijdens de zomermaanden nu reeds jaren doen - samen in een kring op een van de omliggende heuvels. En dan volgt een relaas van het lange aanvangsweekend van het jongerenconcilie (30 aug. - 1 sept. 1974) met de scenario's van drie vieringen. Wie eenmaal in Taizé was, hoort bij het lezen van deze teksten terug de stilte die tijdens dergelijke vieringen in de overvolle Kerk van de Verzoening de
gebeden en getuigenissen draagt. Hierbij hoort natuurlijk ook de ‘Brief aan het Volk van God’ met enkele commentariërende bedenkingen en de complementaire boodschap ‘Vive l'inespéré’, die frère Roger tijdens een van de vieringen heeft voorgelezen. Tenslotte volgen nog drie teksten - waaronder die van H. Beuve-Méry - naar de toekomst toe. Inderdaad: ‘Pour tous, ce livre sera un partage. Le temps où l'on s'asseoit pour déchiffrer modestement quelque chose qui nous dépasse! Et qui nous appelle à vivre.’
Paul Beliën
| |
Literatuur
Belder, J.L. De, De Vervulling. Novelle (Novellenbibliotheek nr. 56) De Clauwaert, Leuven 1975, 46 pp. |
Gijsen, M., De leerjaren van Jan-Albert Goris
Manteau, Brussel 1975, geïll., 106 pp., BF 325 |
Gorp, H. Van e.a., Kritisch Akkoord 1975
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 174 pp., BF 285 |
Hannelore, Robin, De Venusberg
De Clauwaert, Leuven 1975, 123 pp., BF 205 pb., BF 245 geb. |
Keulen, Mensje van, Van lieverlede
De Arbeiderspers, Amsterdam 1976, 156 blz., f 15,- |
Waterschoot, Werner, De ‘Poeticsche
|
| |
| |
Werken’ van Jonker Jan Van Der Noot. I. Analytische bibliografie; II. Tekstuitgave
(Leonard Willemsfonds nr. 4) Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1975, 212 + 506 pp. |
Zahareas, Anthony & Barbara Mujica, Readings in Spanish Literature
Oxford University Press, London 1975, 437 pp., £5,50 |
| |
Cyriel Buysse, Boeketje Buysse 53 blz.
Verzameld werk dl. 1
1272 blz., f 68,50
Verzameld werk dl. 2
1141 blz., f 82,50
Manteau, Brussel/Den Haag 1974/1975
Uitgeverij Manteau heeft het loffelijke initiatief genomen tot het uitgeven van het verzameld werk van C. Buysse.
In 6 delen van elk plm. 1000 blz. zal het complete werk verschijnen. Als aanzet verscheen Boeketje Buysse, een zeer informatief door Karel Jonckheere samengesteld boekwerkje over leven en werk van Buysse. Een groot aantal meningen over Buysse, foto's en facsimile's verlevendigen het geheel.
De uitgave van het verzameld werk, opgezet volgens het chronologische principe, geschiedt onder leiding van prof. dr. A. Van Elslander, die bij ieder deel zorg draagt voor een voortreffelijke inleiding. In dl. 1 ‘Het recht van den sterkste’ (1894) tot en met ‘Daarna’ (1903) maakt zijn eerste roman nog steeds de meeste indruk, terwijl in dl. 2 ‘Het leven van Rozeke Van Dalen’ (1906) tot en met ‘De strijd’ (1915) natuurlijk de tot zijn beste werken gerekende ‘Het leven van Rozeke Van Dalen’, ‘Het ezelken’ en ‘De nachtelijke aanranding’ tot de hoogtepunten behoren.
Vooral in Nederland is Buysse eigenlijk een onbekende. Dat dit te betreuren valt, blijkt bij lezing van zijn werken. Een aantal kenmerken van latere, alom gewaardeerde Vlaamse auteurs blijkt namelijk gecomprimeerd te zijn in het werk van Buysse. Zoals de doordringende kracht en waarneming van een Streuvels, het cynisme van een Elsschot, de sociale belangstelling van een Boon en het weergeven van zowel de positieve als de destructieve krachten in het leven op het Vlaamse land van een Walschap. Dit alles geïnspireerd door het naturalisme van Zola en Maupassant.
Al met al duidelijk een auteur die belangstelling verdient. Hopelijk betekent deze uitgave een aanzet tot een herwaardering van Buysse, ‘Vlaanderens beste verteller’ zoals Vermeylen hem eens noemde.
C. Free
| |
Heinz Kahlau, Der Vers, Der Reim. Die Zeile - Wie ich Gedichte schreibe
Verlag Neues Leben, Berlin 1974, 139 pp, M. 4
Het is erg grappig om deze dichter uit de DDR te horen vertellen over de wijze waarop hij gedichten schrijft. Of hij zijn doel er mee zal bereiken dat anderen op dezelfde wijze te werk zullen gaan, is natuurlijk te betwijfelen. Men kan een methode nu eenmaal niet overnemen in de letterkunde.
De schrijver is overigens een duidelijk kritisch mens. Hij heeft kritiek op zijn eigen werk. Sommige min of meer politieke liederen die hij geschreven heeft, kraakt hij letterlijk af. Over het algemeen is zijn werk echter niet van politieke aard. Wel wil hij duidelijk voor een brede massa schrijven. Liederen, schrijft hij, die vrijwillig aanhoord worden en nagezongen worden, moeten over dingen handelen die iedereen onmiddellijk duidelijk zijn. Hoogdravendheid is iets dat hij probeert te verhinderen. Zo geeft hij alle mogelijke aanwijzingen hoe men moet dichten.
C.J. Boschheurne
| |
Theater
Brett-Evans, David, Von Hrotsvit bis Folz und Gengenbach. Eine Geschichte des mittelalterlichen deutschen Dramas. I & II
(Grundlagen der Germanistik 15 & 18) Erich Schmidt Verlag, Berlin 1975, 214 + 217 pp. |
Hibbard, George (ed.), The Elizabethan Theatre V
Macmillan, London 1975, 165 pp., £5,95 |
Lyman, Stanford M. & M.B. Scott, The Drama of Social Reality
Oxford University Press, London 1975, 180 pp., £4,75 |
Schumacher, Ernst, Berliner Kritiken 1 &
|
| |
| |
2. Ein Theater-Dezennium 1964-1974
Henschelverlag, Berlin 1975, 896 pp., DM 45,- |
|
Ruth Freifrau von Ledebur, Deutsche Shakespeare-Rezeption seit 1945
391 pp, DM 38,- |
| |
Annegret Staufer, Fremdsprachen bei Shakespeare. Das Vokabular und seine dramatischen Funktionen
301 pp, DM 32,-
Akademische Verlagsgesellschaft, Frankfurt 1974
Ledeburs dissertatie tracht na te gaan op welke wijze het verschijnsel Shakespeare sedert 1945 in Duitsland (beide staten) aanwezig is. Aan de hand van 4 aandachtscentra (research, wetenschappelijk genootschap, schoolimago, populair beeld) weet ze overtuigend aan te tonen dat deze kringen nauwelijks op één noemer zijn te brengen, ten zij op de gelijkgeaarde tendensen in BRD resp. DDR. Legt de BRD-research zich er op toe om het vertrouwde beeld van de begenadigde bard te differentiëren zodat het Duitse aandeel belangrijk wordt voor de internationale Shakespearologie (Clemen, Sehrt), dan passen de DDR-onderzoekers (met uitzondering van R. Weimann) hun object in de bekende marxistische schemata in (spiegeltheorie, realismedoctrine, humanisme, anticipatie, volksheid). S. toont ook de martelgang van het Shakespeare-genootschap aan dat in 1964 in een Oost- en een West-vestiging uiteenviel. Het school-imago blijft traditioneler dan dat van de wetenschap, al komt daar nu geleidelijk wat beweging in. De populaire receptie drijft op halfslachtig romantisme, vol anekdotiek en onbewijsbare beweringen, vanuit het naïeve geloof in de monumentaliteit van de individuele dichter.
Staufer raakt maar een minuscuul probleempje aan maar weet dit in een secure methodiek tot een winstpunt voor het onderzoek uit te werken. De vreemde talen (van exact tot koeterwaals in Latijn, Frans, Italiaans, Spaans en zelfs ‘Nederduits’) worden lexicaal opgevangen in statistische tabellen en verspreid over criteria als genres, werkfasen, personenaspecten en contextgebruik. S. maakt duidelijk dat het hier nooit om exotische strooisels of ergerlijke xenofobie gaat maar altijd om verantwoorde dramatische functies als lokaliseringsintentie (toneelaanwijzing, handelingscommentaar), als personalisering (herkomst, beroep, stand, individualiteit, komisch effekt), als publieks-perspectief (taalidioom) blijken deze vreemdtalige momenten niet willekeurig te bestaan maar dramaturgisch beredeneerd te zijn.
C. Tindemans
| |
Martin Walder, Die Uneigentlichkeit des Bewusstseins. Zur Dramaturgie Odön von Horvaths
Bouvier, Bonn 1974, 97 pp, DM. 18,-
S. tracht de (schaarse) dramatheoretische uitspraken van Horvath te toetsen aan diens dramatische praktijk. Horvath streefde ernaar de bevredigingssyndromen bij de toeschouwer te verstoren. S. heeft getracht de functiebasis van dit compensatiegevoel en bijgevolg van de psychische determinanten kritisch aan te geven. Aan de hand van 2 modelstukken (Italienische Nacht, Kasimir und Karoline) toont hij aan dat er een directe spanning is gecreëerd tussen het halfbewuste privé-driftenleven van de personages enerzijds en hun sociaal-mondige individualiteit anderzijds, waardoor het bewustzijn binnen het drama wankel en on-echt gaat werken. Uit de toeschouwersreceptie hoopte Horvath dan op een resultaat dat in staat zou zijn deze labiele levensdynamiek te corrigeren. De consequenties van deze rehumaniserings-tendens voor de dramatische structuur en voor het functionele effect op de toeschouwer gaan methodisch uit van wat we thans een mentaliteitswijziging zouden noemen en bij Horvath de ‘innerlijke’ levenshouding van het individu voorstelt.
C. Tindemans
| |
Niklas Holzberg, Menander. Untersuchung zur dramatischen Technik
H. Carl, Nürnberg 1974, 196 pp, DM. 35,-
C.D.N. Costa, ed., Seneca
Routledge & Kegan Paul, London 1974, 246 pp, £5.75
In een correct-filologische dissertatie poogt N. Holzberg de dramaturgische
| |
| |
kenmerken van de grote vertegenwoordiger van de Oude Griekse Komedie vast te leggen; dat is al meer gebeurd en het worden bijgevolg grenscorrecties. Die waren echter wel nodig omdat recent nogal wat nieuwe fragmenten zijn opgedoken en omdat bovendien vanuit de literatuurwetenschap andere inzichten over de dramatische structuur in omloop zijn gebracht. Holzbergs aspecten zijn dan ook gebaseerd op de omschrijfbaarheid van de expositie (niet de eerste act, maar een scenische opdeling over het hele stuk heen), de motivering van handeling en personages, de staande figuren in de stereotypie, het vijfde bedrijf (met een grote code van vaste sleutels) en de (mogelijke) indeling in bedrijven (naar technische behoefte, niet vanuit een formele conventie). De resultaten zijn ook van belang voor de Plautus- en Terentius-adaptaties en voor het Westeuropese blijspel dat formeel door deze traditie werd geconditioneerd.
Het Seneca-boek is een bundel opstellen, niet direct voor de echte vakman bedoeld en daardoor toch wel te ongelijk in waarde. De gedetailleerde biografie, de analyse van de moraal-teksten en van de brieven aan Lucilius, de filosofische invloedssfeer zijn keurig informatief en evaluerend. Het hoofdstuk over zijn tragedies is ontoelaatbaar bleek. Belangrijk is dan weer de ongelijke confrontatie tussen Seneca's invloed op de Engelstalige tragedie en die op de neo-Latijnse tragedie in Groot-Brittannië. De resp. auteurs (G.K. Hunter en J.W. Binns) staan tegenstrijdige opinies voor; Hunter ziet de Seneca-beïnvloeding (traditioneel overal gestaafd) als mateloos overdreven terwijl Binns regelrechte Seneca-copie (een enkele keer ook toch pastiche) aantreft. De lezer kan hier echter onmogelijk zelf conclusies uit trekken.
C. Tindemans
| |
Manfred Pfister, Studien zum Wandel der Perspektivenstruktur in elisabethanischen und jakobäischen Komödien
W. Fink, München 1974, 228 pp, DM 68,-
Perspectief (point of view, als structuur begrip meer onderzocht in de romandan in de dramatheorie) probeert de relatie uit te drukken tussen enerzijds de richting/gerichtheid van de eigen fictionaliteit van de personages binnen de dramatisch-theatrale wereld en anderzijds het publiek, waarvan immers een bepaalde receptie wordt verwacht. Deze communicatieve medialiteit kan bijgevolg in elk drama anders uitvallen; de vele wisselvormen vertegenwoordigen samen een monumentale groep tekens en het is buitengewoon moeilijk hierin enige samenhang terug te vinden. S. wil deze veelheid ook niet herleiden tot enkele basisdimensies. Wel tracht hij na te gaan welke middelen gebruikt worden om de zelfstandige gerichtheid aan te geven van de personages in de periode vóór en tijdens Shakespeare (met ter vergelijking enkele tijdgenoten). Met een minimum aan theorie legt S. zich toe op een minutieuze analyse van een aantal belangrijke stukken (Jack Juggler, The Comedy of Errors, John a Kent and John a Cumber, Twelfth Night, The Tempest), te situeren tussen de laatmiddeleeuwse klucht, de vroege zelfstandige komedie en de gesofistikeerde komedie welke helemaal en alleen het werk van Shakespeare is. Hij weet aan te tonen dat er een ontwikkeling is van het aperspektivische (de relatie tussen personages en publiek is onmiddellijk) over het gesloten-perspektivische (de gerichtheid van de personages moet (en kan) door het publiek bij elkaar gepuzzeld worden) naar het open-perspektivische drama (de geïntendeerde receptie-dimensie blijft ambivalent). Zowel op theoretisch als op demonstratief vlak is dit een belangrijke bijdrage tot de structurele studie van het drama.
C. Tindemans
| |
Miscellanea
Beck, Barbara u. Horst Kurnitzky, Zapata Klaus Wagenbach, Berlin 1976, 153 pp. |
Keller, Werner, Wat gisteren nog als wonder gold. Mysterieuze krachten in de mens La Rivière & Voorhoeve, Zwolle 1976, 412 blz., f 36,50 |
Mussche, Achilles, Aan de voet van het belfort
Mercatorfonds, Antwerpen 1975, 225 pp., BF 1.450 |
Sperber, Dan, Über Symbolik
(Theorie) Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1975, 209 pp., DM 22,- |
| |
| |
| |
Maartje van Tijn, Een boom in de vlakte
Nelissen, Bloemendaal, 1975
Kort na het spoedig bekend geworden Ik leef nog, dat goede recensies kreeg als pendant van Anne Frank, verschijnt nu dit boekje. Het is ook autobiografisch; vooral de eerste 5 verhalen.
Dan het surrealistische ‘Het hart is een kikker’. ‘Ik ben een schrijfmachine’ is gaaf met een eenheid van stijl, evenals ‘Een tochtje apart’ (neorealisme), en ‘De weg naar Westerbork’.
Verder is er dan de blijvende fascinatie van de schrijfster door dood en verrotting en martelingen en een beetje door seks. Dit verveelt, overtuigt niet meer, met name door de veelal onevenwichtige stijl en het egocentrisme. Er zijn en worden ook niet-Joden overal ter wereld gemaltraiteerd tegenwoordig. Het geheel is doorspekt met wat onbeholpen gedichtjes.
Een talent, dat dreigt verloren te gaan.
J.H. van Meurs
| |
Josy Doyon, Herders zonder erbarmen
Ten Have, Baarn, 1975, 204 pp, f 12,50
In een goed leesbaar boek beschrijft de Zwitserse Josy Doyon haar geschiedenis met de Jehova's Getuigen als het verslag van een dwaaltocht. Het is een felle aanklacht tegen de gang van zaken binnen het Genootschap, waarin volgens haar eigen woorden geen plaats is voor kritisch denken, voor daadwerkelijke naastenliefde, maar alleen voor koele betogen, dagelijkse angst voor de naderende catastrofe, angst om te falen binnen de soepel geoliede preek-organisatie. Zij laat zien hoeveel moed ervoor nodig is zich uit een dergelijke organisatie terug te trekken. Ongetwijfeld zal dit boek door de leiding van het Genootschap op de Index worden geplaatst.
Panc Beentjes
| |
Gershom Scholem, Walter Benjamin - Die Geschichte einer Freundschaft
(Bibliothek S 467)
Suhrkamp Verlag, Frankfurt a/M, 1975, 292 pp, DM 9,62,
S. van deze quasi-biografie heeft Benjamin vooral tijdens en na W.O. 1 gekend, de jonge, niet marxistische Benjamin dus. Daardoor komt een facet van Benjamin tot uiting dat de lezer misschien tot op heden niet genoeg bekend was: de man geïnteresseerd in de Joodse geschiedenis, de Joodse mystiek, de Kabbala. Scholem benadrukt dit zeer sterk; terecht waarschijnlijk, gezien vanuit zijn eigen ervaring met Benjamin op dit vlak, en vanuit zijn eigen specialisatie. Toch komt het mij voor dat hij daardoor Benjamins gespletenheid al te weinig nuanceert en belicht en vooral te weinig respecteert. Bovendien schijnt hij, als intieme vriend, postuum aan proselitisme te willen doen, wat toch geen echte zuivere vriendendienst kan zijn...
Eric De Kuyper
| |
Jan Neruda, Kleinseitner Geschichten
Verlag Neues Leben, Berlin, 1975, 312 pp, DM 8,20
De vertaling van een werk van een Tsjechisch schrijver uit het midden van de vorige eeuw. Hij schildert vooral het burgerlijke leven van het Praag uit die tijd. Een exact waarnemer van menselijk handelen. In zoverre het ideaal type van een realist. Zijn eigen belangstelling ging er echter in hoofdzaak naar uit het Tsjechisch een plaats te geven als literaire taal. De inhoud had dus een ander doel dan alleen te vertellen wat er werd waargenomen, maar beoogde in werkelijkheid te laten zien dat het waargenomene in het Tsjechisch kon worden weergegeven. In hoeverre dat gelukt is, kan natuurlijk in een vertaling niet beoordeeld worden.
C.J. Boschheurne
|
|