| |
| |
| |
Boekbespreking
Sociale wetenschappen
Energie educatief I en II
Katernen 2000, Amersfoort 1975, 42 en 18 blz, per 4 st. f 6,- |
Houtman, A.M.A., Machtsaspecten binnen de hulpverlening - (Werken en wegen)
Dekker & v.d. Vegt / v. Gorcum, Assen, Nijmegen 1976, 68 blz, f 9,90 |
Lamour, Catherine en Michel R. Lamberti, Opiumzwendel (Torenboeken)
In den Toren, Baam 1975, 255 blz, f 24,50 |
| |
K.R.O., Visies op kommunikatie
Ambo, Bilthoven, 1975, 144 pp.
Denken uit de KRO bij zijn vijftigjarig bestaan is de ondertitel van een boek dat voortgekomen is uit het verzoek van de toenmalige voorzitter van de KRO, mr. H.W. van Doorn, aan de Programma Adviesraad om aandacht te schenken aan een verdere bezinning van de KRO als omroep met een katholiek signatuur. Via verschillende organen en instanties in de katholieke Nederlandse wereld zijn allerlei gedachten - neergelegd in discussiestukken - doorgesproken en tot een uiteindelijk document samengegroeid, waarin zes benaderingen staan uitgewerkt: Massakommunikatie en christelijke levensvisie (drs. H. Hoekstra), KRO en godsdienstigheid (L. ter Steeg), KRO en maatschappij (drs. R. Lubbers), KRO en politiek (dr. J. van Putten), KRO en kultuur (P. Beugels) en De KRO als massakommunikator (drs. H. Hoekstra). Het vijfde essay over KRO en kultuur springt er naar mijn mening uit als het beste, het meest concrete ook. De denkbeelden die daarin worden neergelegd over TV en openbare bibliotheken en hun onderlinge beïnvloeding, is verhelderend en actueel. Zo is het ook met Beugels' analyse van films, tv-spelen e.d. Wat hij in zijn opstel zegt en denkt over het begrip ‘onderhuidse informatie’, die een kwantitatief groter bereik heeft dan de pure informatie (bijv. een actualiteitenrubriek), is het overdenken waard. De rest van de stukken is veel beschouwender en vertoont nog te veel het patroon van antwoorden op discussievragen.
Panc Beentjes
| |
G.Ch. Schachnasarov e.a., Was man über die Geschellschaft wissen muss
Teil I Einmalens des Marxismus Leninismus
Teil II Was ist Kommunismus?
Verlag Neues Leben, Berlin, 1974, 147 en 272 pp,
Een Duitse vertaling van wat in de Sovjet-Unie ongeveer de rol moet spelen van een leerboek maatschappijleer bij ons. Er staat van alles in, zowel over de marxistische leer als ook over staatsinrichting en de rol van de partij in het leven van de burgers. Wat vooral opvalt is dat de leer de wetenschap centraal stelt en die wetenschap dan ook in geen enkel opzicht wantrouwt. Belangwekkend is een eerste inleiding in het economisch systeem van de Oostbloklanden.
C.J. Boschheurne
| |
Jacinto Rodrigues, Urbanisme et Révolution
(Citoyens no. 3)
Editions Universitaires, Paris, 1973, 148 pp, FF 18,50
Deze bondige en bruikbare studie schenkt
| |
| |
voornamelijk aandacht aan de ontwikkeling van de artistieke en politieke theorieën tijdens de eerste jaren na de Russische revolutie. Zij wil meer bepaald een (her-)waardering zijn van de ‘desurbanisten’, die een radicale oplossing wensten voor de oppositie stad/land, industrie/landbouw. Men zou dan ook kunnen zeggen dat de bekommernissen van mensen zoals Barth, Guinzbourg en Vladimirov erg gericht zijn van deze ideeën gebruik te maken voor het oplossen van de problematiek rond de tussen economie en ideologie geklemde urbanisatie. De schrijver buigt deze waardering om in een actuele pro-chinese richting, wat echter weinig hoeft af te doen aan een interpretatie die aanleiding kan zijn tot nieuw onderzoek, zoals Françoise Choay ook in haar woord vooraf suggereert.
Eric De Kuyper
| |
Gedragswetenschappen
Prof. Dr. E. Verbeek, Psychiatrie in holle en bolle spiegels. Een kritische verkenning op het gebied der anti-psychiatrie
Callenbach, Nijkerk, 1975
Reeds de literatuurlijst toont het verschil met Trimbos' Anti-psychiatrie (Van Loghum Slaterus 1975). Hier geen sociologische school, geen Scheff, Cohen, Basaglia of Mannoni. Ook de toon is geïrriteerd, geschreven als het boek is vanuit het establishment (volgens de schrijver zelf, blz. 18).
Hij behandelt vooral Laing, verder Cooper, Esterson, Szasz en Trimbos. Voor de laatste (diens oudere publikaties) heeft hij tenminste enige waardering. Natuurlijk slaan de zg. antipsychiaters wel door, maar ze zien tenminste dat psychiatrie naar vorm, inhoud en toepassing met politiek te maken heeft, of tenminste met sociale structuur; dus gebruiken ze een sociaal model.
Deze rancuneus polemiserende anti-antipsychiatrische teksten zijn voor de niet-vakman niet te lezen en voor de vakman vervelend. Het is evenzeer tegen zijn studenten geschreven als het genoemde boekje van Trimbos vóór dezen, ‘Laten ze het maar voelen’!
J.H. van Meurs
| |
M. Wertenbroek, Grenzen en grensoverschrijdingen van de psychiatrie
De Toorts, Haarlem, 1975
De schrijver, wiskundige van huis uit, komt in hoofdstuk 6 nog tot een formule voor de samenhang tussen oorzaak en verschijningsvorm. Verder is hij een gelovig psychiater, die het Cartesiaanse dualisme lichaam-ziel op Spinozistische wijze oplost met het correspondentieprincipe. De discussie die Heymans een 50 jaar geleden tot het psychisch monisme bracht, gaat blijkbaar nog steeds door. Deze ‘correspondentie’-hypothese nu leidt hier tot de postulering van een ‘psychencephalon’, volgens het schema zowat congruent aan het limbische stelsel van de hersenen. We mogen m.i. deze overigens goede, populaire, theoretische schets van moderne psychiatrie en psychotherapeutische mogelijkheden los zien van zijn bovengeschetste filosofische achtergrond.
De koppelverkoop moet wellicht functionalistisch de leek of zelfs de schrijver behoeden tegen geloofstwijfel.
Sociologische opvattingen (Becker, Goffmann, Scheff), noch z.g. antipsychiatrische opvattingen (Cooper, Laing, e.a.) komen aan bod en er is onvoldoende ruimte gelaten voor kritische zelfwerkzaamheid van de lezer.
Aardig, maar niet meer van deze tijd, buiten het klooster dan.
J.H. van Meurs
| |
N. Hoffman/M. Frese Verhaltenstherapie in der Sozialarbeit
Müller, Salzburg, 1975
Een theoretische inleiding met ‘Umseitig’ praktische oefeningen, bedoeld voor psychologen, sociale werkers, leraren en opvoeders, zoals de hele reeks ‘Arbeitsbücher zu Psychologischen Schulung’, waarvan dit het 10e deel is.
Zoals bekend, berust de gedragstherapie op een leertheorie (Pavlov, Skinner, Hull, Thorndike, etc.). Het kernbegrip voor het instrumentale of operationele leren is positieve of negatieve Verstärkung (‘bekrachtiging’ zeggen ze bij ons vaak). Het contraire begrip daarvan is dan hier ‘bestraffing’, dus uit de pedagogische sfeer. Niet helemaal logisch, maar dat ligt aan de leertheoretici, meer dan aan de schrij- | |
| |
vers. Het theoretische deel is helder, eenvoudig en voorzien van sprekende voorbeelden. Het gaat concretiseren naar contactmoeilijkheden, depressies, huwelijksproblemen, alcoholisme, fobieën en opvoedingsstoornissen.
De gedragstherapie veronderstelt een mechanistische en detaillistische stijl, die de medici niet zozeer ligt, mede doordat ze andere modellen gewend zijn te hanteren.
M.i. is de gedragstherapie in de handen van gespecialiseerde psychologen op indicatie (van een behandelingsteam) het best op zijn plaats. Voor de anderen voor wie het boek bedoeld is, meer nuttig om kennis van te nemen dan om exact toe te passen. Een goed boekje, vooral voor wie niet denkt dat het de laatste psychotherapeutische wijsheid bevat.
J.H. van Meurs
| |
Geschiedenis
Berghahn, Volker R. (Hrsg), Militarismus - (Neue Wissenschaftliche Bibliothek, Geschichte)
Kiepenheuer & Witsch, Köln 1975, 396 pp, DM 32,- |
Weltgeschichte der Gegenwart; Ereignisse und Entwicklungen seit 1945
Verlag Ploetz, Würzburg 1975, 481 pp, DM 49,50 |
| |
Bert Engelmann, Wir Untertanen. Ein Deutsches Anti-Geschichtbuch,
C. Bertelsmann Verlag, München, 1974, pp. 495.
Bert Engelmann, Einig gegen Recht und Freiheit. Deutsches Anti-Geschichtsbuch 2. Teil,
C. Bertelsmann Verlag, München, 1975, pp. 419, DM. 29,80.
De meer links gerichte sociaal-democraten in West-Europa, zoals de Partij van de Arbeid, gaan zaken doen met de Oostduitse communisten. De Partij van de Arbeid en de Socialistische Eenheidspartij Duitsland gaan werkgroepen vormen ter bestudering van bepaalde problemen, zoals veiligheid en ontwapening, de economische en sociale politiek, de cultuur- en onderwijspolitiek. Zover zijn de Nederlandse socialisten nog niet gegaan in hun contacten met hun Westduitse kameraden van de SPD. Maar misschien is dat ook niet zo verwonderlijk, als men de publikaties van Bert Engelmann bestudeert en ziet welke ‘heilloze weg’ de Duitse sociaal-democraten reeds in 1919 waren ingeslagen. Het was een pure machtspolitiek om de macht te behouden. Engelmanns conclusie is dat de Westduitsers contra-revolutionair zijn zonder dat ze een revolutie hebben gekend.
L.L.S. Bartalits
| |
Karl Nehring, Matthias Corvinus, Kaiser Friedrich III und das Reich
R. Oldenbourg Verlag, München 1975, 240 pp, DM 45,-
Op grond van nieuwe research in verschillende archieven schetst de auteur het streven van de Hongaarse koning Matthias Corvinus om de Habsburgse ‘Erbland-politik’ in het Donaugebied gedurende de tweede helft van de vijftiende eeuw te dwarsbomen. Een van de grootste verdiensten van de auteur is dat het tot op heden verrichte historisch onderzoek met betrekking tot dit onderwerp in Hongarije in zijn boek kritisch wordt geanalyseerd.
L. Bartalits
| |
Erich Eyck, Bismarck und das Deutsche Reich
Wilhelm Heyne Verlag, München 1975, pp. 320, DM. 8,80
Deze levensbeschrijving van de grote Duitse en fascinerende Europese staatsman is een boeiend geschreven boek. De auteur heeft sinds jaren de eerste grote biografie van Bismarck geschreven. Dit boek behandelt naast de persoonlijkheid ook de binnen- en buitenlandse politiek van de ‘Eiserner Kanzler’. Bovendien worden de Europese politieke ontwikkelingen gedurende de periode Bismarck uitgebreid behandeld wat het boek ook voor niet-Duitse lezers erg aantrekkelijk maakt.
L.L.S. Bartalits
| |
A.J.P. Taylor, The Second World War. An illustrated history
Hamish Hamilton, London 1975, 235 pp., ill., krtn., £5.95
Met de betrekkelijke afstandelijkheid waarmee men de Spaanse Successieoorlog
| |
| |
(1701-1714) zou beschrijven geeft Taylor ons in een beknopt en helder boek de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Veel ruimte voor redeneringen geeft de omvang van het boek niet; we worden geconfronteerd met een serie (soms controversiële) constateringen. Maar dat draagt misschien nog meer ertoe bij gevestigde opvattingen omtrent aard, verloop en gevolgen van de oorlog opnieuw te bekijken. Dat gaat dan van de vraag of Hitler nu wel of niet een oorlog op grote schaal gepland heeft, tot de kwestie of Stalin overal ter wereld het communisme aan de macht heeft willen brengen. Bekend was al de stelling van Taylor dat Hitler steeds van keer tot keer heeft bekeken waar voor zo laag mogelijke kosten winst te behalen viel en hij zeker niet met andere mogendheden heeft gecomplotteerd. Stalin heeft volgens Taylor meer als Rus dan als communist gehandeld: communistische partijen in Frankrijk en Italië zag hij liever niet (want onafhankelijk) aan de macht komen; bij wapenstilstanden met Oosteuropese landen heeft hij de Westerse geallieerden erbuiten gehouden, zoals de Russen zich niet met Italië hebben mogen bemoeien; de vestiging van communistische regeringen in aan Rusland grenzende staten is het gevolg van de Koude Oorlog, niet de oorzaak ervan.
En dan hebben we vele uitspraken daartussen. Over het karakter van de oorlog: de volle omvang van de nazi-gruwelen werd pas bekend na afloop, ‘Even so, enough was known to rule out any ending except unconditional surrender and to make the Second World War that very rare thing - a just war.’ (p. 21) Over de successen van Rommel in Noord-Afrika: ‘Churchill himself lost heart for the only time in the war. Once more he was criticized in the House of Commons. Once more the cry was raised for an independent Minister of Defence with the additional proposal that the Duke of Gloucester should be made Commander-in-Chief - not a happy idea.’ (p. 144) Over de mislukte landing te Dieppe: ‘Some valuable lessons were said to have been learned, though it is hard to say what they were.’ (p. 153) Over de verhouding tussen de Amerikanen en De Gaulle: ‘The American objection to de Gaulle was not ideological. His offence, like that of the Russians later, was simply to be independent. Churchill, being dependent on American supplies, had to take a more subservient line; de Gaulle, having no supplies at all, could go his own way.’ (p. 193).
Deze citaten mogen illustreren dat dit boek kan boeien. Taylor sluit aldus: universele vrede heeft de oorlog niet gebracht; maar het doel was een ander, namelijk volkeren bevrijden van de overheersing door Duitsers en Japanners. ‘Those who experienced it know that is was a war justified in its aims and succesful in accomplishing them. Despite all the killing and destruction that accompanied it, the Second World War was a good war.’ (p. 234). Hierover kan men van mening verschillen, maar ondanks alle bezwaren die men er tegenin kan brengen, vind ik het een goed boek.
Marcel Chappin
| |
Wijsbegeerte
Luypen, prof. dr. W., Rechtvaardigheid
Tjeenk Willink, Zwolle 1975, 340 blz, f 25,50 |
| |
Roland Barthes, Mythologieën
Arbeiderspers, Amsterdam, 1975, 314 blz., f 29,50
Roland Barthes (1915) is een representant van een stroming in de literaire kritiek die probeert de literatuurwetenschap net zo te benaderen als de structurele taalkunde die door F. de Saussure is ontwikkeld.
Het boek ‘Mythologieën’ dateert uit 1954-1956, toen Barthes elke maand in een tijdschrift een bijdrage leverde; ‘ik probeerde toen regelmatig na te denken over enkele mythen van het Franse dagelijkse leven. Het materiaal voor deze overdenking was zeer gevarieerd (een kranteartikel, een foto in een weekblad, een film, een toneelvoorstelling, een tentoonstelling), het onderwerp willekeurig: het was natuurlijk mijn eigen actualiteit. Uitgangspunt was meestal een gevoel van ergernis, veroorzaakt door de vanzelfsprekendheid die de pers, de kunst, het gezonde verstand toekennen aan de werkelijkheid’ (p. 11). Een dergelijke ideologie wordt zijns inziens gedragen door de mythe van de taal, de taal als sociaal verschijnsel.
Na de 53 opstellen, waarvan sommige
| |
| |
typisch Frans zijn, bestaat het tweede deel van het boek (pp. 247-314) uit een vrij gecompliceerde studie, genaamd ‘De mythe, vandaag’. Daarin zegt Barthes dat de mythe een communicatiesysteem, een boodschap is en dat daaruit blijkt dat de mythe geen voorwerp, begrip of idee kan zijn, maar een wijze van betekenis, een vorm. Daarom kan alles (foto, bioscoop, sport, toneel, reclame) leiden tot mythologische spraak. Daarom ook valt de mythe onder de semiologie - een term van de Saussure - de wetenschap der tekens en hun relaties.
Duidelijk marxistisch getint lijkt mij het slot van dit essay, waarin hij poogt aan te tonen dat de mythe ‘rechts’ thuishoort, bij de bourgeoisie, want het grote doel van de mythen is de wereld tot stilstand te brengen (blz. 304). Opvallend feit in heel het boek is, dat Barthes nergens spreekt van de ons zo bekende klassieke mythologieën, nergens ook van mythe in religieuze zin.
Wie zich wil inspannen - vooral in het tweede deel van het werk - krijgt veel stof tot nadenken aangereikt. Hulde tenslotte aan de vertaler die dit waagstuk heeft aangedurfd.
Panc Beentjes
| |
Corn. Verhoeven, De resten van het vaderschap: beschouwingen over de levensloop
Amboboeken, Bilthoven 1975, 199 blz., f 17,50
Een bundel beschouwingen van de schrijver waarvan de meeste eerder, sommige in Streven, verschenen zijn. Als filosoof vraagt men zich af. wat is dit nu voor boek. Zelf zegt de schrijver uitdrukkelijk dat hij geen filosofische pretenties meer heeft, maar de vraag is wat hij doet. Met behulp van zeer essentiële gebeurtenissen in en rond het menselijk leven probeert hij dat leven te beschrijven. Dat gebeurt dan op een meer dichterlijke methode. Een vorm van filosoferen waaraan ook Nietzsche zich al heeft schuldig gemaakt. Maar anders dan bij deze schijnt deze schrijver bij voorbaat alle algemeengeldigheid uit te sluiten. De verantwoording zit in vrijwel de eerste zin van het boekje: ‘Leven is uiteindelijk zwichten, en allang voordat het zwicht voor ouderdom en dood, verliest het zijn nuchterheid in de ontmoeting met wat ik bij gebrek aan een beter woord als de lyrische meerwaarde van het bestaan zou willen aanduiden.’ Een zin waarvan men niet eens kan zeggen of ze optimistisch of pessimistisch bedoeld is.
C.J. Boschheurne
| |
Ad. Peperzak, Weefsels
Amboboeken, Bilthoven 1974, 234 blz., f 22,50
Dit boek is blijkens de flaptekst bedoeld als inleiding in de wijsbegeerte. Daarvoor veronderstelt het echter veel te veel terminologie bekend. Voor de vakman is het echter wel belangwekkend, maar niet voldoende gefundeerd. Telkens weer zal hij vragen: hoe komt hij daaraan. Misschien is het inderdaad juist om die twee redenen bruikbaar voor werkgroepen; vertalen van vaktermen en zoeken naar funderingen. Ook daarvoor is het boek bestemd. Men zal dan echter wel een zeer gedisciplineerde groep moeten hebben.
C.J. Boschheurne
| |
Karl Aschenbrenner, The concepts of criticism
Reidel Publishing Company, Dordrecht/Boston 1974, 549 blz., f 150,-
Dit boek probeert vast te stellen welke begrippen er in de kunstkritiek met name wat betreft muziek, beeldende kunst, letterkunde, film en theater worden gehanteerd. Hij kijkt dan ten eerste naar de punten waarop men beoordeelt en welke termen men daarbij dan telkens gebruikt. Telkens zoekt hij verder naar goedkeurende en afkeurende terminologie. In feite hebben we dus te maken met een empirisch onderzoek, aan de hand van 65 boeken, naar de wijze waarop de kunstkritiek zich uitdrukt. Bijna de helft van het boek bestaat uit een ‘sourcebook’, waarin de gesignaleerde en aangehaalde termen worden vertoond in het kader van de zinnen waarin ze gebruikt zijn.
De vraag is nu wat men met dit soort onderzoek gaat doen. In deze serie (Foundations of Language supplementary series) zijn ook op andere gebieden al dergelijke, bijna op lijsten lijkende boeken, verschenen die termen en hun gebruik op een of ander min of meer filosofisch gebied te
| |
| |
zien geven. Als kritiek op het systeem van de wetenschap die op deze manier beschreven wordt, zijn ze moeilijk bruikbaar. Het lijkt bijna eerder of men tot een codificatie van die terminologie wil komen. Wel kan men ze misschien gebruiken om de onderlinge verbanden van de termen vast te stellen, waarbij men er van uit moet gaan dat de kunstkritiek een coherent systeem is. De opvatting van een Karl Kraus en anderen die stellen dat dit niet het geval is, zal in een werk als dit geen steun vinden.
C.J. Boschheurne
| |
Theologie
Bleistein, Roman, Die jungen Christen und die alte Kirche
Verlag Herder, Freiburg/Breisgau 1975, 160 pp., DM 5,90 |
| |
Peter Stuhlmacher, Der Brief an Philemon
(Evangelisch-Katholischer Kommentar zum Neuen Testament) Benziger Verlag, Zürich, Einsiedeln, Köln Neukirchener Verlag, Neukirchen-Vluym, 1975, 75 pp.
Een nieuwe commentaarserie in het Duitse taalgebied, die begint met het briefkaartje van Paulus aan Philemon (25 verzen). In het voorwoord schrijft de auteur ‘ich versuche, eine auslegungsund wirkungsgeschichtlich reflektierte theologische Exegese vorzulegen’ en hoop tevens dat de nu volgende delen ook vanuit dit gezichtspunt zullen opereren. Het lijkt mij inderdaad juist én noodzakelijk dat beschreven wordt hoe mensen als Johannes Chrysostomos, Theodorus van Mopsuestia, Luther, Calvijn, Hugo de Groot, Cornelius a Lapide, deels in hun prediking, deels in commentaren de Philemon-brief als belangrijk hebben bestempeld (pp. 58-66). Het commentaar zelf (pp. 11-58), waarin gelukkig van elke pericoop een vertaling is afgedrukt, leest goed, m.n. door de vrij grote letters en de goede lay-out van het notenapparaat. Wel is voor dit goede commentaar nodig dat men Grieks kent.
Panc Beentjes
| |
D.S. van der Merwe, Elke Sondag nagmaal?
Pro Rege, Potchefstroom, 1975, II + 62 pp
De auteur, verbonden aan de Teologiese Skole van Potchefstroom voor liturgie en de zgn. ambtelijke vakken heeft voor de Gereformeerde Teologiese Vereniging van Witwatersrand in augustus 1974 een lezing gehouden over de viering van het avondmaal. In de Gereformeerde Kerk van Suid-Afrika is namelijk sedert 1968 in vele classes studie gemaakt van Schrijver onderzocht bijbels, theologische motieven voor een wekelijkse viering o.a. via het vierde gebod (Ex. 20:9; Deut. 5:13) en soms tenslotte enkele vereisten op voor een dergelijke wekelijkse viering. De brochure brengt naar mijn mening geen nieuws.
Panc Beentjes
| |
Godsdienst
Bartels, drs. W.J.B. e.a. (red.), Het Beloofde Land; Rol van de religie in het Midden-Oostenkonflikt
Ambo, Bilthoven 1976, 98 blz, f 9,75 |
Breemen, Peter G. van, Called by Name
Demension Books, Denville, New Yersey 1976, 277 pp, $6.95 |
Maas, Frans, Van God houden als van niemand; Preken van Eckhart
J.H. Gottmer, Haarlem 1975, 126 blz, f 10,90, Bfr 180 |
Miskotte, K.H., De weg der verwachting
Ten Have (Combo), Baarn 1975, 92 blz, f 9,75 |
Popta, W.E. van, De Bijbel en de zee
Buyten en Schipperheyn, Amsterdam 1975, 194 blz |
Projektgruppe Glaubensinformation, Wer glaubt, denkt weiter (Briefkurs für fragende Menschen)
Herderbücherei, Freiburg 1975, 176 pp, DM 4.90 |
| |
Literatuur
Austriaca, Beiträge zur österreichischen Literatur. Festschrift für Heinz Politzer zum 65. Geburtstag
Max Niemeyer Verlag, Tübingen 1975, 495 pp, DM 80,- |
| |
| |
Centrum voor Gezellestudie, UFSIA - Gezelliana, jg. 6, nrs 1-2
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1975, 80 pp, BF 55 |
Fowlie, Wallace, A Reading of Proust
The University of Chicago Press, London 1975, 324 pp, £2.40/$3.95 |
Stierle, Karlheinz, Text als Handlung (UTB 423)
W. Fink Verlag, München 1975, 228 pp, DM 15,80 |
| |
Jan Emiel Daele, De achtervolgers
Manteau, Brussel-Den Haag, 1974, 160 blz., 195 BF.
Het recept dat de auteur gebruikt heeft voor het schrijven van ‘De achtervolgers’ is het volgende: neem een mooi meisje dat Solange heet en uit een bourgeois milieu komt, laat een fantastisch lieve jongen, Kris, bezitter van een geslachtsorgaan en een pak nare frustrerende jeugdherinneringen op haar verliefd worden, laat Solange en Kris dan probleemloos vrijen, negen hoofdstukken lang op alle ogenblikken, op alle plaatsen en in alle standen, maak er dan abrupt een einde aan. De auteur heeft zijn stoeiende hoofdfiguren ingekaderd tussen doorlopende berichten uit het wereldnieuws van Kerstmis '72 tot Kerstmis '73. Om zodoende het contrast te verscherpen tussen de angstaanjagende wereld en het veilige liefdesnest? Of om de schaamte van zijn Adam en Eva met een maatschappijkritisch vijgeblad te bedekken?
J. Gerits
| |
J.C. Mardrus, Alle verhalen van 1001 nacht
Uitgeverij Manteau, Den Haag/Brussel 1974, f 10,90 per deel
Met als uitgangspunt de tekst van Mardrus werd jaren geleden de vertaling uitgebracht van de verhalen van 1001 nacht o.l.v. A. Helman en met medewerking o.a. van R. Blijstra, A. Coolen en W. de Geus.
Het is een goede gedachte van Manteau geweest om in deze tijd, vol met zijn hang naar romantiek, de uitgave te herdrukken.
Qua inhoud en compositie zijn het nog steeds juweeltjes van verhalen. Dit kan echter niet helemaal gezegd worden van de vertaling. Naturlijk staan de namen van de bewerkers borg voor een goede en gedegen kwaliteit, maar als je er bijvoorbeeld de bewerking van een Paul Rodenko naast legt, dan mis je toch wel die spitse en humoristisch-ironische benadering, die zijn vertaling kenmerkt.
Al met al echter toch wel aangename literatuur, verpakt in een aardig omslag.
C. Free
| |
Erich Fried, Fast alles Mögliche. Wahre Geschichten und gültige Lügen
Verlag Klaus Wagenbach Berlin 1975, 144 pp, s. 141 DM 12.80
25 korte verhalen en essays, waarbij we bij een aantal moeten twijfelen tot welke categorie zij behoren. De korte verhalen zijn in ieder geval als gelijkenissen te klassificeren, uitgaande van een sterke, zij het nogal theoretische, sociale bewogenheid.
C.J. Boschheurne
| |
Leander Petzoldt, Bänkelsang. Vom historischen Bänkelsang zum literarischen Chanson
Metzler, Stuttgart 1974 (M 130), 141 pp., DM. 9,80
In een combinatie van de tekst- en ontwikkelingsgeschiedenis van het marktzangerslied (een eigensoortige theatraliteit met beeld, tekst en melodie) en zijn poëtologische kenmerken, somt dit rijke boekje de sociale, culturele en ideologische constanten op die samen de bijzondere tonaliteit van dit eigenaardige verschijnsel uitmaken. Veel aandacht wordt besteed aan de produktiewijze, de inhoudsstructuren en de esthetische effecten. De recente ontwikkeling (over volksballade naar couplet en chanson) wordt toch wel te beknopt in dit stramien geduwd; ze verdient ongetwijfeld een zelfstandige behandeling, ook al omdat ze in zichzelf allerlei uiteenlopende functies vertegenwoordigt. Zoals gebruikelijk is de bibliografie uit principe erg ruim.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Theater
Mytze, Andreas W., Theater in der DDR; Kritiken 1972-1975
Verlag europäische Ideen, Berlin 1976, 100 pp |
| |
Donald Bruce, Topics of Restoration Comedy
V. Gollancz, London, 1974,189 pp., £3,75
In een niet altijd efficiënte (want te beknopt gehouden) mengeling van historische evaluatie en kritische heroriëntering onderneemt S. de heerlijke poging om in bloemrijke taal de kenmerkende topoi in de Restauration-komedie te interpreteren als sociaal-maatschappelijk gedetermineerd. Daarvoor legt hij zorgvuldig een aantal plot-constanten naast elkaar (nadat hij in de biografie van de diverse auteurs al elementen had gevonden die de trends op het theater als afspiegelend onthullen) en weet hij de ontstellende zedeloosheid van al die kerels en meiden te duiden als zelfontmaskerende satire die, in het verlengde van zichzelf, suggesties bevat voor morele en sociale hervormingen. S. maakt van zijn eigen opinie geen geheim en herhaaldelijk trapt hij historische figuren na, zorgvuldig het kwetsende adjectief kiezend. In elk geval kijkt hij fris en nieuw tegen de figuren en de teksten aan en de gevestigde literaire conventie wordt dan ook meermaals gecorrigeerd. Zo wordt de reputatie van J. Collier zwaar geknakt, weet hij met de betekenis van G. Farquhar weinig aan te vangen, ontlokt hij A. Behn feministische stellingen, al dan niet met tongue in cheek. Belangrijk vooral is zijn natekening van de epicuristische discussie die in voorwoord en in dramatische situatie en opinie frequent ook op het theater werd uitgevochten en waarvan S. het morele individualisme, het pret-principe en de irreligiositeit accentueert, in enge samenwerking met de vertaalde teksten van Lucretius of Petronius. Weet hij enerzijds het sociale masker-fenomeen van de helden en heldinnen (vooral deze laatste zijn karakteristieke nieuwigheden) te releveren, dan lijkt hij mij anderzijds daarin te weinig het rollenspel-gehalte van het theater te respecteren. Ongetwijfeld ligt de diepere waarheid verdeeld tussen beide
C. Tindemans
| |
Film
Gersch, Wolfgang, Film bei Brecht
Henschelverlag, Berlin 1975, 456 pp, DM 20,- |
| |
Wolfgang Beilenhoff, Poetik des Films (Kritische Information 10)
Wilhelm Fink Verlag, München, 1974 162 pp
Doordat de Russische formelisten momenteel erg belangrijk zijn voor de filmtheorie, komt deze publikatie inderdaad op haar tijd. Over Eichenbaum verschenen b.v. onlangs erg geïnspireerde stukken; niet toevallig gebruik ik hier het woord ‘geïnspireerd’, want als men de stukken van de Russen leest, valt het op hoe ze niet enkel weinig uitgewerkt, maar vooral weinig ‘origineel’ zijn. Wat onze hedendaagse filmtheoretici er uithalen is dan ook verbazingwekkend. Dit hoeft niet noodzakelijk negatief te klinken: het gaat hier niet zozeer om Hineininterpretierung dan wel om een rijke toepassing en verdere ontwikkeling van wat na de Russische Revolutie slechts ‘latent’ aanwezig was in geschriften die in het historische kader wel opvielen door hun andere aanpak. Het nawoord van Beilenhoff daarentegen kan men moeilijk rekenen bij de geinspireerde beschouwingen waar ik het hier over had.
Eric De Kuyper
| |
Francisco Aranda, Luis Bunuel: A critical Biography
(Cinema Two) Seeker & Warburg, London, 1975, 327 pp, geïll., £3,90
De al duistere biografische achtergrond van Luis Bunuel werd ook altijd nogal verduisterd; we mogen Aranda dus dankbaar zijn dat hij geprobeerd heeft de man en het oeuvre een beetje duidelijker te situeren ten opzichte van elkaar. Dit is dan ook de enige verdienste van het boek, waarvan de ‘kritische’ beschouwingen erg verwaterd aandoen. Boeiend is wel dat S. in addendum enkele kritische, journalistieke teksten van de cineast heeft gepubliceerd, die ook nu nog het lezen waard zijn (deze over het tautologische van A. Menjou lijkt wel pre-Bartiaans te zijn).
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Joseph Mc Bride & Michael Wilmington, John Ford
(Cinema Two) Secker and Warburg, London, 1974, 234 pp, £2,90 geïll.
Dat de definitieve studie over de cineast John Ford slechts geschreven kan worden wanneer de totaliteit van zijn oeuvre herontdekt en bekend is, is een vermoeden waar men niet omheen kan bij het lezen van deze studie. Beide auteurs hebben geen onaardige ideeën over de films die ze bespreken, maar toch blijft de opeenstapeling van de ‘voorlopige’ Fordiaanse studies een hindernis. Misschien zal men definitief moeten bekennen dat Fords oeuvre enkel fragmentarisch te kennen valt, en zal men dus één van de basiscriteria van de auteurs-theorie moeten opgeven? Daar zijn we echter met Ford nog lang niet aan toe (12 van de 61 films uit Fords stomme-filmperiode zijn bekend; alle andere gingen verloren: belangrijkste oorzaak voor de hierboven vermelde theoretische moeilijkheden)!
Eric De Kuyper
| |
Politiek
Rijk, drs. G. de en drs. J. de Vries, Sowjet-Unie
Unieboek, Bussum 1975, 194 pp., f 19,50 |
Timofejew, Wiktor, Kommunismus und Religion. Ueber die sozialen Prinzipien
Verlag Neues Leben, Berlin 1975, 216 pp., M. 4,- |
| |
Wolfgang Leonhard, Am Vorabend einer neuen Revolution? Die Zukunft des Sowjetkommunismus
C. Bertelsmann Verlag, München, 1975, pp. 432, DM. 32.
De zogenaamde Duitse Ostpolitik en in het bijzonder de ontspanningspolitiek tussen Oost en West is een langdurig proces. Door middel van de afsluiting van een aantal non-agressieve verdragen tussen de Bondsrepubliek enerzijds en de Sovjet-Unie, Polen en Tsjechoslowakije anderzijds werd slechts de eerste fase van het proces afgesloten. Daarom is het van groot belang de eigentijdse ontwikkelingen in de Sovjet-Unie en in de communistische wereld te analyseren en de toekomstperspectieven van het communisme te onderzoeken.
L.L.S. Bartalits
| |
Kunst
Dumur, Guy, Nicolas de Staël
Flammarion, Paris 1975, 96 pp |
Pesseroey, Ant. De, Honderd Zelfportretten (+ prospectus)
Arcade, Brussel 1972, 310 pp, BF 3.900 |
Smeets, René, Laat Jezus Jezus zijn
J.H. Gottmer, Haarlem 1975, 94 blz, f 10, -/Bfr 166 |
| |
Albert Blankert, Johannes Vermeer
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1975, 206 pp, geb. f 35,-
Een nieuw boek over de schilder Johannes Vermeer van Delft 1632-1675 en zijn werk. Albert Blankert vergelijkt deze schilderijen van Vermeer met die van de kunstenaars uit zijn omgeving en tijd. Evenals zijn tijdgenoten was hij de schilder van het Hollandse interieur, ofschoon hij ook diverse stadsgezichten gemaakt heeft. De prachtige kleuren waarmee hij werkt geven zijn figuren een voornaam karakter. Zijn werken werden al tijdens zijn leven naar waarde geschat. In kleur zijn afgeheeld alle schilderijen paginagroot. Bovendien 40 zwart-wit reproducties van zijn tijdgenoten. Er is aandacht besteed aan de namaak Vermeers en de zaak Han van Meegeren.
Belangrijk is de uitgebreide katalogus waarin voor het eerst sinds 1907 de herkomst is nagezocht van alle schilderijen van Vermeer.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
Schroevers, Marinus & Dirk de Herder, Van Gogh achterna
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1975, 208 blz., ill., f 35,-
Het is een boek over het leven en werk van Vincent van Gogh maar ook een reisverhaal waarin we hem volgen op zijn weg. Zijn vertrek uit Nuenen weg van zijn vader, de rustige dorpsdominee.
Brabant, de tijd van de mist, de boeren, de
| |
| |
wevers, de aardappels: zijn schilderijen spreken van deze grauwheid.
Zijn omzwervingen in Engeland.
De Borinage, waar hij sombere beelden schiep van de harde werkelijkheid waarin hij daar leefde. De schilderijen van de afgetrapte schoenen laten ons zien hoe hij eindeloos voortliep op zoek naar de gemoedsrust die hij nooit zou vinden.
Onder invloed van de Japanse tijd ontstaan de schilderijen van de bloeiende pruimebomen, de bloesemtakken met hun verfijnde kleuren.
Daar tussendoor zijn zelfportretten met de felle indringende ogen en daarna Arles, de laaiende gele zon die hem helemaal in zijn greep had. Daarvan getuigen ook de vele brieven die hij schreef aan zijn broer Theo, de kunsthandelaar, op wie hij zijn hele leven steunde en op wie hij nooit tevergeefs een beroep deed.
Ook de vrouwen die er in zijn leven waren en die allen hun invloed gehad hebben op de psychische toestand van de schamele figuur, de harde werker, worden beschreven.
De essayist Marinus Schroevers heeft er met zijn reisimpressies een boeiend geheel van gemaakt. De vele tekeningen en de prachtige foto's van Dirk de Herder maken dit boek zeer aantrekkelijk.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
Miscellanea
Deckers, Willy, De opstanding van het lichaam
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam 1975, 205 pp, BF 375 |
Lago, Mary & Karl Beckson, Max and Will. Max Beerboom and William Rothenstein their friendship and letters 1893-1945
Harvard University Press, London 1975, 193 pp, £7,50 |
Rosenfels, Henry, De Kibboets; een portret in 150 foto's
Zomer & Keuning, Wageningen 1974, f 22,90 |
| |
Anton van Oirschot, Spoken en Kastelen in Nederland
Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1974, 108 pp, f 25, -, geb.
Een prachtig uitgegeven boek, niet alleen door de manier waarop Anton van Oirschot over de kastelen in Nederland en hun spookgeschiedenissen schrijft, maar ook door de fijne tekeningen van Wim Verboven, die mede door de achtergrond van grijs papier een geheimzinnige en spookachtige sfeer oproepen.
Bij het doorbladeren van dit boek komt men op de gedachte zelf deze kastelen eens te bezoeken.
Een sprookjesboek voor een breed publiek.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
Grzimeks Tierleben, Enzyklopädie des Tierreiches (Het leven der dieren)
(Prisma 1650) Over apen. 174 pp.
(Prisma 1651) Over knaagdieren, hazen en konijnen. 157 pp.
(Prisma 1652) Over roofvogels en uilen. 173 pp.
(Prisma 1653) Over zangvogels van West-Europa. 160 pp.
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1974, f 5,90, BF 95 per deel
Grzimek geldt nu reeds als de Brehm van onze tijd: een uiterst verzorgde, rijk geillustreerde, maar wel erg dure summa van het dierenrijk. Het Spectrum heeft uit deze overvloed enkele pockets gelicht, die uiteraard een bescheiden prijs (95 BF) hebben. Meteen is ook duidelijk wat men in deze uitgave niet terugvindt: de overvloedige en prachtige illustraties. In deze pockets is het beeldmateriaal beperkt tot enkele pentekeningen (voornamelijk verspreidingskaarten en typische houdingen van dieren) en enkele kleurenfoto's van soms bedenkelijke kwaliteit.
De voornaamste (zo niet enige) waarde van deze uitgave is de voortreffelijke tekst. Op de eerste plaats krijgt men hier een zeer duidelijk overzicht van - en inzicht in - de systematiek van de behandelde diergroepen op grond van de modernste bevindingen over verwantschap en verschillen van de soorten. Op de tweede plaats wordt hier veel aandacht besteed aan het boeiende en belangrijke recente onderzoek naar de relaties van het dier met zijn biotoop, naar het (sociaal) gedrag der dieren, naar de verhouding tussen aangeboren kennis of intelligentie en leerprocessen. Met de
| |
| |
keuze van het beeldmateriaal zijn de uitgevers een enkele keer wat slordig omgesprongen: zowel op de kalft als in het boek Over zangvogels van West-Europa komen kleurafbeeldingen van niet-Europese vogels voor, die uiteraard noch in de tekst noch in het register worden vermeld.
Henk Jans
| |
Hans Christoph Buch, Aus der Neuen Welt. Nachrichten und Geschichten
Verlag Klaus Wagenbach Berlin 1975, 94 pp, DM 7.80
Een soort ironische beschrijving van de U.S.A. onder het regiem van Nixon. En die tijd lijkt al weer lang geleden. De stukjes vormen een soort pseudo-berichtgeving over gebeurtenissen in die tijd. Hier en daar wel geestig, maar het merendeel van de bijdragen is eigenlijk al weer verouderd.
C.J. Boschheurne
| |
R.H. Smythe, Vision in the Animal World
The Macmillan Press Ltd, London and Basingstoke, 1975, 175 pp., £6.95
Deze bondige monografie over het ‘zien van de dieren’ (en van de mens) brengt in één handig boek een overvloed aan inlichtingen en gegevens samen, die men normalerwijze slechts in verspreide orde in een groot aantal werken aantreft. Zoals in de meeste bilogische werken voor het grote publiek bestemd, krijgen ook hier enkele ons vertrouwde zoogdieren de meeste aandacht: het oog van de mens, de hond, de kat en het paard (typisch Engels?) worden elk in een apart hoofdstuk behandeld. Over een aantal andere zoogdieren worden een paar verrassende wetenswaardigheden vermeld, terwijl aan het inderdaad uitzonderlijk gezichtsvermogen van de vogels terecht een afzonderlijk hoofdstuk wordt gewijd. De behandeling van de vissen, reptielen, amfibieën, maar vooral van insekten en spinnen, is wel wat te kort en te schematisch uitgevallen. Het voorlaatste hoofdstuk somt een hele reeks eigenaardigheden op die uit de hele dierenwereld werden samengelezen: daarbij krijgt het opmerkelijk ontwikkeld gezichtsorgaan van de koppotigen (inktvissen) o.i. te weinig aandacht en uitleg, terwijl de opmerking over het slechte gezicht van de gieren die vooral op de reuk zouden afgaan, misleidend is, aangezien dit laatste een uitzondering is die alleen bij enkele gieren uit de nieuwe wereld voorkomt.
Een laatste hoofdstuk bespreekt het boeiende en onopgeloste probleem hoeveel en wat de dieren zien, omdat wij wel hun gezichtsapparaten tot in het detail kunnen ontleden, maar (nog) niet kunnen achterhalen hoe zij de visuele informatie in hun hersenen verwerken.
Henk Jans
|
|