| |
| |
| |
Boekbespreking
Sociale wetenschappen
Baarle, K. Van (e.a.), Wetgeving betreffende de recreatie
(Codes Van In) Van In, Lier 1975, 525 pp., BF 382 |
Berg, Max van den, Bert Boer, e.a., Welzijnswerk en welzijnspolitiek
Pegasus, Amsterdam 1975, 144 blz, f 11,90 |
Berger, Peter L., De Grote piramide
Ambo, Bilthoven 1975, 243 blz., f 24,50 |
Boer, Jo, Dorp in Drente
Boom, Meppel 1975, 365 blz., f 32,50 |
Bottomore, Tom, Marxistische Sociologie
Boom, Meppel 1975, 84 blz, f 10,50 |
Bottomore, Tom, Marxist Sociology
Macmillan, London 1975, 78 pp, £2.95 H/C, £1.25 ppb |
Bijl, J., Opvoeding en evolutie
Boom, Meppel 1975, 169 blz, f 19,90 |
Drift, Dr. H. van der, Het wonen en zijn therapeutische waarde
De Tijdstroom, Lochem 1975, 135 blz., f 16,- |
Eijsenck, H.J., De ongelijkheid van mensen
Het Spectrum, Utrecht 1975, 283 blz., f 12,50 |
Hamer, Arnold, Sociale Geschiedenis van de kunst
Soc. Uitg. Nijmegen, Nijmegen 1975, reprint, 688 blz |
Heek, F. van, Actieve euthanasie als sociologisch probleem
Boom, Meppel 1975, 78 blz, f 10,50 |
Initiatiefsgroep Verkeer en Vervoer - Wegwijzer
Katernen 2000, Amersfoort, 6/7, 1975, 38 blz. |
Illich, Ivan, Het medisch bedrijf, een bedreiging voor de gezondheid?
Het Wereldvenster, Baarn 1975, 217 blz., f 19,50 |
Jacobs, Peter, Transit Santiago
Neues Leben, Berlin 1975, 223 pp, M 10,80 |
Kaltenbrunner, Gerd, Klaus (Hrsg.), Die Gehände des Menschen
Herderbücherei, Initiative 9, Freiburg/Breisgau, i.B. 1975, 190 pp., DM 9,90 |
KRO, Visies op kommunikatie
Ambo, Bilthoven 1975, 144 blz |
Mussett, Hannah, The Untrodden Ways; the story of Lucy
Victor Gollancz, London 1975, 160 pp, £3,20 |
Negt, Oskar, Sociologische verbeeldingskracht en exemplarisch leren
H.D. Tjeenk Willink, Groningen 1975, 92 blz, f 13,50 |
Nuyens, Yvo, Grenzen aan de medische macht
(Horizonreeks nr. 31, 1976-1) Davidsfonds, Leuven 1975, 84 pp., BF 120 |
Remmerswaal, Jan, Inleiding tot de groepsdynamika
Nelissen, Bloemendaal 1975, 201 blz, f 24,90 |
Sims, Richard, Japan als moderne staat
Leopold, 's-Gravenhage 1975, 136 blz, f 18,90 |
Ward, Colin, Anarchie in actie
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1975, 176 pp |
| |
Helmut Gaus, Pers, kerk en geschreven fictie. Groeiproblemen en conflicten in een democratiseringsproces (Gent 1836-1860)
De Tempel, Brugge, 235 pp, 800 BF
Om de aard en de hoeveelheid geschreven fictie (leesbaar resp. gelezen te Gent) te
| |
| |
bepalen, wil S. de distributiekanalen kennen om aldus informatie over de lezers zelf te verkrijgen; voorop staan een theoretisch model van de functie van die geschreven fictie in het maatschappelijke proces (niet afgedrukt) en de afgeleide methode om, met gelezen fictie als instrument, de mentale cirkel te beschrijven die de lezers t.o.v. hun socio-economische context hebben ingenomen. De participatie via lectuur aan fictie vooronderstelt immers een cognitief-affectief referentiekader; dit kader wordt opgesteld door een materiële en mentale context plus een subjectieve attitude t.o.v. deze context. Voorwaarde voor dit complex is de identificeerbaarheid van de lezers. Deze studie is dan het onderzoek naar de informatie over de socio-economische context van fictielezers medio 19e eeuw, voor zover (re)construeerbaar. S. gooit zich op het dagblad en gaat het aandeel en de consumptie van de fictie (feuilleton) erin na; zo kan de identiteit van dagblad- en fictielezers worden vastgesteld. Ook constateert men de afwezigheid van belangrijke concurrentiële vormen van geschreven fictie, wat de begin- en einddatum verantwoordt. In een tweede fase onderzoekt S. de normatieve context waarin lectuur van fictie (feuilleton) te situeren valt; daar blijkt de Kerk meteen te zijn opgekomen tegen de democratisering van de geschreven fictie (want doorgaans Frans en ongodsdienstig), via vooral herderlijke brieven waarvan die van 5 augustus 1843 voor de rest van de eeuw wel eens verregaande consequenties kan hebben gehad voor de mentaliteit van het politieke leven in België. Een derde fase bepaalt de materiële context (boekhandel, leescabinet, veilingen, bibliotheken, colportage). Deze studie is m.i. vooral belangrijk op methodologisch vlak, maar zij geeft ons bovendien een scherpzinnige detaillering van interessante evolutiemomenten in de Belgische geschiedenis.
C. Tindemans
| |
G.H.L. Schouten, Education permanente
H.D. Tjeenk Willink, Groningen 1975, 240 blz, f 22,50
Education permanente is een ontwikkeling die zonder meer plaats zal vinden. Het is zo geworden dat er, door de verbetering en de verbreding van het onderwijs, steeds meer mensen komen die meer vorming en ontwikkeling en kennis hebben willen. Feitelijk zal men aan die vraag alleen kunnen voldoen indien de verschillende aanbiedende instellingen een zekere aansluiting op elkaar hebben. Dit boekje geeft op voortreffelijke wijze weer wat er tot nu toe aan voorbereidend werk gedaan is. Internationale conferenties en hun resultaten worden beknopt weergegeven met vermelding van plaatsen waar bredere informatie te vinden is. Op gelijke wijze wordt verslag gedaan van wat in de verschillende Europese landen, inclusief de SSSR, en in Amerika tot nu toe op dit gebied gedaan is. Uit de verslaggeving zelf blijkt hooguit een zekere vijandschap tegen vormingswerk op godsdienstige basis.
Helaas heeft de schrijver ook eigen meningen en als hij die gaat weergeven, is er aan het werkje geen touw meer vast te knopen. We krijgen dan een dogmatisch verward en onduidelijk betoog. Om te beginnen moet alleen vormingswerk overblijven, ontwikkelingswerk en onderwijs moeten verdwijnen of in ieder geval eraan ondergeschikt gemaakt worden. Kennis is voor het grootste deel toch overbodig. De vorming heeft ten doel verandering van de maatschappij in een vaag soort socialistische richting. Welke kennis daarvoor nu nodig is, is hoogst verward. Een ingenieur hoeft niet meer te weten dan hij in de praktijk nodig heeft. Dat wil dus zeggen bijvoorbeeld geen hogere wiskunde of filosofie van de wiskunde. Maar een minimum vormingsprogramma heeft als punt één: ‘inleiding tot de principes en het “taalgebruik” van de moderne wiskunde’. Verder zien we in dat programma staan ‘inleiding in esthetische en filosofische theorieën’. Maar even zo goed haalt de schrijver met instemming de uitspraak aan ‘Als de culturele sector opkomt voor meer voorwaarden en mogelijkheden tot verantwoorde vrijetijdsbesteding, kan dat gezien worden als slimme machtsuitbreiding, een “Funktionslust” voor werk dat nieuwe taken zoekt om geldbronnen te doen stromen’. Al met al een anti-intellectualistische en anti-culturele instelling. Hier steekt inderdaad voor de education permanente een ernstig gevaar in. Deze zou dan niets anders worden dan politieke scholing en
| |
| |
aanleren van enige sociale vaardigheden. Natuurlijk is ook vooral aan het laatste grote behoefte, maar de vraag naar education permanente komt in de praktijk in de eerste plaats voort uit weetgierigheid. Daaraan zal tegemoet gekomen moeten worden. Natuurlijk zullen daarbij moderne onderwijsmethoden gebruikt moeten worden, maar het gaat niet aan om als werkverschaffing aan alle mogelijke werkloze -gogen zonder meer allerlei onbeproefde theorieën op grote schaal toe te passen of om de werkgelegenheid op peil te houden allerlei machines de school in te slepen, vooral niet als deze gebruikt worden op een voor onderwijs en vorming totaal ongeschikte wijze.
C.J. Boschheurne
| |
Filosofie
Mendel, Gérard, Pour une autre société
(Collection science de l'homme) Payot, Paris 1975, 220 pp. |
Amsterdamski, Stefan, Between Experience and Metaphysics
Reidel, Dordrecht 1975, 193 blz., f 55, -, paperb. f 30,- |
Wittgenstein, Ludwig, Tractatus logico philosophicus
Polak & Van Gennep, Amsterdam 1975, 187 blz., geb. f 30, -, pb. f 20,- |
| |
H.J. Heering, Over het boze, als macht en als werkelijkheid
Boom, Meppel 1974, f 18,50
Het nieuwe boek van Heering kan het beste worden getypeerd als een serie van overdenkingen over het kwaad. Dat is een juiste aanpak. Een speculatief-systematische beschouwing over het boze is nooit gelukt en zelfs moet men zeggen, dat zulke beschouwingen het probleem onschadelijk maken. Van het mislukken van een doordenken van het kwaad zijn deze beschouwingen opnieuw een bewijs. Dat wordt hier niet gezegd ten detrimente van de auteur. Zelf schrijft hij op het eind van zijn overpeinzing dat het boze zich voordoet als ‘de meest hardnekkige ruis’ in elke verklarende en ordenende theorie (blz. 146).
Fundamentele stelling in het boek is dat het boze, ‘de opzettelijke en fundamentele aanranding is van de integriteit van het bestaan’ (blz. 12). Heering stelt zich op binnen de joods-christelijke traditie van het denken over het kwaad. Het kwaad is een antropologische categorie, geen metafysische of sociale. Het kwaad komt voort uit het hart van de mens en hij is er verantwoordelijk voor. Deze stelling ontmoet echter voortdurend moeilijkheden, moeilijkheden die erop neerkomen dat het kwaad toch ook wordt ervaren als bovenmenselijk en als voorafgaand aan het menselijke initiatief. Vele van de overdenkingen van Heering betreffen juist dit probleem en de wijze waarop in de traditie gezocht is naar schijnoplossingen, die ofwel dat kwaad als macht moesten bezweren (heksenprocessen bijvoorbeeld), of wel het onschadelijk maken door het op te nemen in de harmonie van een totaalvisie (de metafysiek) ofwel door nieuwe zondebokken te zoeken, die de verantwoordelijkheid van de mens tekort doen (bijvoorbeeld de maatschappij als zondebok). Ook de auteur zelf weet van het paradoxale van het denken over het kwaad en weet geen oplossing voor de status van het boze, in hoeverre het geworteld is in de persoonlijke beslissing en in hoeverre het meer is dan van menselijk zijnskarakter, een bovenpersoonlijke realiteit (blz. 137). De weg naar een bevrijdende kijk op het boze wordt gewezen wanneer de schrijver opmerkt dat er geen theoretische rechtvaardiging van het boze is. Het boze wordt niet gerechtvaardigd, het wordt erkend en daardoor ook bestreden. En tenslotte: ook bestrijding is geen rechtvaardiging. Daarom is een laatste beroep noodzakelijk op de christelijke theologie, die gewaagt van vergeving als een laatste vrijsprekend woord.
A.J. Leijen
| |
Vladimir Karbusicky, Widerspiegelungstheorie und Strukturalismus
(Kritische Information 3) Wilhelm Fink Verlag, München 1973, 130 pp
Dit vrij korte (maar boeiende) essay ligt voor in één van de vele versies die de auteur in 1968 te Praag schreef. Gezien de context, een uiteraard polemisch geschrift. De manier waarop Karbusicky zich probeert af te zetten tegen de dominerende marxistische esthetica (die hij
| |
| |
terugvoert op een weinig gefundeerde kennis van Lenin enerzijds, en een dogmatische interpretatie van Lenin anderzijds), is van een bewonderenswaardige intellectuele scherpzinnigheid. S. past de methode van de inhoudsanalyse toe op verschillende fundamentele teksten, maar op een wijze die heel wat Amerikaanse of Europese volgelingen van die methode zou verrassen (en zou dienen te inspireren!). Zijn logische analyse en de interpretatie van zijn bevindingen zijn bijzonder interessant voor de lezer die zelf geregeld geconfronteerd wordt met de problematiek. (En de ‘Widerspiegelungstheorie’ kent niet enkel in marxistische landen veel aanhangers; ook de sociologische traditie bij ons is er door gecontamineerd). Het tweede deel, over het structuralisme, is vanzelfsprekend (?) een beetje zwakker uitgevallen. Uitvoerige aanvullingen en tekstsitueringen van de auteur zelf, achteraf in Duitsland opgesteld, verduidelijken, en maken van deze tekst tevens ook een document.
Eric De Kuyper
| |
Heinz Paetzold, Neomarxistische Aesthetik I: Bloch-Benjamin
Schwann, Düsseldorf 1974, 196 pp.
Heinz Paetzold, Neomarxistische Aesthetik II: Adorno-Marcuse
Schwann, Düsseldorf 1974, 144 pp.
Alhoewel titels en indeling er aanleiding toe geven, zou het toch verkeerd zijn deze studies te beschouwen als een verzameling van vier losstaande essays over ‘neo-marxistische aesthetici’. Vertrekkend van Blochs opvattingen (kunst als ‘vor-Schein’), tracht de auteur eerder een gedachtengang te construeren over de Kulturindustrie-beschouwingen van Benjamin, tot de esthetica van Adorno en, uiteindelijk, de utopische maatschappelijke herinterpretatie van het ‘kunstwerk’ als ‘levenscultuur’ bij Marcuse. Deze constructie is bij wijlen handig - en inzichtrijk -, maar vaak komt het mij voor dat ze de oorspronkelijke impetus van deze auteurs verwringt, zonder werkelijk veel nieuws in de plaats te stellen. Zo wordt Blochs esthetiek (die niet als dusdanig geformuleerd, maar los over het gehele oeuvre versnipperd werd) nog wel in diens filosofisch kader gesitueerd, en ook Adorno (die wel een echte ‘esthetica’, zij het dan een onafgewerkte, heeft geproduceerd) krijgt een vrij behoorlijke contextuele schets; maar noch van Marcuse noch - vooral - van Benjamin worden de esthetische ‘aperçus’ in het gehele mozaïekachtige oeuvre ingepast. Dat Bloch, zowel als Benjamin en Marcuse niet ‘toevallig’ op die manier aan esthetica gedaan hebben, schijnt de auteur onbelangrijk te vinden. Bovendien valt in deze benadering op hoe sterk idealistisch en hoe weinig materialistisch de verschillende auteurs te werk zijn gegaan! Dit ligt voor een goed deel aan het standpunt dat S. inneemt, maar hij had de hier behandelde filosofen beter recht doen wedervaren door ze vanuit de materialistische hoek te benaderen. Concreet: Marcuse, Benjamin, Bloch en Adorno zijn momenten uit een geschiedenis van het denken. Hun tijdsgebondenheid is veelzeggend, veelbelovend, tekenend. In deze studie lijkt het wel alsof ze tijdgenoten waren van Kant en Hegel! Als een blinde en geobsedeerde mol, gaat de
auteur op deze teksten en deze denkers af, onbewust van wat hen en hemzelf omringt!
Eric De Kuyper
| |
Geschiedenis
Bethell, Nicholas, Het laatste geheim van de Tweede Wereldoorlog
In den Toren, Baarn 1975, 239 blz., foto's, f 21,50 |
Brunner, Otto u.A. (Hrsg.), Geschichtliche Grundbegriffe, I A-D, II E-G
Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1974-1975, 948 en 1082 pp., per deel DM 148,- |
Fischer, Alexander, Sowjetische Deutschlandpolitik im Zweiten Weltkrieg 1941-1945
(Studien zur Zeitgeschichte herausgegeben vom Institut für Zeitgeschichte) Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart 1975, 252 pp. |
Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum
K.D.C., Nijmegen 1974, 168 blz, f 15,- |
Kaltenbrunner, Gerd-Klaus, Die Zukunft der Vergangenheit
Herder, Freiburg 1975, 190 pp, DM 8,90 |
Kotze, Hildegard von (Hrsg.), Heeresadjutant bei Hitler 1938-1943. Aufzeichnungen des Majors Engel
(Schriftenreihe der Vierteljahrshefte für
|
| |
| |
Zeitgeschichte Nr. 29). Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart 1974, 158 pp. |
Liss, Peggy K., Mexico under Spain 1521-1556
The Univ. of Chicago Press, London 1975, 229 pp., £7.50 |
Mann, Golo & A. Heuss (red.), Universele Wereld Geschiedenis. Deel 4: Rome - de Romeinse Wereld |
Muckermann, Friedrich, Im Kampf zwischen zwei Epochen
Matthias Grünewald Verlag, Mainz 1973, 665 pp, DM 88, -
Scheltens & Giltay N.V., Den Haag/Heideland-Orbis, Hasselt 1975, 679 pp., BF 1.445 |
Pellens, Karl, Schülernaher Geschichtsunterricht
Herderbücherei, Freiburg i.B. 1975, 174 pp., DM 10,90 |
Twintig Eeuwen Vlaanderen - Deel 5: De Vlaamse Beweging
Heideland-Orbis, Hasselt 1975, 424 pp |
Tijdschrift voor sociale geschiedenis 1 en 2
Van Gennep, Amsterdam 1975, jaarabb. f 20, -. Verschijnt driemaal per jaar. Los nummer f 9,50 |
Universele Wereld Geschiedenis - Deel 3: Griekenland-De Hellenistische Wereld
Heideland-Orbis, Hasselt 1975, 705 pp, BF 1.445,- |
| |
Arnon Gill, Die Polnische Revolution 1846. Zwischen nationalem Befreiungskampf des Landadels und antifeudaler Bauernerhebung
R. Oldenbourg Verlag, München 1974, pp. 360, DM. 33,-
Van alle opstanden en revoluties die in Polen gedurende de 19e eeuw uitbraken, was de revolutie van 1846 een van de belangrijkste. In dit boek wordt op boeiende wijze niet alleen de geschiedenis van de revolutie van 1846 behandeld, maar ook worden de oorzaken onderzocht die tot het mislukken van deze tegen de Oostenrijkse bezettingsautoriteiten gerichte opstand hadden geleid.
L.L.S. Bartalits
| |
Dolf Sternberger, Panorama oder Ansichten vom 19. Jahrhundert
Suhrkamp Verlag, Frankfurt a/M. 1974, 225 pp., DM 6,-
Dolf Sternberger, Gerechtigkeit für das neunzehnte Jahrhundert
Suhrkamp Verlag, Frankfurt a/M. 1975, 190 pp., DM 6,-
Twee boeken die elkaar aanvullen? Op het eerste gezicht lijkt dit wel zo te zijn. Het eerste werd gepubliceerd in 1938 toen de auteur 31 jaar was, en is een verzameling opstellen gewijd aan een herwaardering van de 19e eeuw. Het tweede is van recente datum, en bevat artikelen die door de schrijver de jongste jaren in verschillende tijdschriften gepubliceerd werden; zij ook handelen over de 19e eeuw. Maar wat een verschil in toonaard (al is de basisbekommernis de waardering van de 19e eeuw, natuurlijk gebleven: getuige hiervan de titel van het recente werk).
Zijn eerste werk was een briljant debuut. Het midden houdend tussen het literaire essay en de geschiedschrijving vertelt het, nog altijd even boeiend, hoe de jonge auteur vanuit een tijdsbeeld een literair-cinematografische montage van gedachten opbouwt. Abrupt en elliptisch ontwikkelt S. een spiraalvormige benadering van een tijdsgeest. Beelden en fragmenten, een intellectueel-sensuele beschrijving van de historische matière die vaak doet denken aan wat Walter Benjamin heeft geprobeerd in zijn Passagen-werk.
Hoe dor en ongeïnspireerd daarentegen lijken de recente opstellen. Af en toe schittert er nog iets van de oude oorspronkelijkheid door deze gelegenheidsstukjes: leest men hen los van de debuutopstellen, dan blijven ze toch boeien door hun ongewone onderwerpkeuze, door de originele ideeën en de elegante formulering.
De prismatische ontwikkeling echter, de gewaagde beeld-woord-combinaties zijn zoek of verdord. Middenin zijn lectuur treft de lezer plots een opstel aan dat veel ouder is (1936): Hohe See und Schiffbruch. Daar opnieuw krijgen we ten volle die acute, allegorische en didactische analyseertrant van het debuut... In vele opzichten een leerrijk werk.
Eric De Kuyper
| |
Religion in School History Textbooks in Europe
Council of Europe, Strasbourg 1974, 197 pp.
In september 1972 heeft de Heilige Stoel
| |
| |
een symposium te Leuven laten houden over hoe in schoolboeken over godsdienst gesproken wordt. Een verslag van dat symposium wordt ons in dit boek aangeboden. Aan de hand van een aantal korte samenvattingen kan men een indruk krijgen hoe met het fenomeen ‘godsdienst’ in het geschiedonderwijs in Europa wordt omgesprongen. Eén van de conclusies is dat de religie naar verhouding veel te weinig aandacht krijgt, gezien de rol die deze heeft in het leven van mens en maatschappij. Dat ‘religie’ zelf een moeilijk begrip is, wordt duidelijk in de wat langere bijdrage van G. Parrinder: ‘The place of religion in the history of mankind’.
Marcel Chappin
| |
Robrecht Boudens, Kardinaal Mercier en de Vlaamse Beweging
Davidsfonds, Leuven 1975, 304 pp., BF 280
In een helder en sereen geschreven boek wijdt professor Boudens aandacht aan de houding van de omstreden kardinaal Mercier tegenover de Vlaamse ontvoogdingsstrijd gedurende de eerste dertig jaren van onze eeuw. Gebaseerd op een aanzienlijke brok onuitgegeven bronnenmateriaal, dat met zorg en objectiviteit benaderd werd, brengt de auteur een rustige, degelijke studie van een vrij woelige periode uit het Vlaamse verleden.
Toen Mercier in 1906 aartsbisschop werd, zagen vele Vlamingen de toekomst hoopvol tegemoet. Hij was immers een open, buitengewoon verstandige en vooruitstrevende geest! Doch vlug zorgde hij voor ontgoochelingen, want doordrongen van ‘l'âme belge’ bleek hij voor de principes, de houding en de verzuchtingen van de Vlamingen geen begrip te kunnen opbrengen. Een Vlaamse Beweging stelde immers de eenheid en de onaantastbaarheid van het Belgische vaderland in vraag, en zoiets kon hij niet dulden. Voor hem bestond slechts het unitaire België en er was slechts één bindmiddel om die eenheid te handhaven, nl. de Franse taal. Door zijn klerikale opvatting over zijn amtbsuitoefening achtte hij ook politieke aangelegenheden onder zijn geestelijke bevoegdheid en bijgevolge was het in zijn ogen logisch dat elke beweging die de eenheid van het land in gevaar bracht, gewantrouwd moest worden, en dat des te meer in volle oorlogsperiode. De meeste Vlamingen gingen evenwel akkoord met een oprechte loyaliteit tegenover de Belgische staat, maar het Belgische nationalisme dat kardinaal Mercier cultiveerde en aanprees konden ze niet nemen: het wuifde immers de Vlaams-Waalse dualiteit weg en daarmee ook de zin van het bestaan van een Vlaamse Beweging. Het eenzijdige patriottisme en de uitgesproken voorkeur voor alles wat Frans was kon niet anders dan de indruk baren van een vijandigheid tegenover Vlaanderen en de Vlamingen.
Hoewel deze houding zijn episcopaat vrij negatief kleurt, waren er ongetwijfeld ook schitterende aspecten aan de boeiende en intrigerende figuur van kardinaal Mercier verbonden.
Ook die worden door professor Boudens in de ‘Slotbeschouwingen’ belicht. Het gaat hier o.i. om een degelijke studie van een voor ons Vlamingen toch belangrijk stukje geschiedenis.
Vlot en genuanceerd geschreven brengt dit boek klaarheid over een episode uit de Vlaamse strijd, die ons nu soms onwaarschijnlijk en zelfs onbegrijpelijk lijkt.
Helma Houtman-De Smedt
| |
Biografie
Fonteyn, Margot, Autobiography
W.H. Allen, London 1975, 283 pp., £3,95 |
Monroe, Marilyn, My Story
W.H. Allen, London 1975, 143 pp., £2,95 |
| |
Steven Debroey, Kenneth Kaunda
Kasterlee, De Vroente 1975, 260 blz., BF. 300
Met de kritische belangstelling waarmee we het vorige ‘Afrika-boek’ van St. Debroey gelezen hebben (zie Streven, jan. 1973, pp. 495-496), openden we deze tweede - warm geschreven - kennismaking met een vooraanstaande Afrikaanse president. Om ons ‘een idee te (helpen) vormen van een belangrijke periode uit de geschiedenis van Afrika en van een staatsman die de grondlegger wil zijn van een christelijk humanisme in Zam- | |
| |
bia’ (p. 5), besteedt s. ongeveer 80 blz. aan de vóórgeschiedenis van het onafhankelijke Zambia. Onweerstaanbaar meegesleept in deze onafhankelijkheidsstrijd die tot een (politieke) ‘overwinning, maar niet zonder schaduw’ geleid heeft, is de lezer geboeid om het avontuur van de jonge staat en de successen en mislukkingen van zijn leider(s) mee verder te beleven. Februari 1967: publikatie van de Arusha- (ethische en politieke beginsel-) verklaring door president Nyerere - nog geen drie maanden later een toespraak van president Kaunda: ‘Humanism in Zambia and a guide to its implementation’: een ideologie voor het volk geïnstitutionaliseerd vanuit de mens. Een vergelijking tussen de twee vrienden-presidenten dringt zich op, wat S. dan ook expliciet doet. Vanuit dit tiende hoofdstuk en de vergelijking van de twee boeken in hun geheel spreekt Nyerere ons aan als een harde profetische stem, die zijn ideaal in strenge gedragsregels concretiseert en die ook naar buiten toe, op internationaal vlak, krachtiger van zich afbijt. Kaunda is een omzichtiger schaakspeler, die zowel op binnenlands als buitenlands politiek gebied de vele klippen weet te omzeilen, die het langdurige groeiproces van het christelijk humanisme moet overwinnen. Dit tweede boek over een belangrijk Afrikaans leider ontsteekt misschien niet hetzelfde enthousiasme als dat over Nyerere, maar doet ons toch weer uitkijken naar het volgende Afrika-boek van
S. waarin hij zich voorneemt, zoals hij aankondigt, het ‘Zuidafrikaans kluwen te ontwarren’.
Paul Beliën
| |
Politiek
Hermand, Jost (Hrsg.), Von deutscher Republik 1775-1795. Texte radikaler Demokraten
Suhrkamp Verlag, 1975, 412 pp., DM 12,- |
Kernvraag, Een vrijwilligersleger in Nederland?
Geest. Verzorging Krijgsmacht, Den Haag okt. 1975, 40 blz., gratis |
Kernvraag, Verhoudingen tussen Oosteuropese staten, I en II
Geest. Verz. Krijgsmacht, Den Haag, nov. 1975, 32 en 40 blz., gratis |
Lewytzkyj, Borys, Sowjetische Entspannungspolitik heute
Seewald Verlag, Stuttgart 1976, 286 pp., DM 24,- |
Odajwyk, Wolodymyr Walter, C.G. Jung und die Politik
(Edition Alpha) Ernst Klett Verlag, Stuttgart 1975, 160 pp., DM 26,- |
| |
Josef Lawrezki, Salvador Allende
Verlag Neues Leben, Berlin 1975, 373 pp, 10,80 M.
Een vertaling uit het Russisch. Een voorzover mogelijk objectieve beschrijving van het leven en het werk van de vermoorde Chileense president. Zijn houding tegenover het christendom en de houding van de kerk tegenover hem worden positief geschilderd. Er wordt geen verband gelegd tussen het inderdaad volkomen misdadig gedrag van de voorafgaande president Frey en het feit dat deze man zich Christen-democraat noemde. Ook laat men het niet voorkomen of de putsch een zuiver Amerikaanse kwestie was.
Men krijgt uit dit boek de indruk dat het vooral drie oorzaken geweest zijn die Allendes plannen deden mislukken. Ten eerste de enorme communisten-angst, die ook al zo een grote rol speelde bij de opkomst van het fascisme in Europa in de twintiger jaren. Daar komt dan bij het Amerikaanse loonsysteem, waardoor er zeer grote verschillen bestaan tussen verschillende groepen arbeiders en er dus geen arbeiderssolidariteit bestaat. Dit bracht de staking voort in de genationaliseerde kopermijnen. Daarbij liet Allende niet duidelijk uitkomen dat hij zich alleen tegen de grote en niet tegen de kleine ondernemers richtte. Deze laatsten sloten zich dus samen met geprivilegieerde arbeiders in de vrachtwagenstaking. Helemaal duidelijk is het niet waarom dit werk zoveel meer aandacht besteedt aan de tweede staking van deze groep dan aan de eerste. Ten slotte was voor het verloop van de staking bepalend dat de officieren uiterst pro-Amerikaans waren, doordat zij hun opleiding of in West-Point of in de Panama-zone hadden gehad.
Over de schrijver wordt meegedeeld dat hij oud-student is aan de partij-hogeschool en als vrijwilliger vocht in de Spaanse burgeroorlog.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Godsdienst
Beuve-Méry, Hubert (e.a.), Taizé. Het waarom van het concilie van jongeren
Patmos, Antwerpen/Amsterdam 1975, 106 pp., BF 220 |
Bovet, Theodor, Angst Sicherung Geborgenheit
(Stundenbücher) Furche Verlag, Bielefeld 1975, 104 pp., DM 7,80 |
Breit, Herbert u. Klaus-Dieter Nörenberg, Festtage Zur Praxis der christlichen Rede
Chr. Kaiser, München 1975, 215 pp., DM 25,- |
Brown, Raymond E.S., Jezus, de Christus, geboren uit een vrouw
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1975, 128 blz., f 13,90 |
Dock, Ludo, Lees- en studiegids bij: Uit de boeken van de bijbel
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1975, 27 blz. |
Dijk, Ds. J., Uw volk is mijn volk, Kerk en Israël samen onderweg
Zomer & Keuning, Wageningen 1975, 93 blz., f 10,90 |
Faber, H., Profiel van een bedelaar
Boom, Meppel 1975, 141 blz., f 19,50 |
Friedrich, Caspar David, Religiöse Landschaft
(Studienbücher) Furche Verlag, Bielefeld 1975, 80 pp, DM 9,80 |
Gods woord bindt ons allen
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1975, 64 blz. |
Hemelsoet, Prof. drs. B., Het evangelie van Mattheüs in het Grieks en vier vertalingen
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1975, 195 blz. |
Hoffmann-Herreros, Joh. (Hrsg.), Weihnachtsgeschichten
Matthias-Grünewald Verlag, Mainz 1975, 128 pp., Kt. DM 5,80 |
Ik lees in de bijbel (I); verhalen over Abraham, Isaak en Jakob. Toelichting
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1975, 48 pp., f 8,90 |
Ik lees in de bijbel (II); Verhalen over Mozes en Jozua
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1975, 79 blz., f 8,90 |
Kerkhofs, J. (e.a.), Laat mijn volk gaan. Kerkopbouw van onderuit
Patmos, Antwerpen/Amsterdam 1975, 212 pp., BF 320 |
Kiers, Herbert, Von der Freundschaft, die im Verborgenen auf uns wartet
Herderbücherei, Freiburg 1975, 125 pp., DM 4,90 |
| |
Jacob Kremer, Pinksteren - De Geest ervaren
Van Exegese tot Verkondiging, nr. 23 Katholieke Bijbelstichting, Boxtel 1975, 84 blz., f 7,90
Wat de lezer krijgt voorgeschoteld is een heel lange inleiding (pp. 7-40) over ‘Heilige Geest’ en ‘vervuld van heilige Geest’; schrijver doorloopt hiervoor bijna heel het Nieuwe Testament op deze uitdrukkingen en komt dan tot de slotsom: ‘Bij het vervuld worden met de Geest denkt de Schrift aan het beroerd worden door de “adem” die van God uitstroomt en die ons, door Jezus Christus, steeds meer wil doordringen. Deze Geest Gods “waait” al vanaf het begin in heel de schepping en vooral in de mensenwereld; zonder hem gebeurt er niets goeds in de wereld en kan niemand onzelfzuchtig liefhebben en in God geloven. Maar heel speciaal is Hij gegeven aan hen die in de naam van Jezus zijn gedoopt...’ (p. 39). Na dit toch wel vage thematisch onderzoek onderzoekt Kremer de perikope van Pinksteren (Hand. 2) en zoals in zijn veel betere werkje ‘Want zij zullen leven’ is hij hier op vertrouwd terrein: de analyse van een tekst. Deze pagina's zijn zeker de moeite waard. De rest van het boekje is matig tot slecht.
Panc Beentjes
| |
Enno Boeke, Rondom het paradijsverhaal
Servire, Wassenaar 1974, 168 blz., f 12,90
Volgens de auteur moeten we in het paradijsverhaal hele andere zaken lezen dan we gewend zijn. Het eten van de boom der kennis van goed en kwaad duidt volgens hem helemaal niet op de zondeval, maar is de symbolische beschrijving van een oude initiatieritus, de besnijdenis. Als belangrijkste teksten in deze fungeren Deut. 1:39 en Lev. 19:23-25. De slang in het verhaal van Genesis is ontegenzeggelijk symbool voor de fallus, schrijft Boeke, daarmee wel een
| |
| |
open deur intrappend. Het tweede deel van het boek - met 90 reprodukties verlucht - beschrijft de gelijkwaardigheid en eenheid van jodendom en christendom, door kunstenaars in de middeleeuwen steeds uitgebeeld, door de leer van de Kerk echter benadrukt als tegenstelling. Op zich dus een uiterst belangrijk gegeven, maar niet zoals Enno Boeke dit uitwerkt, namelijk aan de wijze waarop christelijke en joodse hoofddeksels werden weergegeven (in de iconografie inderdaad een verzwegen onderwerp!). Een intigerende materie kortom die met de titel van het boek echter weinig van doen heeft.
Panc Beentjes
| |
Eloi Leclerc, Symbolen van de Godservaring. Een analyse van het ‘Zonnelied’ van Franciscus.
J.H. Gottmer, Haarlem 1974, 192 blz., f 22,50
Een opmerkelijke analyse van het Zonnelied van de Poverello uit Assissi wordt in een goede vertaling van het Franse, reeds in 1970 verschenen origineel de Nederlandse lezer ter kennis gebracht. Deze studie wil geen literaire of een esthetische analyse zijn, noch een exegetisch-religieuze interpretatie van het Zonnelied bieden, maar een ‘innerlijke’ lezing geven, waarbij de aandacht ook uitgaat naar de opvallende, oorspronkelijke wijze waarop de elementen van de natuur worden bezongen, gewaardeerd en geordend. Deze studie zou men een hoofdstuk kunnen noemen van een theologia spiritualis over het God vinden in de natuur. In deze analyse wordt de diepte van Franciscus' omgang met de Gekruisigde ontdekt door zijn broederlijke en eenvoudige omgang met de natuurelementen te ontraadselen. De analyse van deze poetica van het Heil maakt gebruik van een getrouwe tekstlezing, steeds in samenhang met het leven van Franciscus, van de godsdienstpsychologie van bv. een Jung, de symboliek van de godservaring als in de godsdienstwetenschappen bij een Eliade gehanteerd wordt en de fenomenologische analyse van filosofen als bv. een Bachelard. Het is een bijzondere verdienste van het boek, dat het bij al deze verschillende benaderingen de godsdienstige en christelijke gehalte van het Zonnelied niet versluiert, maar op een verrassende manier in zijn oorspronkelijkheid laat oplichten. Bij een toenemende zorg voor het menselijke milieu zou men aan de hand van deze analyse veel van Franciscus' geestelijke lezing van de natuur kunnen leren. Bijzonder aanbevolen.
G. Wilkens
| |
Klemens Tilmann, Meditatie/Oefeningen
J.H. Gottmer, Haarlem 1974, 119 blz., f 17,50
De auteur, leerling van de bekende zenkenner Graaf Karlfried von Dürckheim, wil in deze publikatie een aanvulling geven op zijn in 1972 eveneens in het Nederlands vertaalde grotere werk Meditatie, een Werkboek (uitg. J.H. Gottmer, Haarlem, 1972). Geheel in de lijn van deze vorige publikatie is ook dit boek met uitgewerkte meditatie-oefeningen praktisch gericht. Gevarieerde manieren en talrijke themata tot mediteren komen aan bod. Het lichaam, zowel als middel als een thema tot mediteren wordt benadrukt. Niet alleen in het leven, maar ook in de Openbaring wordt een plaats tot verzinking gevonden. Niet alleen wordt aansluiting gezocht bij de nietgelovige mediteerder, ook de christen wordt ingeleid in de ‘disciplina arcana’ van de omgang met de Levende Heer. Tal van nuttige tips voor het mediteren getuigen van de praktische kennis van zaken van deze meditatie-leider. Wel mist men in dit oefeningenboek expliciete aandacht, naast de ingekeerdheid, voor persoonlijke zingeving en verwerking van levensproblemen. Men kan zich afvragen, of voor deze oefeningen geldt dat men dat al doende zal leren. Als deze oefeningen al daartoe uitlokken.
G. Wilkens
| |
Th.J. Naastepad, Jona
Kok, Kampen 1975, 91 blz., f 8,90
Th.J. Naastepad, Salomo
Kok, Kampen 1975, 80 blz., f 7,90
Het boek Jona wordt door de Rotterdamse voorganger weer tot nieuw leven gewekt, niet alleen wat de exegese van de profeet betreft, maar ook door de levendige stijl waarin Naastepad schrijft. Som- | |
| |
mige stukjes doen erg aan preken denken en het zou mij geenszins verwonderen als de inspiratie voor dit boekje - van harte aanbevolen - vanuit de liturgie afkomstig is. Een ontzettend to-the-point geschreven verhaal, met een eigen vertaling vanuit de grondtekst die het bestuderen waard is.
Over de lezing en de uitleg van de eerste tien hoofdstukken van 1 Koningen kan hetzelfde gezegd worden als ten aanzien van ‘Jona’ is opgemerkt. Het wordt gaandeweg duidelijk dat Naastepad de teksten van zijn preken - aan kleine details is dat op te merken - zeer goed heeft laten bezinken. Een eigen vertaling uit het Hebreeuws van de besproken passages wordt gemist; het zou het ‘rendement’ van de exegetische opmerkingen aanzienlijk vergroten.
Panc Beentjes
| |
Josef Pieper, Über die Schwierigkeit heute zu glauben. Aufsätze und Reden
Kösel-Verlag, München 1974, 332 pp., DM. 25,-
De titel van dit boek, dat bestaat uit een bundeling van artikelen en lezingen, is ontleend aan Pieper's bijdrage tot een discussie waarmee deze publikatie begint. Pieper spreekt hier als filosoof, maar altijd in de ‘voorhof’ van de theologie, en steeds in contact met de geloofsproblematiek van deze tijd. Daarom is de titel van de eerste bijdrage terecht gegeven aan het hele werk. Op een zeer heldere nuchtere wijze manier behandelt P. themata als ‘het sacrale’, ‘wat is een priester’, ‘wat maakt een gebouw tot een kerkgebouw’ enz. enz. Hij denkt persoonlijk en origineel, laat zich niet intimideren door slogans, vraagt zich steeds af wat de fenomenen hem te vertellen hebben. Een buitengewoon belangrijk en praktisch boek voor hen die willen denken over hun geloof in deze tijd.
J.H. Nota
| |
Eugen Walter, Siehe, jetzt sind die Tage des Heils
(Theologie u. Leben) Kyrios-Verlag, Meitingen, Freising 1975, 108 pp., DM 9,-
Korte beschouwingen voor de vastentijd. Hoewel ontstaan uit korte toespraken tijdens Eucharistievieringen op doordeweekse dagen, volgen ze toch niet de lezingen van deze dagen, maar diepen in een aantal meditaties bepaalde hoofdgedachten voor deze tijd van het kerkelijk jaar uit. Kerk en offer, het voorspel van Jezus' lijden en dood in zijn verworpen-, zijn uitgestoten-zijn, onze deelname aan Jezus' levensweg, God en Jezus' lijden en dood (voor de Goede Week), mag lijdensliturgie mooi en boeiend zijn?: dat zijn de onderwerpen die behandeld worden. Wie de auteur al langer in zijn publikaties gevolgd heeft, is niet verwonderd in dit boekje fijnzinnige overwegingen op bijbelse basis te vinden. Een mooi hulpmiddel om de vastentijd als tijd van bezinning vruchtbaar te maken.
S. Trooster
| |
Lubkoll, Hans-Georg und Eugen Wiesnet, Wie liest man die Bibel?
Robert Pfützner, München 1974, 408 pp., DM 18,-
Toen in de herfst van 1973 in Duitsland de pocket ‘Wie liest man die Bibel’ verscheen, bereikte het in tijd van enkele maanden een oplage van meer dan 900.000. Thans ligt de verbeterde en aangevulde druk voor ons. Na twee kleinere inleidingen (over de resultaten van wetenschappelijk onderzoek; over hoe men de Bijbel leest en met welke teksten men moet beginnen) bestaat het overgrote deel van het boek (pp. 73-400) uit een keuze van Schriftteksten, gegroepeerd onder een zevental items. Het opent met een keuze uit ‘spannende verhalen’ (Jozef, Gideon, Abraham, David, Jona, Jezus en de Handelingen), vervolgt dan met ‘lezen en mediteren’ (gelijkenissen en psalmen). Het derde hoofdje is ‘voor liefhebbers van poëzie en poëtische vertelling’ (Hooglied, Job), het vierde ‘verleidelijke biografieën’ handelt alleen over Jeremia. Item 5 vind ik het vreemdst: ‘Gods plannen met de mensen’, waarin alleen de tekst van de Romeinenbrief staat afgedrukt! Het is inderdaad maar hoe men de Bijbel leest! Tenslotte geven de samenstellers in ‘nadenken over het leven in het groot en het klein’ een collage uit Spreuken, Prediker en de Bergrede, om met ‘bemoedigende teksten’ (nummer 7) te besluiten.
Al met al een nogal willekeurige collec- | |
| |
tie. Job, Spreuken en Prediker zouden bijvoorbeeld ook onder ‘lezen en mediteren’ kunnen staan, terwijl naar het mij voorkomt wel meer dan alleen de Romeinenbrief te plaatsen is onder ‘Gods plannen met de mensen’. Niettegenstaande de hoge oplage schaffe men zich voor het geld liever een complete bijbelvertaling aan en melde zich als lid van een bijbel(gespreks)groep.
Panc Beentjes
| |
Literatuur
Baudelaire, Charles, Arm België
De Arbeiderspers, Amsterdam 1975, 213 blz., f 19,50 |
Billiet, Daniël, Klein Duimpje op kruistocht
(Yang Poëzie Reeks) Yang, Gent 1975, 66 pp. |
Endler, Adolf, Nackt mit Brille. Gedichte
Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1975, 60 pp., DM 6,80 |
Geeraerts, Jef, Het teken van de hond/Gangreen 3
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 365 pp., BF 295 |
Gómez, Antonio Enríquez, Fernan Mendez Pinto - Comedia Famosa
Harvard Univ. Press, London 1974, 252 pp., £3.60 |
Knef, Hildegard, Het vonnis
J.H. Gottmer, Haarlem 1975, 302 blz., f 24,90 |
Lievens Johan, Zelfportret
(Yang Poëzie Reeks) Yang, Gent 1975, 112 pp. |
Man, Jos de, Ik ga altijd uit de weg voor een andere ezel
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 125 pp., BF 165 |
Poesiealbum 95 - Walter Werner
Verlag Neues Leben, Berlin 1975, 32 pp., 90 Pf. |
Poesiealbum 96 - Theodor Kramer
Verlag Neues Leben, Berlin 1975, 32 pp., 90 Pf. |
Ribbat, Ernst (Hrsg.), Ludwig Tieck. Ausgewählte kritische Schriften
(Deutsche Texte 34) M. Niemeyer Verlag, Tübingen 1975, 244 pp. |
Ridder, Clem de (ed.), Lied van mijn land
Davidsfonds, Leuven 1975, 383 pp., BF 240 |
Spillebeen, Willy & H. Van Herreweghen, Gedichten 1974. Een keuze uit de tijdschriften
Davidsfonds, Leuven, s.d., 71 pp., BF 80 |
Terts, Abraham, Een stem uit het koor
Van Gennep, Amsterdam 1975, 330 blz., f 28,50 |
Tintenfisch 8 - Jahrbuch für Literatur 1975
Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1975, 120 pp., DM 6,80 |
Valkman, Piet, De grote regen
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 174 pp., BF 195 |
Vandeloo, Jos, Mannen
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 144 pp., BF 225 |
Wispelaere, Paul De, Mijn levende schaduw
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 192 pp., BF 225 |
| |
Daniël Van Ryssel, Vlucht in de werkelijkheid
(Yang Poezie Reeks), Gent 1974, 58 pp
‘Vlucht in de werkelijkheid’ bevat 4 cycli van de neorealistische dichter Daniël Van Ryssel: de nogal intimistische Mijn gekleurde wereld (1973-74), de louter anekdotische En passant (1972-73) en de ironisch-hekelende Fijn dat de school heropent (1971) en Bouwmaterialen (1971). Een paar kollages en reprodukties van hyperrealistische naakten, afvoerbuizen en bouwketen van de schilder en tekenaar Roger Wittevrongel moeten de communicatie van de lezer met de als werkelijk gesuggereerde werkelijkheid nog intenser maken. Clichés en procédés dreigen het verfrissende en verrassende van deze concrete poëzie soms te overwoekeren. Bovendien geldt ook voor deze dichter wat Martien de Jong in een interview met Lionel Deflo gezegd heeft, nl. dat je er als neo-realist wel even moet op letten dat er nog zoiets als ‘poëzie’ overblijft.
J. Gerits
| |
Walter Roland, Nicolaas op de divan
Walter Soethoudt, Antwerpen 1974, 80 blz.
Deze ‘kijkgatpaperback’ bestaat uit 7 brieven waarin S. verkent wat in Jun- | |
| |
giaanse termen het ik, de imago en de anima van een schrijver genoemd kan worden. Afzender en geadresseerde van de brieven heten immers beiden Nicolaas en er is ook nog sprake van een vriendin, die niet toevallig Nicole heet. De naamgeving suggereert dat de auteur zichzelf en zijn schrijverschap doorlicht in brieven aan zichzelf over zichzelf. Hoe ingewikkeld het er ook mag uitzien, toch is de projectie van de auteursproblematiek helder geformuleerd. ‘Nicolaas gelooft dat leven niets anders is dan je willen uitdrukken, je willen laten horen, je verstaanbaar te maken’ (p. 7). ‘Zou Nicolaas verder blijven schrijven als hij wist dat niemand een woord van hem zou lezen?’ (p. 23). ‘Wil ik iets van mezelf onsterfelijk maken? Wil ik iets van mezelf objectiveren omdat ik de indruk heb dat voorwerpen niet sterven?’ (p. 72). Deze zinnen zijn de rode draad die door de brieven loopt. Vertrekpunt en referentiepunt voor een analyse ‘op de divan’ van de persoonlijke schrijfproblematiek is Tarragona, een stad met een zeer rijk archeologisch verleden. Het resultaat van die analyse is geen ijl getheoretiseer of een eng navelgestaar geworden, maar een boeiend, intrigerend schrijf-boek.
J. Gerits
| |
Dr. Friedrich Bentmann (Hrsg.), René Schickele, Leben und Werk in Dokumenten
H. Carl, Nürnberg 1974, 265 pp., Ln., DM. 28,-
Elzasser die Frans en Duits als instrumenten gebruikte, veelzijdig auteur met grote produktie, stilistisch groeiend van Jugendstil tot Nieuwe Zakelijkheid, is R. Schickele (1883-1940), destijds een der meest bekende en invloedrijke expressionisten, uit de erfenis weggevallen, ook al ligt zijn verzameld werk sedert 1959 ter beschikking. De reverente documentatie die nu gepubliceerd is, lijkt wel nauwelijks in staat om in deze toestand enige wijziging te brengen; opgevat als chronologische biografie, gelardeerd met kruimige fragmenten uit de veelgeschakeerde produkten, weigert het werk enige interpretatie alsof dat een aanslag op een reputatie zou worden. Ook al lees je er wel uit dat Schickele van een gehaaid nationalist een pacifistisch socialist is geworden, dan wordt dit in de schikking en verklaring nergens evident gemaakt. Tegelijk blijft het boek nuttig voor een kennismaking.
C. Tindemans
| |
P.M. Wetherill, The Literary Text. An Examination of Critical Methods
Basil Blackwell, Oxford 1974, 331 pp, £5,-
Verscholen in een orgie van citaten ligt in dit eenmansboek de waaghalzige poging het actuele kritisch-methodische denken over literatuur samen te vatten in een rechtvaardige synthese. De behoefte daaraan bestaat zowat bij iedereen die zich niet in zijn eigen perspectief wil opsluiten. Door deze synopsis wordt evenwel de onmogelijkheid van de onderneming gedemonstreerd. Natuurlijk kan men zich een werkwijze voorstellen waarbij elke andersgerichte analysedoctrine zorgvuldig en objectief wordt uiteengezet; tegelijk moet op een gegeven ogenblik worden gekozen om uit de veelheid een eventueel trefcentrum te construeren dat, zo al niet in de gebruikte benaderingstechniek, dan zeker in het resultaat - omwille van de volledigheid - geldige criteria weet voor te leggen. Deze S. neemt echter van in het begin een al vooringenomen houding aan: betreurend dat de Angelsaksische literatuurwetenschap momenteel uit de markt is geprijsd in het voordeel van de zo obscure structuralistische aanpak, doet hij zijn uiterste best om een reëvaluatie van de Engelse opstellingen af te dwingen, en toch rechtvaardig te blijven tegenover zijn vooral ideële tegenpartij van voornamelijk Fransen huize. Het komt er op neer dat deze S. in zowat alle richtingen tegelijk bezig is vriendelijke buigingen te maken, vooral niemand te kwetsen, meteen verduidelijkend dat hij van geen enkele methode meer wil meedelen dan de oppervlakkige operatiemechanismen. En dit slag informatie mag dan in volume perfect zijn, in intensiteit en perspectief vertekent ze de waarachtige onderlinge verhoudingen. Deze doctrines van literair onderzoek zijn niet zo zonder meer naast elkaar te plaatsen als in een rek van marktaanbiedingen; ze vereisen elk voor zich een bijzonder funderingsveld, oriën- | |
| |
teringspatroon en uitwerkingsinstrument. Het ter beschikking stellen van de inventaris van deze veelsoortige instrumenten volstaat niet. Dit boek ontloopt zijn eigen opdracht een
principiële discussie te brengen van de waarde, de hanteerbaarheid, de werkinhouden van deze gerichtheden. Bevooroordeeld encyclopedisme is, zo ooit, alvast in onze tijden nutteloos.
C. Tindemans
| |
Theater
Fehse, Klaus-Dieter & N.H. Platz (Hrsg.), Das zeitgenössische englische Drama
(Schwerpunkte Anglistik 12) Athenaion, Wiesbaden 1975, 317 pp., DM 28,- |
Cowen, Roy C. (Hrsg.), Christian Dietrich Grabbe. Werke. Erster Band. Dramen I
Carl Hanser Verlag, München 1975, 759 pp. |
Handke, Peter, Falsche Bewegung
Suhrkamp, Frankfurt 1975, 80 pp., DM 4,- |
Hayman, Ronald, The First Thrust. The Chichester Festival Theatre
Davis-Poynter, London 1975, 215 pp., £4,50 |
Heldmann, Konrad, Untersuchungen zu den Tragödien Senecas
(Hermes Einzelschriften, Heft 31) Franz Steiner Verlag, Wiesbaden 1974, 201 pp. |
Müller, Heiner, Stücke
(Internationale Dramatik) Henschelverlag, Berlin 1975, 400 pp., DM 19,50 |
Schwerd, Almut, Zwischen Sozialdemokratie und Kommunismus. Zur Geschichte der Volksbühne 1918-1933
(Schwerpunkte Germanistik) Athenaion, Wiesbaden 1975, 170 pp., DM 24,- |
Seidlin, Oskar, Der Briefwechsel Arthur Schnitzler-Otto Brahm
(Deutsche Texte 35) M. Niemeyer Verlag, Tübingen 1975, 398 pp. |
Stamm, Renate, The Mirror-Technique in Senecan and Pre-Shakespearean Tragedy
(Theatrical Physionogmy Series. The Cooper Monographs 23) Francke Verlag, Bern 1975, 162 pp., sFr. 35,- |
Stanislawski, Konstantin S., Briefe 1886-1938
Henschelverlag, Berlin 1975, 960 pp., DM 45,- |
Strehler, Giorgio, Für ein menschlicheres Theater
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1975, 283 pp. |
| |
Michael Mann, Sturm- und Drang-Drama Studien und Vorstudien zu Schillers ‘Räubern’
Francke, Bern 1974, 181 pp, sFr 38,-
Het boeiende van S.'s poging om in één klap de bestaande visie op de Sturm- und Drang-dramatici (o.m. Klinger, Lenz, Gerstenberg, Müller) samen te vatten, bestaat uit zijn (wellicht toch wat geforceerde) analogie met huidige stromingen. Zonder expliciet op hun individuele drama's in te gaan, wijst hij als één van de fundamentele en gemeenschappelijke kenmerken hun desoriëntering aan, hun onzekerheid i.v.m. de grenzen tussen leven en kunst, hun besluiteloosheid zichzelf als verloren zoon dan wel als miskende Faust te beschouwen, hun waaghalzige behoefte zowel God als het fatum in tragikomische verstrengeling naast elkaar te plaatsen. Positief in dit alles is hun behoefte te ontkomen aan de fnuikende machteloosheid van de burgerlijke cohesie die het leven en de geest beheerst; boven alles uit stijgt het verlangen (vaak heimwee, zoals blijkt uit de bewuste overname van barokvormen, zij het met verlegde inhoud) naar activiteit, naar bezigzijn, naar verruiming van het bewustzijn. Dit alles culmineert dan in het jeugddrama van Schiller. Hierop gaat S. wat dieper in: hij toont aan waaruit de biografische elementen bestaan, waar de opera als bron kan worden ontdekt, waar de filosofische, psychologische en morele constanten te zoeken zijn, terwijl hij er geen twijfel over laat dat Die Räuber literair-historisch gezien niet alleen de bekroning maar ook de afsluiting van een generatiestreven betekent.
C. Tindemans
| |
Ilse Loesch, Sprechende Bewegung. Ein Studienbuch für Schauspieler und Regisseure
Henschelverlag, Berlin 1974, 371 pp, 464 Abb, DM. 30,-
Dit in de internationale didaktiek van de toneelspeelkunst zo broodnodige studieboek, gegroeid uit jaren pragmatische ervaring op de toneelschool, wil in
| |
| |
eerste instantie een do-it-yourself-handleiding zijn voor reeds gevormde acteurs die niet in het alledaagse bestaan willen vastroesten. Technisch is het geheel onberispelijk, methodisch is het uiterst geleidelijk opgebouwd: van elementaire lichaamssoepelheid over gecompliceerde combinatietraining naar hoogstandjes waarin het totale lichaam in actie komt. Artistiek wordt er geen enkele intentie aangegeven, zodat de onmiddellijke vertaalbaarheid van deze motorische training uitblijft, wat niet voor ieder aspirant-discipel even welkom zal zijn. Esthetisch zit er een ideologisch addertje aan vast omdat, slechts heel vaag op Stanislawskij steunend, S. de observatie van de strikte werkelijkheid zowel als uitgangsvlak dan als intentieveld opvat, wat een grote afhankelijkheid van het nochtans niet bij name genoemde socialistische realisme als doctrine vooropzet; de grote hoeveelheid historische documenten uit de sfeer van de plastische kunsten wordt als bewijsmateriaal aangedragen, waarbij de commentaar erg vaag en naïef blijft en vooral de rechtstreekse afleesbaarheid van de zo voortreffelijk gedemonstreerde opleidingssystematiek volkomen gemythiseerd wordt. Als technisch werk blijft de voorgestelde methodiek (vanuit de 3 bewegingsstanden liggen, knielen en staan) echter bewonderenswaardig.
C. Tindemans
| |
Rüdiger Steinlein, Theaterkritische Rezeption des expressionistischen Dramas. Ästhetische und politische Grundpositionen
Scriptor Verlag, Kronberg Ts 1974, 391 pp, DM. 44,-
Deze dissertatie (Freiburg) wil van het expressionistisch drama geen waardeportret maken gebaseerd op een analyse van de gezamenlijke theaterkritiek uit die tijd; ze wil veeleer een waarde-portret van deze kritiek zelf geven van uit de criteria en normen die er in zijn aan te treffen. Het receptie-onderzoek dat hier resoluut materialistisch-ideologische categorieën hanteert, plaatst de kritiek zelf centraal als een sociocultureel fenomeen en wil het dialektische spel natekenen tussen de immanente betekenisen vormdeterminanten van het nieuwe drama enerzijds en de gehanteerde evaluatieconstanten in de kritiek anderzijds. Daarbij blijkt deze kritiek, in vele citaten aanwezig en in vele motivische onderdelen geanalyseerd, een uitgesproken conservatieve invloed te hebben op de, uiteraard literaire, concepten (bv. de begrippen drama, handeling, conflict, causaliteit, open en gesloten vorm, held, inhoud/vorm, natuur en belevenis, rol en functie van de auteur) en blijkt ze vooral uit te gaan van maatschappelijk-ideële traditiewaarden, zodat organisatie, finaliteit, dynamiek, antirationaliteit, identificatiebehoefte, thematische reacties (oorlog en revolutie, generatieconflict en seksuele moraal) evenzovele diepere impulsen vertegenwoordigen als de dramatisch-literaire aspecten waarop ze geprojecteerd worden. Wat S. presteert, is lang niet mis: op een overtuigende manier toont hij aan dat het begeleidend korps van critici mentaal het expressionistische drama niet heeft weten te benaderen op zijn intrinsieke taakstelling en vormintentie en bovendien vormt zijn werk in zijn geheel een pleidooi voor het herschrijven van de normen der literaire evolutie volgens (bewust-eenzijdige) maatschappelijke criteria.
C. Tindemans
| |
Herbert Kraft, Das Schicksalsdrama. Interpretation und Kritik einer literarischen Reihe
M. Niemeyer, Tübingen 1974, 127 pp, DM 34,-
Deze reeks lezingen, thematisch geconcentreerd maar chronologisch wat grillig, behandelt het moeilijke begrip ‘Schicksal’ in het Duitse drama. In eerste instantie gaat het natuurlijk om filosofie, althans om een bepaalde (zij het wisselende) opstelling van de mens t.o.v. zijn lotsbestemming: voorbestemd of onafhankelijk. Tegelijk weet S. ook duidelijk te maken dat het resignerende geloof in de voorbestemming (wat wilsbestemming en handelingsintentie verregaand opheft of uitschakelt) samenvalt met maatschappelijke opvattingen of toestanden waarin de emancipatie geen kans krijgt, zoals dat vooral het geval was in de periode van het romantisme (waar de
| |
| |
secundaire of epigone kwaliteit van het drama opvallend is). Een vreemde ommekeer manifesteert dan het 20e-eeuwse drama (bv. P. Handke in Kaspar) als daarin het toeval de utopie als mogelijkheid introduceert, zonder doem of immobilisme. De uiteenzetting blijft weliswaar te selectief om het brede spectrum voldoende rechtvaardig te vertegenwoordigen, maar omdat naast de tenoren (Schiller, Tieck, Hebbel, Grillparzer zijn niet de enige vertegenwoordigers van hun respectieve perioden) ook de talrijke consumptie-auteurs aan bod komen (en precies zij geven, zoals bekend, de tijdstendensen meer ongenuanceerd en dus makkelijker herkenbaar aan) is het werk toch voldoende overtuigend.
C. Tindemans
| |
Film
Aranda, Francisco, Luis Bunuel
(Cinema Two) Secker & Warburg, London 1975, 327 pp, £3,90 pb., £6,50 hb. |
Beilenhoff, Wolfgang, Poetik des Films
(Kritische Information 10) W. Fink, München 1974, 162 pp |
Higham, Charles, Kate; the Life of Katharine Hepburn
W.H. Allen, London 1975, 263 pp, £3,50 |
Kulik, Karol, Alexander Korda; the man who could work miracles
W.H. Allen, London 1975, 407 pp, £5,95 |
Kluge, Alexander, Gelegenheitsarbeit einer Sklavin. Zur realistischen Methode (edition suhrkamp 733) Suhrkamp, Frankfurt 1975, 250 pp., DM 8,- |
Mcbride, Joseph & M. Wilmington, John Ford
(Cinema Two) Secker & Warburg, London 1975, 234 pp, £2,90 pb., £4,90 hb. |
Minnelli, Vincente, I remember it well
Angus & Robertson, London 1975, 391 pp, £4,80 |
Phelps, Guy, Film Censorship,
Victor Gollancz, London 1975, 319 pp, £5,50 |
Straschek, Günter P., Handbuch wider das Kino
Suhrkamp, Frankfurt 1975, 517 pp, DM 14,- |
Tudor, Andrew, Theories of Film
(Cinema One) Secker & Warburg, London 1974, 168 pp, £1,30 pb., £2,50 hb. |
| |
Günter Peter Straschek, Handbuch wider das Kino
Suhrkamp Verlag, Frankfurt a/M. 1975, 518 pp., DM 14,-
Dat er een sterke behoefte bestaat aan partiële of gehele herschrijvingen van de filmgeschiedenis; dat filmesthetica een onbruikbare wetenschap is geworden; en dat er een sterke noodzaak is aan de bestudering van de economische infrastructuur van de filmproduktie, zijn themata die hier door mij regelmatig ter sprake zijn gebracht. Vooral voor wat dit laatste punt betreft, kan een marxistische benadering van de film nuttig zijn. Met de marxistische schrijvelarij van Straschek is evenwel niemand gebaat! Mijn kritiek slaat in de eerste plaats op de onrijpheid van de gedachtengang. De kern-hoofdstukken zijn manicheïstische pleidooien, opgesteld in een jargon en gekruid met een Marx-citatenovervloed die geestelijke armoede verraden. Naast de theoretische hoofdstukjes treft men een reeks kapittels gewijd aan de verschillende nationale filmgeschiedenissen (Nederland, België, ook Portugal, Griekenland). Een oppervlakkige schikking van gekend materiaal, vanuit een links standpunt: dit originele (?) standpunt is echter nooit in staat diepgang te verlenen aan het afgezaagde van de thematiek. (Een vraag die toch ook eens dringend beantwoord dient te worden is: waar is nationale filmgeschiedenis voor nodig? Wat is de relevantie ervan? Releveren ze überhaupt iets?) De enige beschouwing van de auteur die mij hier van belang leek te zijn - maar die weer eens door woordkramerij nooit grondig geanalyseerd wordt - komt er op neer dat er meer continuïteit dan verschil bestaat tussen de Duitse cinema van voor, tijdens en na het nazisme!
S.' gewoonte om bij elke pagina tekst op z'n minst één pagina bibliografie toe te voegen werkt irriterend. Naast de schraalheid van de teksten wordt deze wetenschappelijke (?) pretentie vlug grotesk. Let wel: het gaat hier niet om een geannoteerde bibliografie. Daar zou de lezer nog iets aan hebben. Wel krijgen we hier een opsomming van boeken, zonder meer. Toevallig wordt een naam of een term in de tekst verwerkt, en daar verschijnt in aanhangsel een lijst met tientallen werken, die iets of wat met het onderwerp te maken hebben. Het is moeilijk
| |
| |
te begrijpen dat de schrijver dit wetenschappelijk apparaat zo belangrijk acht, vermits hij zo goed als de hele bestaande filmbibliografie (terecht, waarschijnlijk!) als kapitalistisch, en bijgevolg onbetrouwbaar, doodverft. Wie uit deze bespreking zou opmaken dat de recensent uit conservatieve geprikkeldheid lucht heeft gegeven aan zijn bezwaren, kan ik enkel aanraden zelf het boek te consulteren. Men weze gewaarschuwd...
Eric De Kuyper
| |
Kunst
Blankert, Albert, Johannes Vermeer
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1975, 206 blz, f 35,- |
Eckstein, Hans, Die Romanische Architektur. Der Stil und seine Formen
(DD: Reihe Kunstgeschichte/Wissenschaft) Verlag M. DuMont, Schauberg 1975, 312 pp., DM 28,- |
Schroevers, Marinus en Dirk de Herder, Van Gogh achterna
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1975, 208 blz., ill., f 35,- |
| |
Ulrich Weisstein, ed., Expressionism as an International Literary Phenomenon. 21 essays and a bibliography
Didier, Paris-Akademia Kiado, Budapest 1973, 360 pp
Silvio Vietta/Hans-Georg Kemper, Expressionismus
W. Fink, München 1975 (UTB 362), 389 pp., DM 19.80
Hoezeer samensteller U. Weisstein in een basisopstel ook zijn best doet om een eenheidsbegrip van het expressionisme te projecteren, hij kan uiteindelijk niet verhinderen dat zich in dit internationale koor velerlei en sterk afwijkende opvattingen en voorstellingen manifesteren. Na een principieel omlijnen van het werkbeeld (stijl of wereldbeeld?, buitenlandse invloeden op het Duitse expressionisme, interrelaties tussen expressionistische literatuur en schilderkunst resp. muziek) komen op een iets te strak rijtje de nationale schakeringen aan bod; precies daar lopen de interpretaties sterk uiteen en is de coherentie van de bundel zoek. Vallen bepaalde bijdragen gunstig op door hun uitvoerige degelijkheid (b.v. P. Hadermann en J. Weisgerber over België en Nederland), dan zijn de meeste toch al te summier om een voldoende omschrijving te geven. Gunstig blijft uiteraard dat een internationaal team samenwerkers zich ijverig over een gemeenschappelijk verschijnsel durfde te buigen.
De stelligheid waarmee elders over het expressionisme wordt gedacht, is bij Vietta/Kemper volkomen afwezig en de term vormt dan ook het zoekobject, dat methodologisch wordt aangereikt. De basisvisie luidt dat het expressionisme niet als een breuk met de actualiteit kan worden gezien, maar als een immanente expressie ervan; bijgevolg worden inzichten in de basisstructuren van een tijdperk aangeboden en geen literairhistorische evocaties via auteurs en teksten. Het bekende aspect van de ‘nieuwe mens’ wordt consequent in tijdsfactoren als dissociatie van het ik, vervreemding, produktieproces, structuurverandering, metafysische ombouw, sociaalpsychologische categorieën en perceptiepsychologische verleggingen ondergebracht; deze probleemtheoretische demonstratie wordt slechts (maar hoe knap!) ondersteund door de analyse van bewegingen, motieven en literaire apparatuur. Dit in eerste instantie systematisch studieboek biedt geen definitieve oplossingen aan maar introduceert fundamenteel in een probleemgebied waarvan de omgrenzingen, de constanten en de discussiepunten op een onvergelijkelijkgrondige wijze omschreven raken. Als bewijs van de vruchtdragende wijzigingen in de literatuur-wetenschappelijke discussie van de laatste jaren is deze publikatie overtuigend.
C. Tindemans
| |
Robert R. Wark, Ed., Sir Joshua Reynolds Discourses on art
Yale University Press, New Haven and London 1975, 349 pp, £9,50
Het is een nuttige daad geweest om nu deze tussen 1750 en 1790 gehouden redevoeringen opnieuw uit te geven. Joshua Reynolds, zelf schilder, was een figuur die zijn leven lang heeft gestaan in de overgang van classicisme naar romantiek. Beide neigingen zijn in hem kenbaar,
| |
| |
maar in zijn theorie houdt hij het het sterkste bij het classicisme. Hij leert in deze redevoeringen voor de Koninklijke Academie vooral dat men de ouden moet navolgen. Kopiëren en studeren zijn de toegangspoorten tot de kunst. IJver en technisch kunnen komen op de eerste plaats. Zeer belangrijk is daarbij dat we hier het werk van de canonisatie van de grote meesters volop aan het werk zien. Raphael was de grootste, Michelangelo volgt. De Florentijnse en de Venetiaanse school komen daarna en de Vlamingen en Hollanders volgen, in die volgorde. Ook is er een rangorde van onderwerpen, meer verheven en gewonere. Men kan zeggen dat veel van wat toen geleerd werd op de academies, nu gemeengoed geworden is bij de museumbezoeker.
Om de plaats van deze estheticus beter uit te laten komen zijn in deze band ook uitgekomen een kritiek van Hazlitt, die in 1814 in een reeks afleveringen verscheen in de Champion en de aantekeningen die William Blake in zijn exemplaar van de Discourses maakte. Vooral die laatste zijn soms geestig en soms erg kort. ‘A Lie’, of ‘What a Folly’ zijn nogal eens terugkerende randbemerkingen.
C.J. Boschheurne
| |
Erwin Leiser, Nazi Cinema
Secker & Warburg, Cinema Two, London 1974, 179 pp, £3.75
Hermann Hinkel, Zur Funktion des Bildes im deutschen Faschismus
Bildspiele - Analysen - Didaktische Vorschläge
Anabas Verlag, Steinbach/Giessen 1974, 144 pp, rijk geïll., DM 16,80
Umberto Silva, Kunst und Ideologie des Faschismus
Fischer Verlag, Frankfurt a/M 1973, 257 pp, rijk geïll., DM 26,80
De talrijke studies die momenteel over het facisme verschijnen, vertonen alle een zelfde gebrek: ze slagen er niet in een kritische methodologie te ontwikkelen om de verschijnselen van deze ideologie met exactheid te omlijnen. Telkens betrapt de lezer zich erop dat hij de analyse die gericht is op het facisme, ook kan toepassen op andere ideologieën. Dit kan misschien wel nuttige gevolgen hebben, maar het ligt beslist niet in de bedoeling van de auteurs, en we kunnen het hier dus wel als een zwakheid beschouwen.
De studie van E. Leiser (in 1968 oorspronkelijk in het Duits verschenen) wil niet meer zijn dan een historische schets van het fenomeen ‘film’ in de nazi-periode. Maar ook met deze vooropgezette beperking raakt S. niet veel verder dan een optelling van tautologieën.
Nog sterker doet het gebrek aan een kritische methode zich voelen bij de andere twee werken. Kunst en ideologie blijven gescheiden; hun interactie wordt nergens concluderend en revelerend gemaakt.
Eric De Kuyper
|
|