| |
| |
| |
Boekbespreking
Wijsbegeerte
Austin, J.L. (vert. Eva Cassirer), Sinn und Sinneserfahrung (Sense and Sensibilia)
(UB 9803) Reclam, Stuttgart 1975, 182 pp, DM 4,80 kart., DM 9,80 geb. |
Barthes, Roland, Mythologieën
Arbeiderspers, Amsterdam 1975, 314 blz, f 29,50 |
Haswell, Margaret, The Nature of Poverty
Macmillan, London 1975, 234 pp, £10,- |
Die Sanften kommen! Neue Gruppen in der Kirche (Kontraste/impuls)
Herder, Freiburg/Basel/Wien 1975,3, 51 pp, DM 3,50, abb. DM 12,- |
Fetscher, Iring & Milan Machovec, Marxisten over Jezus
Ten Have, Baarn 1975, 128 blz, f 12,50 |
Forbes, Duncan, Hume's Philosophical Politics
Cambridge University Press, London 1975 346 pp, £9,90 |
Hacking, Ian, Why does language matter to philosophy?
Cambridge University Press, London 1975, 200 pp, £4,75 hbk, £1,50 pbk |
Kicken, Sef, Alternatieve wetenschap; op het spoor van nieuwe paradigma's
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1975, 211 pp |
Quine, W.V. (vert. W. Spohn), Ontologische Relativität und andere Schriften
(UB 9804) Reclam, Stuttgart 1975, 231 pp, DM 4,80 kart., DM 9,80 geb. |
Rahner, Karl, Herausforderung des Christen
Herderbücherei, Freiburg 1975, 155 pp, DM 4,90 |
Riedl, Annelore und Günter Stachel, Erzählen und Spechen im Bibelenbericht; I Von Abraham bis Salomo
Benziger Verlag, Einsiedeln/Calwer, Stuttgart 1975, 104 pp, ill. |
Jungclaussen, Emmanuel, Der Meister in dir
Herder, Freiburg 1975, 142 pp, DM 11,80 |
Schultz, Hans-Jürgen (Hrsg.), Sie werden lachen - die Bibel
Kreuz Verlag, Stuttgart 1975, 238 pp, DM 24,80 |
Shachar, Isaiah, The Jewish Year
(Iconography of Religions XXIII, 3) |
E.J. Brill, Leiden 1975, 39 pp, ill, 48 pp, f 38,- |
Sutherland, J.C., De Bijbel en de Antieke Mysteriën
Servire, Wassenaar 1975, 254 blz, f 24,- |
Vierzig, Siegfried, Ideologiekritik und Religionsunterricht
Benziger Verlag, Einsiedeln 1975, 183 pp |
| |
Hans Eggert Schröder, Schiller - Nietzsche - Klages. Abhandlungen und Essays zur Geistesgeschichte der Gegenwart
Bouvier, Bonn 1974, 490 pp., DM 58,-
Al suggereert de titel een gelijke aandachtsspreiding over drie auteurs, het is alleen logisch dat S., leider van het Klages-archief (Schiller-Nationalmuseum) en mede-uitgever van diens verzamelde oeuvre, Schiller en Nietzsche hanteert om zijn centrale held Klages des te meer in de bloempjes te zetten. Deze teksten, ontstaan in een periode van 40 jaar, zijn soms triviaal onbelangrijk en echt niet meer dan een vage introductie, dan weer filosofisch-zwaar-op-de-hand en nagenoeg onverteerbaar. Het is al te duidelijk een magische belangstelling voor een betwist Duits denker. Klages heeft het voor het Duitse denken zo fundamentele begrip ‘Geist’ van vraagtekens voorzien en het ‘willen’ (waar de Nietzsche-context evident wordt) verdacht verklaard: het leven
| |
| |
is belangrijker dan de idee. Daaruit wordt zowat alles labiel. Zowel kapitalisme als socialisme kunnen worden afgewezen, zodat zijn levenshouding noch het een noch het ander is, maar toch vooral gekenmerkt wordt door een radicale afkeer van vooruitgang en een verdediging van wortels. Zelfbevestiging (eerst als psychologische categorie, vervolgens als filosofische constante) staat voorop en evolueert naar een defensief conservatisme dat elke metamorfose loochent en uiteindelijk toch niet anders kan zijn dan levensnegatief, en dus een aantasting van de eigen vertrekpunten. Daarom ook kan Schröder het ‘politieke’ aspect van de levensorganisatie niet loochenen maar wel minimaliseren; zijn nadruk valt op het ‘kosmische’, waaronder zowel religieuze als metafysische denkschemata ressorteren maar die (voor mij) ontoelaatbaar vaag en mistig blijven.
C. Tindemans
| |
Michael Oppitz, Notwendige Beziehungen. Abriss der strukturalen Anthropologie
Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1975, 430 pp., DM 14,-
Als thema van zijn werk kiest S. de vraag naar de noodzakelijkheid van de aandacht voor het ‘standpunt’ van de onderzoeker. Wat volgt zijn een vijftigtal zeer heldere, zeer leesbare, buitengewoon knap geformuleerde beschouwingen over het structuralisme. Daarna enkele hoofdstukken die niet veel meer (maar wel erg degelijk) commentaar leveren op de theorieën van Claude Lévi-Strauss. Vergeleken met andere werken die zelfs in hun vulgariserende taak te kort schieten, is dit een rijk boek, maar toch worden niet alle aanvangsbeloften ingelost. Heeft men dit eenmaal aanvaard, dan blijft het werk van Oppitz een voorbeeldige, geïnspireerde en inspirerende studie.
Eric De Kuyper
| |
Karl R. Popper, De armoede van het historisme
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1974 172 blz, f 7,50
Bryan Magee, Popper
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1974 137 blz, f 6,50
Imre Lakatos, Wetenschapsfilosofie en Wetenschapsgeschiedenis. De controverse tussen Popper en Kuhn
Boom, Meppel, z.j., 147 blz, f 16,50
Popper is in de mode, hoewel deze filosoof eigenlijk drie verschillende theorieën verkondigt die weinig met elkaar te maken hebben. De eerste is zijn kritiek op het historisme, waaronder hij verstaat de theorieën van Hegel en Marx, maar ook Plato. Hij meent dat er geen voorspelbaarheid is. Merkwaardigerwijze ziet hij zelfs geen voorspelbaarheid op korte termijn. Uit deze kritiek op zo tegengestelde filosofieën als die van Marx en Plato ontwikkelt hij dan een soort politieke theorie, waarin hij alle totale veranderingen afwijst en alle heil verwacht van een beetje bij beetje bijsturen.
De tweede theorie is zijn verbeterde falsificatie-theorie die zeer goed en op hoog peil wordt uiteengezet in het werkje van Imre Lakatos. Het werkje is voorzien van een zeer uitgebreide bibliografie en honderden noten. Toch merkt ook deze schrijver de zwakte van de theorie niet op. De falsificatie-theorie komt er op neer dat een wetenschappelijke wet wordt aanvaard tot zich een geval voordoet waarin ze niet opgaat en dan vervangen moet worden door een totaal andere. Dit kan niet daar waar die wetten technisch worden toegepast, en binnen die wereld nog steeds waar gemaakt worden.
De derde theorie is het belangwekkendst. Naast de wereld van de natuur, die van de noodzakelijkheid zoals Hegel die noemt, en die van de geest, die van de vrijheid, ziet Popper nog een derde wereld. Dat is namelijk die van door de mens geschapen dingen die een leven gaan voeren buiten de mens. Een logarithmentafel komt voort uit de geest van de mens, maar behoort er niet meer toe, hoort dus niet bij het rijk van de geest en ook niet tot die van de natuur. Bryan Magee geeft helaas aan deze theorie te weinig aandacht, zoals trouwens het hele boekje wat te kort is om voldoende aandacht te geven aan een denker die drie verschillende, niet samenhangende theorieën verkondigt.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Gedragswetenschap
Adriaens, L., Ben ik zo anders? Ervaringen met misdadigers
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1975, 228 pp |
Boiten, Dr. R.J.H., Tussen Angst en Extase
Callenbach, Nijkerk 1975, 227 blz, f 27,50 |
Carpenter, Finley, Vrijheid in opspraak; een kritische inleiding op B.F. Skinner
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1975, 190 pp |
Crollan-Baggen, Mieke e.a. (red.), Interventie in interaktie
Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen (Van Gorcum, Assen) 1975, 197 blz, f 28,50 |
Greely, A.M., Extase, een vorm van gewaarworden
De Toorts, Haarlem 1975, 143 blz, f 21,- |
Tijn, Maartje van, Een boom in de vlakte
Nelissen, Bloemendaal 1975, 137 blz, f 14,90 |
Verbeek, Prof. dr. E., Psychiatrie in holle en bolle spiegels
Callenbach, Nijkerk 1975, 149 blz, f 24,90 |
Wertenbroek, M., Grenzen en grensoverschrijdingen v.d. psychiatrie
De Toorts, Haarlem 1975, 108 blz, f 20,- |
Wolk, E. van der (red.), Het naderend einde
Intermediair/Boom/de Nederlandsche Boekhandel, Meppel 1975, 387 blz, f 37,50 |
| |
Eike-Henner W. Kluge, The Practice of Death
Yale University Press, London 1975, 250 pp., £5.
De schrijver is een filosoof en goed geverseerd in ouderwetse logica. Daarbij is het een klein kunstje, om van ‘is’ naar ‘ought’ of ‘ought-not’ - oordelen te springen, vooral als je uitgaat van een absolute moraal en een absolute waarde van een menselijk persoon, als bewustheidscentrum. De moedwillige vernietiging van zoiets met intrinsieke waarde is dus moraal laakbaar. (Voorwoord bladzijde IX). Het gaat er dan verder over, of abortus, zelfmoord, euthanasie, infanticide een senicide moord betekent. D.w.z. of de ‘homicide’, die het volgens de schrijver meestal wel is (behalve bij een jong embryo volgens hem) nu tegen de wil of mogelijke wil van een persoon geschiedt.
M.i. is het begrip moord met de beperking ‘door een persoon tegenover een persoon’ te eng gevat. Wel laat de schrijver dan ook consequent doodstraf, oorlogsdaden, triage, hongersnoden, martelingen en politie-terreur buiten beschouwing en beperkt hij zich tot een stuk medische ethiek. Eigenaardig, dat daarbij de psychologie van medici en paramedici niet belicht wordt. Het blijft zo een theoretisch verhaal, te meer, omdat de schrijver van een aantal medische termen, zoals partus immaturus en praematurus, geen blijk van kennis geeft. Wel komen een diversiteit van interessante, zij het bestreden argumenten tevoorschijn, met name oecologische; maar nu maakt de schrijver het zich weer te gemakkelijk, door een te grote eenheid van ‘The New Morality’ aan te nemen en door steeds te veel gebruik te maken van de reductio ad absurdum.
Bij de behandeling van de infanticide missen we een paragraaf over de ernstig defecte pasgeborene: een anencephaal is volgens de definitie van de schrijver namelijk geen persoon en zou dus gedood mogen worden. Bij het hoofdstuk suicide missen we de diepte van kennis en inzicht van een Stengel. Voer voor traditionelen.
J.H. van Meurs
| |
Bruno-Paul de Roeck, Gras onder mijn voeten; eenvoudige kennismaking met de Gestalt-therapie.
De Toorts, Haarlem 1975, 83 blz., f 17,50
Een helder en bijna badinerend boekje waarin met vele korte hoofdstukjes op eenvoudige wijze met beeldende anekdoten en voorbeelden begrip en kennis wordt bevorderd voor, respectievelijk van de Gestalt-therapie. Niet duidelijk wordt hierbij, waarom de schrijver op bladzijde 59 Perls' tweede fobische laag (of groeistadium) niet noemt, maar de cliché laag tweemaal; de tweede alsof- of rolgedrag.
De schrijver is Hollander en hij zou ooit theologie gestudeerd hebben. Hij gelooft in Gestalt, poëtisch, nuchter, ludiek en mystiek. Hij schrijft goed; niet zozeer voor (Gestalt) therapeuten, maar wel
| |
| |
voor alle anderen die een beetje gevoels- en verbaal begaafd zijn en die misschien met zichzelf of anderen in de knoop zitten.
Voor de historische theoreticus wordt de ‘afkomst’ van deze therapie van de psychoanalyse, fenomenologie, de speltheorie, Gestaltpsychologie en het Behaviorisme opnieuw duidelijk. Voor de practicus is het verzet tegen de ‘One dimensional Man’ en het robotisme van belang. Niet het waarom (of waardoor) van het gedrag in ruimere zin, maar het hoe en het nu is aan de orde. Aanbevolen.
J.H. van Meurs
| |
Thomas R. Verny, Binnen de groep. Een entree tot ontmoetingsgroepen en groepstherapie
De Toorts, Haarlem 1975, 188 blz, f 27,50
Dit is nu echt het lezen waard, indien u graag een overzicht krijgt van, en een oriëntatie in wat er zoal bestaat op het terrein van groepswerk. De lezer krijgt aanwijzingen om de juiste groep te kiezen en er het meeste nut uit te halen. Het doel van het werk in de groep is volgens S.: tot een inzicht komen wie men is, hoe men zo geworden is en wat men bereid is te doen om te veranderen. Het boek is deels een levendig verslag, deels praktische wenken, deels een beoordeling van methodes en van verschillen tussen individuele en groepsbehandeling.
G. Boeve
| |
Literatuur
Isaacson, Knight, The Store
W.H. Allen, London 1975, 278 pp, £2,95 |
Neruda, Jan, Kleinzeitner Geschichte
Neues Leben, Berlin 1975, 311 pp, M 8,20 |
Prins, Jan, Dankbaar om ieder ding...
(Poëtisch Erfdeel der Nederlanden 91) Heideland-Orbis, Hasselt 1975, 75 pp, BF 55,- |
Righter, William, Myth and Literature
Routledge & Kegan Paul, London 1975, 132 pp, £3,50 |
Veulemans, Jan, Elke dag leven
(Poëtisch Erfdeel der Nederlanden 92) Heideland-Orbis, Hasselt 1975, 76 pp, BF 55,- |
| |
Peter Stein, Epochenproblem ‘Vormärz’ (1815-1848)
Metzler, Stuttgart 1974, (M 132); 115 pp., DM. 9,80
In afwijking van de gebruikelijke systematiek van deze ‘Sammlung Metzler’, wenst deze studie (met nadruk op de bibliografische verwijzing) niet haar object als zodanig te presenteren, maar wel diens probleemsituatie. Dit betekent dat de inhoud concreet bestaat uit de methoden- en ideeënstrijd van de Duitse germanistiek en literatuurgeschiedschrijving, met de Vormärz als centraal punt, en waarin vooral de opvatting over het werkbegrip ‘geschiedenis van literatuur’ en over de ‘Biedermeier’ een belangrijke plaats inneemt.
De diverse stellingen en principehoudingen worden voorbeeldig correct aangegeven; S. zelf blijft hier niet onpartijdig bij maar geeft integendeel zijn taak als berichtgever op voor eigen engagement. Bij alle beperktheid (periodisch en thematisch) slaagt dit deel erin de status quaestionis van de huidige Duitse literatuurwetenschap uitstekend weer te geven.
C. Tindemans
| |
Jef Notermans, Rondom de Maaslandse dichter en minnezanger Heinric Van Veldeke
Heideland-Orbis, Hasselt 1973, 179 pp, BF 295
Ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag heeft men de verdienstelijke Limburger Jef Notermans willen eren met de bundeling van een aantal publikaties die tussen 1927 en 1971 in verschillende tijdschriften verschenen zijn. De figuur en het werk van Veldeke is de band die al deze opstellen samenhoudt, hoewel sommige artikels meer ‘naar aanleiding van’ als ‘over’ de Maaslandse dichter geschreven zijn. Zo kan diens Servaaslegende ons bewijsplaatsen leveren voor de etymologie van de stad Maastricht, of dient zijn figuur als aanleiding voor een beschrijving van het kunstzinnig en spiritueel klimaat in het Mosaanse land tot de twaalfde eeuw. Het voorkomen van miraculeuze verrijzenissen in de Servaaslegende biedt schr. de gelegenheid om de standpunten van de kerkvaders omtrent het Jenseits
| |
| |
op een rijtje te plaatsen; beschrijvingen van edelstenen in Veldekes oeuvre vormen een aanleiding om ons een en ander te vertellen over de verschillende betekenissen die er in de Middeleeuwen aan toegekend werden. Het verhaal van de ontdekking die het enige volledige Sint-Servatiushandschrift van een smadelijke ondergang in de beerput van een notaris redde, vormt een amusant intermezzo in dit defilé van artikeltjes vol wetenswaardigheden.
F. Willaert
| |
H. Conscience, De leeuw van Vlaanderen
Manteau, Brussel/Den Haag 1975, 348 blz., f 19,90
Deze door Karel Jonckheere ‘hertoetste’ tekst van het Vlaamse nationale epos, eerbiedigt volkomen de oorspronkelijke uitgave, aldus de tekst op het omslag. En inderdaad, was het in een vorige bewerking bijvoorbeeld nog: ‘Hun adem werd kort en moeilijk’ nu wordt dat weer: ‘en de adem, die opsteeg uit hun hijgende longen, was kort en lastig’ (pg. 303).
Echter wie Conscience leest moet alleen oog hebben voor het verhaal, de inhoud, en niet direct letten op stijl en taalgebruik. Vanuit dat oogpunt blijft ‘De leeuw’ ook in onze 20e eeuw nog steeds een meeslepend boek, dat je enkele genoeglijke uurtjes bezorgt.
Jammer is het dat Jonckheere geen verantwoording van zijn werkzaamheden geeft, zodat je enigszins in het ongewisse blijft, waaruit dat hertoetsen dan wel bestaat.
C. Free
| |
Bert Brouwers, Literatuur en revolutie Deel 1 Inleiding tot de literatuursociologie; deel 2 De Vlaamse literatuur en de revolutie van 1848
Boompers, Meppel 1971, dl. 1 230 blz., f 16,50, dl. 2 270 blz., f 18,50, dl. 1 en 2 samen f 32,00
Je kunt al lezend merken dat deze boeken reeds enige jaren geleden verschenen zijn. In die tijd bestond er namelijk nogal wat weerstand ten opzichte van de literatuursociologie en vanuit dat gegeven is de defensieve betoogtrant van Brouwers in zijn inleiding wel te verklaren. In de tussenliggende jaren is de literatuursociologie echter geaccepteerd als ook een methode voor het bedrijven van literatuurwetenschap. In het kort komt het hierop neer dat men onder literatuursociologie verstaat de studie van de literatuur als sociaal fenomeen, als maatschappelijk verschijnsel.
In dl. 1 geeft Brouwers in drie hoofdstukken: Het literatuursociologisch onderzoeksveld, De ‘burgerlijke’ literatuursociologie en De marxistische literatuursociologie een overzicht en uitleg van de diverse theorieën, waarbij hij zich een voorstander toont van de theorieën van Lukacs: ‘De studie van de literatuur kan bijgevolg niet losgemaakt worden van de studie van de gemeenschap en van het globale historische ontwikkelingsproces. De literatuur is in zijn diepste wezen sociaal, het sociale is op zijn beurt essentieel historisch.’ En van Goldmann: ‘Het literaire werk behoort vanzelfsprekend tot de ménselijke feiten. Het kan niet begrepen worden zolang men zich beperkt tot het geschrift zelf of de literatuur. Het vormt slechts een aspect van de levende en totale auteur die op zijn beurt slechts een onderdeel uitmaakt van een sociale groep, in de eerste plaats van een sociale klasse.’ In dl. 2 demonstreert Brouwers aan de hand van een analyse van de Vlaamse literatuur rondom 1848 dat literaire veranderingen veelal het gevolg zijn van maatschappelijke veranderingen. Hij probeert aan te tonen dat de maatschappelijke omwenteling toentertijd in België zijn weerslag heeft gehad op auteurs als Zetternam, Conscience en Van Kerckhoven èn dus op hun werk.
Je kunt het eens zijn of niet met de ideeën van de literatuursociologen, feit blijft dat dit twee uiterst interessante en leesbare boeken zijn over een moeilijk en intrigerend onderwerp.
Tot slot een uitspraak van prof. Peters in dl. 2: ‘De roman brengt de lezer aan het twijfelen. En wie twijfelt is reeds een ander mens; hij zou ook de wereld kunnen veranderen.’ Dus zoveel macht kent men blijkbaar aan een boek toe.
C. Free
| |
| |
| |
Dr. C.W. de Kruyter, Constantijn Huygens' Oogentroost
Boompers, Meppel 1971, 336 blz., f 31,50
In de loop der tijden zijn er al heel wat studies gewijd aan Huygens, waaronder deze van De Kruyter.
Het is een goede gedachte van de uitgever geweest om deze in 1971 verschenen studie weer eens onder de aandacht te brengen.
Uitgaande van de editie 1672, de laatste uitgave van Oogentroost die tijdens het leven van Huygens tot stand is gekomen, wordt het gedicht in vier hoofdstukken op een voortreffelijke en geheel nieuwe wijze belicht.
In hoofdstuk 1: ‘Oogentroost gezien in de tradities van verschillende genres’, wordt de verbondenheid van Oogentroost met traditionele genres als consolatie, satire, en karakters of zedeprenten aangetoond. In hoofdstuk twee gaat De Kruyter dieper in op de stijlaspecten: de retorische techniek en versificatie. In hoofdstuk drie worden de vier fasen van overlevering: twee handschriftelijke en twee gedrukte behandeld, waarna in hoofdstuk vier, het meest interessante, de kennis uit de drie vorige toegepast wordt voor een interpreterende analyse, waarin o.a. aandacht besteed wordt aan ethische en religieuze opvattingen.
Een aantal bijlagen, een literatuurlijst en een facsimile van de editie 1672 besluiten deze gedegen studie.
Een uitmuntend boek voor ieder die zich interesseert voor onze literatuur.
C. Free
| |
Godsdienst
Hofmeier, Johann, Leben aus dem Glauben
Friedrich Pustet Verlag, Regensburg 1975, 267 pp, DM 28,- |
Walle, A.R. van de, Verlost tot vrijheid
(Cahier voor Levensverdieping 19) Werkgroep voor Levensverdieping, Averbode 1975, 128 pp, BF 175,- |
| |
Dominique Bertrand, S.J., Un corps pour l'Esprit. Essai sur l'expérience communautaire selon les Constitutions de la Compagnie de Jésus. Coll. Christus n. 38.
Desclée De Brouwer/Paris en Centrum Ignatianum Spiritualitis/Rome, 1974, 240 pp.
De Geestelijke Oefeningen en nog meer de Constituties voor het Gezelschap van Jezus, geschreven door Ignatius van Loyola, vormen een lectuur waarvan de betekenis moeilijk oplicht vanwege de complexe uitdrukkingswijze van specifiek ignatiaanse signatuur. Het is de conclusie van meerdere ervaren en ter zake kundige lezers van deze teksten. De originaliteit van een tekst als de Constituties, die in deze studie aan de orde wordt gesteld, komt niet voort uit de meestal door bestaande kloostertradities bepaalde inhoud. Deze is, naar de mening van de auteur, redacteur van het Franse spiritualiteitstijdschrift Christus, toe te schrijven aan de architectuur van de samenstelling der onderdelen. Dit opvallende kenmerk komt voort uit de wijze waarop Ignatius in zijn Romeinse jaren als generale overste, al onderscheidend met betrekking tot de werkelijkheid en eigen geestelijk aanvoelen, de teksten componeerde. Deze studie vormt een goede gids om de krachtlijnen van deze architectuur aan het licht te brengen. Daarbij blijkt, dat, nog meer dan de inhoud op zich, deze ignatiaanse tekst over de geest en werkwijze van de orde moderne problemen kan verhelderen. De Geest van de Geestelijke Oefeningen en het charisma van de stichter blijkt op een verrassende manier in de communautaire ervaring van de ordesgemeenschap in de letter van de Constituties neergelegd te zijn. Sleutelwoorden als gehoorzaamheid, woord-paren als Hoofd en Lichaam, Wijngaard des Heren en werkers, geven via deze structuur-analytische benadering een verrassend perspectief op het leven naar de Geest in het Lichaam van de Societeit. Een aandachtige lezing van deze studie kan naast de intellectuele aanvulling van een heersend gebrek aan kennis leiden tot een geestelijke lezing over een communautaire ervaring, Gemeenschap van Jezus te willen zijn.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Johannes Hoffmann-Herreros, Die Schweigerose. Beobachtungen - Fragen - Gebete
Patmos-Verlag, Düsseldorf 1974, 103 pp, DM 11
De uitgever betitelt de gebundelde teksten als ‘Sensible Arrangements’, en inderdaad betreft het hier nogal eigenzinnige, op emoties geënte expressies in proza of poëzie. De lezer zal de schrijver niet gauw letterlijk nazeggen, maar mogelijk vindt hij in diens hoekige visie op de realiteit een inspiratie om tot een waarachtige uitdrukking van zijn geloofsleven te komen. Een gemakkelijk boekje is het in alle geval niet.
P. Begheyn
| |
Wilhelm Gössmann, Die Gottesrevolution - Die Reden des Jesus von Nazaret. Eine freiere Wiedergabe ihrer Intentionen
Topos-Taschenbücher, Patmos, Düsseldorf 1974, 99 pp, DM 5,80
Deze nieuwe vertaling van fragmenten uit de evangeliën, in vijf kapittels onderverdeeld, roept het beeld op van de Jezus uit de films van Pasolini en Potter. Ook de typografische weergave in korte, bijtende regels en de actualisering van onbegrijpelijk geworden beelden dragen daar in belangrijke mate toe bij. Het is een geslaagde poging om de boodschappen van Jezus nabij te brengen. De auteur is hoogleraar in de Duitse taal en letterkunde.
P. Begheyn
| |
Hugo Enomiya - Lassalle, Zen en Christendom
B. Gottmer, Nijmegen 1974, 78 blz., f 6,90
In dit kleine geschrift vat de schrijver, priester-jezuiet en door een langdurig verblijf in Japan een bekwaam kenner van het oosters geestelijk leven geworden, de resultaten van zijn eerdere studies, die in Nederlandse vertaling bij dezelfde uitgever zijn verschenen, samen. Tevens geeft hij enkele toekomstperspectieven van het beoefenen van oosterse meditatietechnieken op een christelijke levens- en gedachtenwereld. De bevestiging van het geloof, de doorbraak naar het diepere gebed, de innerlijke rust en reserve, die een mens weerbaar maakt ten opzichte van een toenemend vertechniseerde westerse samenleving, zijn evenzovele resultaten van de zen-beoefening, als uitvalswegen naar een toekomst van een zinvoller menselijk bestaan. Uiteraard kan men deze perspectieven wat fors uitgevallen vinden, waar het gaat om iets waarvan de blijvende waarde nog ononderscheiden is van een modieuze reactie. Heil vanuit de lotus-zit? De lezer kan zich in dit geschrift van Lasalle een kundige toegang verschaffen tot een meer oosters geestelijk leven. Dit zal des te meer verdiepend werken in de mate dat niet elke vraag naar de waarde en (ontbreken van?) inhoud getranscendeerd wordt, door eenvoudig deze vraag over te slaan.
G. Wilkens
| |
Theologie
Balthasar, Hans Urs von, Katholisch
Johannes Verlag, Zürich/Einsiedeln 1975, 93 pp, DM/sFr 12,- |
Möller, Joseph, Die Chance des Menschen - Gott genannt
Benziger Verlag, Einsiedeln 1975, 328 pp |
Raffelt, Albert, Proseminar Theologie
Herder Verlag, Freiburg 1975, 176 pp, DM 16,80 |
Ratzinger, Joseph, Prinzipien Christlicher Moral
Johannes Verlag, Einsiedeln 1975, 96 pp, DM/sFr. 12,- |
Stuhlmacher, Peter, Der Brief an Philemon (Ev. Kath. Kommentar zum Neuen Testament)
Benziger Verlag, Einsiedeln, Neukirchner Verlag, Neukirchen 1975, 75 pp |
Wohlmuth, Joseph und Hans Georg Koch, Leitfaden Theologie
Benziger Verlag, Einsiedeln 1975, 156 pp |
| |
A. Blijlevens e.a., De weg van het woord
Gooi en Sticht, Hilversum 1975, 164 blz, f 19,50
Op zijn 65e verjaardag heeft F. van Trigt, exegeet aan de Hogeschool voor Theologie en Pastoraat te Heerlen, van collegae een feestbundel ten geschenke ontvangen, een bundel opstellen over ‘Gods woord in mensenwoorden’. Een goede verzameling met kwalitatief hoogstaande artikelen. De rij wordt geopend met een beschouwing over Lucas 2:1-20 van L. Hermans, de schrijver van het uitstekende boekje ‘De bijbel over Jezus' geboorte en jeugd’. Een inmiddels beroemde (beruchte?) passage
| |
| |
uit Lucas (4:16-30) over het optreden in de synagoge wordt door J. Kahmann van notities voorzien. Een eminent artikel over Johannes Chrysostomos verscheen van de hand van L. Meulenberg, terwijl A. Blijlevens schreef over het zondagslectionarium volgens de Romeinse instructies. Pikante bijzonderheid hierbij is dat collegetractaten van deze auteur volgens Rome niet beantwoorden aan de normen die voor de priesteropleiding gelden. Na enkele bijdragen die er niet bijzonder indrukwekkend uitzien, besluit de feestbundel met een bibliografie van de jubilaris. Een exegetische en theologische verzameling die het lezen zeker waard is.
Panc Beentjes
| |
J. Feiner en L. Vischer, red., Schets van gezamenlijk christelijk geloven. Nieuwe woorden over God, wereld en kerk
Gooi en Sticht, Hilversum, 1975, 544 blz., f 49,-
Dit is dan de Nederlandse bewerking van het in Duitsland zo goed ontvangen ‘Neues Glaubensbuch’ (bespr. in Streven 27/1 (okt. 1973, p. 96). Het unieke aan dit boek is ongetwijfeld, dat deze samenvatting van de voornaamste punten in christelijke geloofsleer en geloofsbeleving tot stand is gekomen in samenwerking van katholieke en reformatoriseche theologen. Een oecumenische samenwerking van de eerste rang, waarin niet alleen de verschillen niet verdoezeld, maar deze in een laatste deel uitdrukkelijk ter sprake worden gebracht. (‘Open vragen tussen de kerken’: Schrift en Traditie, Genade en werken, sacramenten, huwelijk, Maria, Kerk en ambt, Paus en onfeilbaarheid). De titels van de voorafgaande delen luiden: De vraag naar God, God in Jezus Christus, De nieuwe mens, Geloof en wereld. Een knap overzicht over het theologisch denken in de christelijke geloofsbezinning van het ogenblik. Omwille van de leesbaarheid ook voor niet vakmensen is wetenschappelijk apparaat achterwege gelaten. Ook het uitgebreide zaakregister, dat dit boek tot een belangrijk naslagwerk maakt, en het ‘overzicht van het aandeel van de afzonderlijke auteurs’ zijn in deze bewerking overgenomen. In de kantlijnen wordt steeds verwezen naar andere plaatsen waar dezelfde zaak behandeld wordt. Een echt waardevolle publikatie.
S. Trooster
| |
Karl Lehmann, Gegenwart des Glaubens
Matthias Grünewald Verlag, Mainz 1974, 310 pp., DM 20,66
Bovenstaande titel bundelt voor het grote deel reeds publiceerde artikelen en voordrachten van de nog jonge dogmaticus en Rahner-leerling uit Freiburg, voorheen hoogleraar dogmatiek aan de katholieke theologische faculteit in Mainz. Rond verschillende probleemvelden worden de afzonderlijke opstellen, ontstaan tijdens zijn verblijf in Mainz, gegroepeerd: de hermeneutiek van bijbel en dogma voor een christelijke kerk in een niet-christelijke wereld en levensbeschouwing, de neerslag van het geloof in een geloofsbelijdenis en de problemen rond recent ontstane actuele, korte geloofsbelijdenissen, onderwerpen tenslotte uit de sacramententheologie waar aandacht wordt besteed aan actuele vraagstellingen rond kinderdoop, intercommunie en de onontbindbaarheid van het huwelijk en een mogelijk ontwerp van een pastoraal voor opnieuw gehuwden. De opstellen getuigen van een erudiete aanpak, die gevoelig is voor actuele en pastorale vragen. In de keuze van de titel wil de schrijver ook zijn instelling als theoloog naar voren brengen, die de tendens bepaalt van gestelde vragen, geschetste antwoorden en voorgestelde oplossingen. Rekening houdend met de vragen die in nieuwe gedachtenwerelden binnen en buiten het christendom opgang maken en van gelding zijn, wil hij binnen het niet aflatend gesprek vanuit een kerkelijke traditie antwoorden. Hij is daarbij de overtuiging toegedaan, langzaam gegroeid en kritisch beproefd, dat in de confrontatie tussen de bijbels-christelijke traditie en het moderne denken de overdachte kern van het kerkelijk belijden haar oorspronkelijke kracht, op een vaak onvermoede manier, kan laten gelden. Het resultaat is een bedachtzaamheid en veelzijdige problemenaanpak die leerzaam is en zo voorbeeldig werkt. Wel kan men zich afvragen of de ontworpen antwoorden niet teveel bepaald worden door vragen van buiten het christelijk belijden en de uitgewogen redenering en
| |
| |
het belijdeniskarakter, dat theologie ook heeft, afremmen.
G. Wilkens
| |
Theater
Anton, Herbert, Büchners Dramen
F. Schöningh, Paderborn 1975, 95 pp, DM 9,80 |
Besier, Werner, Der junge Sean O'Casey; eine Studie zum Verhältnis von Kunst und Gesellschaft
(Europäische Hochschulschriften XIV/22) H. Lang, Bern/Frankfurt 1974, 425 pp, sFr 52,90 |
Döring-Klüsmann, Monika, Theater der Vergänglichkeit; Ionescos ‘Le Roi se meurt’ und ‘Jeux de Massacre’
(Heidelberger Beiträge zur Romanistik 6) H. Lang, Bern/Frankfurt 1974, 178 pp, sFr 33,60 |
Eliopulos, James, Samuel Beckett's Dramatic Language (Series Practica 100)
Mouton, The Hague/Paris 1975, 131 pp, f 28,- |
Fehse, Klaus-Dieter & N.H. Platz (Hrsg), Das Zeitgenössische englische Drama
(FAT 2096) Athenäum Fischer Taschenbuch Verlag, Frankfurt 1975, 317 pp |
Flemming, Willi, Einblicke in den deutschen Literaturbarock (Deutsche Studien Band 26) |
Anton Hain, Meisenheim am Glan 1975, 242 pp, DM 56,- |
Fricker, Robert, Das ältere Englische Schauspiel
Band I: Von den geistlichen Autoren bis zu den ‘University Wits’
Francke Verlag, Bern 1975, 323 pp, sFr 64,- |
Funke, Christoph, Der Bühnenbildner Heinrich Kilger (Theaterpraxis 7)
Henschelverlag, Berlin 1975, 272 pp, DM 40,- |
Heller, Heinz-B., Untersuchungen zur Theorie und Praxis des dialektischen Theaters Brecht und Adamov
(Deutsche Literatur und Germanistik 104) H. Lang, Bern 1975, 213 pp, sFr 41,40 |
Howarth, W.D., Sublime and Grotesque; a Study of French Romantic Drama
Harrap, London 1975, 445 pp, £12,75 |
Kaes, Anton, Expressionismus in Amerika; Rezeption und Innovation (Studien zur deutschen Literatur, Band 43)
Niemeyer, Tübingen 1975, 171 pp, DM 46,- |
Koepsel, Jürgen, Der amerikanische Süden und seine Funktionen im dramatischen Werk von Tennessee Williams
(Mainzer Studien zur Amerikanistik 5) H. Lang, Bern/Frankfurt 1974, 265 pp, sFr 38,- |
Kussmaul, Paul, Bertolt Brecht und das englische Drama der Renaissance
(Britische und Irische Studien zur deutschen Sprache und Literatur 2)
H. Lang, Bern/Frankfurt 1974, 175 pp, sFr 32,- |
Liebermann, Wolf-Lüder, Studien zu Senecas Tragödien (Beiträge zur klassischen Philologie, Heft 39)
Anton Hain, Meisenheim am Glan 1975, 271 pp, DM 75,- |
Lyon, James K., Bertolt Brecht and Rudyard Kipling
(Studies in General and Comparative Literature, Vol. 3)
Mouton, The Hague/Paris 1975, 150 blz, f 24,- |
Meltzer, Heinz Matthias, Der Monolog in der Tragödie der frühen Stuart-Zeit
(Angelsaksische Sprache und Literatur 18) H. Lang, Bern 1974, 198 pp, sFr 38,40 |
Shanker, Sidney, Shakespeare and the Uses of Ideology
(Studies in English Literature Vol. 105) Mouton, The Hague/Paris 1975, 234 blz, f 44,- |
Scheufele, Theodor, Die Theatralische Physiognomie der Dramen Kleists; Untersuchungen zum Problem des Theatralischen im Drama
(Deutsche Studien, Band 24)
Anton Hain, Meisenheim am Glan 1975, 265 pp, DM 56,- |
Schnetzler-Suter, Annemarie, Max Frisch; Dramaturgische Fragen
(Europäische Hochschulschriften I/100) H. Lang, Bern/Frankfurt 1974, 152 pp, sFr 28,- |
| |
Hans Weigel, Apropos Theater
Artemis, Zürich, 1974, 202 pp., SFr. 19,80
Onder deze nonchalante titel brengt de gedurende lange jaren gevreesde, maar thans rustende Weense theatercriticus niets meer dan een opgepoetste herhaling van zijn vroegere publikatie Masken, Mimen und Mimosen (1958). Eigenlijk zijn het melancholische bespiegelingen van een
| |
| |
afgewezen minnaar, waarbij deze wel onverbloemd zijn passionele liefde uitzingt maar nauwelijks melding maakt van de regelmatige blauwtjes. Zo komt er een heerschap uit te voorschijn dat voorwendt alles beter te weten dan de mensen in het vak zelf. Als onbetaald gids neemt hij de argeloze lezer bij het handje en leidt hem zorgvuldig langs alle bekende en vele vermoede koelissengeheimpjes. Het is zo volstrekt irrationeel gemotiveerd dat er geen ergernis opkomt, maar het lijkt me uitgesloten er iets meer in te zien dan beheerste roddel. Op de geschenkentafel maakt het een fraaie beurt omdat het loslippig over alle diepere gronden heenglijdt maar ook nergens zulke tegendraadse meningen met de glimlach voorstelt dat je de gekwetste ziel in onverwachte openhartigheid breed voor je uit ziet liggen.
C. Tindemans
| |
Helgard Bruhns, Herbert Eulenberg. Drama, Dramatik, Wirkung
Akadem. Verlagsgesellschaft, Frankfurt, 1974, 270 pp., DM. 28,-
H. Eulenberg (1876-1949), qua literator door silhouetten (Schattenbilder), drama's en historische portretromans vrij volumineus in de Duitse literatuurgeschiedenis aanwezig, wordt doorgaans tot die middengeneratie gerekend die zich tussen naturalisme en expressionisme in onder de hoofding van neoromantische en/of neoclassicisme een wat beduimelde overgangsreputatie heeft veroverd. S. tracht de wording minder van de schoolse beweging (met bv. nog P Ernst) dan van de egocentrische auteur (zij het gelieerd met de monisten-ideologie) zorgvuldig na te tekenen, ontdekt de programmatische afwijzing van het naturalisme maar ook de restauratieve terminologie en ideeënvoorraad, ontmaskert alle inhouds en vormingrediënten als fundamenteel-‘triviaal’. Hij kan er evenmin omheen de basis en de tendens van deze instelling te evalueren als mentaal in overeenstemming met de prefascistische neigingen, zonder Eulenberg evenwel als een bewust wegbereider of zelfs maar als een onbewust geestesgenoot te karakteriseren, tenzij op analyse van zijn argeloosheid. Tegelijk worden al deze kenmerken in een brede methodenwaaier van receptie-onderzoek ingebracht waarvan hij in een theoretische begeleiding de voor- en nadelen uitstekend weet aan te geven en meteen zelf ook de batige constanten op een rijtje plaatst die zijn beoordeling van deze soloauteur niet langer eenzijdig of bevooroordeeld of intuïtief houdt maar integendeel correct geobjectiveerd maakt op grond van de systematische vragen die hij aan de receptie- (uiterlijk) en werkingsgegevens (immanent) stelt. De redenen waarom S. tenslotte Eulenberg naar de historische tweede rang verwijst, zijn dan ook controleerbaar en, hoe gewaagd eventueel ook, definitief.
C. Tindemans
| |
Gaspare Giudice, Pirandello. A Biography
Oxford UP, London 1975, 238 pp, £3.50
In deze op bronnen (maar toch ook op Hineininterpretierung) berustende allereerste Engelstalige Pirandello-biografie, legt S. als elementen tot verstaanbaarheid van zijn object alle nadruk op twee factoren: de Siciliaanse herkomst en het fascisme. Vanuit zijn zuiderse inborst verklaart S. alle signalen van een dubbelhartig puritanisme, van de agressiviteit in het isolement van de verbeelding en van het politieke radicalisme in een averechtse tijdsrichting, zowel in zijn privé-bestaan als in zijn literair-dramatische kosmos. Dat Pirandello meer dan alleen geflirt heeft met Mussolini's fascisme, duidt S. vanuit het moralisme van de gehandhaafde orde in het leven, het houvast voor eigen mentale broosheid, de utopie van de menselijke dominantie over de dingen en de compensatie voor de eigen petieterige levenslijn. S. geeft zich alle moeite om deze neiging tot het officiële fascisme niet te interpreteren als een maatschappelijke visie (al heeft Pirandello gekke dingen gedaan en gezegd), maar als een subjectief mentaal behoeftenschema. Bovendien erkent hij dat Pirandello's creativiteit wel gestimuleerd werd door de bekende paranoia van zijn vrouw maar - terecht geloof ik - weigert hij dit gegeven te verabsoluteren tot een sleutel voor het begrip van Pirandello's oeuvre.
C. Tindemans
|
|