Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |||||||||
Het tweede Sinaï-akkoord tussen Egypte en IsraëlGa naar voetnoot*
| |||||||||
Kissingers ontmoeting met Gromyko in GenèveZoals reeds vóór zijn reis naar het Midden-Oosten was afgesproken had Kissinger op 16 en 17 februari 1975 in Genève met minister Gromyko een onderhoud. Volgens een na afloop hiervan uitgegeven gemeenschappelijk communiqué hadden beide ministers bij hun besprekingen speciale aan- | |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
dacht gewijd aan het Midden-Oosten. Beide waren bezorgd over de gevaarlijke situatie die daar voortduurde. Zij bevestigden hun voornemen hun uiterste best te doen om een oplossing te bevorderen van de sleutelproblemen ten aanzien van een rechtvaardige en duurzame vrede in het gebied op basis van resolutie 338 van de Veiligheidsraad, daarbij rekening houdend met de legitieme belangen van alle volken van het gebied, inclusief het Palestijnse volk, met eerbiediging van het recht van alle staten van het gebied op een onafhankelijk bestaan. Men besloot dat minister Kissinger voorlopig niet door de Russen zou worden gestoord bij het voortzetten van zijn stap-voor-stap pendelpolitiek in het Midden-Oosten. Hoewel de Sovjet-Unie een onmiddellijke hervatting van de Geneefse vredesconferentie over het Midden-Oosten wenste - omdat deze conferentie de Sovjet-Unie, als mede-voorzitter, de mogelijkheid bood zich weer wat directer met het Midden-Oosten te bemoeien - werd geen datum vastgelegd voor een opnieuw bijeenroepen van de conferentie, en het leek dan ook of minister Kissinger in dit opzicht zijn zin had gekregen. Kissinger vreesde dat een onmiddellijk bijeenroepen van de Middenoostenconferentie in Genève zou leiden tot eindeloze discussies over de status van de PLO. Kissinger had Gromyko echter in ruil voor de extra tijd die hij wenste, een aantal dingen moeten beloven. Tijdens zijn ontmoeting in april 1974, eveneens in Genève, met Gromyko had Kissinger ook van de Sovjet-Unie gedaan gekregen, dat hij in het Midden-Oosten zijn gang kon gaan. Maar nu moest hij kennelijk de toezegging doen dat al zijn activiteiten niet mochten leiden tot het op de lange baan schuiven van de Geneefse conferentie. Voordat Kissinger echter op 9 maart 1975 aan zijn nieuwe reis door het Midden-Oosten begon, leverde de Russische pers opnieuw kritiek op zijn aanpak van het probleem. Men stelde dat sommige westerse propaganda-media een atmosfeer van ‘beperkt optimisme’ trachtten te scheppen, en de stap-voor-stap-tactiek uiteenzetten, die naar zij beweerden bevorderlijk was voor een vreedzame regeling. Maar, aldus de Prawda van 9 maart 1975, de vrijheidslievende volken van de Arabische landen hadden geen haast om dit optimisme te delen. De tactiek van een gedeeltelijke regeling was al meer dan eens gebruikt, maar tot dusverre was geen stubstantiële vooruitgang geboekt op de weg naar een rechtvaardige politieke regeling. De situatie in het Midden-Oosten bleef explosief. Niet zonder redenen geloofden waarnemers in het Midden-Oosten, volgens de Prawda, dat de stap-voor-stap tactiek veeleer gericht was op het verbreken van de eenheid tussen de Arabische landen om zo het een of andere land de Israëlische annexaties te doen aanvaarden. De uitspraken van de leiders in Tel Aviv bevestigden deze veronderstelling, aldus de Prawda. | |||||||||
[pagina 216]
| |||||||||
In deze situatie moest, volgens de Prawda, de wereldopinie intensiever aandringen op de zeer spoedige hervatting van de Geneefse conferentie inzake het Midden-Oosten ter wille van een fundamentele politieke regeling in dat licht ontvlambaar gebied. | |||||||||
Kissingers mislukkingOp 8 maart 1975 arriveerde Kissinger voor de negende maal in het Midden-Oosten, waarbij hij de indruk wekte dat de tijd rijp was voor een nieuw Egyptisch-Israëlisch deelakkoord. Maar op 23 maart zag Kissinger zich genoodzaakt tot opschorting van zijn bemiddelingspogingen omdat een compromis onmogelijk bleek. De ironie van Kissingers mislukking was dat hij zo dicht bij een succes was gekomen. Kissinger had zeven maanden besteed om beide partijen te peilen en terreinen voor discussie en mogelijke overeentemming te bepalen. Cairo en Jeruzalem beide moedigden hem aan om zijn unieke diplomatieke pendel te hervatten, die naar Kissinger nadrukkelijk stelde, hij niet zou ondernemen tenzij er een redelijke kans op succes was. President Sadat interpreteerde de onderhandelingen als primair betrokken op een tweede fase van militaire ontkoppeling. Hij wenste aanzienlijke terugtrekkingsoperaties van de Israëlische strijdkrachten om het Suezkanaal te heropenen. Israël was bereid zich uit de strategische Gidi- en Mitlapassen in de Sinaï terug te trekken en ook uit de olievelden van Aboe Rhodeis, die Egyptische olie voor Israël oppompte sinds zij in de Zesdaagse Oorlog van juni 1967 werden veroverd. In ruil echter verlangde Israël een verklaring van non-belligerentie van Egypte. Deze weigerde president Sadat te geven om twee redenen:
Israël was niet bereid enige concessies op de Golanhoogten aan de Syriërs te doen en weigerde de toekomst van de westelijke Jordaanoever met vertegenwoordigers van de PLO te bespreken. Kissinger was echter in staat de meningsverschillen tussen Egypte en Israël over de Sinaï te beperken. Maar hoe geringer die werden, des te moeilijker de procedure werd. De Israëli's, die circa 250 miljoen dollar in de verdedigingslinies rond de Sinaï-passen hadden gestoken en die 170 miljoen dollar moesten uitge- | |||||||||
[pagina 217]
| |||||||||
ven voor de aanleg van nieuwe posities verder terug, wensten een overeenkomst die hoogstens acht jaar zou gelden. Zij werden overreed tot het aanbieden van een limiet van drie jaar. Kissinger was in staat Sadat zo ver te krijgen dat hij Egypte verplichtte tot een doelbewust ‘vage’ verklaring inzake ‘geen gebruik van geweld’, waarbij Cairo toezegde dat het zich niet met oorlogsactiviteiten zou bezighouden voor de duur van het akkoord. Kissinger meende dat dit de eisen van Israël met betrekking tot non-belligerentie zou kunnen bevredigen, zelfs al vreesden de Israëli's een Russisch vetogebruik in de Veiligheidsraad. Maar Sadat wilde zich niet formeel verplichten tot een tijdschema langer dan een éénjarig mandaat voor de vredesmacht van de Verenigde Naties in de Sinaï. Bovendien bleef de verklaring doelbewust vaag over welke actie Egypte zou kunnen ondernemen, als Israël met een andere Arabische staat in oorlog raakte. Hij wees ook Israëlische voorstellen van de hand betreffende vreedzame samenwerking zoals ten aanzien van een gemeenschappelijke exploitatie van de olievelden van Aboe Rhodeis, een beëindiging van Egypte's economische boycot van Israël en indirect toerisme tussen Egypte en Israël, en wel omdat dit allemaal aspecten waren van een formele non-belligerentie overeenkomst. Uiteindelijk konden de partijen het zelfs niet eens worden over een beperkte terugtrekking van Israëlische troepen naar het centrum van de passen, wat Jeruzalem als compromis suggereerde toen de gedachte van een terugtrekking op grote schaal niet haalbaar was. Het Israëlische kabinet, merkte een adjudant van Kissinger op toen de onderhandelingen een climax naderden, ‘scheen individueel een overeenkomst te wensen, maar toen het tijd werd om als groep te handelen, raakte het verlamd’. Kissingers medewerker geloofde dat premier Rabin wilde instemmen, maar meende dat hij dit vanwege zijn politieke oppositie niet kon doen. Tijdens een buitengewone zitting stemde het kabinet na een verhit debat met een laatste voorstel in. De Israëli's zouden zich terugtrekken tot het oosteinde van de passen en de troepen van de Verenigde Naties zouden tussen hen en de Egyptenaren aan het westeinde worden ingeschoven; Egypte zou Aboe Rhodeis overnemen als een enclave in door Israël bezet gebied, met een toegang via een door controleposten van de Verenigde Naties beheerste weg van 100 mijl. Kissinger telegrafeerde het voorstel aan Egypte, maar kreeg een vierkant ‘neen’ terug. | |||||||||
Kissinger stuit op groeiend verzetNa de opschorting van Kissingers bemiddelingsmissie ontstond aanvankelijk de indruk dat de periode van het stapsgewijs regelen van het Arabisch-Israëlische conflict definitief voorbij was: de Verenigde Staten kon- | |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
digden een herwaardering van hun Midden-Oosten-beleid aan. Maar al vrij spoedig bleek dat Kissinger zijn makelaarsrol nog niet had opgegeven. President Ford en Minister Kissinger pleegden op 1 en 2 juni in Salzburg overleg met president Sadat en op 11 en 12 juni in Washington met premier Rabin. In het kader van de herwaardering van het Amerikaanse Midden-Oostenbeleid had Ford aan Israël verzocht de beide Sinaïpassen en de olievelden van Aboe Rhodeis zonder enige restrictie aan Egypte terug te geven, en hem binnen twee weken daarover een antwoord te geven. Mocht dit ongunstig uitvallen dan zouden de Verenigde Staten de hervatting van de Geneefse conferentie vragen. President Ford ontkende op 30 juni in een interview met de Washington Post dat de Verenigde Staten aan Israël een ultimatum hadden gesteld voor vrede in het Midden-Oosten. De president stelde dat de Verenigde Staten niet poogden een regeling op te leggen, maar wel een brede oplossing voor het Arabisch-Israëlische geschil zouden aanbevelen, tenzij de impasse in de onderhandelingen werd doorbroken. Een voortdurende impasse zou een open uitnodiging tot een nieuwe oorlog zijn. Wel kon de impasse nog verscheidene maanden of langer worden getolereerd, maar de unanieme opvatting was dat als ‘wij geen resultaten boeken, de tijd op zal raken en oorlog bijna onvermijdelijk zal zijn’. De Amerikanen waren volgens Ford bezig met het nemen van een beslissing. ‘En als er geen succes bij de stap-voor-stap procedure volgt, dan zullen wij moeten overgaan tot een ruimer, veelomvattend programma en het opnieuw bijeenroepen van de Geneefse conferentie moeten aanbevelen’. Tevens liet Ford de Israëliers duidelijk weten dat de Verenigde Staten bij het uitblijven van een Egyptisch-Israëlisch akkoord met een eigen vredesplan zouden komen. Intussen begon men in Washington te twijfelen of Kissingers stap-voor-stap diplomatie om vrede in het Midden-Oosten te bereiken wel zo goed was. Onder andere betoogden George W. Ball en Stanley Hoffman dat echte resultaten alleen maar konden worden bereikt binnen het raam van een algemene regeling, waarin alle partijen duidelijk zien wat voor concessies zij doen en wat zij er voor terugkrijgen. Zelfs enkelen van Kissingers naaste adviseurs waren begin juli deze mening toegedaan. Zij probeerden Kissinger ervan te overtuigen dat al zijn moeite om een overeenkomst over een paar vierkante kilometer Sinaïwoestijn tot stand te brengen, slechts verspilde energie was. In plaats daarvan wensten zij dat de Amerikaanse diplomatie haar volle gewicht stelde achter een alles omvattend vredesplan. Die mening kwam sterk naar voren tijdens de ‘herbestudering’ van het Midden-Oosten probleem waartoe president Ford opdracht had gegeven. De werkstukken van het Witte Huis en het State Department waren op dit punt bijna unaniem. Maar Kissingers top-adviseur, onderminister Joseph | |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
Sisco, maakte daarop een uitzondering. En hij was de man die bij Kissinger de meeste invloed had. Sisco was zich heel goed bewust van de voetangels en klemmen bij stap-voor-stap-overeenkomsten, maar tegelijkertijd wist hij dat Israël wel voor Washington moest zwichten. Sisco redeneerde dat het wantrouwen tussen Israël en de Arabische landen - en de binnenlandse zwakte van Rabins regering - het onmogelijk maakte, meer dan één punt tegelijk te regelen. Maar zijn collegae in het State Department vroegen zich met schrik af waartoe dit alles tenslotte zou leiden. De Israëli's wensten negen maanden de tijd om de passen in de Sinaï te evacueren, plus een garantie dat de Verenigde Staten hen de komende drie of vier jaar niet opnieuw onder druk zullen zetten voor verdere concessies. Volgens een meerderheid in het State Department kon Amerika zulk een belofte nooit doen. Immers: Syrië, Jordanië en de Palestijnen die niet aan de besprekingen deelnamen, zouden zulk een garantie gemakkelijk kunnen saboteren. De kleine stappen die Kissinger afgelopen juli en augustus probeerde te maken, konden het hele vredesproces in het Midden-Oosten tot staan brengen, waardoor een vijfde Arabisch-Israëlische oorlog welhaast onvermijdelijk wordt. Een meerderheid van Kissingers adviseurs geloofde dat men moest beginnen met het wantrouwen weg te nemen. Israël en de meeste Arabische landen waren het in grote trekken eens over wat een allesomvattende regeling zou moeten inhouden: de Arabieren zullen de staat Israël moeten erkennen en als een blijvende politieke entiteit moeten aanvaarden, de Israëli's zullen op den duur het grootste deel van de door hen bezette gebieden moeten opgeven en moeten berusten in de oprichting van een nieuwe Palestijnse staat. In dit licht bezien had het geen zin te blijven bekvechten over ondergeschikte punten als de passen in de Sinaï. Minister Kissinger dreigde tussen twee stoelen in te vallen. Enerzijds zou een nieuwe tussentijdse overeenkomst tussen Egypte en Israël de schijn bevorderen dat in het Midden-Oosten echte vooruitgang wordt geboekt, en daarmee zou het image van president Ford als staatsman aanzienlijk zijn gebaat. Anderzijds, indien zulk een overeenkomst zou mislukken, zou dit president Ford kunnen schaden omdat hij zich voor de presidentsverkiezingen van het volgend jaar kandidaat had gesteld. Daarom moest Kissinger op twee paarden wedden. Hij bleef aandringen op een overeenkomst in de Sinaï, maar tegelijkertijd probeerde hij de intensiteit van zijn stap-voor-stap-diplomatie te verminderen en nam het initiatief om tot een algehele regeling van het Arabisch-Israëlische conflict te komen. Een eerste indicatie van dit beleid verwachtte men bij de bekendmaking van het resultaat van de herbestudering van de Amerikaanse Midden-Oosten-politiek. | |||||||||
[pagina 220]
| |||||||||
Kissingers tiende vredesmissieMaar zover is het niet gekomen. Vanaf begin juli volgde een intensieve overlegronde op ambassadeurs- en ministerieel niveau tussen Washington, Cairo, Jeruzalem en Moskou. Deze besprekingen maakten de weg vrij voor Kissingers op 21 augustus begonnen tiende vredesmissie naar het Midden-Oosten. De vraag was toen alleen nog maar, waar precies en onder welke voorwaarden de Israëlische strijdkrachten een aantal van hun strategische posities in de Sinaï zouden opgeven. Het was duidelijk dat de Israëli's daartoe onder sterke druk waren gezet door de Amerikaanse regering, van wie zij economisch en militair ten zeerste afhankelijk waren. Veel keus werd onder die omstandigheden de Israëli's niet gelaten. Maar meewerken aan Kissingers plannen wilden de Israëli's toch wel. Premier Rabin vond dat men zonder concessies niet het vredespad kon betreden. Met andere woorden: de regering-Rabin had ingezien dat ‘magere zekerheid’ in elk geval te prefereren viel boven totale onzekerheid. Vooral als de beloften van Egyptische zijde gepaard gingen met erkenning van het bestaan van de staat Israël. Er waren veel Israëli's te vinden die wilden toegeven dat alleen al dit gebaar gezien moest worden als een geste van Sadat. Premier Rabin mocht zich dan de woede van zijn rechtse oppositie op de hals gehaald hebben, de verenigde Arabische krachten tegen een akkoord met Israël konden ook niet onderschat worden. Het zgn. ‘afwijzingsfront’, waarbinnen zulke extreme krachten als Iraakse, Libische en Palestijnse onverzoenlijken zich verenigden, bevatte zoveel verwoede vijanden van Sadat dat de vraag gesteld werd hoeveel dagen de Egyptische president de ondertekening van het tweede Sinaï-akkoord met Israël zou overleven. Op 21 augustus begon Kissinger zijn tiende Midden-Oosten-missie met een bezoek aan Israël. Vervolgens vertrok Kissinger naar Alexandrië. Op 23 augustus volgde een bezoek aan Damascus en daarna trok Kissinger met zijn medewerkers heen en weer tussen Jeruzalem en Alexandrië tot in zijn aanwezigheid op 1 september in afzonderlijk plechtigheden te Jeruzalem en Alexandrië het nieuwe Egyptisch-Israëlische interim-akkoord geparafeerd werd. Het nieuwe Sinaï-akkoord bestaat uit vier documenten:
| |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
Zoals beide vorige deelakkoorden die minister Kissinger in het Midden-Oosten tot stand bracht, draagt ook de huidige regeling weer alle kenmerken van een compromis, waarbij beide partijen op vrijwel elk punt concessies moesten doen. Zo mag Egypte troepen gaan legeren in de bufferzone van de Verenigde Naties die in het eerste Sinaï-akkoord werd afgebakend, wat een doorkruising is van het Israëlische streven om zoveel mogelijk ontruimd Arabisch gebied te laten demilitariseren. Daar staat echter tegenover dat de nieuw te vormen bufferzone van de Verenigde Naties aanzienlijk dieper zal zijn dan de vorige, wat als een precedent zou kunnen werken bij komende regelingen. Daarnaast liet Israël met het accepteren van het nieuwe akkoord definitief zijn standpunt varen dat het pas na het bereiken van een algehele vredesregeling zich uit bezet Arabisch gebied zou terugtrekken. Anderzijds hoefde Israël zich niet te binden aan een tijdschema voor algehele terugtrekking - een eis die president Sadat sinds 1970 steeds opnieuw had gesteld. Een van de opmerkelijkste aspecten van minister Kissingers jongste bemiddelingsresultaat is de directe Amerikaanse betrokkenheid bij de verdere ontwikkelingen in het Midden-Oosten. De Amerikaanse aanwezigheid als extra garantie naast het vredesleger van de Verenigde Naties bleek noodzakelijk om Israël ertoe te kunnen bewegen zich terug te trekken zonder voldoende betrouwbare Egyptische tegenprestatie. Volgens de Amerikaanse critici kreeg Kissinger zijn Sinaï-akkoord rond door te veel te beloven, waardoor in feite het oorlogsgevaar in het Midden-Oosten eerder vergroot dan verkleind kan zijn. Wat hen - alsmede minister Schlesinger - vooral dwarszit, is dat Israël naast F 16 straaljagers ook Pershing-raketten toegezegd zijn, die een reikwijdte hebben van tenminste zevenhonderd kilometer. Extra verontrustend wordt in kringen van Kissingers critici geacht dat de Pershing-raketten atoomkoppen kunnen vervoeren. Door de Amerikaanse kritiek voelden de Israëli's zich zo onzeker dat zij weigerden in Genève meer te doen dan het verder uitgewerkte Sinaï-akkoord met Egypte te paraferen. Een definitieve handtekening, zo liet de regering-Rabin weten, blijft afhankelijk van goedkeuring van Kissingers beloften door het Amerikaanse Congres. Een grote verantwoordelijkheid draagt nu het Amerikaanse Congres dat zijn goedkeuring moet hechten aan het zenden van Amerikaanse technici die waarnemingsposten moeten gaan bemannen in de nieuwe bufferzone. Hun aanwezigheid is de garantie voor beide partijen dat de een de ander geen verrassingen kan voorschotelen. Naast de waarnemers van de Verenigde naties zullen 200 Amerikanen met elektronische apparatuur de naleving van de akkoorden gaan controleren. De verantwoordelijkheid van het Amerikaanse Congres is tweeledig. In | |||||||||
[pagina 222]
| |||||||||
de eerste plaats heeft het te maken met het risico dat in een toekomstige oorlog tussen Egypte en Israël direct Amerikanen worden betrokken. Aan de andere kant zou weigering van de goedkeuring het tweede Sinaï-akkoord torpederen en vooral de Israëlische regering in een onmogelijke positie plaatsen. Een nieuwe oorlog in het Midden-Oosten, waarin de Verenigde Staten ook op de een of andere manier zouden worden betrokken, dreigt dan uit te breken. | |||||||||
Politiek succes van IsraëlWelke militaire voordelen Egypte ook verkreeg uit de tweede Sinaï-overeenkomst, Israël boekte een opmerkelijk politiek succes. Het had altijd gestreefd naar afzonderlijke onderhandelingen met elk buurland, maar de laatste jaren lukt dit niet meer zo goed. President Sadat verkreeg meer Pan-Arabische steun voor een gemeenschappelijke strategie dan Nasser ooit gehad had. Nu Egypte echter zijn eigen weg is gegaan, heeft het een van de pilaren van die strategie, Syrië, bijna omver gestoten.Ga naar voetnoot2 Meer dan ooit hangt de toekomst van het Midden Oosten af van wat president Assad zal doen. Zijn positie is hoogst onbenijdenswaardig. Hoewel hij minister van defensie was van het regime dat in 1967 de juni-oorlog uitlokte, is hij geen avonturier. Maar hij moet iets doen, want Sadat is niet meer de gangmaker van de Arabische politiek. Het initiatief ligt thans bij president Assad. Voordat hij uit Tjschoslowakije terugkeerde, legde Assad begin september een scherpe pro-Palestijnse verklaring af. Sadat en Kissinger behoeven niet verrast te zijn door de bitterheid waarmee de Syrische Baathisten de tweede Sinaï-overeenkomst afwijzen. Maar om met succes verzet te plegen moet Assad een krachtig, militant, door de Russen gesteund ‘oostelijk front’ vormen. Dat is verre van gemakkelijk. Zo is het conflict tussen koning Hoessein, zijn nieuwe bondgenoot, en de Palestijnen nog niet opgelost. De Russen zullen stellig wel hulp willen bieden, maar Hoessein is nog niet bereid Amerika de rug toe te keren, terwijl ook Saoedi-Arabië zich sterk zal verzetten tegen een polarisatie van de Arabische wereld. Irak zou aan een oostelijk front een krachtige bijdrage kunnen leveren, maar er bestaan pathologische haatgevoelens tussen de rivaliserende Baathistische partijen. De Irakezen willen kennelijk het leiderschap van het ‘rejectionistische’ kamp overnemen. Zij verklaren dat zij alleen hun leger zullen inzetten wanneer Syrië zich bereid verklaart tot bevrijding van geheel Palestina. En dan is er het explosieve probleem Libanon. Het vroegere speelterrein | |||||||||
[pagina 223]
| |||||||||
van de Arabieren schijnt in de meest letterlijke zin hun gevechtsterrein te worden. Het is reeds de draaikolk van alle disruptieve krachten in het Midden-Oosten. De meeste Libanezen verwachten niet alleen een ‘vierde ronde’, maar ook dat de eerste drie daarbij slechts zullen gelijken op voorbereidende schermutselingen. De voorstanders van de tweede Sinaï-overeenkomst, zowel de Egyptenaren als de Israëliërs, zullen in Libanon de christelijke falangisten steunen, terwijl hun Syrische, Libische en Russische tegenstanders steun zullen verlenen aan de linkse moslims en de Palestijnen. Het lijdt weinig twijfel dat president Assad met de heffing van de gevechtsvaandels zijn deel van de pax americana hoopt te verkrijgen. Indien hij niet slaagt - hetgeen hoogstwaarschijnlijk is omdat premier Rabin nadrukkelijk verklaart dat Israël op de Golanhoogte slechts een paar honderd meter kan prijsgeven - dan lijken er maar twee mogelijkheden te bestaan. De opgehoopte frustraties moeten zich extern of intern ontladen. Extern betekent in dit geval een nieuwe Arabisch-Israëlische oorlog, welke bijna zeker in een ramp voor de Arabieren zal eindigen indien Egypte voor de eerste maal niet meedoet. Intern betekent het dat evenals na 1948 binnen de Arabische landen hoofden beginnen te rollen en regimes ineenstorten. Israël schijnt de Arabieren verdeeld te hebben. Een nieuwe opvlamming van inter-Arabische twisten kan echter niet zo geruststellend zijn als die van 25 jaar geleden. De dimensies van de crisis in het Midden-Oosten zijn inmiddels volledig veranderd. Arabische woelingen zouden thans even gevaarlijk voor Israël en de wereld kunnen blijken als Arabische solidariteit. |
|