| |
| |
| |
Boekbespreking
Gedragswetenschappen
Andriessen, Dr. H.C.I., Leren aan ervaring en supervisie
Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen, 1975, 552 blz., f 69,50 |
Jolibert, Josette & Robert Gloton (e.a.), Le pouvoir de lire
(orientations E/3) Casterman, Tournai, 1975, 284 pp., BF. 320 |
Jolibois, Robert Pierre, L'initiation sportive, de l'enfance à l'adolescense
(orientations E/3) Casterman, Tournai, 1975, 224 pp., BF 260 |
Kraft, Dr. Th.B., Overspanning
De Erven F. Bohn, Haarlem, 1972, 166 blz. |
Meijering, Winne e.a., Nieuw Dennendal. Een goede buurt gesloopt
(Anthos) Inden Toren, Baarn, 1975, 173 blz., f 16,50 |
Verny, Thomas R., Binnen de groep
De Toorts, Haarlem, 1975, 188 blz., f 27,50 |
| |
Joel Latner, Toegang tot Gestalt Therapie. Een holistische handleiding voor de theorie, beginselen en technieken van Gestalt Therapie zoals deze werd ontwikkeld door Frederick Perls e.a.
De Toorts, Haarlem, 1974, 177 blz.
Walter Kempler, Gestalt Therapie voor het gezin
De Toorts, Haarlem, 1974, 107 blz.
Zo concreet, bevattelijk als het tweede boek is (Oorspr.: Principles of Gestalt Family Therapy), zo ingewikkeld, moeilijk en abstract is het eerste (Oorspr.: The Gestalt Therapy Book). Latner heeft ook een bijzonder moeilijke opgave gekozen: bijeen brengen en systematiseren wat heel verspreid geschreven en altijd in hoofdzaak voor de praktijk bedoeld was In dit boek vind ik voor het eerst Gestalt als een merkwaardige poging tot ordening of synthese van de talloze elementen die in gedragingen voorkomen of die gedrag bepalen. De poging is overigens slechts ten dele geslaagd: zeer veel punten worden ingewikkeld en duister voorgesteld. Gestaltmensen, die zo op helderheid staan, hebben hun eigen jargon en munten in hun theorieën helemaal niet uit door klaarheid. Ook is veel van wat ze vertellen niet meer dan ‘vertaling in hun eigen taal’ van bekende ervaringen, van een vaak simplistische fenomenologie. Het leerrijke ligt veeleer in het volgen van hun ontdekkingsroute, ook al lopen ze onderweg wel eens verloren in kringredeneringen en tautologieën.
De kern van hun therapie is zo samen te vatten: word bewust, zorg voor een heldere kijk, zie de realiteit onder ogen, pak aan. Dit is geen revolutionaire methode. Niettemin is ze heel nuttig. Kemplers gids voor gezinstherapie bevestigt dit. De concrete toepassing van bewustwordingstechnieken, werken met het proces dat hier-en-nu verloopt, vinden we grotendeels terug in ieder geëngageerd, persoonlijk gesprek van een niet analytisch ingestelde therapeut. Alleen het luidop uitacteren met verbeelding, droom, verleden is eigen aan Kemplers gezinstherapie, maar het is een zuiver op het individu gerichte techniek. Toch boeit dit werk. Het doorlicht op een verstandige manier het ‘alledaagse’. Het stimuleert de therapeut, confronteert hem met zijn eigen manier van werken, inspireert tot vernieuwing.
G. Boeve
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Banks, J.A., Sociologie van sociale bewegingen
Boom, Meppel, 1975, 69 blz., f 9,90 |
| |
Steven G. Mackie, Kerkelijk ambt in overgang. Theologische opleiding in een veranderend wereld
(Wegen tot pastoraat: 14), Dekker en van de Vegt, Nijmegen 1974, 186 blz., f 31,50
De schrijver was jarenlang secretaris van het studieproject van de Wereldraad van Kerken over ambtsmodellen en theologische opleiding (1964-1968). Vandaaruit heeft hij in 1968 dit boek geschreven. Uit het eerste deel springt sterk naar voren dat men ambt niet meer moet identificeren met het historisch gegroeide, individueel uit te oefenen parochiepastoraat. Er is meer bezig en meer nodig: een missionair ambt, verlevendiging van de zending van de kerk, verminderde scheidslijn tussen ambtsdragers en leken, herwaardering van de doop, teams. In het tweede deel voert hij een sterk pleidooi voor een theologische opleiding in het kader van de gehele kerk. Alle woorden krijgen nadruk: theologie als waarheid zoeken en verstaan van het in de kerken beleden en beleefde Evangelie; opleiding als gedifferentiëerd, intensief, in onderlinge gemeenschap en tegelijk in open deelname aan wat er buiten is; ten dienste van de gehele kerk, dus ook voor leken, niet afgesloten, niet ‘klerikaal’, zich aanpassend. Zijn methode is vruchtbaar: theologische opleiding in het licht van feitelijke en wenselijke veranderingen in vormen van het ambt. Het boek is boeiend en goed vertaald. Het veronderstelt wel dat men verandering wil zien en wil bewerken. En dat maakt het boek afhankelijk van de lezers en de gebruikers.
R.G.W. Huysmans
| |
Randall Collins en Michael Makowsky, Het verschijnsel maatschappij. Maatschappijbeelden in het denken sinds de achttiende eeuw
Boom, Meppel 1974, 277 pp, f 24,50
Dit boek is opgezet als een inleiding in de sociologie, en biedt een uitstekend overzicht van het werk van de pioniers en van deze wetenschap binnen de gezichtskring van de verschillende culturen waarvan zij deel uitmaakten. Omdat bepaalde opvattingen over het verschijnsel maatschappij immers niet in een luchtledige ruimte ontstaan, is het van groot belang zicht te krijgen op de omstandigheden waaronder de theorieën die ons beeld van de maatschappij zo ingrijpend hebben beïnvloed, tot rijpheid zijn gekomen. Bij herhaling onderstrepen de auteurs van dit boek de noodzaak om de loutere speculatie te verbinden met empirische waarnemingen. Uit dit boek kan men onder meer leren dat de sociologie méér is dan een objectieve wetenschap in een bepaald stadium van ontwikkeling.
L.L.S. Bartalits
| |
Diercke Weltatlas Georg Westermann Verlag, Braunschweig 1974, 200 pp, DM 30, -
Denis Silagi, Ungarn. Geschichte und Gegenwart eines Landes. Verlag für Literatur und Zeitgeschehen, Hannover 1974, 168 pp, DM 14, -
Immanuel Birnbaum: Tsjechoslawakei, Verlag für Literatur und Zeitgeschehen, Hannover 1972, 102 pp, DM 8, -
Erwin Helms: USA, Fackelträger-Verlag, Hannover 1972, 191 pp, DM 14, -
De economische, politieke en sociale geografie is een van die vakken waarvan de aard voor buitenstaanders vaak nogal onduidelijk is.
‘Diercke Weltatlas’ en de publikaties over Hongarije, Tsjechoslowakije en de Verenigde Staten weten door het trekken van een paar eenvoudige, heldere lijnen een en ander duidelijk te maken. Geen omhaal van woorden, maar aanwijzingen van wat het meest essentieel is voor de historische en politieke ontwikkeling en geografie, toegelicht door een groot aantal overzichtelijke en instructieve kaarten.
L.L.S. Bartalits
| |
Wijsbegeerte
Aschenbrenner, Karl, The Concepts of Criticism
|
| |
| |
Reidel, Dordrecht, 1974, 549 pp., f 150, - |
Dessaur, C.I. a.o., Science between culture and counter-culture
Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen, 1975, 108 pp., f 19,50 |
Kwant, R.C., De visie van Marx
Boom, Meppel 1975, 214 blz., f 19,90 |
Lefebvre, Henry, Hegel-Marx-Nietzsche ou le royaume des ombres
(Synthèses Contemporaines) Casterman, Tournai, 1975, 223 pp. |
Passmore, John, Der volkommene Mensch
Reclam, Stuttgart, 1975, 375 pp., DM 36,80 |
Struyker Boudier, C. (red), De eindige mens?
Ambo, Bilthoven, 1975, 225 blz. |
| |
Flip G. Droste, Het taaldier mens
Ambo, Bilthoven 1974, 156 pp, f 15, -
Al lezend krijg je een goed inzicht in de ontluisterings-geschiedenis van de mens, waaraan Darwin de stoot gaf en die (voorlopig) eindigt met het rapport van de Club van Rome.
In een helder betoog gaat prof. dr. F.G. Droste, hoogleraar in de Algemene taalwetenschap aan de Leuvense universiteit, stap voor stap naar zijn einddoel: aantonen dat niet het denken, of kenmerken van sociale, seksuele, technische en religieuze aard de mens onderscheiden van het dier, maar dat hét distinctieve kenmerk van de mens de taal is, en dat er alleen bij een taalkritische tolerantie nog overlevingskansen zijn voor de bijzondere diersoort ‘mens’.
Dat de taal inderdaad een grote rol speelt bij ons mens-zijn, blijkt wel uit een aantal citaten van grote geesten door de eeuwen heen. Zo heeft bijvoorbeeld Descartes verklaard: ‘De enige zekere aanwijzing dat een ander lichaam een menselijke geest bevat, dat het geen pure automaat is, is gelegen in de mogelijkheid om taal op een gewone manier te gebruiken.’ Sivadon verklaarde: ‘De emotionele relaties die de mens gedurende de eerste twee jaren van zijn leven met de moeder onderhoudt, bepalen zijn hele affectieve leven. Het taalverwervingsproces op de juiste tijd zijn hele intellectuele leven.’, terwijl Whorf zei: ‘Het linguïstisch systeem, m.a.w. de grammatica, dat de achtergrond vormt van iedere taal, is niet alleen maar een vertaalinstrument om ideeën te verwoorden, maar het geeft eerder zelf vorm aan die ideeën, fungeert als programma en gids voor de geestesactiviteit van de individu, zowel bij zijn analyse van indrukken als bij de synthese van zijn geestelijk kapitaal.’
Je kunt merken dat prof. Droste taalkundige is, als hij hierop inhaakt en meer sub- als objectief schrijft: ‘Onze grammatica is de meest verheven menselijke gave die ons de wereld verklaart door haar ordeningsprincipes.’
Wat hij verder zegt over de taalkritische tolerantie als enige overlevingskans is natuurlijk wat al te symplistisch voorgesteld, daar is meer voor nodig. Maar in zoverre heeft hij gelijk dat je met goed spreken en vooral goed luisteren al een flinke stap in de goede richting bent en gelukkig dat men dit in het huidige onderwijs ook begint in te zien. De schrijver heeft zijn boek als ondertitel meegegeven: ‘Een pamflet’. De bedoeling wordt duidelijk als hij zegt dat de pamflettist gelooft in eigen gelijk en de lezer wil overtuigen van dit gelijk.
Na lezing van het boek ben je inderdaad geneigd om in te stemmen met veel van zijn denkbeelden.
C. Free
| |
Arthur Stephen Mcgrade, The political thought of William of Ockham; Personal and institutional principles
Cambridge University Press, 1974, 269 pp., £6.20
Het werk van de Franciscaan William of Ockham had een belangrijke invloed op theologie en filosofie in West Europa. Helaas bleef bij velen de bekendheid met Ockham steken bij zijn haat tegen het pausdom, waardoor hij alleen bekendheid bezat als rebel en criticus.
Professor Mcgrade probeert in zijn studie de nadruk te leggen op het denken van Ockham in positieve, zo men wil constructieve, zin.
Ockham doorbrak met zijn kritiek niet alleen de gevestigde orde, met zijn constateringen dat de rijkdom der pausen hen van de gemeenschap der armen uitsloot of met zijn vragen naar de maatstaven op grond waarvan een leer als juist of onjuist gekwalificeerd zou kunnen worden, hij ontwierp ook een ge- | |
| |
detailleerde verzetstheorie. Deze theorie wijst ieder absoluut geloof in de juistheid van enig ambt of institutionele procedure af. Mede hierdoor bleek het mogelijk Het Evangelie, de Goddelijke Boodschap, los te koppelen van enige wereldlijke institutie. Effectiviteit en juistheid van het geloof worden daarbij in Ockhams visie nooit bewezen noch onderstreept door het aantal aanhangers of machtige beschermers. Ockham vindt de basis voor zijn politieke theorie en zijn kritiek op de bestaande instellingen in een natuurwetsopvatting en een filosofie over rationaliteit, waardoor hij zich beslissend onderscheidde van zijn tijdgenoten, die de fundering zochten en vonden in de theologie. De morele rechtvaardiging van Ockhams opvattingen is evenzeer van belang, doordat hij afstapte van de platonistische mensvisie en de nadruk legde op het bestaan van meerdere mensen. Hierdoor ontneemt Ockham veel dwingends aan zijn mensopvatting - er bestaat niet langer ‘de mens’ waaraan alle anderen getoetst kunnen worden. Toch heeft Ockham blijkbaar weinig op met het idee dat ieder individu een formeel stuk politieke macht zou kunnen toekomen. De rechten van de mens zijn dermate onaantastbaar en verheven, dat de feitelijke, zo men wil aardse, verdeling van deze rechten er weinig toe doet. M.a.w. individuen hoeven geen politieke macht te hebben om tóch rechten te doen gelden, maar ook het omgekeerde geldt, zodat het bezit van politieke macht geen garantie behoeft in te houden dat rechten ook gehandhaafd worden. Het christendom draagt voor Ockham slechts zeer indirect bij tot het versterken van de rechtvaardigheid binnen de mensengemeenschap
doordat het niet anders kan dan het versterken van de individuele betrokkenheid bij de natuurlijke morele deugden. De burger, de individuele christen, is een zelfstandig wezen, dat recht heeft kennis te dragen van handel en wandel van de overheid, maar ook van het christelijk geloof. Kennis is nodig voor het leven van de mens, kennis is een sociaal goed, kennis dient de mens kritisch te maken: Ockhams opvattingen blijken verrassend actueel. Mcgrade is er in geslaagd de opvattingen van Ockham als een bijdrage voor het huidige politieke denken aan te bieden.
F. Nieuwenhof
| |
Achim Eschbach, Zeichen-Text-Bedeutung. Bibliographie zu Theorie und Praxis der Semiotik
W. Fink, München 1974, 508 pp, DM 36, -
Solomon Marcus, Mathematische Poetik Athenäum, Frankfurt/Editura Academiei, Bucuresti 1973, 437 pp, DM 72, -
Met de werkthesis dat semiotiek een theorie van talige en buitentalige tekens is die het totale communicatieveld van mens en dier onderzoekt, heeft S. een eerste internationale bibliografie opgesteld die de principevakjes in 10352 refertes optekent. In 6 grote deelgebieden (objectendomein, systematiek, synthese, fundering, interdisciplinaire associatie en persoonsbibliografie, van R. Barthes tot L. Wittgenstein) brengt hij een verzameling boekpublikaties en tijdschriftbijdragen aan die een omstandige verkenning van het fundamentele opstellingsveld mogelijk maakt. De m.i. noodzakelijke opdeling naar materialiteit, functie en coderingsinstrument is hier nog niet gebeurd, maar de volgende delen (waaraan internationaal toch echt behoefte bestaat) kunnen deze rationalisering bevorderen.
Bij Eschbach komt Marcus nog niet voor, tenzij in kleinere opstellen. Toch werd deze nieuwe tekst reeds in 1970 gepubliceerd, zij het in Roemenië (een land dat Eschbach nochtans, en terecht, in zijn overzicht opneemt). Hoe volumineus ook, dit boek blijft niet meer dan een eerste aanzet om een mathematische theorie op te stellen i.v.m. de modelvorming van talige teksten. De grote winst is dat S. (in tegenstelling tot statistische of rekenautomatische methodes) vanuit de leer der verzamelingen vertrekt, zijn inzicht aanvult met probabilistische en informatietheoretische gegevens en tenslotte een algebraïsche theorie suggereert, die zich pragmatisch op de analyse van dramatische teksten richt. Vertrekkend vanuit G. Polti en E. Souriau, neemt hij vooral P. Ginestiers structuur van de geometrisering van het dramatische patroon over. Deze structuur, aangevuld met de glossematische basis van S. Jansen, wordt dan naar een eigen algebraïsche codering toegewerkt. Er valt ongetwijfeld nog een lange weg af te leggen vooraleer de principiële conno- | |
| |
tatie in de poëtologie exact om te zetten valt in mathematische metaforen, maar omdat dit boek een prettige en geldige aanloop vormt naar precies deze doelstelling (momenteel andersoortig in het hele veld van de literatuurwetenschap aan te treffen) levert het een welkom en nodig argument bij een nog lang niet uitgeprate discussie.
C. Tindemans
| |
Geschiedenis
Forey, A.J. The Templars in the Corona de Aragón
Oxford Univ. Press, London, 1973, 498 pp., £8,50 |
Perrault, Gilles, De dag van de invasie
In den Toren, Baarn, 1975, 245 blz., f 24,50 |
Zee, Henri en Barbara, Willem en Mary
Paris/Manteau, Amsterdam/Brussel, 1975, 449 blz., f 37,50 |
| |
Golo Mann en Alfred Heuss (red), Universele Wereldgeschiedenis (oorspronkelijke titel Propaläen Weltgeschichte)
Deel I, Prehistorie - Eerste Hoge Culturen
Scheltens en Giltay Den Haag - Heideland/Orbis N.V. Hasselt, [1974], 631 pp., 108 foto's, 21 kleurenreprodukties, 2 facsimile's, 29 kaarten en grafieken, 1.445 fr.
Eerst even kennis maken met de inhoud en de auteurs.
Inleiding (A. Heuss, eindredactie L.F. Janssen); Conditio Humana (H. Plessner, eindr. L.W. Nauta); de oorsprong van het mensdom (G. Heberer, eindr. J. Huizinga); de primitieve mens (A. Rust, eindr. J.D. van der Waals); de prehistorische dageraad van de historische tijd (R. Pittioni, eindr. J.D. van der Waals); Egypte (John A. Wilson, eindr. A. Klasens); Soemerië, Babylonië en de Hettieten tot het midden van het tweede millennium v. Chr. (W. von Soden, eindr. W.H.Ph Römer). Om de overzichtelijkheid van de uitgebreide stof te bevorderen werden schema's en tijdtafels ingeschakeld, evenals een wereldgeschiedenis in trefwoorden (p. 625-631).
Van dergelijke omvangrijke verzamelwerken, waarin ieder onderdeel aan een specialist (H. Plessner bijv. is een antropoloog, G. Heberer een paleontoloog, A. Rust een prehistoricus) werd toevertrouwd, is een diepgaande recensie uiterst moeilijk. Node mis ik na ieder artikel een beknopte bibliografie: misschien wordt die in het 12e deel (register) opgenomen. Graag had ik voor de prehistorie meerdere kaartjes gezien; het enige (p. 246) is erg Middeneuropees en Italiaans uitgewerkt.
Alles bij elkaar is dit een werk dat bewondering afdwingt door zijn eruditie, evenals door zijn knappe illustratie.
A. Jans
| |
A.Th. van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldebarnevelt
Van Gorcum, Assen 1974, 472 blz, f 59, -
Op grond van een uitgebreid bronnenonderzoek wordt ons een blik gegund op een concreet stuk kerkelijk leven en politieke strijd in het Holland van de Bestandsjaren (1609-1621). Het zijn de jaren van de godsdiensttwisten tusen Arminianen-Remonstranten-Bavianen aan de ene kant en de Gomaristen-Contraremonstranten-Slijkgeuzen aan de andere. Twisten die niet tot schimpdichten of kanselruzies beperkt blijven, maar die ingegooide ruiten kosten, gebruikt worden in politieke tegenstellingen en leiden tot verbanningen. Het unieke feit doet zich voor dat de Staten van Holland zich aan theologische uitspraken gaan wagen.
In twee hoofddelen valt deze studie uiteen. Eerst wordt ons getracht een beeld te geven van het gewone leven in de hervormde kerk. Hoe zat het met de opleiding van predikanten, met de aanstelling van diakenen, met de bediening van de doop, met het handhaven van de christelijke levenstucht en - belangrijk punt - met de verhouding tot de wereldlijke overheid? Juist omdat tot in detail de zaken worden nagegaan, kan de auteur correcties aanbrengen op bestaande voorstellingen van de situatie. Het verraste mij te lezen dat soms in hervormde gemeenten katholieke kosters of zelfs kerkmeesters worden aangetroffen. Op de mening van Geyl en Rogier, dat via de hervormde armenzorg veel zieltjes voor het calvinisme werden gewonnen, weet Van Deursen behoorlijk af te dingen.
| |
| |
Vervolgens wordt op de strijd tussen Remonstranten en Contraremonstranten ingegaan. Fundamenteel lijkt me de stelling, dat de overheid zich met dit alles bemoeid heeft om op grond van het landsbelang een zo breed mogelijke volkskerk te scheppen. De ruimerdenkende Arminianen schenen daarvoor meer geschikt dan de strenge predestinatie-calvinisten. De auteur is op dit punt helaas nogal beknopt. Het hervormde kerkvolk is het ‘oude’ calvinisme trouw gebleven, uit aanhankelijkheid aan hun predikanten (en door hen gestuwd) en gesteund door de keuze van stadhouder Maurits. Opnieuw brengt een gedetailleerd onderzoek aan het licht hoezeer de visie van o.a. Romein op een onderliggende tegenstelling ‘grauw’-regenten genuanceerd moet worden. ‘Bestaat de contra-remonstrantse aanhang niet uitsluitend uit armen en eenvoudigen, de remonstranten mag men niet zonder meer gelijk stellen met rijkdom en cultuur’, concludeert Van Deursen (p. 316).
Ik zou nog wat meer willen weten over de motivering van de uiteindelijke keuze voor het ‘zuivere’ calvinisme door het kerkvolk. Wellicht dat de in het voorwoord aangekondigde monografie over de Hollandse volkscultuur daar meer licht op werpt. Ik hoop dat boek met evenveel interesse te kunnen lezen als het onderhavige.
Marcel Chappin
| |
Hannes Stekl, Oesterreichs Aristokratie im Vormärz. Heerschaftsstil und Lebensformen der Fürstenhäuser Liechtenstein und Schwarzenberg
R. Oldenbourg Verlag, München 1973, 250 pp, DM 28, -
Dit boek is een bijdrage tot de analyse van de adelijke ‘Führungsschicht’ van Oostenrijk gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw. In deze periode vond de eerste fase van de zgn. burgerlijke emancipatie in Oostenrijk plaats. Deze ontwikkeling had na 1850 de aantasting van de positie van de aristocratie als gepriviligieerde ‘Elite-formation’ tot gevolg. De ‘Fürstenhäuser’ Liechtenstein en Schwarzenberg, die wat betreft rijkdom. aanzien en invloed tot de prominentste vertegenwoordigers van de Oostenrijkse adel behoorden, worden als voorbeeld van de houding en reacties van de feodale ‘Oberschicht’ in een zich langzaam ontwikkelende conflictsituatie met de burgerij geschilderd.
L. Bartalits
| |
Theologie
Assmann, Hugo, Onderdrukking en verzet
Ten Have, Baarn 1975, 239 blz, f 27,50 |
Moltmann, Jürgen, Het experiment hoop
Ambo, Bilthoven 1975, 213 blz, f 19,50 |
| |
Prof. dr. J.P.M. van der Ploeg, Psalmen (102:20-121:1) De Boeken van het Oude Testament, deel VIIb, blz. 177-352
Romen en Zonen, Bussum 1975, f 34,50 bij int. f 32,50
Het omvangrijke psalmcommentaar van de Nijmeegse hoogleraar nadert zijn voltooiing. Aan dit vierde fascikel is te merken dat de auteur er met plezier aan heeft gewerkt; wellicht omdat de besproken psalmen wat langer zijn dan anders en bovendien veel verbindingen hebben met zgn. ‘historische boeken’. Ook komt het mij voor dat de samensteller meer oog heeft gehad voor stijlfiguren (het is opvallend hoevaak hij het begrip inclusio hanteert) en de uitleg van de psalm in de geschiedenis. Voor de aanpak van ps 119 moet men zeer veel bewondering hebben; vergeleken met het standaardwerk van H.J. Kraus verdient de benadering van prof. Van der Ploeg aanbeveling.
Panc Beentjes
| |
Dr. G. Bouwman, De brief aan de Efesiërs
Romen, Bussum 1974, 159 blz. f 27,50 bij int. f 24,50
Dr. W. Grossouw, De brief van Paulus aan de Galaten
Romen, Bussum 1974, 204 blz. f 33, - bij int. f 29,50
Tussen beide commentaren van de gestaag groeiende serie ‘Het Nieuwe Testament’ kan men een aantal duidelijke verschillen constateren.
Dr Grossouw heeft ‘betrekkelijk veel
| |
| |
aandacht geschonken aan de structuur van onze brief en zijn onderdelen (teksteenheden, perikopen). Dit betekent dat de brief (en zijn onderdelen) allereerst beschouwd wordt als een autonoom geheel van interne relatie (Ricoeur), dat in eerste instantie ‘zichzelf verklaart’ (p. 17). Dr Bouwman - die een meer uitleggende tekst schreef - vraagt zich aan het einde van zijn commentaar af: ‘De exegeet die zich bezighoudt met de studie van zo ongeveer twee millennia oude geschriften, vraagt zich bij zijn werk herhaaldelijk af: wat zouden de auteurs van deze brieven denken over alle moeite en tijd, die eraan besteed wordt om de betekenis van soms een enkel woord ervan te achterhalen. Wat hij zijn lezers met zijn brief wilde geven was simpelweg: vrede, liefde en geloof’ (p. 159).
Dr Grossouw heeft zijn commentaar bewust ook geschreven voor ‘het groeiend aantal lezers dat geen Grieks kan lezen’. Het Grieks is dus getranslittereerd, terwijl in het boek van Bouwman de Griekse karakters veelvuldig worden gebruikt. Is het geen inconsequentie dat boeken in dezelfde serie duidelijk andere systemen gebruiken, zowel in opzet als in toepassing? Ook mist het werk van dr. Grossouw de excursen (wegens plaatsgebrek en de hoge drukkerskosten, weet de inleiding te melden); hij stelde ervoor in de plaats een lijst van vaak voorkomende termen op en laat het aan de lezer over ‘zelf zijn eigen excursen op te bouwen’ (p. 18). Opvallend tenslotte is nog dat dr Grossouw in dit commentaar de perikopenindeling van zijn eerder verschenen ‘Nieuwe vertaling met korte uitleg’ (K.B.S., 1965) op sommige plaatsen heeft gewijzigd.
Panc Beentjes
| |
Dr. B. Maarsingh, Leviticus
(De Prediking van het Oude Testament) Callenbach, Nijkerk 1974, 292 blz., f 55, - (bij int. f 50, -)
Hoewel het gehele commentaar getuigenis aflegt van grote belezenheid, worden de woorden uit de inleiding van het boek nauwelijks gestand gedaan. ‘Door ons voortdurend bezig-zijn met Leviticus zijn we zelf gekomen tot een uitgesproken positieve waardering van de voorgeschreven verordeningen, regels en geboden’ (p. 17). Mijns inziens heeft de auteur - hetgeen hij zelf geenszins heeft gewild - de mening laten bestaan dat de christelijke Kerk met dit hartstuk van de Torah theologisch gezien niet veel kan beginnen. Tegen de bedoeling van de serie in - zij heet immers ‘een theologische commentaar’ - is er een filologisch handboek uit gegroeid. De belangwekkende excursen (pp. 20, 35, 67, 153, 180 en 222) zijn niet eens apart in de inhoudsopgave opgenomen, ofschoon toch vrij algemeen bekend is dat juist dergelijke uitweidingen vaak de nieuwste bevindingen willen melden of de nieuwste opvattingen willen bestrijden. Alleen via het goede register kan men de betreffende termen vinden.
Panc Beentjes
| |
Godsdienst
Beckmann, Alfred, Orientierung am Beten Jesu
(Thesen und Argumente) Butzon & Bercker, Kevelaer, 1975, 112 pp., DM 14,80 |
Blijlevens, A. e.a., De weg van het woord Gooi & Sticht, Hilversum, 1975, 164 blz., f 19,50 |
Brugmans, H., Brandbrief aan de Christenen van Europa
Emmaüs, Brugge / Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen, 1975, 80 blz., f 11, - |
Camps, A. e.a., Wie zeggen de mensen dat Ik ben?
Ten Have, Baarn, 1975, 137 blz., f 14,90 Dagelijks leven in Bijbel tijd
National Geopgraphie Society, Washington/De Haan. Bussum, 1974, ill. 448, bij int. f 39,50, afz. deel f 45, - |
Klagerman, Dr. G., Het hoe en waarom boek van het Oude Testament
Zuidnederlandse uitgeverij, Antwerpen/Centrale Uitgeverij, Harderwijk, z.j., 48 blz., ill., f 8,90 |
Kremer, Jacob, Pinksteren, De Geest ervaren
(Van exegese tot verkondiging) Katholieke Bijbel Stichting, Boxtel, 1975, 83 blz., f 7,90 |
Lescrauwaat, Prof. J.F., Oecumenische ervaring van het Book of Common Prayer Emmaüs, Brugge/K.B.S., Boxtel, 1975, 178 blz., f 19,25 |
| |
| |
Lurker, Manfred, Woordenboek van bijbelse beelden en symbolen
K.B.S., Boxtel, 1975, 367 blz., f 32,25 |
Nijssen, G.G., De vrouw in de christelijke gemeenschap
K.B.S., Boxtel, 1975, 96 blz., f 10,50 |
Oostveen, Fieke en Tom, Kroniek '74. Wel en wee van katholiek Nederland
Gooi & Sticht, Hilversum, 1975, 169 blz., ill. f 25, - |
Peters, Jan & J.A. Jacobs (vert.), Joannes van het Kruis: Mystieke werken
Carmelitana, Gent, 1975, 1325 pp., BF. 975 |
Schmidt, Paul, Maria Modell der neuen Frau
Butzon & Bercker, Kevelaer, 1975, 104 pp., DM 11,80 |
Schöpping, Wolfgang, Kind en Bijbel
K.B.S., Boxtel, 1975, 119 blz., f 12,25 |
Zehrer, Franz, De boodschap der gelijkenissen. 2. Over het Rijk Gods
(van exegese tot verkondiging 19) K.B.S., Boxtel, 1974, 105 blz., f 11,25 |
Zehrer, Franz, De boodschap der gelykenissen. 3. De eindtijd
(van exegese tot verkondiging 20) K.B.S., Boxtel, 1974, 119 blz., f 11,25 |
| |
J. Goos en L. van Bouwel, Jahwe, ik ben met u. Inleiding tot het lezen van het Oude Testament
J. Bulckens, Het geluid van de stilte. Over bezinning en gebed
R. Allemeersch, Arbeid: vervreemding of bevrijding? Kritische analyse van ons arbeidsbestel.
M. Gijbels, Paulus van Tarsus. ‘Waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid.’
M. - L. Goetchalckx- Convents, Waar vinden we nog profeten? Over de actualiteit van het boek Amos
C. Hindricks, De Kerk is daar waar Christus is Katech. Units voor resp. 12-14-, 14-16-, 16-18-jarigen
Patmos, Antwerpen/Utrecht, 1974.
In dit tijdschrift kunnen we geen bespreking geven van deze verschillende, nieuwe ‘bundeltjes godsdienstonderricht’ voor het middelbaar onderwijs. Toch wel twee bedenkingen. Vanuit de praktijk kunnen we de unit over Amos en over Paulus aanbevelen. Wat de laatste betreft, bevestigde een exegeet ons dat deze ongetwijfeld (oer-) degelijk materiaal biedt.
We zouden tevens ouders, die belangstelling hebben voor het godsdienstonderricht van hun kinderen, en ook zij die er zich vragen rond stellen, willen uitnodigen om zelf vooral de ‘toelichting voor de docent’ die bij ieder bundeltje hoort, eens ter hand te nemen. Daar kunnen ze ontdekken wat er vandaag in het godsdienstonderwijs aan bod komt en hoe men traditie en actualiteit van de geloofsboodschap aan hun kinderen doorgeeft. Ze zullen zich dan wellicht ook bewust worden van de moeilijkheden en de kansen die deze opdracht vandaag biedt.
Ter illustratie geven wij slechts één bedenking uit de begeleiding bij de unit over de Kerk ter overweging: ‘Bij de evaluatie van de lessenreeks merkten verschillende leerlingen op: “Het is de eerste keer dat we positief hebben horen spreken over de Kerk”.’
Paul Beliën
| |
Wim Ramaker, red., Waar praten jullie zo druk over?
Kok, Kampen 1974, 72 blz. f 8,90
Op uitnodiging van de NCRV hebben een aantal dichters hun gedachten over lijden en opstanding neergeschreven. In de kroniek Literama zijn ze uitgezonden op 8 en 15 april 1974. Wim Ramaker heeft de gedichten - waartoe ook werk van oude dichters (Huygens, Coornhert, Revius en Boutens) behoort - van een inleiding voorzien en in een goed verzorgd boekje opgenomen. Het is een goede aanzet tot meditatiegedachten, bijv. voor de Goede Week.
Panc Beentjes
| |
Ruth, opnieuw vertaald
Ruth, een vertaling om voor te lezen
Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting, Haarlem/Boxtel 1974, f 4,90 per stuk; tesamen f 7,50
Doordat twee vertalingen van het Bijbelboek Ruth tegelijk op de markt zijn gebracht is de recensent gedwongen een vergelijking te maken. Dit gelijktijdig verschijnen kent een bepaalde achtergrond. Men was namelijk aan de Am- | |
| |
sterdamse universiteiten en de Katholieke Theologische Hogeschool aldaar bezig het boek Ruth in een zgn. idiolecte vertaling te bezorgen, een weergave die zo dicht mogelijk wil aansluiten bij het oorspronkelijk Hebreeuws. Toen van het Nieuwe Testament een uitgave in de omgangstaal was verschenen - Groot Nieuws voor U - ontvingen N.B.G. en K.B.S. talloze verzoeken om ook een weergave van het Oude Testament in de omgangstaal te maken. Men koos daarvoor het boek Ruth, enerzijds wegens de geringe omvang, anderzijds als tegenpool van de idiolecte vertaling.
Zonder twijfel komt de inhoud van het Hebreeuwse origineel in de idiolecte weergave het best tot zijn recht; het boek Ruth kent immers vele motiefwoorden, o.a. lossen, terugkeren, veld, zegenen, die in de vertaling consequent concordant worden weergegeven. Lopend, vlot Nederlands is deze weergave echter niet; het is de vraag of het dat moet zijn, zoals in de ‘omgangstaal-uitgave’ is geprobeerd.
Panc Beentjes
| |
Literatuur
Alstein, De Opstand
De Clauwaert, Leuven, 1975, 175 pp., BF 230 |
Baybrooke, Neville (ed.), The Letters of J.R. Ackerley
Duckworth, London 1975, 390 pp, £ 9,50 |
Böll, Heinrich, Roos en dynamiet (essays) Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1975, 144 pp., BF 195 |
Brauneck, Manfred, Literatur und Oeffentlichkeit im ausgehenden 19. Jahrhundert
Metzler, Stuttgart 1974, 330 pp, DM 38, - |
Bucher, Max u.a. (Hrsg.), Realismus und Gründerzeit. Band 2: Manifeste und Dokumente zur deutschen literatur 1848-1880
Metzler, Stuttgart 1975, 700 pp, DM 80, - |
Cramer, Th. & H. Wenzel (Hrsg.), Literaturwissenschaft und Literaturgeschichte (Kritische Information 26) Fink, München 1975, 510 pp, DM 28, - |
Culler, Jonathan, Structuralist Poetics: structuralism, linguistics and the study of literature
Routledge & Kegan, London, 1975, 312 pp., £ 2,75 |
Deleu, Jozef, De stilte groeit
(Poëtisch erfdeel der Nederlanden 90) Heideland-Orbis, Hasselt 1974, 76 pp, BF 65 |
Demedts, Gabriëlle, Klanken van eeuwigheid in aardse stem
(Poëtisch erfdeel der Nederlanden 89)
Heideland-Orbis, Hasselt 1974, 77 pp, BF 65 |
Handke, Peter, Die Stunde der wahren Empfindung
Suhrkamp, Frankfurt/M. 1975, 168 pp, DM 19,80 |
Köller, Wilhelm, Semiotik und Metapher Metzler, Stuttgart, 1975, 395 pp., DM 55, - |
Kruschel, Heinz, Der Mann mit den vielen Namen
Roman, Verlag Neues Leben, Berlin 1975, 292 pp, E.V.P. 7,50 |
Lobsien, Eckhard, Theorie literarischer Illusionsbildung
Metzler, Stuttgart 1975, 155 pp, DM 26, - |
Mahal, Günther, Naturalismus
(UTB 363) Fink, München 1975, 260 pp, DM 16,80 |
Nizon, Paul, Stolz. Roman
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M. / Zürich 1975, 192 pp, DM 22, - |
Poesiealbum 89, Thomas Brash
Verlag Neues Leben, Berlin, 1975, 32 pp., E.V.P. 0,90 |
Poplemont, Ludo, Ontwijde Geschiedenis In eigen beheer, Antwerpen, 1975. |
Proost, Marcel, De Gekwetsten
(Novellenbibliotheek nr. 54) De Clauwaert, Leuven, 1975, 72 pp., BF 105 |
Roy, Germaine van de, Jakko en Jamina
De Clauwaert, Korbeek-Lo 1975, 140 pp, BF 215
Van Ruusbroec, Jan, Van De VII Sloten Lannoo, Tielt 1975, 112 pp, BF 185 |
Solzjenitsyn, Aleksandr, De Goelag Archipel boek II
De Boekerij, Baarn 1975, 537 blz, geb. f 32,50, paperb. f 24,90
Gierens, Frans, De Kathedraal
De Clauwaert, Leuven, 1975, 155 pp., BF 220 |
Vietta, S. & H.-G. Kemper, Expressionismus
(UTB 362) Fink, München 1975, 389 pp, DM 19,80 |
Vries, Wim de, Van 8 tot 5. Gedichten
Van Gennep, Amsterdam, 1975, 38 blz., f 4,90 |
Zimmermann, Peter, Der Bauernroman Metzler, Stuttgart 1975, 287 pp, DM 45, - |
| |
| |
| |
Kreatief - december 1974
Facetten van de hedendaagse Noordnederlandse poëzie 128 blz. BF 200
In dit nummer van het driemaandelijks literair- en kunstkritisch tijdschrift Kreatief hebben de samenstellers, L. Deflo en H. Verlinde, een naar hun mening in Vlaanderen bestaande informatiekloof m.b.t. Noordnederlandse poëzie willen dichten. Hun criteria bij het schiften van de dichters die wel en zij die niet besproken dienden te worden zijn zo weinig coherent dat men zich beter beperkt tot het bekijken van het resultaat, zonder zich af te vragen of het vooropgezet doel werd bereikt. Facetten bevat interviews met Martien G.J. de Jong (over de dichtkunst na Vijftig in het algemeen en over de Jongs eigen anekdotische poëzie) en met Cees Buddingh. Een bundel per bundel bespreking wordt gegeven van het poëtisch oeuvre van Ed. Hoornik, Hans Vlek, Rutger Kopland en Hans van de Waarsenburg. Han G. Hoekstra en H. Oosterhuis worden vanuit een verzamelbundel belicht. Stefaan van den Bremt geeft een toelichting bij Over de dichtkunst van Vroman en M. Bartosik analyseert tijd en reflexiviteit in de vroege gedichten van J. Hamelink. Meer algemeen zijn de opstellen van E. Van Itterbeek en J. Van der Vegt over de poëzietijdschriften Barbarber en Kentering. Tussendoor kan men nog een korte karakterisering van Bertus Aafjes en Carel Swinkels lezen of gedichten ter illustratie, die in sommige gevallen als appendix bij de bespreking gegeven zijn.
J. Gerits
| |
Wim Hazeu e.a.,, Kritisch Akkoord 1974
Manteau, Brussel-Den Haag, 1974, 160 pp., BF 235
Traditiegetrouw wordt in Kritisch Akkoord een keuze gepresenteerd uit de in 1973 verschenen essays in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften. ‘Essays’ moet wel zeer ruim worden opgevat, want de korte stukjes van Marnix Gijsen in de Kunst- en Cultuuragenda en de vraaggesprekken van H. Leus met Albert Bontridder en Willem Roggeman met Erik van Ruysbeek kunnen bezwaarlijk essays genoemd worden. Vele van de geselecteerde bijdragen ondersteunen de stelling van Marcel Janssens in ‘Wegwijzers in de Nederlandse kritiek’, dat er namelijk op dit ogenblik een zeer grote belangstelling bestaat voor allerhande materiaal rond de tekst, de auteur, de ‘inbedding’ van de tekst e.a. Vandaar de talrijke publikaties van schrijversprentenboeken, informatieve bijdragen en interviews met auteurs. Het stuk van Afrikanist Marcel van Spaandonck: ‘Is Jef uit de roman ook Jef Geeraerts?’ is voor dat soort belangstelling een typisch voorbeeld. Nadat een tijd lang de tekst op zichzelf centraal gestaan heeft, wordt thans weer nieuwsgierig gezocht naar de eventuele band met de werkelijkheid, de persoonlijke geschiedenis van de auteur, enz. De vraag of het voor beter begrip van A.R. Holsts poëzie echt nodig is te weten dat hij thans ouder dan 85 jaar is, vier hoog woont in een verzorgingsflat in Bergen, een gestreepte pyjama draagt en zijn dag begint met een klassieke grammofoonplaat en dan pas de ochtendkoffie, kan zonder de minste twijfel negatief beantwoord worden. Toch wordt door reportages als die van Jacob Groot en J.H.W. Veenstra de indruk bevestigd die men ook heeft bij het lezen van recente poëzie van A.R. Holst, dat bij deze dichter het oud worden niet gepaard gaat met sclerose van de verbeelding of herkauwen van het verleden.
Interessant is het essay van Jaques Kruithof over het onderscheid in plot, personage en taalgebruik tussen lectuur en literatuur. In Kritisch Akkoord wordt verder nog commentaar geleverd bij de vertaling in het Engels van 25 gedichten van Gezelle door Christine D'haen, de vertaling van het halve oeuvre van Elsschot in het Russisch en de orale literatuur op Suriname.
J. Gerits
| |
Salvador de Madariaga, Morning without noon. Memoirs
Saxon House, Farnborough, 1974, 441 p. + 8 p. foto's, £ 5.75
Het genre mémoires is niet dik gezaaid in de Spaanse letterkunde en daarom alleen al zou dit boek, dat direct in het Engels is geschreven en waarvan de taal door het TLS geprezen is, interessant zijn. De auteur behoort echter al evenmin tot het soort mensen waarvan er dertien in het
| |
| |
dozijn gaan. Van Baskische oorsprong, maar geboren in het in het Westen van Spanje gelegen Galicië; in Frankrijk gevormd tot mijningenieur; begonnen als afgevaardigde van zijn land bij de Volkenbond in Genève (1921), hoogleraar in Oxford voor Spaanse letterkunde (1928), ambassadeur van zijn land in Londen tot 1936, getrouwd met een Schotse: ziehier een paar gegevens die niet alledaags zijn. Deze essayist, romancier en historicus (hij heeft een aantal belangrijke werken over Spaanse geschiedenis op zijn naam staan), die zichzelf karakteriseert als ‘born as poet’, schreef de herinneringen op aan een uitzonderlijk rijk en veelzijdig leven in internationaal verband - hij bereisde Europa evenzeer als Noord- en Zuid-Amerika - in de jaren 1921 tot 1936 en hij doet dat met een wijze distantie, ook ten opzichte van zichzelf, veel gevoel voor humor en met een gave om situaties en personen vanuit een verrassende hoek bondig te kenschetsen. Deze man van Europees formaat, die stamt uit de Spaanse liberale traditie en een voorvechter van het eerste uur van Europese eenwording is geweest - en nog steeds diep gelooft in de noodzaak daarvan -, is één van Spanje's luciede geesten van deze eeuw waar Europa goed aan doet naar te luisteren. Madariaga, die over een jaar negentig wordt, is bezig aan het deel dat de jaren vanaf 1936 zal bestrijken: de jaren die met de Spaanse Burgeroorlog begonnen en voor veel Spanjaarden een dramatische periode in hun leven inluidde. Zelf zegt hij: ‘If when I left Spain at the beginning of August 1936 I had seen myself writing these lines in the middle of August 1972, still in exile, I dare not say what would have happened in my life, but I do say that it would have robbed me of most of my courage.’ Dat hij de moed gehad heeft de jaren na 1936 bewust en helder te doorleven zonder te vervallen in een uitzichtloos pessimisme, is geen geringe garantie voor de kwaliteit van het deel dat
komen gaat. Samen zullen zij ongetwijfeld gaan behoren tot de belangrijke overzichten van een tijdperk dat bepaald niet arm is geweest aan schokkende gebeurtenissen en grandioze initiatieven van supranationale betekenis.
J. Lechner
| |
Robert Bernard Martin, The Triumph of Wit. A Study of Victorian Comic Theory Clarendon Press: Oxford UP, 1974, 105 pp., £ 3,50
In dit wel erg beknopte overzicht dat zich concentreert op de inzichten in de vis comica als literatuur en niet als filosofisch en/of psychologisch motief, schetst S. de moeizame evolutie tijdens het Victoriaanse tijdperk (meer precies tot 1877, het jaar waarin G. Meredith's nog altijd baanbrekende essay over de komedie verscheen) van het zowel irrationele als particularistische geloof in de vriendelijke, beminnelijke, sentimentele humor naar de aanvaarding van de intellectuele fundamenten van de komedie (als literair fenomeen, niet uitsluitend als de bijzondere dramatische vorm). Hij plaatst eerst de overgeerfde begrippen van de vorige tijden op een rijtje, weet aan te tonen hoe sterk deze herkomst heeft doorgewerkt, begint dan zorgvuldig de afwijkende opvattingen op te sommen die van S. Smith, L. Hunt, Thackeray, G. Eliot, L. Stephen over de vreemde frenologen tot G. Meredith lopen met tussenin vele middelmatige, vaak anonieme stemmen. Tot deze op zich erg keurige samenplaatsing van opinie en commentaar beperkt zich dan ook dit werk, terwijl een wat grondiger behandeling van achtergronden en motiveringen niet onwelkom ware geweest. De enkele verwijzingen naar meer continentale opstellingen tegenover humor en komiek vallen toch te schraal uit om er een definitieve behandeling in te kunnen zien.
C. Tindemans
| |
Theater
Fiebach, Joachim, Von Craig bis Brecht. Studien zu Künstlertheorien in der ersten Hälfte des 20. Jahrhunderts
Henschelverlag, Berlin, 1975, 392 pp., DM 20, - |
Irmer, Hans-Jochen, Der Theaterdichter Frank Wedekind
Henschelverlag, Berlin, 1975, 380 pp., DM 16, - |
Lake, David J., The Canon of Thomas Middleton's Plays
Cambridge University Press, London, 1975, 313 pp., £ 6,50 |
Leech, Clifford & T.W. Craik (ed.), The
|
| |
| |
Revels History of Drama in English. Volume VI 1750-1880
Methuen, London, 1975, 366 pp., £ 4,90 |
Pietzsch, Ingeborg, Werkstatt-Theater
Henschelverlag, Berlin, 1975, 160 pp., DM 12, - |
Plocher, Hanspeter, Der lebendige Schatten. Untersuchungen zu Antonin Artauds ‘theâtre de la cruauté’
Herbert Lang, Bern, 1974, 189 pp. |
Vellacott, Philip, Ironic Drama. A Study of Euripides' Method and Meaning
Cambridge University Press, London, 1975, 267 pp., £ 2,20 |
| |
Günther Schneider, Untersuchungen zum dramatischen Werk Robert Musils
H. Lang, Bern, P. Lang, Frankfurt, 1973, 272 pp., sFr. 36, -
Waar het prozawerk van R. Musil nu wel algemeen erkend wordt als fundamenteel voor de ontwikkeling van de Westeuropese epiek in de 20e eeuw, is tot nog toe zijn dramatisch pogen (2 toneelstukken) verwaarloosd gebleven. Het blijft een open vraag of na S.'s gedetailleerde analyse deze al dan-niet verdiende lacune werd opgevuld.
Uit een grondige kennis van de secundaire vakliteratuur over Musil haalt hij vele gevens die afwijken van of aansluiten bij de kenmerken van deze dramatiek. Toch is zijn acribie iets te ouderwets filologisch gebleven; het resultaat is veeleer een zorgvuldige voorstudie bij de geannoteerde editie van het verzameld werk, maar het kan niet leiden tot een evaluatie van de theatrale betekenis van deze ambitieuze drama's. Literairkritisch en teksttechnisch is het laatste raadsel achterhaald, theater-esthetisch werd geen conclusie gewaagd. Terecht legt S. de nadruk op het belang van de essayistische en metafysische inslag van het dramatisch werk; of dit inderdaad gave gehalte volstaat om het meteen ook dramatisch vooraanstaand te achten, is een andere zaak.
C. Tindemans
| |
Louis Ferdinand Helbig, Das Geschichtsdrama Georg Büchners. Zitatprobleme und historische Wahrheit in ‘Dantons Tod’
H. Lang, Bern 1973, 165 pp, Frs 36, - Peter Mosler, Georg Büchners ‘Leonce und Lena’. Langeweile als gesellschaftliche Bewusstseinsform
Bouvier, Bonn 1974, 85 pp, DM 14,50 Dietmar Goltschnigg, Hrsg., Materialien zur Rezeptions- und Wirkungsgeschichte Georg Büchners
Scriptor, Kronberg 1974, 452 pp, DM 19,80
Waar een lange academische traditie Dantons Tod heeft onderzocht naar de direkte relatie tussen de historische bronnen en Büchners gebruik ervan, of waar anderen er veeleer de esthetische idee van de revolutie in hebben teruggevonden, gaat L. Helbig op erg knappe wijze een derde weg op waarvan hij zich terecht voorstelt dat die niet enkel voor Büchner maar meteen voor het hele genre van het historische drama geldt. Hij onderzoekt de vele citaten (1/5 van de tekst kan teruggeplaatst worden in bronnen) naar hun manipulatie door de auteur. De resultaten zijn erg relevant; Büchner heeft, vooral door wijzigingen in de tijdsstructuur van de citaten (zowel grammaticaal als ideëel), een volkomen nieuwe categorie van verwerking gevonden waardoor het historisch moment tot evolutie in staat is en zo een tijdeloze betekenis kan krijgen, zonder dat de sociaalmaatschappelijke betrokkenheid opgeofferd wordt.
P. Mosler wil daarentegen in het doorgaans als Spielerei opgevatte Leonce und Lena historischmaterialistische constanten (wel vroegtijdig) ontdekken; zijn begrip ‘verveling’ interpreteert hij als een economisch-politieke dimensie en daarmee weet hij de vele omgekeerde situaties tot een gemeenschappelijke noemer te brengen, waarbij uiteraard zijn boeiende analyse staat of valt met het aanvaarden van zijn premisse.
D. Goltschnigg verzamelt documenten over de wijze waarop Büchner zijn moeizame reputatie binnen het Duitse taalgebied heeft verworven. Chronologisch (maar binnen de periodes naar strekkingen opdelend) brengt hij diverse auteurs (afwijzend, instemmend) bij elkaar die wisselend de esthetische, de dramatische, de sociaalmaatschappelijke interpretaties vertegenwoordigen, waarbij de rol van het theater als verspreider van ideeën i.v.m. Büchner sterk, maar
| |
| |
niet eenzijdig, besproken wordt. Het resultaat is een uitstekend (want op Jauss' categorieën gebouwd) instrument dat in staat is tot het op gang brengen van een volkomen nieuwe literatuurhistorische opvatting.
C. Tindemans
| |
Reinhard Urbach, Die Wiener Komödie und ihr Publikum. Stranitzky und die Folgen
1973, 147 pp, öS. 130, -
Kurt Kahl, Die Wiener und ihr Burgtheater
1974, 149 pp, öS. 130, -
Jugend und Volk, Wien
Voor mensen met heimwee naar pluche en wandelstok zijn deze lokaalpatriottische boekjes, kleinodiën in tekst en zetsel, zeker voortreffelijke geschenken. Ze vertellen behaaglijk over langvergeten tijden waarin het theater nog onbetwist centrum van de vrijetijdsbesteding was en waarin de atmosfeer in de zaal minstens even speels was als die op de scène. Uit deze interactie tussen volk (niet beperkend in de sociale zin zij het toch ook naar standen opgedeeld) en podium is te Wenen een eigen idioom gegroeid dat qua thema in de Wiener Komödie de vrijblijvende pret met maatschappelijke prik inhield en qua vorm gedomineerd werd door de improviserende (zij het door politie en censuur gemuilbande) lichamelijke stijl die tussen commedia dell'arte en clownstechniek in een bijzonder variant uitmaakt van satire en cabaret. Het verhaal van deze toch wel vervlogen traditie zit propvol heimwee, maar wordt aanstekelijk (en op wetenschappelijk-soliede gronden) doorverteld. Het Burgtheater zit historisch iets serieuzer in de kleren. Hier wordt het verhaal dan ook wat droger, iets spijtiger van toon; Het valt K. Kahl wel zwaar te bekennen dat het historische patina ook wel eens roest zou kunnen zijn. Hoe de ouwe glorie werd opgebouwd, wie er allemaal deel van uitmaakte, waarom het tenslotte een wat daagse bedoening werd, zet hij in voorzichtige woorden uiteen. Alleen waar hij de demokratiseringstendens wel eens verantwoordelijk wil stellen voor de tanende bijval, moet je vanuit je theaterkennis toch even fronsen.
C. Tindemans
| |
John Loftis, The Spanish plays of Neo-classical England
Yale University Press, New Haven/Londen, 1973, 263 pp., £ 4.-
John Loftis, hoogleraar Engelse letterkunde aan de Stanford University, heeft met dit werk een belangrijke uitbreiding gegeven aan de studies over het Spaanse toneel, al gaat het in dit geval om de invloed van het Spaanse toneel op het Engelse in de periode die grofweg samenvalt met het leven van Dryden (1631-1700), de centrale figuur in dit werk. Uitgangspunt is het feit dat ‘(...) in the wole range of English history, there is no other period when dramatists turned more frequently to Spain for sources and formal models’ (p. ix-x). Verder stelt de auteur dat zijn boek ‘(...) may help to dispel the notion that Spanish has only marginal importance for the study of English literature. In their parallel developments, the English and Spanish dramas have more in common than either has with any other of the national dramas of Europe’ (p. ix), een conclusie die misschien voor meer dan één lezer verrassend zal zijn. Langzamerhand begint het echter ook in grotere kring duidelijk te worden dat de Spaanse cultuur in de zestiende en zeventiende eeuw een veel belangrijke invloed in Europa heeft gehad dan men, ook uit onze eigen geschiedenisboekjes, geneigd is geweest te denken. Voor studenten van de Spaanse literatuur is het boek belangrijk om te zien hoe bepaalde motieven en technieken van de comedia hun weg vonden en verwerkt werden in een ander deel van Europa; voor studenten Engels, omdat het hun attent maakt op een lange en rijke toneeltraditie met Europese hoogtepunten die nog vrij onbekend is. Daarnaast is het voor iedereen die geïnteresseerd is in de cultuur van Europa een hoofdstuk cultuurgeschiedenis van groot belang (niet in het minst vanwege de geregelde verbindingslijnen die professor Loftis trekt naar het Franse toneel) vanwege de impliciete acceptatie en verwerping van bepaalde facetten van de ene cultuur door de an- | |
| |
dere. Toneeltechnisch geeft het verder een inzicht in stukken die
weliswaar vaak van eenzelfde punt uitgaan, maar technisch een sterk verschillende presentatie vinden (zo bijv. de traditie van de Spaanse ‘soliloquios’ die in het Engelse toneel verknipt werden tot dialogen). De geraadpleegde literatuur zit verwerkt in de noten; een register besluit het werk.
J. Lechner
| |
Kunst
Wark, Robert R., Sir Joshua Reynolds. Discourses on Art
Yale Univ. Press, London, 1975, 349 pp., £ 9,50 |
| |
Arnold Provoost (ed.), Orpheus
Acco, Leuven 1974, 156 pp. + 18 pp. illustraties, BF. 350
Deze publikatie onder redactie van A. Provoost wil duidelijk maken hoe de Orpheusmythe de mythe bij uitstek genoemd mag worden doordat zij altijd opnieuw aanleiding is tot een bezinning over het wezen van de liefde, het mysterie van de dood en de exorciserende kracht van de kunst. In de eerste bijdrage van A. Provoost en G. Scherpereel worden uit 8 eeuwen klassieke literatuur die teksten gelicht die de elementen leveren voor een zo volledig mogelijke reconstructie van het Orpheusbeeld in de verschillende periodes. De bipolariteit van Orpheus wordt er beklemtoond: hij is zowel de apollinische dichter-zanger als de dionysische priestertovenaar. M. Pinnoy presenteert de teksten die het misschien mogelijk maken de leer van het Orphisme te onderscheiden van het Pythagorisme of de eredienst van Dionysus. C. Heyman en A. Provoost maken vervolgens de inventaris van de antieke Orpheusvoorstellingen. Door de iconografische beschrijving van een 60-tal afbeeldingen willen zij meer klaarheid brengen in vragen over het verband tussen de Orpheusvoorstellingen en de historische Orpheus, het Orphisme en de antieke geestesgesteldheid in de verschillende periodes en gebieden van de antieke wereld. Nadien volgen besprekingen van F. Kaesemans, E. De Laet en F. Claus van de Orpheusmythe in Vergilius' Georgica en Ovidius' Metamorfosen, waarbij gestreefd werd naar het geven van bruikbare informatie voor een tekstappreciatie in het middelbaar onderwijs.
In een op een omvangrijke literatuur steunend artikel toont A. Provoost aan welke aantrekkingskracht de Orpheusmythe heeft blijven uitoefenen in de Westeuropese literatuur, beeldende kunsten en film tot op heden. Hetzelfde doet A. Schuermans voor de muziek, voornamelijk de opera. In een laatste stuk speurt E. De Laet naar Orphische reminiscenties in het werk van Hubert Lampo. Al is de ondertitel van dit verzorgd uitgegeven werk - ontstaan en nawerking van een antieke mythe in de literatuur, beeldende kunsten, muziek en film - misschien wat te veelbelovend, aangezien over de nawerking in film en beeldende kunsten hooguit 25 regels te lezen zijn, toch bevat dit werk zeer veel informatie over de belangrijke mythische Orpheusfiguur, zodat het ongetwijfeld onze kennis van de Grieks-Romeinse en van onze huidige cultuur vergroot en verdiept.
J. Gerits
| |
Peter Brückner u.a., Das Unvermögen der Realität. Beiträge zu einer anderen materialistischen Aesthetik
Verlag Klaus Wagenbach, Berlin 1974, 207 pp, pb, DM. 9.50
In doorgaans cryptische, altijd sterk theoretiserende opstellen op materialistisch-marxistische grondslag, schrijft een groep Westduitse ongeorganiseerde marxisten zijn onbehagen uit over de geldende esthetische doctrine. Vanuit hun opstelling wijzen ze de esthetica af als een fenomeen van de bovenbouw, en vragen ze bijgevolg een nieuw denkproces, dat niet alleen de kunst op zich maar het hele schema van basis en bovenbouw herziet. De diverse medewerkers behandelen ieder een deel dat gekenmerkt wordt door een eigen mentaliteit (C. Bezzel, A. Krozova, P. Brückner, G. Ricke, G. Dischner, P. Gorsen, M. Eckelt en A. Sohn-Retel) en waarin de verinnerlijking van de ruil-operativiteit en de kwantificering van de communicatievormen steeds als hete hangijzers optreden. Hierdoor komen zij tot een scherp verzet tegen de praktijk van doctrinaire opvattingen zoals geconsacreerd in de theorie van het socialistisch
| |
| |
realisme (de weerspiegelingstheorie), met de onweerstaanbare positieve proletarische held als opgelegde consequentie. Zij wensen kunst te begrijpen vanuit het proces van de artistieke produktie, niet vanuit het resultaat; de redding van historische voorwaarden en componenten (tegen de Aufklärung in die het voorbije negeerde in plaats van het te sublimeren naar het komende toe) loopt logisch uit op een afwijzing van de mei-1968-dogmatisering. Fundamenteel politiek (met het Duitse romantisme als arugument) culmineert deze nog-niet-definitieve denkcampagne in de kreet dat de kunst in staat moet zijn iedereen tot geprivilegieerde (i.p.v. proletariër) te maken als strategie voor de cultuurrevolutie in het kapitalisme. Hoe, dat is nog niet duidelijk.
C. Tindemans
| |
Oper 1974 - Chronik und Bilanz des Opernjahres
Friedrich Verlag, Velber, 1974, geïill. Ballett 1974 - Chronik und Bilanz des Ballettjahres
Friedrich Verlag, Velber 1974, pp. 120, geïll.
Zoals ieder jaar rijkelijk geïllustreerd (internationaal) overzicht van de activiteiten van het voorbije seizoen op het gebied van opera. Het accent (in tekst) kwam dit jaar te vallen op Don Giovanni van Mozart. Informatief van groot belang en nut; maar toch lijkt het of dit jaarboek telkens een innerlijke leidraad ontbeert. Het ballet-jaarboek daarentegen (volgens hetzelfde principe opgevat nochtans) schijnt wel degelijk meer verborgen tendensen te willen blootleggen, ook al zijn de bijdragen versnipperd: de lezer die de situatie in Duitsland volgt zal zonder moeilijkheid het verband zien tussen bv. de erfenis van Cranko (die hier voorzichtig kritisch geherwaardeerd wordt), de situatie van de Duitse balletkritiek (nogal ontwijkend behandeld), en de noodzaak van een ballet-dramaturgie aan de verschillende opera's.
Eric de Kuyper
| |
Miscellanea
De andere agenda '75/'76
Van Gennep, Amsterdam, 1975, 160 blz., f 4,50 |
Sadoul, Numa - tintin et moi. Entretiens avec Herge
Casterman, Tournai, 1975, 159 pp. |
Verspaendonk, J.A.J.M., Het hemels prentenboek |
Gooi & Sticht, Hilversum, 1975, 132 blz., ill., f 25, - |
| |
J.M. Reinboud, Heilig Jaar
Gooi en Sticht, Hilversum, 1974, 112 blz., f 15, -
In een klein boekje heeft de Nederlandse journalist en commentator Joop Reinboud alle gegevens bijeengebracht die verband houden met het Heilig Jaar 1975. Hij beschrijft kort de geschiedenis van dit begrip, de oudtestamentische achtergrond, om dan de lezer een soort reisgids aan te bieden langs de paden van het geloof en aan de hand van de geschiedenis. Zo behandelt hij - in een mijns inziens volstrekt willekeurige volgorde - de heilige plaatsen, de kerken van Rome, het Tweede Vaticaanse Concilie, weer een aantal kerken van Rome, bezienswaardigheden van Rome, een lijst van alle pausen, de Kerkelijke Staat, enz. Doordat elk behandeld onderwerp nauwelijks langer dan één pagina is, doet het boekje nogal rommelig en onsamenhangend aan. Naar mijn mening zijn er wel betere reisgidsen voor wie naar Rome wil gaan.
Panc Beentjes
|
|