| |
| |
| |
Boekbespreking
Sociale wetenschappen
Belgisch recht: Strafwetboek, Wetboek van Strafvorderingen, Aanvullende wetten
Van In, Lier 1975, 545 pp, BF 250 |
Illich, Ivan, Némésis Médicale
Editions du Seuil, Paris 1975, 22 blz |
Kaltenbrunner, Gerd. Klaus Hrsg., Zur Emanzipation verurteilt
Herderbücherei, Initiative 6, Freiburg/Basel/Wien 1975, 190 blz, DM 8,90. Abb. DM 6,90 |
Kernvraag 52, De vrouw in Hindoeïsme, Boeddhisme en Islam
Geest. Verzorging Krijgsmacht, Den Haag april 1975, 42 blz, gratis |
Konzelmann, Gerhard, Die Reichen aus dem Morgenland
Kurt Desch, München 1975, 197 pp, DM 24, - |
| |
Ad van Heeswijk (psycholoog), Ontwikkelingsonvrijheid bij leerlingverpleegkundigen
De Tijdstroom, Lochem, 69 pp.,
De auteur, als psycholoog werkzaam in de gezondheidszorg in Tilburg, tracht na te gaan in hoeverre de persoonlijkheidsontwikkeling van de leerlingverpleegkundigen tijdens de opleiding verandert, en in hoeverre juist de werksituatie, de ‘ziekenhuisadat’, hierin een rol speelt. Hij pleit voor een ‘moratorium’, een betere bezinningsperiode. Jammer dat S. niet tot een nauwere omschrijving, definiëring, komt van het begrip (on)vrijheid. Uit zijn scriptie wordt wel duidelijk dat hij, wat dat betreft, een ander idee van vrijheid heeft dan Uw recensent; en zeker een ander ideaal van vrijheid.
Ik kan het dus met S. niet eens zijn, noch in zijn uitgaansstelling, noch in zijn conclusies.
Wel acht ik het kleine boekje uitermate leerzaam en voor iedereen die iets te maken heeft met leerling-verpleegkundigen (een kleine 40.000 in Nederland) of met jong-gediplomeerden, warm aanbevolen. Van Heeswijk voelt n.l. heel goed het probleem aan van de moeilijkheden die op dit gebied, zowel in de A- als in de B-opleiding, tastbaar zijn.
P. Beijerbergen v. H. s. J.
| |
Projektlijst. Projekten in het kader van de technische samenwerking met ontwikkelingslanden. Uitgave van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1974, 81 blz., gratis.
In Streven, jrg. 27 (1974), p. 720 heb ik de projektlijst besproken die de stand per 1 september 1973 geeft. Deze nieuwe lijst geeft de stand per 1 september 1974. De post medefinanciering van particuliere, niet-commerciële projecten geeft indirect een beeld van de relatieve bijdrage van de kerken in Nederland aan de ontwikkelingshulp. Deze projecten worden namelijk medegefinancierd via de katholieke bemiddelingsorganisatie CEBEMO, de protestantse ICCO, en de niet-kerkelijke NOVIB, waaraan overigens ook door leden van de kerken ruime steun geboden wordt. Ofschoon NOVIB het kleinste aantal projecten heeft, is het van de drie organisaties het meest bekend. Het volgende overzicht geeft aan welk percentage van de in uitvoering zijnde projecten werd medegefinancierd via CEBEMO, via ICCO, of via NOVIB, per 1 november 1971 en per 1 september 1974:
| |
| |
projecten |
nov. |
sept. |
|
1971 |
1974 |
in uitv.: |
205 |
264 |
CEBEMO |
47% |
47% |
ICCO |
37% |
34% |
NOVIB |
16% |
19% |
voltooid |
85 |
196 |
totaal |
290 |
460 |
Volgens de laatste volkstelling zijn er in Nederland 33% katholieken, 39% protestanten en 27% niet-christenen. De relatief grote bijdrage van de katholieken hangt samen met het grote aantal missionarissen in de derde wereld: 1174 in 1918, 3734 in 1930, 6293 in 1940, 8482 in 1969 en 7608 in 1972. In 1940 was 1 op de 565 Nederlandse katholieken missionaris, in 1972 1 op de 700. In 1972 was 10% van alle buitenlandse missionarissen in de jonge kerken Nederlander.
Gelet op de relatief geringe omvang van de post mede-financiering op de totale begroting voor ontwikkelingshulp zou men zich kunnen verkijken op het ontwikkelingswerk dat door missie, zending en vrijwilligers verzet wordt. Prof. Zeegers van KAROSI heeft eens uitgerekend, dat in 1967 het werk van de missionarissen een waarde had van 1% van ons nationaal inkomen, als zij het salaris van een ontwikkelingsdeskundige zouden ontvangen.
J. Auping
| |
Dr. A.J.H. Thiadens, Ziekenhuis menselijk en modern. Rede ter gelegenheid van de officiële opening d.d. 26-9-'74 van het Willem-Alexander Ziekenhuis te 's Hertogenbosch. Werkgroep 2000, Amersfoort 1974, 25 blz.
In het kader van de stichting ‘ziekenhuis menselijk en modern’ komt de schrijver tot een verantwoorde en heldere historische beschrijving van wat er al veranderd is in de afgelopen 8 jaar. Hij knoopt daaraan, wat hij in de volgende 10 jaar verwacht en aanbeveelt. In het licht van de in de samenvatting vermelde ‘dreigende overbebedding in de regio’ wordt herstructurering en ‘renovatie’ wel nodig, om de beddenprijs te halen waarschijnlijk.
Bij de metamurale integratie van het ziekenhuis in de regio zijn een aantal potentiële nieuwe functies van het ziekenhuis, zoals gezondheidsvoorlichting, dieetkeukens, woonruimte voor werkende jongeren, vermeld.
Samenwerking met verpleeg- en bejaardenhuizen wordt slechts voor de crèches aangevoerd. ‘Crisisverwerking’ geeft slechts aanleiding tot fraseologie.
De democratiseringsgedachte leidt hier tot de visie van de patiënt als medebestuurder in de gezondheidszorg. Misschien ook als medestervensbegeleider? Het woord ‘syndroom’ is geheel verkeerd gebruikt op blz. 10.
Overigens een frisse mélange van rijp en groen, zoals we van de schrijver al kennen, met een plaatje van Opland en twee schema's.
J.H. van Meurs
| |
Hans Bouma, red., De aarde is er ook nog. Op zoek naar een ethiek van het milieubeheer
Zomer & Keuning, Wageningen 1974, 205 blz., f 18,90
Hans Bouma is in gesprek met een aantal ‘deskundigen’, voornamelijk theologen, op zoek gegaan naar een (bijbelse) ethiek van het milieubeheer. Al vond hij zelf dat het ‘bijzonder verhelderende en opbeurende gesprekken waren’, ik heb er een heel andere indruk van over gehouden. In hun verklaringen van de oorzaken en de achtergronden van de milieucrisis spreken de theologen elkaar vaak tegen, wat hun niet belet dit met grote beslistheid te doen. Nu men er mijns inziens terecht aan verzaakt voor andere ethische en morele problemen pasklare oplossingen in de Bijbel te gaan zoeken, wordt dit op een vrij naïeve en vaak irrelevante manier toch nog eens geprobeerd voor het ecologisch probleem, met overwegend een paar citaten uit Genesis. De milieucrisis is ongetwijfeld ook een ethisch probleem waarvoor de bijbelse en christelijke visie op mens en wereld naar ik hoop enige inspiratie kan leveren: maar dan niet omdat er in de psalmen ook natuurpoëzie voorkomt of omdat de wet voorschreef dat de sabbatrust ook voor de huisdieren gold en de landbouwgronden in de toenmalige cultuur elk zevende jaar braak moesten blijven liggen.
H. Jans
| |
| |
| |
Lawrence M. Brammer, Het helpende contact. Vormen en functie
De Toorts, Haarlem 1974, 185 blz., f 22,50
Uit de titel (oorspronkelijk: The helping relationship. Process and skills) is duidelijk dat dit boek handelt over relatievormen die helpend, c.q. therapeutisch bedoeld zijn. De auteur beschrijft de hele waaier van methodes, vaardigheden, doelstellingen waarmee helpers hun eigen werkwijze kunnen opbouwen. Het is een overzicht als voor universiteits-colleges: een beknopte, heldere, goed gestructureerde handleiding om de vaak ver uiteen liggende ‘scholen’ of benaderingen te situeren en bovendien een leidraad om de praktijk te evalueren. De auteur hoopt dat niet-beroepskrachten door zijn boek de nodige inzichten en de beschreven vaardigheden zullen verwerven. Daarvoor is zijn beschrijving veelal te beknopt. Wel kunnen zij hun studie en werkwijze erdoor beter structureren. Dat schrijft hij trouwens tegen het einde van zijn werk heel precies: ‘Ik hoop dat deze ideeën u zullen helpen bij het aanboren van uw eigen bronnen, een kader zullen vormen bij het denken over uw eigen ervaringen en u methoden zullen verschaffen om uw eigen hulpvaardigheden te verbeteren’.
G. Boeve
| |
Gedragswetenschappen
Dasberg, Lea, Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel 1975, 132 blz, f 16,50 |
Greenwald, Jerry, Tegengif, wees de mens die je kunt zijn
De Toorts, Haarlem 1975, 184 blz, f 27, - |
Mooy, Antoine, Taal en verlangen. Lacans theorie van de psychoanalyse
Boom, Meppel 1975, 263 blz, f 29,50 |
Sporken, Paul, Aanvaarding. Ouders en hun geestelijk gehandicapt kind
Ambo, Bilthoven 1975, 126 blz, f 12,50 |
Strien, P.J. van (red.), Vervreemding in de arbeid
Boom, Meppel 1975, 124 blz, f 13,90 |
| |
Fien Driessen, Dagboek uit het ziekenhuis
Dekker en van de Vegt, Nijmegen 1974, 196 pp, f 17,50
‘Een unieke persoonlijke ervaring in contrast met de ziekenhuisroutine’ vermelden inleiding (dr. Michels) en cover. Een eenvoudige 58-jarige vrouw ondergaat een darmoperatie en krijgt een A.P. (tweede uitlaat). Ze tekent minutieus haar hele ervaring op van de opname in- tot het ontslag uit het universiteits-ziekenhuis. Of de dokters toen al wisten dat het kanker was, blijkt niet. Ze ontkennen het voor de operatie wel.
Later vraagt de patient er niet meer naar.
De eerste helft vooral is zeer boeiend. Alle ziekenhuiswerkers moesten dit boek lezen, niet vanwege de kritiek (‘U voelt er niets van’) is soms slechts waar!) Echter ook als een soort ‘medical audit’ oftewel intercollegiale toetsing. Het lijkt me trouwens een goed ziekenhuis waar de schrijfster lag, ook wat de begeleiding betreft.
J.H. van Meurs
| |
Willard B. Frick, In gesprek met Maslow, Murphy, Rogers
Callenbach, Nijkerk 1974, 190 pp, f 27,50, BF. 450
In een nogal verwarde inleiding stelt Frick de humanistische psychologie voor als de derde macht die opgekomen is na het behaviorisme en de psychoanalyse. In deze derde richting ziet hij Maslow, Murphy en Rogers als de grote baanbrekers. De interviews die hij van hen afneemt kringen rond de vraag: wat voor mensbeeld steekt er achter de psychologische ‘scholen’. Frick is voldoende vertrouwd met deze materie om de drie geïnterviewden naar de kern van hun eigen opvatting te brengen en de kritische bedenkingen aan te voeren die nuanceringen, correcties en ook wel twijfel doen uitspreken. Na de interviews volgt een essay van Frick zelf over de gemeenschappelijke en de eigen theorieën van de drie. Dit essay is een goed gebouwde systematisatie, die nuttig is als achtergrond voor wat in de interviews op een vrijere wijze ter sprake komt.
Voortdurend begeven Frick en zijn ge- | |
| |
sprekspartners zich op meer wijsgerig terrein. De psychologie levert de pragmatische gegevens, maar de aandacht gaat telkens terug naar het mensbeeld dat de auteurs zich gevormd hebben. Nu is het wel boeiend eens te lezen hoe deze mensen van uit hun psychologie gaan filosoferen, maar een strenge, grondige filosofie is er niet in te ontdekken.
G. Boeve
| |
Brenda Thompson, Onderwijzen, hoe leer je dat?
Het Wereldvenster, Baarn 1974, 219 blz. f 17,50
Dit boek is in de eerste plaats bedoeld voor de kersverse onderwijzer, die vol enthousiasme de basisschool instapt en dan kennis maakt met de twee grote problemen: orde en organisatie.
Ook is het werk geschreven voor de studenten van de Pedagogische Akademies: de opleiding is in het algemeen nog te theoretisch. Voor hen zijn deze praktijkervaringen ook waardevol. Op de derde plaats is het boek bedoeld voor leraren bij het Middelbaar Onderwijs: zij kunnen zo de achtergronden van het basisonderwijs leren kennen en dus de voorgeschiedenis van hun leerlingen. Waardevolle informatie voor alle mensen die dagelijks met kinderen omgaan en m.i. daarom ook een boek voor de ouders, die tegenwoordig toch zoveel mogelijk bij de school betrokken worden en op deze manier wat meer te weten kunnen komen over de organisatie en nieuwe onderwijsmethoden.
Het boek leest erg prettig. De inhoudsopgave is een duidelijk en uitgebreid overzicht van alles wat behandeld wordt. Hoewel grote stukken regelrecht uit het Engels vertaald konden worden, is het boek wel degelijk bewerkt en helemaal van toepassing op het moderne Nederlandse onderwijs. Achterin vindt men een literatuurlijst met Nederlandse uitgaven.
Lucienne Beentjes
| |
Christy Brown, Met mijn linkervoet. De strijd voor zelfexpressie van een zwaar gehandicapte
Lemniscaat, Rotterdam/Denis, Borgerhout 1974, 138 pp, BF 230
Hoe ziet de wereld van een zwaar gehandicapte er uit? De meesten van ons kunnen niet meer dan er naar raden. In dit boek wordt hij open gelegd, helder, sober, zonder sentiment. Christy Brown beschrijft zijn lichamelijke en geestelijke ontwikkeling als een uitbreken uit de gevangenis van verlamming (athetosis) en afzondering. Het boek is in 1954 in het Engels uitgegeven (My left foot). Twintig jaar - en veel discussies over abortus en euthanasie - later heeft het nog gewonnen aan betekenis. Zonder het uitdrukkelijk te bedoelen leert Browns levensverhaal ons hoe ontzaglijk afhankelijk de mens is van de liefde van zijn naaste.
G. Boeve
| |
Lorna Wing, In zichzelf gekeerd. Voor ouders en opvoeders van het autistische kind
Lemniscaat, Rotterdam/Denis, Borgerhout 1974, 160 pp, BF 265
Autisme is de naam voor een heel bepaalde handicap die vanaf de eerste levensjaren optreedt. S. is van oordeel dat er geen beknopte definitie van te geven is en dat slechts een omstandige beschrijving van het gedrag de handicap nauwkeurig kan aanduiden. Tot nog toe heeft de wetenschap nauwelijks iets ontdekt over de oorzaken of de therapie. Dit boek is een heldere, praktische handleiding om autistische kinderen vooruit te helpen. Al is het bedoeld voor ouders van autistische kinderen, het bevat heel wat raadgevingen die zonder meer in alle opvoeding zijn toe te passen. Lorna Wing is arts en haar grote ervaring blijkt op iedere bladzijde. Om het even wie kan door het lezen van dit boek zijn houding tegenover kinderen en meer bepaald tegenover gehandicapten verbeteren.
G. Boeve
| |
Jean G. Lemaire, Echtpaartherapie
Lemniscaat, Rotterdam/Denis, Borgerhout 1974, 205 pp, BF 392
Zelden komt uit het Franse taalgebied
| |
| |
een verhandeling over gezins- of echtpaartherapie. Vandaar dat wij met nieuwsgierigheid de lezing begonnen van dit in 1971 uitgegeven werk ‘Les thérapies du couple’.
In de bibliografie zagen we al de grote namen van de Angelsaksische schrijvers op dit domein vermeld en we waren benieuwd hoe de Franse rationele geest die zou benaderen. We zijn wat ontgoocheld, want Lemaire's bespreking van de verschillende methodes is niet veel meer dan een aanduiden van enkele voor- en nadelen bij individuele of gezamenlijke behandeling van de partners. Die teleurstelling is dan weer ten dele goedgemaakt door het derde deel van het boek waarin Lemaire verslag uitbrengt over zijn eigen ervaringen en zijn bezinning erop. De redenen waarom ook dit deel niet volledig voldoet, zijn: - dat de auteur niet los komt van de psychoanalytische benadering, - dat hij te veel aspecten te kort en abstract behandelt, - dat hij een psychoanalytische vaktaal handhaaft tot in het belachelijke (bv. ‘vrees de genegenheid van de partner te verliezen’ heet ‘depressieve reactie door verlies van het geïntrojecteerde object’). Op enkele plaatsen moet ook de vertaler de draad kwijt geraakt zijn, zodat men vergeefs gaat raden naar de oorspronkelijke zin. Wie geen psychoanalyse gestudeerd heeft zal m.i. slechts enkele passages met nut lezen, zoals het overzicht van diagnose-vragen (p. 127-128) of de vormen van ingrijpen (p. 137).
Het is uiteindelijk jammer dat een therapeut met zo'n rijke ervaring, en zo'n grote openheid tegenover allerhande vormen van therapie, niet meer afstand kon nemen van zijn eigen vorming en zich niet beperkt heeft tot het hoofdonderwerp van zijn boek: Het gezamenlijk gesprek.
G. Boeve
| |
E. Craig, P.S. u begreibt me toch niet. Lief en leed met (heel) moeilijke kinderen
Lemniscaat, Rotterdam/Denis, Borgerhout 1974, 213 pp, BF 265
Wanneer een huismoeder onderwijs gaat geven aan vijf bijzonder moeilijke, gestoorde kinderen en haar relaas geeft van het eerste jaar, weet je vaak niet of je moet lachen of huilen. Je kijkt toe hoe in ieder kind een eigen persoon zich langzaam, zo langzaam loswroet uit zijn gevangenschap. Je vindt ze meelijwekkend, onmogelijk, ontwapenend, verrassend begaafd. Je ontmoet ook een vrouw die met benijdenswaardige rust en genegenheid contact bouwt met iedere ‘leerling’. Soms ziet zij zelf niet hoe goed ze slaagt; dan slikt ze weer haar ontgoocheling in. En iedere lezer zal haar dankbaar zijn als hij iets van haar hoop en vertrouwen op zich voelt overstromen.
G. Boeve
| |
Ann Faraday, De positieve kracht van het dromen
H. Nelissen, Bloemendaal 1974, 293 pp, f 19,75
Dit boek dat in 1972 in het Engels werd uitgegeven onder de titel Dream Power, begint met een paar hoofdstukken over het laboratoriumonderzoek van slaap (In Streven, december 1969, is dit onderwerp behandeld door A. Bauchau: De nachtelijke activiteit van de hersenen.)
Tegen deze achtergrond schetst de auteur de droominterpretatie van Freud, Jung, Hall en Perls. Zij toont scherp het ontoereikende aan van Freuds benadering, haalt bij Jung en Hall enkele bruikbare elementen en stelt Perls Gestalttheorie voor als de beste methode om dromen ‘bruikbaar’ te maken. Op een aantal details van haar analyse valt wel wat aan te merken, maar haar globaal waardeoordeel is juist: de droom is een boodschap aan mezelf in een taal die slechts voor een klein gedeelte de taal van het waakleven is en voor het grootste gedeelte een beeldspraak die probeert een totale perceptie te vertolken van mezelf in een situatie.
In de tweede helft van het boek werkt S. haar eigen kijk op dromen en hun interpretatie verder uit. Ze onderscheidt drie niveaus die afzonderlijk of gelijktijdig in een droombetekenis voorkomen: 1. hoe zie ik de buitenwereld; 2. hoe zie ik mezelf in de buitenwereld gespiegeld, 3. hoe zie ik mezelf binnenin? Ieder van
| |
| |
deze niveaus illustreert zij met een overvloed van voorbeelden.
Een paar bedenkingen dringen zich op. Vooreerst worden bij veel dromen meerdere interpretaties gegeven of zijn meerdere betekenissen mogelijk, zodat de indruk van glibberig terrein en louter gissingen nooit helemaal weggenomen is. Ten tweede is veel van wat Faraday uit dromen opdiept reeds aanwezig in het bewuste leven van haar patiënten of in haar eigen leven; om er conclusies of betekenissen uit te halen is de weg via de droom niet nodig. Veel mensen zullen door bezining en gesprek over hun bewuste leven meer en vooral veiliger zelfkennis verwerven dan door droomanalyse.
Toch is het boek een goed geargumenteerde hypothese en de methode is geloofwaardiger dan de analytische verklaring. Wanneer ze onwaarschijnlijk wordt komt dit juist door een overhellen naar de analytische uitleg. Bij mij heeft het boek merkwaardigerwijze zowel de analytische methode als die van S. (Gestalt) wat gedemythologiseerd en mijn vertrouwen versterkt in de bewuste bezinning en in het gesprek ‘zonder methode’. Maar wij dromen nu eenmaal. En het is alleen maar wijs deze stukken van ons leven niet als onnutte dingen naast ons te laten liggen. Als we de taal van dromen nog steeds niet verstaan, is een ernstige poging tot ontcijferen welkom, ook als ze nog niet sluit als een bus.
G. Boeve
| |
Politiek
Bartsch, Günter, Revolution von rechts?
Herderbücherei, Freiburg 1975, 287 pp, DM 7,90 |
Debroey, Steven, Kaunda. Grondlegger van een christelijk humanisme in Zambia
De Vroente, Kasterlee 1975, 260 pp, BF 300 |
Internationales Recht und Diplomatie, Volksrepublik China - Sowjet-union 1964-1972
Wissenschaft und Politik, Köln, s.d., 376 pp, DM 65, - |
McInnes, Neil, The Communist Parties of Western Europe
Oxford University Press, London 1975, 222 pp, £5, - |
Müller-Römer, Dietrich (inl.), Die neue Verfassung der DDR
Wissenschaft und Politik, Köln 1974, 112 pp, DM 10, - |
| |
C.E.M. Struyker Boudier e.a., Politieke Dissidenten
Ambo, Bilthoven 1974, 141 pp, f 12,50 In samenwerking met Amnesty International werd in december 1973 te Nijmegen een symposion gehouden onder de titel ‘politieke dissidenten’.
De publikatie onder de zelfde titel is een direct gevolg van deze bijeenkomst. Een tiental min of meer bekende auteurs behandelen een aantal aspecten van het geweldgebruik door staten, het gaat daarbij in de eerste plaats om het geweldgebruik van de staat t.o.v. de individuele burger. Met de regelmaat van de klok wordt men met dergelijk geweld geconfronteerd via de massacommunicatiemedia als radio en T.V.. Men betracht daarbij vaak ‘de neutraliteit’ of stelt het voor als het kleinere ongemak als het gaat om zgn. bevriende naties, brengt geweld breed uit wanneer het politieke systeem minder in de markt ligt.
De publikatie ‘politieke dissidenten’ tracht echter een zo evenwichtig mogelijk beeld te geven door de verwijten (en feiten) over het gebruik van geweld door staten zo gelijk mogelijk over links en rechts uit te smeren en tegelijk antwoord te vinden op de vraag waarom geweld verkeerd is.
Een belangrijk vraagstuk blijft in deze publikatie echter onderbelicht, n.l. waarom wordt geweld geaccepteerd?
Belangrijker misschien nog: hoe is het mogelijk dat in deze tijd (dus niet in de Middeleeuwen zoals wel in de publikatie wordt aangesneden) praktisch het overgrote gedeelte van de Westeuropese bevolkingen nog het rechtvaardige geweld als uitgangspunt neemt. Het rechtvaardige geweld, het rechtvaardige martelen heeft o.m. een emotionele en een rationele dimensie; de auteurs trachtten de rationele dimensie te omschrijven en te kritiseren, de emotionele dimensie blijft geheel buiten het gezichtsveld. Het is m.a.w. erg jammer dat zoweinig aandacht wordt besteed aan de analyse van de relatie samenlevingsstructuur en be- | |
| |
hoefte aan geweld zowel bij machthebbers als bij de eenvoudige burgers.
F. Nieuwenhof
| |
Herman de Lange, Het moderne oorlogssysteem en de vrede
H. Nelissen, Bloemendaal 1975, 144 pp. f 17,90
Het centrale thema van dit niet altijd even objectief geschreven boek is, dat gedurende de afgelopen decennia de nationale staat en de maatschappijen in hun organisatiestructuur en in hun werking steeds meer zijn vermilitariseerd, dank zij de frequentie van wereldoorlogen en een aantal regionale oorlogen en een permanente politiek van oorlogsvoorbereiding. Deze ontwikkeling wordt volgens de auteur onder andere zichtbaar aan de opvattingen die er thans bestaan over de aard van de internationale politiek en over de wijze waarop men internationale politiek moet bedrijven. Een symptoom van deze vermilitariseringstrend is voorts de voortdurende bewapeningspolitiek van nationale staten, die het meest dramatisch tot uiting komt na 1945 in de internationale bewapeningswedloop.
L.L.S. Bartalits
| |
Lois Mitchison: De Chinese revolutie
Leopold, Den Haag 1974, 124 blz.
Er zijn bijna 800 miljoen Chinezen; dat is ongeveer een kwart van de wereldbevolking. In vergelijking tot het belang en de uitgestrektheid van dit land is er in Nederland over het algemeen maar betrekkelijk weinig bekend over de recente geschiedenis van China. De culturele revolutie en het huidige bewind beschrijft de auteur vanuit de historische achtergrond: zoals de ineenstorting van het keizerrijk, het ontstaan van de republiek onder leiding van Sun Jat-sen en de factoren die hebben geleid tot de nederlaag van de Kwamintang en tot de overwinning van de communisten in 1949.
L.L.S. Bartalits
| |
Margret Boveri, Die Deutschen und der Status quo
R. Piper und Co. Verlag, München 1974, 160 pp., DM. 10, -
De schrijfster analyseert in dit goed gedocumenteerd en vlot geschreven boek de geschiedenis van Duitsland sinds 1945. In het middelpunt staat daarbij de door de overwinnaars in de tweede wereldoorlog tot stand gebrachte verdeling van Duitsland. Deze realiteit leerden de westduitsers eerst na 1969 te accepteren. Vervolgens worden voortreffelijk de verschillende stadia van het denkproces in de Bondsrepubliek onderzocht: van het postulaat ‘Wiedervereinigung’ tot het postulaat van ‘nicht-Wiedervereinigung’ van Duitsland.
L. Bartalits
| |
J.C. Kuiper, De angst der patriotten. Tendensen in de Westduitse politiek
Van Gorcum, Assen 1973, 133 pp, f 19,50
Dit boek is een journalistieke beschrijving, door een in Bonn werkzame Nederlandse verslaggever, van de na-oorlogse ontwikkelingen in de Bondsrepubliek. De Westduitse samenleving wordt naar de mening van de auteur over het algemeen beheerst door de angst: in het bijzonder door angst voor het communisme, het socialisme, de democratie en de toekomst. Het resultaat van deze, in politiek en sociaal opzicht, tragische ontwikkeling is een toenemende verstarring, politieke apathie en gebrek aan tolerantie.
L.L.S. Bartalits
| |
Gerd-Klaus Kaltenbrunner, Hrsg., Die Herausforderung der Konservativen. Absage an Illusionen.
Verlag Herder, München 1974, 192 pp. DM 8,90
In dit boek onderzoeken acht auteurs de mogelijkheden van een herleving van de conservatieve politiek en theorie. In het bijzonder worden de problemen onderzocht in hoeverre conservatieve opvattingen op economisch, politiek en sociaal gebied een alternatief kunnen vormen voor het socialisme en het communisme.
L.L.S. Bartalits
| |
| |
| |
Geschiedenis
Lauryssens, Stan, Opmars naar het Vierde Rijk
Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam 1975, 253 blz, f 27,50 |
| |
Ir. C.E.P.M. Raedts m.i., De opkomst, de ontwikkeling en de neergang van de steenkolenmijnbouw in Limburg
(Serie: Maaslandse Monografieën no 18), Van Gorcum en Co, Assen 1974, VII, 239 blz., prijs f 32,50, geb. f 40, -, bij int. op de hele serie resp. f 27,50 en f 35, -
Nu de laatste mijnen gesloten zijn en aan de steenkolenmijnbouw in Nederland een - voorlopig? - einde is gekomen, heeft Ir. Raedts met het schrijven van dit boek allen aan zich verplicht, die in de industriële geschiedenis van ons land en in het bijzonder in de streekgeschiedenis van Zuid-Limburg zijn geinteresseerd.
Vanzelfsprekend ligt de periode van de limburgse mijnindustrie nog te kort achter ons om in al zijn aspecten en achtergronden beschreven te kunnen worden. De auteur zelf wijst er in zijn voorwoord op dat ‘de demografische, politieke, culturele, sociale en godsdienstige ontwikkelingen wellicht onvoldoende of nauwelijks aan bod zijn gekomen. Daarnaast is geen aandacht besteed aan de mijnbouwtechnische ontwikkeling, de medische verzorging, het ontstaan van de toeleveringsbedrijven, de geschiedenis van de vakorganisaties en zo meer’ (blz. VII).
Inderdaad, het werk van Raedts heeft onvermijdelijk een voorlopig karakter. Latere historici met meer archiefmateriaal tot hun beschikking zullen hem aanvullen, wellicht hier en daar ook tegenspreken. Als eerlijke geschiedschrijvers zullen zij Raedts dankbaar zijn, gedachtig het woord van Lacombe: ‘Je tiens qu'on est le disciple des hommes que l'on contredit, autant que celui des hommes que l'on répète.’
Het zou intussen geheel onjuist zijn de dankbaarheid jegens de auteur aan toekomstige historici over te laten. Ook wij, tijdgenoten, zijn Ir. Raedts grote erkentelijkheid verschuldigd voor dit boek, dat hij schreef met een grondige en gedetailleerde kennis van de geschiedenis van de mijnbouw in het algemeen en van Zuid-Limburg in het bijzonder. Als oud-directeur van de Oranje-Nassaumijnen is zijn eigen levensgeschiedenis met die van de mijnbouw nauw verweven. Dit boek is - voorzover ons bekend - de uitvoerigste publikatie die de auteur totdusver het licht deed zien. Hoezeer hij de aangewezen man was om deze eerste schets van de Zuid-Limburgse mijnbouw te geven, bewijst de opsomming van bijna 100 kleinere publikaties van zijn hand in het literatuur-overzicht. Ir. Raedts kon bij het schrijven van dit boek niet alleen putten uit een rijk arsenaal van kennis, maar hij is ook een boeiend verteller. Zijn boek is een goed verhaal dat men met genoegen doorleest.
Wij willen tenslotte nog graag een wens uitspreken: wij hopen dat bij een volgende druk het boek zal worden uitgebreid met een register van personen en zaken. Dat zal de bruikbaarheid zeker verhogen en voorzien in de zo vaak gevoelde behoefte om ‘eens even wat op te zoeken’.
F.J.C.J. Nuyens
| |
Mijn leven - memoires van Mindszenty
Amsterdam Boek, Amsterdam 1974, 350 pp.
Het leven van Jozsef Kardinaal Mindszenty wordt getekend door een reeks politieke conflicten en de daaruit voortvloeiende vervolgingen.
Deze eerlijke en moedige Kardinaal is naar alle waarschijnlijkheid bewust een omstreden figuur in zijn land en de katholieke wereld geworden. Uit Kardinaal Mindszenty's memoires blijkt, dat hij, ondanks gevangenschap en verbanning, zijn koppigheid en starheid van denken heeft behouden.
L.L.S. Bartalits
| |
Frederic V. Grunfeld, Het gezicht van Hitler-Duitsland
H.J.W. Becht's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam 1975, 374, pp, f 49,50
De Amerikaanse cultuur-filosoof Grun- | |
| |
feld, die dit boek - met een voorwoord van de bekende Britse historicus Hugh R. Trevor-Roper - over Duitsland van de jaren twintig en dertig samenstelde, heeft zich onder andere toegelegd op de cultuurpolitieke en ideologische aspecten. Daardoor heeft hij op zeer instructieve wijze het contrast tussen de creatieve aspecten van de Weimar-republiek enerzijds en de barbaarse ‘cultuur’ van het Nazi-Duitsland anderzijds aan het licht gebracht.
L.L.S. Bartalits
| |
Raymund Kottje und Bernd Moeller, Hrsg. Oekumenische Kirchengeschichte. Band II. Mittelalter und Reformation motion
Matthias-Grünewald-Verlag/Chr. Kaiser Verlag, Mainz/München 1973, 472 pp, DM. 39, -
Dit tweede deel van de oekumenische kerkgeschiedenis verscheen drie jaar na het eerste, en is qua opzet niet gewijzigd. Aan dit deel hebben vier katholieke en vier evangelische auteurs meegewerkt, op een Deen na allen Duitsers. Het boeiende van een dergelijke aanpak is dat schrijvers van verschillende confessies garant staan voor elkanders bijdragen, al grijpen zij meermalen de hun geboden kans aan om verschil van mening ter plaatse in voetnoten tot uitdrukking te brengen. Zulks ligt voor de hand, waar belangrijke delen over de reformatie door een katholiek, en het deel over de contrareformatie door een protestantse auteur werden geschreven. Wat dit laatste betreft valt de gebruikelijke proef op de som niet onverdeeld gunstig uit, als men leest hoe het beeld van de jezuietenorde en haar stichter geschetst is. Ook het overzicht van het protestantisme in de Nederlanden is weinig genuanceerd en erg beknopt, hetgeen weinig verwonderlijk is in een werk waarin ten onrechte zoveel nadruk ligt op Duitsland.
Een uitvoerige bibliografie, een lijst van vreemde woorden met verklaring, en een naam- en plaatsregister besluiten dit fraai uitgegeven boek.
P. Begheyn
| |
A. von Brandt, Werkzeug des Historikers. Eine Einführung in die historischen Hilfswisenschaften
7. veränderte und erweiterte Auflage, Verlag W. Kohlhammer, Stuttgart/Berlin/Köln/Mainz 1973, 206 blz, ill., DM 10.-
Betaalbare en handzame handboeken zijn voor historici onmisbaar. Deze pocket is er zo een, en geeft een goede inleiding op de historische hulpwetenschappen. Beknopte zakelijke hoofdstukken, literatuuropgaven, illustraties en een register tezamen maken de aanschaf van dit in eerste instantie op Duitse lezers afgestemde boekje zinvol.
P. Begheyn
| |
Helmar Junghans, Hrsg. Die Reformation in Augenzeugenberichten
Mit einer Einleitung von Franz Lau Deutscher Taschenbuch Verlag, München 1973, 538 pp, DM. 10, -
Inzicht in een bepaalde periode, zeker waar deze het scharnier vormt in de geschiedenis der menselijke samenleving en beschaving, is vaak eerder te verkrijgen via nauwkeurige lezing van eigentijdse bronnen dan via een algemeen geschiedkundig overzicht, dat meestal veel later werd geschreven. Dit boek biedt zulk een mogelijkheid, en geeft een voortreffelijke selectie van teksten, niet alleen afkomstig van leidinggevende personen en kringen in kerk en maatschappij, maar juist ook van het ‘gewone volk’. Het boek besluit met een tijdtabel, bronnenlijst en register.
P. Begheyn
| |
Horst Duhnke, Die KPD von 1933 bis 1945
Kiepenheur & Witsch, Köln 1972
De strijd van de KPD tegen de republiek van Weimar wordt door Horst Dunke beschouwd als een der oorzaken voor de ondergang van de republiek en als nederlaag van de KPD zelf. Van uit dit uitgangspunt schikt Duhnke zich in de rij van anti-communistische Westduitse historici. Duhnke vertrok in 1947 Naar Noord Amerika waar hij, na stu- | |
| |
die o.m. in Berkeley, zijn kost verdient als Associate Professor aan het California State College.
De publikatie was oorspronkelijk een dissertatie, die door de auteur verder bewerkt en in het Duits vertaald werd. Duhnke is dus bepaald geen vriend van het communisme: de KPD is anti-democratisch, wil een linkse dictatuur en is daardoor wegbereider van het geweld van rechts. De NSDAP is daarom niet zozeer een verschijnsel van politiek-economische aard dan wel een cultureel-ideologische reactie op het gedram van links.
Duhnke smeert de fouten en gebreken van de KPD breed uit: weigering tot samenwerking met de sociaal-democraten, miskenning van het gevaar van de NSDAP, gebrek aan soepelheid binnen het raam van de volksfrontpolitiek en last but not least de onderhorigheid aan de Communistische Partij van de Sowjet Unie.
Interessanter dan het vaak versleten anti-communistische jargon is echter dat Duhnke er in geslaagd is belangrijk en weinig bekend feitenmateriaal te verzamelen over de linkse oppositie binnen en buiten het Reich tegen het regime van Hitler.
Het veelal gangbare beeld van de ‘passieve Duitse bevolking’ tussen '33 en 1945 wordt hiermee doorbroken.
F. Nieuwenhof
| |
Hartmut Elsenhaus, Frankreichs Algerienkrieg 1954-1962
Carl Hanser Verlag, München 1974, 908 pp, DM 39, -
In het voorjaar van 1958 werd de Vierde Republiek aangevreten door de Algerijnse oorlog. Deze oorlog was volgens de auteur een essentieel aspect van de crisis in de Franse geliberaliseerd-kapitalistische wereld, zoals de Vietnamese oorlog onderdeel uitmaakte van de crisis in de Verenigde Staten. Dat de Gaulle in Frankrijk aan de macht kon komen, was te danken aan de steun die hij kreeg van de militairen.
L.L.S. Bartalits
| |
Godsdienst
Basisgemeenschappen
Concilium 11, jrg. no. 4, De Horstink, Amersfoort 1975, 125 blz, f 10,90 |
Bergen, L.F.M. van, Licht op het leven van religieuzen. Sannyasa - Dipika
Thoben Offset, Nijmegen 1975, 408 blz |
Beuve-Méry, Hubert e.a., Taizé. Le concile des jeunes. Pourquoi?
Les Presses de Taizé, Diffusion: Le Seuil, Paris 1975, 155 pp |
Gispen, dr. W.H., Over Bijbelgebruik
Kok, Kampen 1975, 95 blz, f 8,90 |
Naastepad, Th.J.M., Salomo
Kok, Kampen 1975, 80 blz, f 7,90 |
Naastepad, Th.J.M., Jona
Kok, Kampen 1975, 91 blz, f 8,90 |
Yadin, Yigael, Hasor
Weidenfeld and Nicolson, London 1975, 280 ill., £5,25 |
Wunderli, dr. med. Jürg., Schritte nach innen
Herder, Freiburg 1975, 184 pp, DM 24, - |
| |
Rien Poortvliet, Hij was een van ons
Van Holkema & Warendorf Semper Agendo, Apeldoorn/Bussum 1974, 124 blz. ill. f 95, -
De bekende Nederlandse illustrator Rien Poortvliet heeft in ruim honderd schilderijen geprobeerd ‘het leven van Jezus al schilderend te vertellen door gezichten en handen te laten spreken’. Daarbij ging het hem er niet om ‘hoe Maria, Petrus of Barabbas er uit zag, en zeker niet wat voor gezicht Jezus misschien had’.
Hans Bouma, die de afbeeldingen van pakkende teksten heeft voorzien, schrijft over het boek: ‘u kunt het opvatten als een hommage aan de menselijkheid van Jezus. Maar dit betekent niet dat de mens Jezus iedere bladzijde in beeld komt. Het zijn veel meer de mensen om Hem heen, die u te zien krijgt’. Rien Poortvliet drukt het zelf zo uit: ‘ieder van ons is én Petrus én Thomas én Judas én de herbergier, die - hoe 't hem ook spijt - geen plaats heeft...’ Hij is gefascineerd door wat Jezus allemaal losmaakt. Kijkend naar al die mensen in dit boek - kijkend naar onszelf - weet je wie Jezus is: één van ons.
Het werk verdient een grote versprei- | |
| |
ding en een intensieve overdenking. De enige belemmering ervoor is helaas de hoge prijs.
Panc Beentjes
| |
J.H.A. van Tilborg, Th.A.G. van Eupen en P.J.M. Huizing: Alternatief kerkelijk huwelijksrecht
(Annalen van het Thijmgenootschap, jrg. 62, afl. 4) Ambo, Bilthoven 1974, 61 blz.
De titel van deze aflevering slaat eigenlijk alleen op de bijdrage van de derde schrijver. Want Van Tilborg opent met exegetische notities i.v.m. het Nieuwe Testament. Het zijn inderdaad slechts notities, en strikt exegetisch. Daarna moet de gelovige er nog mee aan het werk. Van Eupen stelt een vraagteken bij de eenstemmigheid van de traditie inzake de onverbreekbaarheid van de huwelijksband. Het is een reeds eerder door hem gepubliceerd artikel. In ieder geval blijkt er uit, dat de traditie ingewikkeld is en teksten van vroeger voorzichtig te lezen zijn. Tenslotte geeft Huizing een schets voor een herzien canoniek huwelijksrecht. Deze schets is geen verhandeling, maar omvat 38 canones met korte, zakelijke toelichting. Behalve sterke vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande vallen erin op: meer aandacht voor mensen in het huwelijk, dan voor het huwelijk op zich bezien, iuridisch te beoordelen, én aanvaarding van eerlijke oorzaken van huwelijksontwrichting, die in bepaalde gevallen een tweede, ander huwelijk ook voor de kerk kunnen meebrengen. Zeer nauwkeurig gaat hij om met de onontbindbaarheid van het huwelijk. Zijn voorstellen in deze zijn het interessantst. Niet zo duidelijk komt uit de verf, wat hij in het algemeen precies wil met kerkelijke viering. Verklaarbaar wordt dit ten dele, doordat hij de situatie in verschillende landen voor ogen heeft. Maar ook speelt mee onduidelijkheid over in-zegening, bevestiging, en kerkelijke huwelijkssluiting. Al met al maakt dit zijn bijdrage voor mij tot de boeiendste.
R.G.W. Huysmans
| |
Theater
Barner, Wilfried u.a., Lessing. Epoche - Werk - Wirkung
Beck, München 1975, 414 pp, DM 22, - |
Büchner, Karl, Das Theater des Terenz
(Bibliothek der klass. Altertumswissenschaften) Carl Winter Universitätsverlag, Heidelberg 1974, 522 pp |
Fiala, Oliver, Action On Stage
David & Charles, London 1975, 162 pp, £3,95 |
Love, Harold, Congreve
(Plays & Playwrights) Basil Blackwell, Oxford 1975, 131 pp, £3, - |
Mautner, Franz H., Nestroy
Lothar Stiehm Verlag, Heidelberg 1974, 424 pp, DM 76, - |
Potter, Robert, The English Morality Play
Routledge & Kegan, London 1975, 294 pp, £6,95 |
Roeder, Anke, Die Gebärde im Drama des Mittelalters
(MTU 49) Beck, München 1974, 262 pp, DM 56, - |
Weber, Alfred & Neuweiler S. (Hrsg.), Amerikanisches Drama und Theater im 20. Jahrhundert
Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen-Zürich 1975, 363 pp, DM 42, - |
Wells, Stanley, English Drama (excluding Shakespeare)
Oxford University Press, London 1975, 298 pp, Paper £1.75, board cover £4.25 |
Worth, Katharine (ed.), Beckett the shape changer. A symposium
Routledge & Kegan, London 1975, 235 pp, £4,95 |
| |
Martin Franzbach, Untersuchungen zum Theater Calderons in der europaïschen Literatur vor der Romantik
W. Fink, München 1974, 215 pp., DM. 48, -
Omdat S. ontdekt heeft dat, in tegenstelling tot de literairhistorische opinie, het oeuvre van Calderon bepaald wel vóór de romantiek in West-Europa verspreid was en opgevoerd werd (zij het vaak zonder de naam van de auteur, dus eerder om de thematiek van het werk), heeft hij de documenten, de data, de bewerkingen, de vertalingen zoals ze in Frankrijk, Italië, Duitsland, Oostenrijk, de Nederlanden
| |
| |
en Engeland zijn terug te vinden, in een logische synopsis opgenomen. Daarbij stelt hij vast dat niet alleen de autos sacramentales op prijs werden gesteld, maar ook de comedias; aan het voorbeeld van La Vida es Sueno, La Dama Duende en El Astrologo Fingido vat hij de huidige wetenschappelijke theses samen, reconstrueert hij de verwerkings- en invloedsgeschiedenis en suggereert hij nieuwe elementen voor de interpretatie. Mede door de overzichtstabellen (Calderon-receptie, Calderon-spreiding, Calderon-opvoeringen in het Duitse taalgebied, alles tijdens de 17e en 18e eeuw) presenteert S. een belangrijk werkstuk zowel binnen de geschiedenis van drama en theater als binnen de comparatistiek en verspreidingsgeschiedenis.
C. Tindemans
| |
Hiltrud Gnüg, Don Juans theatralische Existenz. Typ und Gattung
W. Fink, München 1974, 260 pp., DM. 36, -
Met de Don Juan-versies van Tirso de Molina, Molière, Mozart/Da Ponte, N. Lenau, C.D. Grabbe en M. Frisch (met Kierkegaard als filosofische room eroverheen) als modellen, maakt S. uit welke type-kenmerken kunnen worden gebundeld die tegelijk een noodzakelijke dramaturgische code hebben opgelegd. Uit de wezenstrekken van erotische rusteloosheid en metafysische wraak volgt een open structuur, waarin verbeelding en waarneming als de dramatische richtingwijzers fungeren. De romantische vereenzaming van de figuur leidt tot lyrisme, metaforische samenpersing en dus afwijking van de open vorm; Grabbe, met de faustisch-titanische zelfrealisering, promoveert de kunst van de verleiding tot een proces van vergeestelijking waardoor meteen de meer gesloten vorm de cohesie tussen type en dramatisch genre komt verbrokkelen. Frisch neemt de meest drastische consequentie; hij ontmaskert de zelfzekere identiteit van de spontane verleider als schijn en zoekt het ware wezen op. Het door reflectie gedetermineerde individu verliest zijn oorspronkelijk mythos-gehalte maar wordt als behoefteconventie in omgekeerde zin ook bevestigd; de idealiserende mythe wordt gereduceerd tot een theatrale mythe, waarin de grond-momenten van ‘masker’ en ‘wezen’ de vorm tot een bewustzijnsspel verheffen.
C. Tindemans
| |
Erwin Kobel, Georg Büchner. Das dichterische Werk
W. de Gruyter, Berlin 1974, 338 pp., DM. 78, -
In het spoor van zijn grote Hofmannsthal-monografie (cfr Streven, dec. 1970, p. 334) onderneemt S. een scherpzinnige poging om het in rijke detaillering bestudeerde oeuvre van G. Büchner te onderwerpen aan een fundamentele revisie en zó nieuwe constanten aan te dragen voor de definitieve evaluatie. De twee hoofdideeën die S. aan de hand van het totale werk demonstreert, zijn: het configuratieprincipe en de religieus-filosofische fundering. Onder configuratieprincipe verstaat S. de dubbele opbouw van een stuk (zij het in individuen, zij het in groepen met telkens graduele variaties), in scherp antagonisme, waarbij de uiteindelijke betekenis moet worden gezien als het resultaat van deze conflict-projectie die een overkoepelend inzicht moet opleveren. Noch Danton, noch Robespierre bepalen de teneur in Dantons Tod: deze wordt geconstitueerd door wat uit de spanningsopbouw tussen beide personages en beide wereldhoudingen resulteert als opstellingsmogelijkheid tegenover mens en wereld. Deze dialectische behoefte en techniek ziet S. (als 2e hoofdidee) gebaseerd op de filosofische stellingen van Schelling (stevig aanleunend bij Pascal, maar scherp agressief tegen Descartes), een overrompelend en verrassend standpunt dat in motief en submotief, taalimago en analysetechniek (soms wel eens te) breedvoerig geargumenteerd wordt. Deze 2e hoofdidee leidt logisch naar een complete reïnterpretatie van de vrij vaak aan Büchner toegeschreven houdingen van materialist, cynicus of nihilist: hier wordt er een nieuwetijdse scepsis met hunker naar herbronning en her-waardering ontdekt die samenhangt met de begrippen individu, wereld, vrijheid, ratio, religie, God. Deze monografie is een frontale aanval op de vele deterministische verklaringen; ze heeft, met alle nuancering die S. zelf herhaaldelijk nog aanbrengt omdat niet alle licht meteen
| |
| |
mogelijk blijkt, nu reeds de bestaande Büchner-vakliteratuur in één klap verruimd met inzicht en discussiestof.
C. Tindemans
| |
Hans-Albrecht Koch, Das deutsche Singspiel
Metzler, Stuttgart 1974, (M 133), 108 pp., DM. 9,80
Terwijl S. de term ‘Singspiel’ wel erg breed opvat en bereid is elke theatertekst-met-muziekinslag op te nemen, gaat hij wel logisch naar de verste tijden uit onze Westeuropese literatuur terug en spant hij een indrukwekkende boog over de periodes, stijlen en intenties heen. Andermaal is het hoofdkenmerk de verbinding van ontwikkelingssynthese en evaluatiecommentaar met een zo grondig mogelijke bibliografie. Door de principiële aandacht voor de muziek- en theaterwetenschappelijke bronnen en instrumenten (naast uiteraard de literairwetenschappelijke) is een erg belangrijk werkmiddel ontstaan dat op heldere wijze de ontwikkeling van libretto, opera en operette zowel qua genre als qua persoonlijk oeuvre weet aan te geven.
C. Tindemans
| |
Rémy Charbon, Die Naturwissenschaften im modernen Drama
Artemis, Zürich 1974, 282 pp., SFr. 28, -
In deze studie tracht S. uit te maken op welke wijze de (natuur)wetenschap in het moderne Duitse drama aanwezig is gesteld. In een als programmaverklaring op te vatten voortekst plaatst hij het begrip wetenschap en het begrip maatschappij een-zinnig in een hedendaagse betekeniscontext; dat is uiteraard geldig en nodig maar het impliceert meteen dat de eventuele historische evolutie van het wetenschapsbegrip in de dramatiek onmogelijk wordt. Dit principiële ontsporen (hoe degelijk S.'s presentatie van de twee-culturen-ambivalentie ook uitvalt) stoort de behandeling van de eerste drama's (G. Kaisers Gas-cyclus) nauwelijks, omdat hij zich beperkt tot narratieve parafrase. Zelfs M. Frisch (Die chinesische Mauer) en de atoom-stukken van C. Zuckmayer, H.H. Jahnn en R. Schneider genieten slechts een bleke analyse en interpretatie. Daarna haalt S. eindelijk breed uit; de interpretaties van B. Brecht (Leben des Galilei), F. Dürrenmatt (Die Physiker) en H. Kipphardt (In der Sache J. Robert Oppenheimer) bereiken een hoog niveau. Hij ontbladert Galilei zo grondig dat niet alleen Brechts opstelling tegenover het fenomeen wetenschap (de optimistisch-marxistische visie als instrument van een te verbeteren wereld) overduidelijk wordt maar dat bovendien de gebruikelijke (eenzijdige) versie van een ingeworteld anti-amerikanisme wordt weggenomen. Dürrenmatt vertegenwoordigt het ongenuanceerde pessimisme; hij ziet de wetenschap en haar agenten volkomen afhankelijk van als maatschappijen gesystematiseerde hiërarchieën. Ook Kipphardts uiteindelijk dubbelzinnige portret van Oppenheimer wordt aan de hand van talrijke aspecten geanalyseerd. Tenslotte waagt S., vanuit zijn behoefte om de immanente werkingloosheid van de literatuur te combineren met de gemanipuleerde slaafsheid van de wetenschap, een discuteerbare (en discutabele) suggestie om het drama als maatschappelijk project
een nieuwe functie toe te kennen. Het teleurstellende begin wordt door de centrale ontdekkingen en de vele nuancerende details afgerond tot een erg belangrijk resultaat, zowel voor de gerationaliseerde bouwcode van het actuele drama als voor de menselijke thematiek van onbetwistbaar wereldniveau.
C. Tindemans
| |
Alfred Döblin, Griffe ins Leben
Berliner Theaterberichte 1921-1924 Henschelverlag, Berlin 1974, 287 pp, pb, DM. 9.-
Om den brode heeft de grote Duitse romancier A. Döblin van 1921 tot 1924 als theaterfeuilletonist meegewerkt aan het Prager Tagblatt; deze wekelijkse opstellen zijn nu samengebracht en vormen een uitzonderlijk prettige lectuur. Je moet er wel niet een belangrijk criticus in zoeken, want de inspanning (om het honorarium) is er zo af te lezen. Met epigramachtige scherpte echter ploetert hij doorheen het artistieke geleuter. Achter dit proces voel je zijn pijn om het degenererende theater. Voortdurend mengt hij zijn privé-zaken en de gang van het leven (in volle inflatie immers) met de kunstgebeurtenis- | |
| |
sen. Het winkeltje op de hoek is hem belangrijker dan het voze gestamel op de scène. Op welsprekende wijze heeft hij je ondertussen verteld wie hij wel kan luchten (Strindberg, Ibsen, Kleist, Wedekind, Brecht, Bronnen) en aan wie hij zich een kater kijkt (Goethe, Schiller, Hebbel, G. Hauptmann, Schnitzler, L. Thoma, L. Fulda, Barlach, G. Kaiser). Voor de theatrale aspecten heeft hij slechts terloops (theater is voor dichters!) aandacht, maar Jessner, Fehling, Martin, Diebold en Piscator verkiest hij toch voor Reinhardt. Tussendoor doet hij lyrisch over de kubistische scenografie en de gastbeurten van de Russische acteurs (Taïrow bevalt hem niet), en lacht hij zich ziek om de operette-manie en de melodramatische film. Nooit serieuzerig, maar toch belangrijk, omdat hij vanuit zijn absolute artisticiteit voortdurend relativerend bezig is blijvend te scheiden van vergankelijk. Intuïtief.
C. Tindemans
| |
Michael O hAodha, Theatre in Ireland
Basil Blackwell, Oxford 1974, 160 pp, £3.50
Terwijl Ierland traditioneel leverancier van het Britse theater was (zowel qua acteurs als qua auteurs, van wie toch G. Farquhar, O. Goldsmith, R. Sheridan, O. Wilde, B. Shaw, B. Behan en S. Beckett nog steeds tot de allergrootsten worden gerekend), lag het eigen theater nagenoeg braak. Deze beknopte geschiedenis wil, als de zoveelste daad van eenvoudige rechtvaardigheid, de oorzaken hiervan nog eens nagaan en eventueel een nieuw perspectief openen. Het mag dan wel in de 17e eeuw begonnen zijn, het is pas in de 19e eeuw - met D. Boucicault - dat het theater spektakel en melodramatisch belangrijk wordt, waarna de periode van het Abbey Theatre (omstreeks 1900, met Yeats en Lady Gregory als voortrekkers) niet volkomen onverwacht aanbreekt. De ontdekte auteurs, vooral J.M. Synge, stijgen meteen boven het lokaal-nationale belang uit; de invloed van O'Casey is, door de sociale en religieuze remwerking in eigen land, internationaal erg groot. Daarna loopt het toch weer mis: al kan S. een massa boeiende details en inspanningen uit de onrechtvaardige vergetelheid halen, toch mag hij niet op een optimistische noot eindigen. Ondertussen heeft hij echter een fraai fresco geborsteld, met de bekende vertelling van vallen en opstaan, van reiken zonder horizon, van internationale roem zonder nationale bodem.
C. Tindemans
| |
Clifford Leech & T.W. Craik (eds.), The Revels History of Drama in English
Volume III: 1576-1613, Methuen, London 1975, 526 pp, pb. £4.50
Dit is het eerste deel van een reeks die oe geschiedenis van het Engelstalige drama behandelt. Een editie-verantwoording ontbreekt, zodat we alleen pragmatisch enig inzicht krijgen in doelstellingen en werkwijze. Voorop staat de integratie van het verschijnsel drama (waarbij het theater bepaald sterk vertegenwoordigd is), uitvoerig en principieel ingeleid door de sociaalmaatschappelijke voorwaarden en begeleiding (J.L. Barroll). Ook het fragment dat de evolutie van de troepen en de acteurs verzorgt (A. Leggatt) is gebaseerd op de economisch-sociale omstandigheden. De schouwburgen (Swan, Globe, Blackfriars) worden op volkomen nieuwe wijze gepresenteerd (R. Hosley), waarbij de architecturale, artistieke en sociologische constanten aan de hand van uitstekende plattegrondsreconstructies aangegeven zijn. Het meest uitvoerige deel heeft de auteurs en hun produkten (A. Kernan) als thema. Uiteraard wordt de historische lijn aangehouden maar ze is opgedeeld in waarde-, genre- en perspectiefeenheden, zodat enerzijds de diverse individuen nagenoeg geen afronding krijgen, maar anderzijds de organische uitbouw van het verschijnsel drama zelf wordt afgespeurd. Dat is een grote winst, vooral ook om de frisse en onbelaste taal. Het werkprincipe is evenwel vrij traditioneel en er wordt nauwelijks met nieuwe meetschalen van artistieke bepaling gewerkt. Dat mag een verantwoorde beslissing zijn (aangezien de diachronische beschrijving van een structuralistische geschiedenis van het drama nog steeds een erg moeizame opdracht blijft), maar aangezien de criteria hiervan niet aangegeven worden, krijg je wetenschappelijk gezien de indruk dat het niet anders kan. En daar valt wel iets op aan te merken.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Kunst
Raphael, Max, Arbeiter, Kunst und Künstler |
(Fischer Format) Fischer, Frankfurt 1975, 291 pp, DM 26,80 |
Silva, Umberto, Kunst und Ideologie des Faschismus |
(Fischer Format) Fischer, Frankfurt 1973, 257 pp, DM 26.80 |
| |
Simon Mari Pruys, De Paradijsbouwers
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1974, 128 blz.
Een bundel essays en kritieken over zeer verschillende onderwerpen. Soms wat oppervlakkig, zoals bijvoorbeeld een serie van vier artikelen over de Sovjets. De schrijver ziet daarin het nationale karakter van het Russische bouwen over het hoofd. Waarschijnlijk komt dat omdat hij niet op de hoogte is van de bouwkunst in andere Sovjet-republieken. Dit woord bouwkunst moet ik overgens om aan de hoofdtendens van dit boek tegemoet te komen, maar liever laten vallen. Voor de schrijver is namelijk iedere esthetiek in het bouwen uit den boze. Van een Mies van de Rohe zegt hij dat diens kunstwerken alleen tot stand kunnen komen door alles aan leefbaarheid op te offeren. Bouwen moet men vooral niet als kunst zien; het is zuiver bouwen en niets meer. De Stokstraat-restauratie, die ook sociale bedoelingen had, keurt hij daarom af. Merkwaardigerwijze geeft de schrijver echter wel een uitvoerige analyse van het Amsterdamse Weesperplein. Daarin wordt betoogd dat architectuur iets met aangenaam vinden te maken heeft, zoals ook het weer iets doet aan ons welbevinden. Mij lijkt dit een zuiver esthetische benadering van het bouwen. Het zal aan de definitie van het woord kunst liggen.
C.J. Boschheurne
| |
Bezalel Narkiss, e.a., red., Spiegel van de joodse beschaving
Bruna, Utrecht/Antwerpen 1974, 252 blz.,
Dit boek is een van de mooiste uitgaven die ik dit jaar in handen heb gehad. Een uitstekend leesbare tekst, verlucht met honderden foto's (alle in kleur!). De grootste moeilijkheid voor de lezer is de titel. De tekst van het boek immers bespreekt de geschiedenis van het joodse volk vanaf Abraham tot en met de Zesdaagse Oorlog, waarbij vooral het onoverzichtelijke tijdperk van de Middeleeuwen voortreffelijk is beschreven. De foto's waarmee het boek is geïllustreerd, hebben mijns inziens nauwelijks betrekking op de tekst; ze leiden een geheel eigen leven. De titel van het boek slaat eerder op de talloze mooie foto's, die inderdaad een beeld geven van de ‘joodse beschaving’ in schilderijen en plastieken, monumenten van architectuur, verluchte handschriften, edelsmeedkunst en mozaïeken, glaswerk, kleding en naaldkunst. Het zou foutief zijn nu te menen dat het boek om genoemde redenen minder de moeite waard zou zijn; het is in dubbel opzicht een kostbaar bezit.
Panc Beentjes
| |
Prof. dr. J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie
(Fibula) Van Dishoeck, Bussum 1974, 337 blz., f 49,50
Een herdruk van een boek uit 1947 maakt een bespreking eigenlijk overbodig. Niettemin enkele kanttekeningen. De opzet van het werk is goed en overzichtelijk: tien grote hoofdstukken waarin steeds een bepaald thema wordt uitgewerkt (God, Maria, Kerk, Jaar, e.d.). Bijzonder handig is ook het systeem dat de auteur gebruikt om elk besproken symbool een eigen nummer te geven dat verwijst naar het corresponderende notenapparaat. Registers zorgen voor een goede naslagfunctie van het boek. Dat is ook meteen het jammere; het is geen boek om in te lezen, maar om in op te zoeken; voor zo'n duur boek natuurlijk wel een handicap. Alle 200 afbeeldingen in het naslagwerk zijn in zwart-wit afgedrukt, terwijl m.n. de kwaliteit van de gereproduceerde schilderijen mijns inziens beneden de maat is. Tenslotte komt het mij voor dat de nrs 26-30 over het Christusmonogram ten onrechte onder het kopje ‘God de Vader’ staan, terwijl Christus in de nrs
| |
| |
31-111 uitvoerig aan de orde komt. Ondanks enkele nadelen toch een boek van blijvende waarde.
Panc Beentjes
| |
Hans Redeker, Willem van Leusden
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1974, 96 blz, ill, f 9,50
Nu het surrealisme zich in een hernieuwde belangstelling mag verheugen - zie de aandacht die aan de 75-jarige Willink wordt besteed - is deze monografie zeer welkom. De auteur zegt dat hij veel te danken heeft aan de bezoeken die hij in het laatste jaar van diens leven aan de kunstenaar gebracht heeft. Daardoor is het boekje geen abstracte, academische beschouwing geworden, maar treedt de kunstenaar er zelf uit naar voren. Het heeft weinig zin in een recensie nog eens te zeggen wat het boek zelf zegt: de illustraties en de tekst zijn van dien aard dat men een voortreffelijk beeld krijgt van de schilder die qua opleiding, belangstelling en ontwikkeling allereerst een etser en graficus is geweest, tot de slechte toestand van zijn ogen hem niet meer toeliet etsen te maken. Een voortreffelijk boekje, ook voor de niet-professionele kunstbeschouwer.
G.J. Adriaansen
| |
Miscellanea
Prieto, Luis J., Etudes de linguistique et de sémiologie générales |
(Langue & Cultures 5) Droz, Genève/Paris 1975, 196 pp |
| |
Michel van der Plas, Het 2e schuinschrift
Ambo, Bilthoven 1974, 127 blz, f 10, -
Een bundeling van een aantal dingen die het in de directe context goed hebben gedaan, aangevuld met liedjes en gedichten, is een hachelijke onderneming. Niemand zal aan het veelzijdige talent van Van der Plas twijfelen, maar dit bundeltje lijkt mij een voortzetting van het ‘recept’ Van der Plas, waardoor men hem niet beter leert kennen dan men al deed.
R.S.
| |
Aicher, Otl und Rudolf Sass, Im Flug über Europa
Lufthansa/Otto Müller Verlag, Salzburg 1974, 304 kleurenfoto's met tekst, ÖS. 550
Over landen die men niet kent, moet men voor zijn oordeel afgaan op de foto's. Wat mij echter in dit prachtige boek over ‘Europa vanuit de lucht’ opvalt, is de zeer puntige en daardoor informatieve tekst, die de foto scherp onderstreept. En dat terwijl die tekst heel kort is gehouden. Leest u bv. maar eens wat men zegt over bloemen naar aanleiding van de bollenvelden, of sterker nog over het Engelse landschap. Dat is een manier van karakteriseren waarop men jaloers kan zijn. Een kaart achterin met alle plaatsen waar de foto's genomen zijn, geeft een goed idee van de opzet. Een bijzonder boek.
R.S.
| |
Roland Auguet, Histoire et légende du cirque
Flammarion, Paris 1974, 241 pp
In nostalgisch verlangen naar de waarden en de waardering van het circus uit de goede oude tijd, schrijft S. een verrukkelijk-intiem verhaal over opkomst, ontwikkeling en teloorgang van dit aanvankelijk aristokratisch, later zo volks vermaak dat voor zichzelf eigen kunstnormen opstelde en bewaarde. Het evenwicht in de eigenlijke geschiedenis wordt daarbij echter verstoord doordat hij veel meer nadruk legt op de Franse resp. Britse ontstaansfasen dan op de informatie over de Amerikaanse resp. Duitse vormen, ofschoon hij voldoende duidelijk de periodes van de vrije kunstigheid en van de industrialiseringsprocédés onderscheidt. Het is ook nergens een chronologisch-trouwe beschrijving; de rode draad die door het werk loopt bestaat uit de groeivormen van beroemde onderdelen zoals het paardrijden, de clown, de dierentemmer, de pantomime, de trapeze. Af en toe duikt ook zoiets als een metafysica van het circus op, vaag en vrij megalomaan; terecht echter worden al deze diepere analyses ingelijst door sociale en economische overwegingen, al gebeurt dit soort argumentering toch meer emotioneel dan rationeel.
C. Tindemans
|
|