| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Sociale wetenschappen
Carp, E.A.D.E., Van mensdom tot Mensheid
Acco, Leuven 1974, 106 pp., BF. 120 |
Collins, Randall en Michael Makowski, Het verschijnsel maatschappij
Boom, Meppel 1974, 277 pp., f 24,50 |
Curran, Donald W., Géographie mondiale de l'énergie
Masson, Paris 1973, 254 pp. |
Heeren, H.J. en Ph. van Praag, Van nu tot nul
(Aula) Spectrum, Utrecht 1974, 356 pp., f 12,50 |
Het gezin en andere samenlevingsvormen
DIC - Map 50, De Horstink, Amersfoort 1974, 172 pp., f 13,50 |
Iersel, René van, Kant-tekeningen
Boom, Meppel 1974, 131 pp., f 14,50 |
Kaltenbrunner, Gerd, Klaus - Die Herausforderung der Konservativen
Herderbücherei, München 1974, 192 pp., DM. 8,90, abonn. DM. 6,90 |
Macht - agressie - geweld I en II
Kernvraag, Geestelijke verzorging Krijgsmacht, Den Haag dec. 1974, 129 en 89 pp., gratis |
Mackie, Steven G., Kerkelijk ambt in overgang (wegen tot pastoraat)
Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen/Van Gorcum, Assen 1974, 186 pp., f 31,50 |
Martin, Robert Bernard, The Triumph of Wit
Clarendon Press O.U.P., London 1974, 116 pp., £3,50 |
Monteiro, Waldemar, Les émigrés portugais parlent
Casterman, Paris 1974, 156 pp., FF. 180 |
Noël, Michèle, Le commerce des femmes Casterman, Paris 1974, 168 pp., FF. 210 |
Plesser, Ernst H., Hrsg., Was machen die Unternehmer?
Herderbücherei, Freiburg 1974, 144 pp. |
Schwendter, Rolf, Visies op subcultuur
Boom, Meppel 1974, 352 pp., f 24,50 |
| |
Drs Gé Noordzij e.a., Onrust langs de groeigrenzen. Beschouwing n.a.v. het rapport van de Klub van Rome en de reakties daarop
H. Nelissen, Bloemendaal 1974, pp. 112, f 13,90
De verdiensten van deze publikatie liggen hoofdzakelijk in de verzameling reacties op het rapport van de Club van Rome, niet zozeer in de soms wat inconsequente doorlichting van de groep wetenschappers die het rapport hebben voortgebracht. De kritiek is inconsequent omdat de tekorten van de gehanteerde methode niet in eerste instantie aan de methode zelf te wijten zijn maar wel aan het feit dat nog onvoldoende ervaring werd opgedaan, het is voorshands nog onmogelijk om ideologieën te programmeren, laat staan de sociale processen. Wanneer de samenstellers van het rapport van de Club van Rome in dat verband dan wijzen op de taak van bv. politicologen, zal hun antwoord niet dienen te zijn: dat had je zelf maar moeten uitzoeken. Dat dan toch een poging wordt gedaan om via noties uit sociaal-psychologie en agologie een instrument tot maatschappelijke beïnvloeding te creëren, is eenvoudig onbegrijpelijk. Ook al doordat de aangeboden ‘oplossing’ een duidelijke ideologische visie mist en daardoor even kleurloos wordt als het verhaal van sommige technocraten waartegen zij zich juist verzetten; aan de andere kant zijn de opvattingen t.a.v. de maatschappij die wèl gehanteerd worden, dermate rommelig en soms inconsequent, dat het gevoel je bekruipt te maken te hebben met uitspraken van een groep maatschappijbetrokken vormingswerkers en niet met politicologen.
F. Nieuwenhof
| |
| |
| |
Dr. Okke Jager, Bevrijde tijd. Van prestatiemaatschappij naar vrijetijdscultuur
Zomer & Keuning, Wageningen 1974, 239 pp., f 22,50
De auteur heeft het probleem van de vrije tijd zo veelzijdig mogelijk willen belichten en wel, zoals hij zelf zegt, uit calvinistische hoek. Ik weet niet of dit boek een weergave is van zijn colleges; in ieder geval zou mijn kritiek op de uitgave zoals die er nu ligt, zijn: overdaad schaadt. Niet alleen dat hij zoveel overhoop haalt dat men het gevaar loopt van de bomen het bos niet meer te zien, maar er wordt een dergelijke stroom van auteurs ten tonele gevoerd - die telkens een beetje gelijk en een beetje ongelijk krijgen - dat men tenslotte toch met de problemen blijft zitten. Een zeer erudiet boek en, zoals we van hem gewend zijn, sprankelend van associatieve stijl, maar te veel van het goede.
G.J. Adriaansen
| |
Helmut Müssener, Exil in Schweden. Politische und kulturelle Emigration nach 1933
Hanser, München 1974, 604 pp., DM. 54,-
S., in mei 1971 te Stockholm gepromoveerd onder Prof. Dr. W. Berendsohn, heeft zijn wetenschappelijke werk bijgeschaafd tot een voor de bredere volkslagen leesbaar geheel, zonder ook maar een keer zijn methodische basis op te geven en het is ook deze basis die in de studie van het emigrantenlot richtinggevend zal blijven. Zweden is een belangrijk moment in deze droevige geschiedenis; het bleef van alle landen zowat het langst open voor de definitieve vrijheidssprong van de emigranten (tot 1943) en het ontving ook de grootste groep (tussen 4000 en 5500). S. neemt alle nodige aspecten systematisch door: de stand van het onderzoek, de opnamepolitiek, de vluchtelingen zelf (aantal, herkomst, verblijf, bezigheid, problematiek, assimilatie), de de groepsvorming (politieke schakeringen), het Oostenrijkse en Sudetenduitse contingent, de intellectuele activiteit (wetenschap, executerende artiesten, publicistiek, journalisten, vertalers, uitgeverijen), afgerond met een who's who van de emigratie en uiteraard een grondige bibliografie (van en over). Opvallend is in Zweden het politieke aspect, zeer geschakeerd en bepaald niet homogeen, maar duidelijk is de sociaaldemocratische arbeidersbeweging erg actief en georganiseerd opgetreden; de Joodse leden van de emigratie hebben zich voor het merendeel onpolitiek en ongeëngageerd opgesteld. De intellectuele activiteit is, ook als ze nog vrij omvangrijk lijkt, niet opgewassen tegen de politieke plannenmakerij. Als opnameland heeft ook Zweden zich gedragen zoals de overige Europese landen: geen complicaties, neutraal blijven. Wel heeft hier een wat egoïstische schrik tegenover vreemdelingen (Duitsers dan nog) meegespeeld; tegelijk hebben privé-personen en -groepen op basis van humanisme, caritas of solidariteit ontzaglijk veel gedaan. Vele emigranten zijn na 1945 in Zweden gebleven, niet altijd uit eigen wil; hebben de Russen enkele arbeidersleiders vlug naar de Sowjetzone gehaald, de geallieerden in
West-Duitsland hebben de meesten aan hun lot overgelaten. Het is andermaal geen fraai verhaal. Behalve de zakelijke gegevens die indrukwekkend rijk en belangrijk zijn, zal dit boek zich opdringen als methodisch proces, dat kan dienen bij het onderzoek van dezelfde materie, dat nu langzaam ook in Nederland en zelfs in België op gang schijnt te komen.
C. Tindemans
| |
Marie-Françoise Lanfant, Sociologie van de vrije tijd
Aula, Spectrum, Utrecht 1974. 229 pp., f 8,50 - BF. 143
Voorzien van een goede literatuurlijst is dit oorspronkelijk Franse werk uit 1972 (Les théories du Loisir) bepaald een bijdrage tot het sociologisch denken in Nederland. M-F Lanfant analyseert de ‘vrije tijd’ tegen de achtergrond van zowel marxistische als neo-kapitalistische maatschappijopvattingen. In dit verband is de samenvatting van het congres over vrije tijd in Havanna van 1966 verhelderend: binnen de neo-kapitalistische samenlevingen blijft volgens de theoretici de tegenstelling maatschappij-individu bestaan, die binnen de socialistische samenleving zou zijn opgeheven. Dit laatste betekent dat, volgens deze opvatting, binnen onze sa- | |
| |
menlevingen de individuele zelfontplooiing slechts kan plaats vinden buiten de kaders van het produktieproces, terwijl binnen de socialistische samenlevingen ook de besteding van de vrije tijd sociaal gericht wordt.
F. Nieuwenhof
| |
Gedragswetenschappen
Court, W. de la, Openbare bibliotheek en permanente educatie
H.D. Tjeenk Willink, Groningen 1974, 175 pp., f 19,50 |
Faraday, Dr. Ann, De positieve kracht van het dromen
Nelissen, Bloemendaal 1974, 293 pp., f 19,75 |
Frick, Willard B., In gesprek met Maslow, Murphy, Rogers
Callenbach, Nijkerk 1974, 190 pp., f 27,50 |
Heeswijk, Ad van, Ontwikkelingsonvrijheid bij leerlingverpleegkundigen
De Tijdstroom, Lochem 1974, 69 pp., f 9,- |
Ramaker, Wim (samensteller), Waar praten jullie zo druk over?
Kok, Kampen 1974, 72 pp., f 8,90 |
Riquier, Marthe, Les filles d'aujourd'hui Casterman, Paris 1974, 168 pp., FF. 210 |
Sauvy, Jean & Simonne, L'enfant et les géométries
Casterman, Paris 1974, 144 pp., FF. 180 |
Thompson, Brenda, Onderwijzen, hoe leer je dat? (Anatomie van de toekomst) Wereldvenster, Baarn 1974, 219 pp., f 17,50 |
Zuster Madeleine osa, Alleen, niet alleen. Het kloosterleven, frustratie of vervulling Wereldvenster, Baarn 1974, 110 pp., f 8,90 |
| |
Edgar Faure e.a., Leren om te leven
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen '74, 276 pp., f 21,50
Achter deze intrigerende titel gaat een rapport schuil, uitgebracht door een commissie, in 1970 door de UNESCO ingesteld om de situatie op het gebied van onderwijs en vorming in de wereld te onderzoeken. De bedoeling van dit rapport is dat het zal dienen als een richtlijn voor het toekomstig handelen.
Het rapport valt uiteen in drie delen: 1. Gegevens, 2. De toekomst en 3. Op weg naar een educatieve maatschappij. In deel een toont men op een duidelijke en niet mis te verstane wijze aan dat het nodig is om de structuren van het onderwijs en zelfs de ideeën die het hanteert, grondig te herzien. De conclusie van deel twee is dat het onderwijs van morgen een gecoördineerd geheel zal zijn waarin alle sectoren van de gemeenschap structureel geïntegreerd zijn. Onderwijzen maakt plaats voor leren. De leerling wordt steeds minder object en steeds meer subject. Men vermeldt er echter wel bij dat deze visie tot op zekere hoogte utopisch is. In deel drie geeft men in grote lijnen een antwoord op de vraag, gesteld aan het einde van deel twee: Hoe?
Een appendix met o.a. een aantal statistische gegevens besluit dit weldoordachte en belangrijke rapport.
Iedereen die zich interesseert voor het onderwijs moet eigenlijk eens kennis nemen van dit boek, want veel van deze stof kan men steeds weer beluisteren bij de discussies over de Middenschool.
C. Free
| |
G. Sanders, Homosexualiteit, een overzicht van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar homosexualiteit in Amerika en West-Europa
(Nisso-cahiers), De Horstink, Amersfoort 1974, 69 pp., f 9,90
De studie is gebaseerd op literatuuronderzoek en een studiereis van de schrijver naar Amerika in 1970. In de inleiding wordt aangegeven dat de woorden homofilie en homoseksualiteit weleens door elkaar gebruikt worden in de literatuur. Er is een groot ‘dark number’, vooral van homofiele vrouwen. De psychiaters zien homoseksualiteit niet alleen als zo maar een afwijking, maar als een ziekelijke afwijking; die tot stigmatisering en stereotypisering leidt. Er zijn allerlei overgangen van strikte homo-, via bi- naar strikte hetero-erotiek. De laatste niet meer dan 50% zoals Kinsey en anderen in 1953 al vaststelden. Bij het Margrietonderzoek kwamen in Holland vergelijkbare cijfers te voorschijn. Ook Duitse onderzoekingen worden vermeld. De tolerantie in Holland is redelijk groot, maar ambivalent. Dit
| |
| |
geldt ook voor het bedrijfsleven. Er is (dan) ook een homofiele subcultuur ontstaan, waaraan vooral de jongere homofielen deelnemen en vooral de mannen. Volgens een groot aantal tests functioneert de groep homofielen niet neurotischer dan de hetero's.
Het boek geeft een helder en gedetailleerd overzicht, zonder dat verrassend nieuwe gezichtspunten naar voren komen. De problematiek komt duidelijk tot uiting. Het woord biologie ben ik niet tegen gekomen.
In de errata wordt gesteld, dat het geen ‘defiantie’ moet zijn maar ‘deviantie’. Misschien is het wel eens beide, zoals de evaluatie doet vermoeden.
J.H. van Meurs
| |
Hannah Green, Ik heb je nooit een rozentuin beloofd
Hollandia, Baarn 1974, 281 pp., f 18,90
Een dramatische beschrijving van het Joods zestienjarige meisje Deborah Blau, dat in haar aanpassing aan de wereld faalt; met name wanneer ook de fantasiewereld van ‘Ys’ met zijn allegorische godenfiguren en zijn geheimtaal vijandig is geworden in plaats van troostend. Ze doet een lichte zelfmoordpoging en wordt door haar goed bedoelende ouders naar een inrichting gebracht. Daar treft ze niet alleen een ‘total institution’ aan met formele en informele regels, ook tussen patiënten onderling, maar - van meet af aan - een zeer goede analytische therapeute, bij wie ze dagelijks een uur komt. In Amerika is psychotherapeutische- en beleidspsychiatrie gescheiden.
Het blijkt dat de chronisch geworden patiënten bang zijn voor hun betere gevoelens en dat sommige verplegenden en artsen die niet eens bezitten. De andere patiënten vormen in het boek vooral een decor voor de worsteling van Deborah met situaties en figuren uit de waanwereld. Merkwaardig is dat er geen sprake is van vermenging, maar slechts van botsing van de twee werelden. De emotionele crises daarvan worden opgevangen met koude pakkingen (bij ons zijn ‘de wikkels’ overal sedert 25 jaar afgeschaft). Aan het eind van het boek komen de pijnen van de denkbeeldige tumor en de hallucinaties nog slechts bij spanningen even te voorschijn. Toch wel zo, dat Debbie na 3 jaar voor de zoveelste maal op de afdeling E(rnstig) G(estoorden) beland is, maar nu niet meer zonder hoop op genezing.
Ook de voorgeschiedenis, waarbij ze onder andere geopereerd is aan een echte tumor met 5 jaar, en de reactie van de familie, komt tussendoor ter sprake, zodat de logica van het z.g. gestoorde gedrag goed kan blijken uit het boek.
Joanne Greenberg heeft met dit boek in '64 een bestseller gemaakt, die het begrip voor geestelijke stoornissen bij leken en gezondheidswerkers kan verdiepen op weer andere wijze dan het bekende boek van Foudraine; meer zoals De Slangenkuil van Mary Jane Word. Een boek dat ook waard is om verfilmd te worden. De vertaling is goed, de uitgave verzorgd.
J.H. van Meurs
| |
Marielene Leist, Het zaad dat valt in de aarde
De Toorts, Haarlem 1974, 89 pp., f 16,50
Een Duits psychotherapeute heeft de gang van het zeer jonge kind beschreven vanuit de ontwikkeling van het geloof, of beter: de eerste levenservaring en geloof. Als dominant door heel het boek heen klinkt steeds dat men vaak (veel) te laat begint met het bewustmaken van de geloofsschat bij het kind. Soms denkt men dat mevr. Leist een wat wrede psychotherapeute is, maar ze heeft gelijk: ‘Leren aangaande God is volkomen zinloos, wanneer de fundamentele ervaringen er niet aan voorafgegaan zijn. Het geloof blijft dan volkomen rationeel in plaats van een zaak van het hart te worden, als het niet lukt deze oerbelevingen van het kind met God te verbinden. Daarmee is het tegelijk duidelijk hoe belangrijk het is deze oerervaringen niet te laten verbleken, het kind niet een gave wereld voor te goochelen om het alle teleurstelling te besparen, ziekte en nood verre te houden en de dood te verzwijgen: want dit zijn juist de ervaringen waarin wij heden ten dage nog bijna uitsluitend ervaren hoe afhankelijk wij zijn, hoe behoeftig en op hulp aangewezen’ (p. 39). Ook over de ontmoeting met God, die in deze tijd veel moeilijker lijkt dan vroeger, zegt zij terechte dingen. Wel
| |
| |
vind ik dat zij erg intelligente kindertjes in haar boek laat optreden, zoals bijv. Hans op p. 55 vv. Een helder en verfrissend boek.
Panc Beentjes
| |
Wijsbegeerte
Magee, Bryan, Popper
(Aula) Spectrum, Utrecht 1974, 139 pp., f 6,50 |
Popper, Karl R., De armoede van het historicisme
(Aula) Spectrum, Utrecht 1974, 172 pp., f 7,50 |
Vogel, Dr. C.J. de, Plato
Wereldvenster, Baarn 19742, 183 pp., f 7,50 |
Zijderveld, A.C., De relativiteit van kennis en werkelijkheid
Boom, Meppel 1974, 245 pp., f 24,50 |
| |
Alastair V. Campbell, Morele dilemma's bij de geneeskunde
De Toorts, Haarlem 1974, 159 pp., f 19,-
Het eerst waar ik naar kijk bij ‘weer een boek over medische ethiek’, is of de schrijver uitgaat van de eeuwige onveranderlijke grondslagen van de Ethiek, en daar ongeveer blijft hangen; ofwel dat hij zijn uitgangspunt kiest van de werkelijkheid waarin we leven en van mening is dat de ethiek zich even snel ontwikkelt en in hetzelfde tempo verandert als wetenschap en techniek en de veranderlijkheid van de dingen rondom ons.
Voor Medicijnmannen die in hun ethische code nog altijd teruggaan op de oeroude Hippocrates (zeker in de formulering), en die noch in hun opleidingstijd noch gedurende hun latere praktijk veel tijd en gelegenheid hebben zich in de ethiek te verdiepen, is de onveranderlijke ethiek het gemakkelijkste en de toepassingen pikken zij wel op in de praxis van het dagelijkse leven en uit collegiale gesprekken. Terwijl je onder veel jongeren de mening aantreft: alles wat je voor een patiënt kàn doen, moèt je doen en màg je doen.
Voor verpleegkundigen geldt eigenlijk diezelfde oercode van Hippocrates en zij hebben voor een aantal gevallen geleerd: wat kan en hoe het kan en hoe het moet. A. Campbell is filosoof, en een ethicus die sterk redenerend je meeneemt vanuit de principes naar de praktijk en een groot aantal zeer reëel voorkomende gevallen geeft.
In Rondom de Leegte zegt Cornelis Verhoeven ergens: ‘De dingen van de wereld moraliseren óns’ in die zin dat je een goede moraal niet behoeft te ‘trekken’. En daar zit evenveel waarheid in als in de eeuwige goddelijke ‘natuurwet’ (wat dat dan ook mag zijn) die we hebben meegekregen.
De jongste Engelse wetenschappelijke proefnemingen met menselijk leven in vitro en de realisering daarvan ingeplant in vivo, roepen onmiddellijk ethische vragen op. Ik was juist het boek van Campbell aan het lezen, toen het nieuws kwam over de T.V. Natuurlijk geeft C. geen case hierover, daarvoor kwam het boek precies twee jaar te vroeg. Maar in zijn lijn redenerend kon ik me vrij nauwkeurig, dacht ik, zijn standpunt in deze me voor de geest halen.
Voor iedere arts die zich in wat ethische achtergronden wil verdiepen, aanbevolen. Voor co-assistenten en assistenten die in het ziekenhuis veel met de verpleegkundigen in aanraking komen, of die op een of andere manier bij de opleiding van verpleegkundigen of de begeleiding van paramedici betrokken zijn, een voortreffelijk boek.
Voor gewone verpleegkundigen lijkt het me voor de meesten net iets te zwaar. Voor de hogere opleidingen, en zeker voor hen die een scriptie moeten maken met wat ethische achtergronden, een uniek boek.
P. Beijerbergen v. Henegouwen
| |
Paul Lafargue, Het recht op luiheid, gevolgd door: De Godsdienst van het Kapitaal en Pius IX in de Hemel
Vertaald en ingeleid door A.L. Constandse. De Arbeiderspers, Amsterdam 1974, 179 pp., f 18,50
Het is jammer dat het werk van de socialistische denkers van de 19e eeuw eigenlijk zo weinig bekend is buiten de beperkte groep van wetenschapsmensen aan de universiteiten. Maar zelfs de bestudering daarvan, buiten Marx, Engels en Lenin, laat veel te wensen over. A.L. Constandse heeft door zijn vertaling van drie
| |
| |
essays van de schoonzoon van Karl Marx deze achterstand in ieder geval enigszins goed gemaakt. ‘Het recht op arbeid’ vormt een belangrijke kritische bijdrage tot het denken over de zingeving en de politieke stellingname van de socialistische beweging ten aanzien van het centrale begrip ‘arbeid’. Lafargue bestrijdt de opvatting dat arbeid op zich zelf zin heeft, arbeid dient tot bevrijding, niet tot verslaving. Alleen binnen dit perspectief heeft industrialisatie zin, vandaar dat Lafargue de arbeidsprofeten voor de voeten werpt: ‘Zij begrijpen nog niet dat de machine de verlosser is der mensheid, de God die de mens zal loskopen van de “sordidae artes” en van de loonarbeid, de God die hem ledige uren zal schenken en de vrijheid’. Aan het begin citeert Lafargue dan ook G.E. Lessing: ‘Laten we lui zijn in alle dingen, behalve in het liefhebben en drinken, behalve in het luieren’. De essays worden op voortreffelijke manier ingeleid door de vertaler, die ook de essays door een aantal verwijzingen en toelichtingen voor een breder publiek toegankelijk gemaakt heeft.
F. Nieuwenhof
| |
H.J. Verkuyl e.a., Transformationele taalkunde
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen '74, 368 pp., f 9,50
Op het omslag van dit boek staat: ‘Inleidend overzicht van de transformationeel-generatieve taaltheorie. Historische en methodologische achtergronden. Raakpunten van taalkunde en filosofie’.
Het lijkt allemaal wat moeilijk, maar achteraf blijkt het best mee te vallen en dat is de grote verdienste van de auteurs. Het grote voordeel van de T.G.G. (Transformationeel-generatieve grammatica) komt in het kort hierop neer dat de T.G.G. een eindige grammatica is, dat wil zeggen dat men met behulp van een eindig aantal regels een oneindig aantal zinnen kan beschrijven, dit in tegenstelling tot de oneindige, traditionele grammatica.
In tien hoofdstukken wordt een en ander uit de doeken gedaan, terwijl een appendix met o.a. de herschrijfregels, bibliografische aanwijzingen en een literatuurlijst, het geheel completeert.
Zover ik kan bekijken momenteel hét boek voor degenen die deze belangrijke taalkundige stroming willen bestuderen.
C. Free
| |
O.F. Serebrjannikov, Heuristische Prinzipien und logische Kalküle
Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin 1974, 233 pp., DM. 28,-
Als men de titel, van dit uit het Russisch vertaalde werk ziet, zou men de indruk kunnen krijgen dat de schrijver de beginselen van het vraagstuk-oplossen wil vastleggen in logische begrippen. Maar hoewel hij al in de inleiding stelt dat heuristiek en logica geen tegenstellingen zijn, wil hij in feite alleen maar principes opstellen om aan te geven hoe men een logisch vraagstuk op moet lossen. Dat is inderdaad van groot belang, met name ook als men het oplossen langs mechanische weg wil proberen. Men rekene eens uit hoeveel bewerkingen er maximaal nodig zijn om de aequivalentie van twee uitspraken te bewijzen in een systeem met bijvoorbeeld tien axioma's, tien transformatie regels en tien bewerkingsmogelijkheden. De logicus die de opgave ziet, weet uit de ervaring wel zo'n beetje welke kant hij er mee op moet. Onbewust kent hij derhalve de heuristische principes die aan de behandeling ten grondslag liggen. Wil men die echter bij de machine inbouwen, dan zal men zich die regels bewust moeten maken. Dat is wat de schrijver nu probeert te doen. Hij wijst er daarbij zelf op dat we niet moeten rekenen op een waterdicht systeem. Bijzonder interessant zijn zijn beschouwingen over de wijze waarop men triviale uitspraken kan vermijden of kan verhinderen dat er paradoxen optreden, waarbij hij echter blijft wijzen op de gevallen dat deze als hulp-zin in de oplossing nodig zijn. Al met al is er een heel leesbaar werk ontstaan, waarin de oplossing wordt gegeven van een aantal leuke vraagstukken. Van de regels zelf, die meer gedemonstreerd dan uitgelegd worden, heeft men wel de neiging te zeggen ‘ja zo doe ik het altijd al’.
Merkwaardig is een midden in het boek voorkomende heftige aanval op de neopositivisten inclusief Popper. Hij spreekt daarbij tegen dat door de logica geen
| |
| |
nieuw weten wordt opgebouwd. Volgens de neo-positivisten is het inderdaad zo dat, mijnsinziens terecht, de inhoud van de conclusie die van de praemissen niet overschrijdt. Ook Serebrjannikov moet dat natuurlijk toegeven, maar stelt nu wel dat ik, en mijn toehoorders, de conclusie niet kenden voordat hij getrokken was. In zoverre is de conclusie dus wel degelijk nieuws. Men mag zich afvragen of de schrijver, ondanks zijn zeer goed te pas gebrachte obligatoire aanhaling uit Lenin, hier geen blijk geeft van een ietwat idealistische instelling.
C.J. Boschheurne
| |
James J. O'Rourke, The Problem of Freedom in Marxist Thought
D. Reidel Publishing Company, Dortrecht 1974, 231 pp., f 75, -
De schrijver behandelt de moderne opvattingen van de Sovjet-filosofen in verband met die van de klassieken van het marxisme. Hij wijst er dan eerst op dat Marx geen determinist was en ook niet zonder meer de leer verkondigde dat de mens alleen maar een component is van sociale factoren. Engels echter was minder duidelijk. Sommige van zijn uitlatingen zijn als voluntaristisch, andere als deterministisch te beschouwen. Lenin is zeker meer determinist, zonder daartoe nu geheel te vervallen. De schrijver toont ook aan dat het onjuist is te stellen dat Marx de mens alleen maar als een exemplaar van de soort beschouwt. Hij zou zelfs in tegenstelling tot Hegel de mens in de eerste plaats als individu zien. Dat zou feitelijk inhouden dat Marx, anders dan Löwith het ziet, niet op een tegenovergesteld punt als Kierkegaard, maar op het zelfde punt kritiek uitgeoefend heeft op Hegel. Op grond van de tegenspraken bij Engels moet men nu bijvoorbeeld komen tot een soort combinatie tussen voluntarisme en determinisme. Het laatste wordt bestreden als fatalisme. De schrijver wijst er in dit verband niet op dat dit al onder Stalin werd veroordeeld. Vrijheid wordt dan veelal de praktische beheersing van de noodzakelijkheid, een opvatting die moet worden gezien als een modificatie van Hegels bewustzijn van de noodzakelijkheid. Bij deze determinatie wordt dan vooral gedacht aan een sociale determinatie. Hoewel er zeer veel verschillende opvattingen bestaan over de wijze waarop het noodzakelijke compromis moet worden gesloten, zijn velen natuurlijk heel blij met de opvattingen uit de quantentheorie, zoals de theorie van Gibbs. Tot nu toe kon men hoogstens zeggen dat het niet mogelijk was zinvol te beweren dat het menselijk lot gedetermineerd was, omdat dan enerzijds die uitspraak was afgeleid uit de bijzondere omstandigheden van de spreker en ze anderzijds betrekking had op een algemene regel. Nu kan men determinatie totaal verwerpen met de opvatting dat alle natuurwetten in
feite niets anders zijn dan de uitkomsten van de wet der grote getallen. Voor een filosoof een aantrekkelijke theorie, waarmee hij niet alleen alle moeilijkheden van de newtoniaanse natuurkunde weg kan werken, maar die hij te pas en te onpas ook verder kan gebruiken. Teilhard de Chardin fundeerde zijn opvatting over de evolutie van het bewustzijn op deze vondst en nu de Sovjet-denkers hun theorie over de determinatie. Norbert Wiener gebruikt het om zijn betoog over manipulatie kracht bij te zetten. Het lijkt ook mij een aantrekkelijk theorie, maar mij dunkt dat we eerst af moeten wachten of deze theorie de newtoniaanse natuurkunde geheel zal verdringen of dat zij er een plaats naast of zelfs in krijgt voor we er een zo ver gaand gebruik van maken. Hoe dat zij, voor de Sovjet-filosoof is vrijheid een sociale categorie. Veel verband tussen zijn opvatting en die van de ideologen is er niet, hoewel hij er wel telkens op wijst dat, hoe het ook met determinatie gesteld is, daaraan een einde komt in het communisme. Dit is orthodox marxistisch gedacht en bewijst dus des te meer dat Marx geen determinist is. Partijpolitiek is het determinisme ook niet zonder meer aanvaardbaar omdat de partij als voorhoede van het proletariaat en de bijzondere rol van Lenin in de revolutie dan niet te verklaren zijn. Van hun kant overigens stellen ook de ideologen bijvoorbeeld in ‘de Kommunist’, dat vrijheid iets is dat pas in de hoogste staat bereikt wordt. Theorie en praktijk staan ook hier, ondanks de theorie over de verhouding tussen beide, ver van elkaar. Wil men de praktijk van de vrijheid in de Sovjet-Unie begrijpen, dan kan men ook (nog) niet te rade gaan bij de filosofen,
| |
| |
maar moet men nog steeds kijken naar de opvatting die men in de Russische traditie heeft over de verhouding tussen denken en doen. Dostojevsky's Idioot is daarvoor de voornaamste illustratie.
C.J. Boschheurne
| |
Geschiedenis
Fest, Joachim, Hitler. Een biografie II
In den Toren, Baarn, 527 pp., f 24,50 |
Kossmann, E.H. en A.F. Mellink (inl.), Texts concerning the Revolt of the Netherlands
Cambridge U.P., London 1974, 107 pp., £6, - |
Laarhoven, Jan van, De kerk van 1770-1970
Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen 1974, 468 pp., f 80,- |
| |
Hermann von der Dunk, Kleio heeft duizend ogen. Over historie en historici
Van Gorcum, Assen 1974, 137 pp., f 16,50
In NCR-Handelsblad verschijnen nu al menig jaar artikelen van deze Utrechtse hoogleraar in de contemporaine geschiedenis. Met nog enkele andere bijdragen heeft hij deze gebundeld en voor ons bewaard. Er zijn enkele schetsen over personen als Friedrich Meinecke, Ernst Bloch, Karl Jaspers, Oswald Spengler, Jan Romein, Johan Huizinga en voorts enige opstellen die een maatschappelijk probleem behandelen (Anarchisme en de studentenrevolte) of zich bezig houden met specifieke problemen van de geschiedwetenschap.
Mij hebben het meest geïnteresseerd de opstellen ‘Een onwetenschappelijke wetenschap’ en ‘Mythe en geschiedenis’ (pp. 1-21 en 94-111). Dat zal wel komen omdat ik me bij zijn benaderingswijze thuisvoel. Vooral omdat hij nog eens goed laat zien hoe geschiedenis de wetenschap van het concrete blijft en dat een verschuiving naar ‘verwetenschappelijking’ (men moet meer tellen dan oordelen, meer naar de structuren zien dan naar de individuen, meer naar het algemene dan naar het persoonlijk toevallige) toch een vasthouden aan morele normen inhoudt, omdat de mens, zoals wij hem vandaag kennen, niet kan en wil afzien van het bewustzijn van eigen tijdelijkheid en dus van eigen individualiteit! (p. 15). Interessant is de distinctie tussen legende en mythe die gemaakt wordt; de wetenschap ontmaskert voortdurend legenden, maar mythen zijn immuun voor een dergelijke ontmaskering. In tijden van spanning en tegenover grote uitdagingen gaat vaak een politieke mythe functioneren als inspiratiebron (‘het eeuwige Frankrijk’, ‘het unieke Amerika’, God, Nederland, Oranje’ maar ook: ‘het proletariaat de echte drager van de toekomst’ e.d.). Zoiets onttrekt zich aan empirisch-wetenschappelijke verificatie; slecht zijn dergelijke mythen wanneer ze destructieve krachten losroepen, maar goed wanneer humane en creatieve elementen bevorderd worden.
Von der Dunk heeft vaak een heel puntige stijl, die ik met plezier gelezen heb. Eén voorbeeld: ‘Elke natie pleegt belangrijke mannen op eigen wijze te eren en in de Lage Landen is het gebruikelijk om die eer te betuigen, door bezwaren te komen maken. Het reformatorische schismatisme zit de Nederlandse intellectueel nu eenmaal diep in het vlees. Men kan nog steeds geen beelden zien, zonder ze te bestormen’ (p. 62).
Marcel Chappin
| |
Dr. A.J. van der Aalst, Aantekeningen bij de hellenisering van het christendom
Dekker & van de Vegt, Nijmegen/Boekencentrum, Den Haag 1974, 200 pp., f 27,50
‘Aantekeningen’, maar dan wel zeer uitvoerig en grondig gedocumenteerd. ‘Op een nieuwe wijze’, aldus S. ‘wordt het oude probleem aan de orde gesteld door H. Fiolet in Vreemde verleiding en Tweede reformatie. N.a.v. deze twee boeken stelt zich op een nieuwe indringende manier het probleem van de hellenisering van het christendom’. S. bestudeert deze hellenisering in Syrië, waar het christendom zich verbreidde in een grensgebied waar helleense en semitische cultuur elkaar ontmoeten. Hij komt tot de conclusie dat de helleense cultuur een diepgaande invloed heeft gehad, waardoor sommige elementen van de christelijke boodschap meer geaccentueerd zijn, andere daarentegen meer versluierd zijn ge- | |
| |
raakt, zodat een misschien wat eenzijdige, maar daarom nog niet noodzakelijk valse visie kon ontstaan. Meest kenmerkend gevolg van de hellenisering noemt hij het intellectualisme. De stelling van Fiolet, dat het christendom door het hellenisme dualistisch is gaan denken, wijst hij met klem van argumenten van de hand. Niet bij Plato, maar in apokalyptische stromingen van het Nieuwtestamentisch milieu ligt de oorzaak van een soms overdreven verwerping van wereldse waarden. Het uitgangspunt van Fiolet is een ‘valse start’, wetenschappelijk niet houdbaar.
S. toont aan, dat de hellenisering van het christendom legitiem was, in de gegeven situatie noodzakelijk en het meest wenselijk. Een ‘de-hellenisering’ zal - voor zover gewenst en mogelijk - niet vruchtbaar kunnen geschieden, als zij alleen bestaat in het wegstrepen van wat door helleense invloed is aangebracht. S. verwacht slechts heil van nieuwe ervaringen in een authentiek christelijk leven.
De publikatie van Van der Aalst munt uit door degelijkheid van onderzoek en evenwicht en wijsheid van oordeel. De studie werd bekroond in een prijsvraag van de Evangelische Maatschappij in Utrecht. Het boek wordt ontsierd, of liever ernstig geschaad door een onnoemelijk aantal drukfouten (misschien ook spelfouten van S.?) Huiveringwekkend zijn enormiteiten als ‘abscis’ i.p.v. ‘absis’, ‘concensus’ i.p.v. ‘consensus’, ‘logoi spematikoi’, ‘ikoniklasten’, ‘prospon’, etc. etc.
L. Lorié
| |
L.J. Rogier, Herdenken en herzien. Verzamelde opstellen
Amboboeken, Bilthoven 1974. 519 pp.,
Blij kunnen we zijn met deze derde bundel van anders maar moeilijk toegankelijke opstellen; blij ook met de aanvulling van de bibliografie voor de jaren 1965-1974. Een bibliografie die door het overlijden van Rogier helaas afgesloten is.
Uiteenlopend zijn de onderwerpen die ter sprake komen, ook al was het mogelijk enige groepering aan te brengen: ‘catholica in perspectief’, ‘nationale en regionale studies’ en ‘biografische opstellen’. Als belangrijkste signaleer ik de meest uitgebreide bijdrage ‘Op- en neergang van het integralisme’. Een thema dat nog altijd actueel is en waarin Rogier bijzonder geverseerd is, ook al omdat hij vanuit ‘integraliserende’ hoek wel tegenwerking heeft ondervonden. Bijzonder reliëf krijgen dan ook de in dit en andere artikelen gemaakte observaties over de huidige ontwikkelingen in de kerk, waar Rogier zijn kritische zin niet verliest. Een ander dierbaar thema komt tweemaal ter sprake; in ‘Oranje en de katholieken’ en ‘Oranje en de Nederlandse staat’. De legende (of moet men zeggen: mythe) van een ‘protestantse dynastie’ en een ‘klein-Nederlandse staat’ wordt weerlegd. In dit verband moet natuurlijk ook genoemd worden: ‘De evolutie van Hollands visie op Vlaanderen’.
Iedere bijdrage geeft vele punten van verdieping van historisch inzicht, van aanzetten tot verdere studie, van verbeteringen van vraagstellingen. Een schat is dit boek, waaruit men veel ouds en nieuws te voorschijn kan halen. Ik denk dat ik het vaak uit de boekenkast zal halen.
Marcel Chappin
| |
Christine Bolt, A History of the U.S.A.
Macmillan Education Ltd., London 1974, 130 pp., £6.20
De behandeling van de geschiedenis van de V.S. is gegroepeerd rond een aantal thema's zoals ethnische problemen, bevolking en protest, de trek naar het Westen en de economie en de buitenlandse politiek. Door deze aanpak is het boek zeer geschikt als eerste kennismaking met de historische ontwikkelingen van een staat waarmee onze samenleving sinds 1945 steeds nauwer verbonden is. Door niet exclusief aandacht te besteden aan de politieke ontwikkelingen wordt een beter beeld verkregen van de sociale en culturele ontwikkelingen.
F. Nieuwenhof
| |
Joan Comay, Who's Who in Jewish History
448 pp., £5
De autrice heeft jarenlang meegewerkt als redactrice van de Encyclopedia Judaica die onlangs weer is verschenen en een onuitputtelijke schat aan Joodse gegevens herbergt. De zo typerende Engelse
| |
| |
Who's Who boeken zijn nu weer met één vermeerderd. Het werk wordt ingeleid met een uitstekende chronologie en enkele belangrijke kaarten. Men vindt er alle mogelijke personen uit de laatste 20 eeuwen van de Joodse geschiedenis, van de Hasmoneeën tot Golda Meïr, van Herodes en Paulus tot Levi Ecjkol en Abba Eban toe. Een warm aanbevolen naslagwerk.
Panc Beentjes
| |
Godsdienst
Maarsingh, Dr. B., Leviticus
Callenbach, Nijkerk 1974, 292 pp., f 55, -, b.i. f 50,- |
Neefs, Georges, Vriendschap in God. Het levenscharisma van Egied van Broeckhoven
Emmaüs, Brugge 1974, 245 pp., BF. 310 |
Ruth - opnieuw vertaald
Ned. Bijbel Genootschap, Amsterdam/Kath. Bijbel Stichting, Boxtel 1974, 14 pp., f 4,90, combinatieprijs f 7,50 |
Ruth - een vertaling om voor te lezen
Ned. Bijbel Genootschap, Amsterdam/Kath. Bijbel Stichting, Boxtel 1974, 26 pp., f 4,90, combinatieprijs f 7,50 |
Suenens, L.J., Een nieuw Pinksteren?
Emmaüs, Brugge 1974, 301 pp., BF. 345 |
Sutter, Ignace de, De dienst van het lied Emmaüs, Brugge 1974, 274 pp., BF. 300 |
Verheul, Ambroos, Grondstructuren van de Eucharistie
Emmaüs, Brugge 1974, 118 pp., BF. 155 |
| |
Drs. R. Hensen e.a., Mystiek in de westerse kultuur
Kok, Kampen 1973, 146 pp., f 13,90
De hier gebundelde opstellen zijn een neerslag van de colleges in de Theologische Etherleergang van de NCRV. Het onderwerp ervan werd ingegeven door de stelling dat ‘in onze tijd in tal van groeperingen de mystiek hoogtij viert’. Op zich is het een loffelijk streven om het begrip ‘mystiek’ en de verschijningsvormen ervan te verhelderen en af te bakenen tegen personen en groepen die mystiek c.a. op magere motieven menen te mogen monopoliseren. Helaas was men door de gekozen opzet en door gebrek aan medewerkers genoodzaakt de keuze van de onderwerpen ernstig te beperken. Weliswaar wordt de relatie van mystiek tot Schrift, gebed, geloven en oosterse orthodoxie besproken, en passeren mystici van Augustinus tot Ernst Bloch (sic!) de revue. Maar afwezig blijft een toereikende en verstaanbare omschrijving van het begrip. De hier gedane zeer willekeurige greep in de geschiedenis laat de belangrijkste fenomenen achterwege; op Teresa van Avila en Jan van het Kruis na ontbreekt de katholieke mystiek volledig; betreffende de Nederlanden beperkte men zich uitsluitend tot de ‘bevinding’ (historisch en spiritueel beschouwd); de litteratuuropgaven zijn niet bij de tijd.
Erg jammer, dat de kans om verheldering over en inspiratie vanuit de mystiek te bieden, in dit boek zo duidelijk gemist wordt, waarbij tevens gewezen dient te worden op het moeilijke taalgebruik. De titel belooft meer dan geboden wordt.
P. Begheyn
| |
Als je zoon je vraagt. Momenten uit een gemeente
Ambo, Bilthoven 1974, 251 pp., f 17,50
Wie gedurende langere tijd het leven van een gelovige gemeenschap als die van de Amsterdamse Dominicuskerk metterdaad - of noodgedwongen van een afstand - heeft gedeeld, prijst zich gelukkig telkens wanneer hem gelegenheden geboden worden om het ervarene te herontdekken en opnieuw te beleven. Zo'n kans biedt dit boek, al bevat het slechts een bepaald onderdeel van het gehele liturgische gebeuren. In het boek ontbreken immers de levende kerkgangers, van heinde en verre bijtijds gekomen, die zingend en biddend, sprekend en ontmoetend, een vitale kerkgemeenschap vormen. Wie de teksten van lezingen en preken (van Theo Buysman, Ton van Dam, Henk Hillenaar, Bernard Huijbers, Jan van Kilsdonk, Jan Nieuwenhuis, Huub Oosterhuis, Edward Schillebeecx en Wim Tepe) echter opnieuw leest en proeft, kan verstaan, wat de diensten in de Spuistraat zo aantrekkelijk maakt: Schrift en traditie zijn bij de tijd gebracht, zonder dat vertaling tot verraad wordt. Tegelijkertijd kan uit de confrontatie van zulke teksten met verhalen uit binnen- en buitenlandse letterkunde blijken, waar- | |
| |
in het belang schuilt van de ‘narratieve theologie’. Ook de keuze en behandeling der thema's duiden erop, dat men in de verkondiging actuele noch traditionele kernvragen schuwt, en dat daarbij een antwoord - voorzover überhaupt te geven - nooit eens en voorgoed is. Wie zo liturgie bedrijft, lokt uit tot een telkens nieuw, waarachtig en zelfverantwoordelijk geloofsverstaan.
Voor de volgende druk heb ik twee tamelijk dwingende wensen. Om deze ‘momenten uit een gemeente’ goed te kunnen plaatsen, zou beschreven dienen te worden, hoe de diensten in grote lijnen gestructureerd zijn en ingevuld worden. Vervolgens zou een wat overzichtelijker en vollediger inhoudsopgave (bv. met precieze aanduiding van opgenomen bijbelfragmenten) de hanteerbaarheid van het boek ten goede komen.
P. Begheyn
| |
Eric Hultsch, Beten für Nicht-Beter. Möglichkeiten und Anregungen
Benziger Verlag, Zürich/Einsiedeln/Köln 1973, 122 pp.
In het eerste deel van dit boekje wordt aan de hand van sprekende voorbeelden aangetoond, waarom bepaalde gebedsteksten bij de ervaringswereld van mensen van deze tijd wel of niet meer aansluiten. In het tweede deel worden modellen geboden voor aan tijd en persoon aangepaste gebeden. De taal van de teksten leunt aan tegen literair proza, en is daarom niet gemakkelijk. Niettemin zijn de hier geboden ‘mogelijkheden en tips’ zinnig.
P. Begheyn
| |
Sigmund Kripp, Abschied von Morgen
Patmos Verlag, Düsseldorf 19742, 199 pp. DM. 16, -
Pater Kripp is de schepper van het Kennedy Haus, een jeugdcentrum in Innsbruck, dat door 1300 jongeren wordt bezocht en een levendige en levende gemeenschap blijkt te zijn. In dit boek heeft de auteur de neerslag van vijftien jaar jeugdzielzorg aan het papier toevertrouwd. Als beschrijving van het reilen en zeilen van het jeugdcentrum en de sfeer die daar heerst, is het goed leesbaar, maar er staan de nodige dingen in die men beslist niet op een theologisch goudschaaltje moet wegen. Na het verschijnen van dit boek is er een geweldige rel ontstaan en is de auteur van zijn taak ontheven. Of daartoe dit boek, ondanks zijn niet geringe tekorten in bepaalde opzichten, meer heeft kunnen zijn dan de naaste aanleiding, of de bekende druppel, is een vraag die zich aan de buitenstaande lezer wel stelt, maar zonder kennis van de regionale situatie niet laat beantwoorden.
G.J. Adriaansen
| |
Gerhard Lohfink, Jetzt verstehe ich die Bibel. Ein Sachbuch zur Formkritik
KBW Verlag, Stuttgart, 19742, 168 pp., DM. 26,-
Dit is nu eens een boek dat ons ‘leken’ in de bijbelwetenschap op het lijf geschreven is. Lohfink wil ons vertrouwd maken met de belangrijkste literaire genres in de Bijbel. Maar hij pakt dat didactisch zó knap aan dat iemand die een beetje lezen kan, er heel veel van zal leren. Een eerste deel is gewijd aan het bewust maken van onze eigen dagelijkse ervaring dat ook wij duidelijk geijkte literaire genres hanteren, die ieder een eigen ‘Sitz im Leben’ hebben en van daaruit onmiddellijk verstaan worden (een brief aan tante Paula is een ander literair genre dan een zakenbrief, enz.). Haalt men deze vaste literaire genres door elkaar, dan kunnen de ergste misverstanden ontstaan (zegt mijn geliefde ‘Ik hou zo van je!’, dan maak ik de grootste stukken, wanneer ik deze belijdenis zou beantwoorden met een zakelijk ‘Ik zal het even noteren, juffrouw’, als was het een informatie). Een tweede deel behandelt dan de literaire vormen en genres in de Bijbel in het algemeen: de ontdekking ervan, de beschrijving van vaste vormen, de eigen zeggingskracht der verschillende genres, de ‘Sitz im Leben’ ervan. Een derde deel geeft dan een aantal voorbeelden van de belangrijkste literaire genres in de Bijbel en tracht ons daarmee vertrouwd te maken. Schr. doet dat grondig (laat ons b.v. het onderscheid proeven tussen ‘gelijkenissen’ en ‘parabels’, tracht ons gevoelig te maken voor het verschil tussen ‘leerverhalen’ en ‘belijdenisverhalen’), maar blijft volharden in zijn een- | |
| |
voudige wijze van voorstellen en uitleggen. En mocht dit nog niet voldoende zijn, dan is er nog een vierde deel met verschillende soorten ‘Übungen’, testvragen waaraan men kan controleren of men een en ander goed gelezen heeft. Het boek is ook bijzonder fleurig gecomponeerd: interessante foto's, leuke meerkleurige tekeningen, schema's, kaartjes e.d.,
die het behandelde nog eens visueel onderstrepen. Een ronduit voortreffelijk boek, dat de lezer lezen en verstaan van de Bijbel aanmerkelijk zal verlichten, en dat hem vele verrassende ontdekkingen zal opleveren die hem niettemin het ‘Woord Gods’ heel wat meer nabij zullen brengen. Dit boek kan niet sterk genoeg aanbevolen worden.
S. Trooster
| |
Literatuur
Bade, Heidemarie, Jean Pauls politische Schriften
Niemeyer, Tübingen 1974, 188 pp., DM. 42, - |
Broeck, Walter van den, De dag dat Lester Saigon kwam
Manteau, Brussel/Den Haag 1974, 190 pp., BF. 215 |
Brown, Edward J., Mayakovski. A Poet in the Revolution
Princeton Univ. Press, New Jersey 1973, 395 pp., $16,50 |
Daele, Jan Emiel, De achtervolgers
Manteau, Brussel/Den Haag 1974, 160 pp., BF. 195 |
Geeraerts, Jef, Reizen met Jef Geeraerts Manteau, Brussel/Den Haag 1974, 206 pp., BF. 205 |
Gerdes, Peter René, The major works of Brendan Behan
Herbert Lang, Bern 1973, 264 pp., FR. 36, - |
Görlich, Günter, Heimkehr in ein fremdes Land
Verlag Neues Leben, Berlin 1974, 384 pp., E.V.P. 8,80 |
Hacks, Peter, Lieder, Briefe, Gedichte
Verlag Neues Leben, Berlin 1974, 140 pp., E.V.P. 6,20 |
Manteau, Brussel/Den Haag 1974, 160 pp., BF. 235 |
Pédagogie Freinet - Poèmes d'adolescents
Casterman, Paris 1974, 208 pp., FF. 240 |
Servotte, Herman, T.S. Eliot: the Four Quartets
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1974, 195 pp., BF. 295 |
Sommer, Ingrid und Klaus-Dieter, Der Ochse und das Harfenspiel. Fabeln aus aller Welt
Verlag Neues Leben, Berlin 1974, 382 pp., E.V.P. 8,40 |
Swift, Jonathan, Gullivers reizen
Manteau, Brussel/Den Haag 1974, 336 pp., BF. 230 |
Twain, Mark, Ein Yankee an König Artus' Hof
Verlag Neues Leben, Berlin 1974, 415 pp., E.V.P. 8,40 |
| |
Pablo Neruda, Een kooi vol liederen
gedichten gekozen en vertaald door Riekus Waskowsky, De Arbeiderspers, Amsterdam 1974, 84 pp., f 15,-
Pablo Neruda, The heights of Macchu Picchu
translated by Nathaniel Tarn, Jonathan Cape, London 1972, 47 pp., 50 p.
Pablo Neruda, The captain's verses
translated by Donald D. Walsh, New Directions, New York 1972, 151 pp., $7.50
Twee jaar na een eerste bloemlezing in het Nederlands uit Neruda's werk verschijnt, bij dezelfde uitgever, de volgende. Riekus Waskowsky heeft daarbij duidelijk een uitbreiding willen geven van het materiaal dat Dolf Verspoor in de eerste presenteerde: 45 nieuwe gedichten, waarvan een groot deel nieuwe facetten van Neruda's werk belichten. Zo zijn er o.a. de erotische gedichten uit de eerste bundel waarmee Neruda triomfen vierde, Veinte poemas de amor y una canción desesperada (1924); de geëngageerde poëzie uit Tercera residencia (1947) en het Canto general (1950) en de naakte verzen over alledaagse dingen uit de eerste serie Odas elementales (1954). Maar men vindt er ook nieuwe gedichten uit het moeilijk te overschatten werk dat Residencia en la tierra (1935) is. Achterin een korte bespreking van deze bundels, vermelding van een aantal andere werken van Neruda met datum en tenslotte twee studies over het werk van de Chileen, waarvan dat van Amado Alonso, van
| |
| |
1940, nog steeds belangrijk is als sleutel tot de Residencia en la tierra. Het is jammer dat in een bundel die kennelijk met toewijding werd samengesteld, in de vertaling, die overigens goed leest, zo veel fouten zitten; er zijn toch genoeg hispanisten tot wie een vertaler zich kan wenden als hij moeilijkheden heeft?
In 1972 verscheen de herdruk van de in 1966 voor het eerst gepubliceerde, goede, vertaling van Nathaniel Tarn van de tweede afdeling van het Canto general. Net als de bundel van de Arbeiderspers typografisch zeer goed verzorgd. Het verschil is dat dit een bilingue-editie is, die de lezer die geen Spaans kent naar de oorspronkelijke tekst lokt, en de kenner van de taal een toetssteen geeft voor de kwaliteit van de vertaling. Interessant is ook het voorwoord van Dr Robert Pring-Mill, die in Oxford Spaanse letteren doceert.
Even appetijtelijk uitgegeven is de, eveneens goede, vertaling die Donald D. Walsh maakte van een bundel die in 1952 als anonieme uitgave in Napels verscheen in een oplage van 44 exemplaren. Ook een bilingue-editie. Pas in de complete werken van 1962, na al vier achtereenvolgende uitgaven in Buenos Aires, bij Losada, zonder naam van auteur, legitimeerde Neruda dit geesteskind. Het is liefdeslyriek geschreven voor Matilde Urrutia, die hij in 1955 trouwde. Verzen waarmee weer eens bewezen wordt dat dit soort poëzie bepaald niet uit de tijd is, als de dichter maar groot genoeg is.
J. Lechner
| |
Morris West, Harlequin & Co
Nelissen, Bloemendaal 1974, 318 pp., f 23,50
Dit is een van de beste boeken van Morris West. Niet alleen dat het zo spannend is dat het leest als een thriller. Ook vanwege de diepgang. Hij is gegrepen door de macht en de onontkoombaarheid van de multinationals en de absolute heerschappij van de computers over de mensen. De strijd die gevoerd wordt, lijkt er een te zijn tussen goed en kwaad, maar uiteindelijk blijken de verwikkelingen boven menselijke mogelijkheden uit te gaan en er slechts een kwaad over te blijven, hoe dan ook. Het is m.i. niet voor niets dat hij zijn werk de titel gegeven heeft van Harlequin, een man die meer kwaliteiten heeft dan goede hersens en logica alleen. Soms doet het me denken aan ‘Meningen van een clown’ van Heinrich Böll, waar juist de man die niet in het systeem past en er niet aan wenst onder te gaan, tenslotte wint. Een erg goed boek.
G.J. Adriaansen
| |
Hans W. Cohn, Else Lasker-Schüler. The Broken World
Cambridge UP, 1974, 162 pp., £4,-
Zich concentrerend op de lyrische produktie (en het proza en het drama op toch te weinig gefundeerde wijze terzijde schuivend), presenteert S. een ideëel-psychisch portret van deze vreemde Duitse schrijfster (1869-1945) die van alle stilistische ruiven heeft gesnoept en toch niet zondermeer in een beweging is te vangen. Puttend (zonder strikt psychoanalytisch instrumentarium) uit de biografische hel die E. Lasker-Schüler's leven is geweest, construeert S. een fraaie visie die ontgoocheling, ressentiment, isolement, escapisme, identificering, maskerade, doodsverlangen, contactbehoefte, erotisme, judaïsme, mystiek, Godsidee en Christusfiguur vernuftig in elkaar vlecht tot een zin-rijke menselijke queeste. De adstructie, schommelend tussen lyriekcommentaar en detective-reconstructie, gebeurt uiterst systematisch. Het resultaat is een dankbaar element in een vakliteratuur die slechts langzaam enig fatsoen verwerft; het is echter uitgesloten te achten dat S. het definitieve antwoord op vele, vele raadsels nu reeds heeft gesuggereerd.
C. Tindemans
| |
Die Sammlung. Amsterdam 1933-35. Bibliographie einer Zeitschrift, bearbeitet von Reonhardt Gutsche
Aufbau, Berlin 1974, 96 pp., DM. 12, -
Van een van de belangrijkste organen van de Duitse literatuur in ballingschap wil dit boek een werkbeschrijving geven zodat de raadpleegbaarheid van de historische serie voor de literatuurwetenschap en -geschiedenis mogelijk wordt. Die Sammlung werd (tussen september 1933 en augustus 1935, samen 24 afleveringen)
| |
| |
te Amsterdam bij de uitgeverij Querido uitgegeven met Klaus Mann als hoofdredacteur. G. Hartung beschrijft eerst de geschiedenis en de situering van dit tijdschrift in het tijdsgebeuren en in het geheel van de ballingenpublikaties. R. Gutsche stelt daarna eindeloze tabellen op waarin de publikatievorm, het formaat, de drukverzorging, de prijs, de oplage, de medewerkers, de bibliografie over het tijdschrift, de (Duitstalige) bewaarplaatsen en herdrukken, de registers (+ paginering per aflevering) over titels, medewerkers, auteurs, personen en werken, periodieken, anonyma, rubrieken zorgvuldig opgetekend staan. Bovendien tracht een uitvoerige toelichting op de gebruikswijze van dit boek de instrumentwaarde nog te verhogen. De serie zal worden voortgezet.
C. Tindemans
| |
Theater
Axton, Richard, European Drama of the Early Middle Ages
Hutchinson Univ. Lib., London 1974, 227 pp., £2,45 |
Kahrl, Stanley, Traditions of Medieval English Drama
Hutchinson Univ. Lib., London 1974, 162 pp., £2,20 |
Kraft, Herbert, Das Schicksaldrama
Niemeyer, Tübingen 1974, 127 pp., DM. 34, - |
Muir, Lynette R., Liturgy and Drama in the Anglo-Norman Adam
Blackwell, Oxford 1973, 175 pp., £2,50 |
Nelson, Alan H., The Medieval English Stage. Corpus Christi pageants and plays Univ. of Chicago Press, Chicago/London 1974, 288 pp., £6,25 |
Taylor, Jerome & Alan H. Nelson (ed.), Medieval English Drama. Essays critical and contextual
Univ. of Chicago Press, Chicago/London 1972, 357 pp., £7, - hrdbck en £2, - prbck |
| |
Marianne Biedermann, Das politische Theater von Max Frisch
Schäuble, Lampertheim 1974, Theater unserer Zeit Bd 13), 182 pp., DM. 58,40
Met Biedermann und die Brandstifter, Andorra en Biografie als componenten, trekt S. er in deze dissertatie op uit om de eventueel-politieke constanten in Frisch' dramatisch oeuvre aantoonbaar te maken. Gebaseerd op de structuuraspecten van thematiek, vorm en intentie, waarbij zich telkens de vraag aansluit of Frisch nu politiek theater wil produceren dan wel kritische Aufklärung, analyseert S. talrijke subgegevens: de problematiek van de ‘informatie’, de dramatische toereikendheid van het ‘groteske’, het gerechtsmotief als tijdsstructuur, Andorra als model van de hedendaagse industriemaatschappij, het antisemitisme (realiteitsrelatie en irrationaliteit), het theater als ‘spel’, politieke passiviteit als karakterbasis van variaties, de depolitisering van het individu, de psychische structuur van het personage als adaptatietype in de huidige maatschappij, de veelvoudigheid van het centrale ik. Het resultaat van haar onderzoek valt niet zo gunstig uit voor de tijdgenoot die Frisch nu eenmaal is; de indruk blijft over dat deze ideële beoordeling niet volkomen rechtvaardig uitvalt tegenover de structurele, thematische en esthetische eigenschappen van dit oeuvre. Dat neemt niet weg dat de verkenning belangrijk blijft en in de Frischbibliografie een goede plaats zal innemen.
C. Tindemans
| |
Manfred Wekwerth, Theater und Wissenschaft. Überlegungen für das Theater von heute und morgen
Hanser, München 1974, (RH 164), 166 pp., DM. 10,80
De voormalige rechterhand van B. Brecht bij het Berliner Ensemble heeft twee decennia praktische en theoretische ervaring uitgediept tot een wetenschappelijke thesis over de wisselwerking tussen pragmatisch theater en reflectieve theorie. Zijn dubbele stelling heeft betrekking op de wetenschapscriteria die het theater vanuit zichzelf reeds hanteert als fenomeen, en op de relatie van bepaalde wetenschapstakken met het theater. Vooral de tweede stelling bevat een boeiende analyse van het instrument ‘taal’, het ‘teken’-karakter van het theater, het ‘spel’-wezen, de ‘structuur’ van een voorstelling. Nergens is een receptrijpe formule aan te treffen; deze beredeneerde behoefte om twee actiedo- | |
| |
meinen die traditioneel op onverantwoorde wijze elkaar het bestaansrecht lijken te betwisten te verzoenen, moet nochtans in staat geacht worden om aan beide zijden te leiden tot bezinning en inzicht.
C. Tindemans
| |
Kurt J. Fickert, To Heaven and Back. The New Morality in the Plays of Friedrich Dürrenmatt
UP of Kentucky, Lexington 1972, 70 pp., $6, -
Met als instrumentarium 10 stukken van F. Dürrenmatt (van Es steht geschrieben, 1947, tot Der Meteor, 1964) tracht S. in een toch wel te vluchtige analyse aan te tonen dat bij deze auteur een nieuwe moraal als ondergrond van het menselijk gedrag wordt gedemonstreerd. Omdat Dürrenmatt nooit de strikte actualiteit als dramatisch centrum aantrekt maar steeds een idee centraal plaatst, interpreteert S. de toenemende eenzijdigheid als een groeiende identificatie van zijn moraalconcept met de relativistische ethica. Het is een code die situatie-gebonden blijft en nergens principieel of fundamenteel is, die ‘open’ blijft op basis van de groteske pogingen van de mens om de hemel op aarde te zoeken en enkel desillusie te vinden. S. gaat niet over tot de stelling van een regelrechte theologie; hij beperkt zich tot het aantonen van de constante spanning tussen het recht als een oordeel over de zondige natuur van de mens en de genade als een vergevingsgezindheid gebaseerd op het onmetelijke begrip voor de ontoereikendheid van de menselijke inspanning om goed te zijn.
C. Tindemans
| |
Seymour Reiter, World Theater. The Structure and Meaning of Drama
Horizon Press, New York 1973, 259 pp., $10, -
Met de behoefte om in het continue werelddrama constanten aan te wijzen die de betekenisperceptie van de tekstbedoeling mogelijk maken, maakt S. een onderscheid tussen ‘structure’ en ‘texture’, in beide gevallen van toepassing op een dramatisch object dat taal hanteert als het essentieel-expressieve medium. Onder ‘texture’ verstaat hij dan het dramatische verhaal in zijn meest complete inhoud, onder ‘structure’ de serie kruispunten die de logische samenhang van dat verhaal determineren; het is zijn overtuiging dat de structuur-gegevens werken als focuswijzers, wat meteen de perceptibiliteit van de centrale zin-geving bewerkt. Terwijl hij iets te vaak verdwaalt in nevenaspecten (bv. de weerlegging van de ‘primitiviteit’ van de auteurs van de middeleeuwse cyclusspelen), negeert hij anderzijds vrij onvoorzichtig de repercussies van substructurele eenheden op de basisstructuur, ofschoon hij tevens de ‘absolute’ betekenis niet noodzakelijk opvat als volstrekte betekenis, aangezien de subjectieve reactie hierin nog niet begrepen kan zijn. Hij argumenteert intelligent met opvattingen van C. Jung, C. Lévi-Strauss en vooral J. Piaget en komt uiteindelijk, na een verkenning van 2500 en meer jaren dramatiek in de meest uiteenliggende geografische streken en culturele conventies, tot het inzicht dat ook het 20e-eeuwse drama, vaak als non-plot beoordeeld - als staande buiten de vele eeuwen traditie van de vormgeving - een constante logische structuureenheid bezit, al is hij wel bereid te verklaren dat deze meestal (Waiting for Godot als goed analytisch model) onder het speloppervlak verscholen blijft, wat uiteraard de conventionele focalisering hindert en de zin-vatting bemoeilijkt.
C. Tindemans
| |
Paul Arnold, Le théâtre japonais d'aujourd'hui
La Renaissance du Livre, Bruxelles 1974, 123 pp.
In de wat encyclopedieachtige reeks Dionysos loopt dit vluggerdje over het Japanse theater de klassieke genres van het theater af, No en Kaboeki, met nog even het Boenrakoe; tegelijk is de selectie van de meegedeelde informatie toch wel erg goed, van repertoire, thematiek, structuur, personages tot (vooral) de opvoeringswijze, met grote aandacht voor de codificeringstechniek, het kostuumsymbolisme, de gehiëratiseerde ruimte. In elk van deze geijkte genres wijst S. ook aan waar de huidige tendensen enig houvast bieden voor een veilige toekomst die al bij al sterk bedreigd blijkt. Belangrijker wordt deze informatie wanneer S. het
| |
| |
Sjinngheki behandelt, het theater onder Westerse invloed dat omstreeks 1900 is binnengebracht, een sterk revolutionair en communiserend gehalte heeft ontwikkeld en thans in een neutrale en een militante strekking is opgedeeld. Naar generatie, thematiek, schrijfstijl en theatraliseringstendens geeft S. vervolgens een vlugge karakteristiek van de nieuwe auteurs, de nadruk vooral leggend op Yoekio Misjima en Kobo Abe plus de underground (van wie Sjoeji Terayama het best bekend is in onze gewesten) die Russisch-Duitse stijl met Artaud-verwerking vertegenwoordigt. Dit recente deel valt tegenover de klassieke fragmenten wat karig uit, maar bezit nu reeds informatie die elders momenteel niet zo makkelijk te bereiken is.
C. Tindemans
| |
Kunst
Boitani, Francesca u.A., Die Städte der Etrusker
Herder, Freiburg/Basel/Wien 1974, 311 pp. |
Ibou, Paul, Ibouboek - Kreatieve bladen Uilenhoeve, Nijlen 1974, BF. 1.200 |
Redeker, Hans, Willem van Leusden
Spectrum, Utrecht 1974, 96 pp., f 9,50 |
| |
Gilgamesj
De Driehoek, Amsterdam, 1974, 72 pp., 16 etsen van H. van Kruiningen, f 27,50
Geïnspireerd door het eeuwenoude Soemerische Gilgamesjepos maakte Harry van Kruiningen 16 etsen met een heel eigen primitief karakter. Gilgamesj is de incarnatie van de mens die in verzet komt tegen zijn noodlot: de dood. Het is een zeer aangrijpend brok literatuur uit de beschaving van het Tweestromenland. Mevr. E. van der Veer-Bertels verzorgde een uitstekend uittreksel van het epos, dat velen in latere eeuwen heeft aangesproken, zodat zij het gebruikten in hun eigen kunstwerken; men denke slechts aan de invloed van het epos op het bijbelse zondvloedverhaal en op het dichtwerk van Homerus. Wie de tekst van het epos in complete Nederlandse vertaling wil lezen, is nog steeds aangewezen op de vertaling van F.M.Th. de Liagre Böhl (Amsterdam, 1941).
Panc Beentjes
| |
John Berger e.a., Anders zien
SUN, Nijmegen 1974, 162 blz., f 12,50
Aan de opmaak en de vertaling van het boek van John Berger, Ways of Seeing, is veel zorg besteed. Origineel is de manier waarop de reprodukties in de tekst zijn opgenomen. Ze vervangen heel wat woorden. Drie hoofdstukken bestaan alleen maar uit afbeeldingen. Het is merkbaar dat het boek gebaseerd is op een televisieserie (op de BBC, in Nederland onlangs uitgezonden door de VARA).
Het boek bevat zeven hoofdstukken, handelend over respectievelijk het anders zien van schilderijen uit het verleden (o.a. door de reproduceerbaarheid ervan: hoofdstuk 1), het kijken naar vrouwen (hoofdstukken 2 en 3), het olieverfschilderij (hoofdstukken 4-6), en de reclame (hoofdstuk 7). Veel wordt ontmaskerd. Het vrouwelijk naakt moest in feite vaak alleen maar dienen om de ogen van de man te strelen, hoe huichelachtig er ook gesproken werd van ‘de boetvaardige Maria Magdalena’ of ‘vanitas’. Het olieverfschilderij uit de zestiende tot en met de negentiende eeuw (olieverf is bij uitstek geschikt om de tastbaarheid en de glans der dingen vast te leggen) wordt gezien in de samenhang van een maatschappij waarin de bezittende klasse het particuliere eigendom wilde verheerlijken, direct, bijvoorbeeld door middel van stillevens met voedsel, waardoor de rijkdom en de levensstijl van de eigenaar werden bevestigd, of indirect, bijvoorbeeld door het genrestuk, dat de morele les kon bevatten dat armoede is weggelegd voor de nietsnut, financieel succes voor de deugdzame. De reclame is de cultuur van de consumptiemaatschappij. Dit keer gaat het niet om de verheerlijking van het bezit, maar wordt ons het beeld voorgetoverd van de gelukkige potentiële bezitter, de kijker-koper.
Anders ziens is het lezen en het kijken waard. Wanneer aan de hoofdstukken titels zouden zijn meegegeven, zou de tekst overigens makkelijker hanteerbaar zijn geworden. Het boek kan er zeker toe bijdragen om bepaalde dingen anders te gaan zien.
P. van Dael
|
|