| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Godsdienst
Aurelius Augustinus - Dass ich Ruhe finde in dir. Gedanken für jeden Tag. - Butzon & Bercker, Kevelaer, 1974, 200 pp., DM. 12,80. |
Avila, Teresia van - De innerlijke Burcht. - Carmelitana, Gent. 1974, 239 pp., BF. 325. |
Beek, M.A. - Het boek Ester en het poerimfeest. - (Van exegese tot verkondiging 17), Kath. Bijbelstichting, Boxtel, 1974, 86 pp., f 8,90. |
Clark, S.B. - Vervuld van de Geest. - Patmos, Antwerpen, 1974, 105 pp., BF. 165. |
Elementar Bibel I - Geschichten von Abraham. Isaak und Jakob. - Kaufmann / Kösel, München, 1974, 90 pp., DM. 6,20, geb. DM. 9,80. |
Elementar Bibel II - Geschichten von Mose und Josua. - Kaufman / Kösel, München, 1974, 80 pp., DM. 6,20, geb. DM. 9,80. |
Foucauld, Charles de - Er will unser Herz. Gedanken für jeden Tag. - Butzon & Bercker, Kevelaer, 1974, 200 pp., DM. 12,80. |
Janssens de Varebeke, A. - Als de graankorrel. - Poppecentrum, Averbode, 1974, 415 pp., BF. 285. |
Ik lees in de Bijbel. Verhalen over Abraham, Isaak en Jakob. - K.B.S., Boxtel, 1974, 86 pp., f 8,90. |
Katechetische Unit (12-14 j.): Goos, J. & L. Van Bouwel - Jahwe, ik ben met u (+ toel.). - Patmos, Antwerpen, 1974, 56 pp., BF. 100. - 14-16 j.): Bulckens, J. - Nolf, N. - Lefevre, F. - samen 267 pp., BF. 333. (16-18 j.): Allemeersch, R. - Gijbels, M. - Goetschalckx, M-L - Hindryckx, C. - Lambrechts, G. - samen 267 pp., BF. 661. |
Laarhoven, Jan van - Gebed in de hoek. - Ambo, Bilthoven, 1974, 214 pp., f 14,50. Lisieux, Therese von - Auf einem kleinen Weg. Gedanken für jeden Tag. - Butzon & Bercker, Kevelaer, 1974, 200 pp., DM. 12,80. |
Mourits, H.A.A. - Mens te zijn op aarde. - Lannoo, Tielt, 1974, 156 pp., BF. 230. |
Rahner, Karl - Was sollen wir jetzt tun? Vier Meditationen. - Herder, Freiburg, 1974, 59 pp., DM. 7,20. |
Schlier, Heinrich - Der Herr ist nahe. Adventsbetrachtungen. - Herder, Freiburg, 1974, 112 pp., DM. 9,80. |
Setterlind, Bo - Zie de mens. - K.B.S., Boxtel, 1974, 100 pp., f 6,90. |
Smit, Joop - Bij nader inzien. - Lannoo, Tielt, 1974, 214 pp., BF. 248. |
Tilmann, Klemens - Meditatie-oefeningen. - J.H. Gottmer, Haarlem, 1974, 118 pp., f 17,50. |
Trooster, M.M. - Ik-zal-er-zijn-voor-U. Wij horen bij elkaar. - K.B.S., Boxtel, 1974, 80 pp., f 7,90. |
Wijngaards, J.N.M. - Bijbel voorlezen in de liturgie. Dán goed en verstaanbaar. - K.B.S., Boxtel, 1974, 101 pp., f 12,90. |
Zehrer, Franz - De boodschap der gelijkenissen. Over God. - (Van exegese tot verkondiging 18) K.B.S., Boxtel, 1974, 104 pp., f 11,25. |
| |
Anthony Bloom
Gerichte meditaties
(Spiritualiteit), B. Gottmer, Nijmegen, 1974, 128 pp., f 12,50.
Gerichte meditaties is de Nederlandse vertaling van het boek dat de bekende metropoliet van de Russisch-orthodxe kerk in Engeland liet verschijnen onder de titel: Meditations on a theme. De gerichtheid heeft betrekking, in tegenstelling tot een objectloos mediteren van Oosterse origine, op de openbaring van God in Jezus Christus. De meditaties willen het leven zelf van de mediteerder zetten in de richting van Diegene Die hij bemediteert: Jezus Christus, op Wie hij in leven en dood zich toevertrouwt en met Wie hij zich wil verenigen. De verschillende hoofdstukken zijn werkelijk inleidingen geworden op een daarop volgende mogelijke meditatie. Onder geleide van perikopen uit het evangelie
| |
| |
wordt de mediterende lezer op reis gezet via beschouwingen van mogelijke reisgenoten die hem voorgingen, als Bartimeus, de farizeeër en de tollenaar, Zacheus, de verloren zoon en enige oordeelsgelijkenissen, naar het doel van alle levensovergave: het kruis en de opstanding.
Een goed meditatieboek: voldoende en relevante, bijbelse stof voor een meditatie, die door het boek niet overbodig wordt gemaakt.
G. Wilkens
| |
André Ravier SJ
Ignace de Loyola
fonde la Compagnie de Jésus (Collection Christus 36), Bellarmin/Desclée De Brouwer, 1974, 564 pp..
In dit boek wordt voor het eerst een reconstructie geboden van het dagelijks leven van Ignatius van Loyola en van de door hem gestichte Orde (tot 1556), op basis van de bronnen die in zeer ruime mate en zonder voorbehoud werden geraadpleegd. Daardoor werd deze studie meer dan een louter historisch verslag: heel het wel en wee van de jonge jezuietenorde komt in alle eerlijkheid aan bod. Jarenlange vertrouwelijke omgang met het materiaal en niet een vooropgezette uitkomst (hetzij bewijzend, hetzij bestrijdend) bepaalt de inhoud van dit in fraaie taal geschreven boek, dat mag gelden als een specimen van waarachtige hermeneutiek. Aldus konden met recht eindelijk een aantal stereotype beelden omtrent spiritualiteit en karakter van Ignatius ontmythologiseerd worden, waardoor een levensechte persoon, boeiender en inspirerender dan ooit tevoren, in het licht kon treden.
Na een beschrijving van de ontwikkeling van ‘gezellenvereniging’ via apostolisch corps tot missionaire gemeenschap, wordt bezien in hoeverre de Sociëteit het stempel van Ignatius draagt, en hoe na diens dood de Orde in een crisis geraakte. Vervolgens wordt de wijze van besturen van Ignatius onderzocht. Het laatste deel (Mentalité, Mystique, Mission, Message) behandelt zijn geestelijke gestalte. Het boek eindigt met een uitvoerige bibliografie en een (onvolledige) inhoudsopgave.
Deze meest volledige biografie over Ignatius behoort tot het beste wat over hem werd geschreven, en moet daarom ook beschouwd worden als verplichte lectuur voor ieder die geïnteresseerd is in de echte Ignatius en in de wijze waarop de eerstelingen van de Geest in hem en zijn Orde gestalte kregen. Dit boek geeft bovendien een voorbeeld van wat een goede hagiografie kan zijn.
P. Begheyn
| |
Geschiedenis
Beem, H. - De Joden van Leeuwarden. - Van Gorcum & Co., Assen, 1974, 472 pp., f 59,-. |
Rogier, L.J. - Vandaag en morgen. - Ambo, Bilthoven, 1974, 67 pp., f 5,50. |
| |
De Kerk in Moçambique. Van Portugese naar Afrikaanse Kerk
Missiecentrum Pater Damiaan, Breda / Dic-Map, De Horstink, 1974, 156 pp.. f 13,50.
Deze documentatiemap gaat in de eerste plaats in op het bondgenootschap tussen de Kerk en het Portugese regiem vóór april 1974 en op het Portugese missiebeleid in Afrika. Vervolgens wordt aandacht geschonken aan de factoren welke dit Portugees missiebeleid uiteindelijk deden mislukken.
De documentatiemap geeft een duidelijk inzicht in de problematiek, maar biedt ook voor de lezer de kans zelf tot een oordeel te komen over de gebeurtenissen in de Kerk van Moçambique. Anderzijds treft men in deze documentatiemap ook artikelen aan die een zekere persoonlijke stellingname of oordeel inhouden.
L. Bartalits
| |
Les Temps contemporains, tome 1, 1815-1945
(Collection Histoire et Humanités), Casterman, Tournai, 1973, 450 pp., BF. 480.
Les Temps contemporains vus par leurs témoins. Textes et documents (1776-1945)
Casterman, Tournai, 1974, 352 pp., BF. 380.
Het eerste werk doet zich voor als een handboek voor de leerlingen van het voorlaatste jaar uit het middelbaar onderwijs; inhoud en vorm maken er echter een boek van dat niet misstaat in de bibliotheek van iedere ‘honnête homme’. De systematische opbouw, de uitgelezen illustraties, de uitvoerige woordenlijst, de index en het opmerkelijke chronologische overzicht (1775-1945) verhogen de bruikbaarheid van het werk. Alsof dit nog niet volstond, brachten de auteurs in de tweede aflevering 7 cartografische dossiers, 23 dossiers met documenten (758 in totaal) en 2 synthetische dossiers samen. Onnodig erop te wijzen dat dit tweede dossier uitermate interessant is voor individueel of groepswerk in de geschiedenis. Dergelijke publikaties bewijzen de geschiedenis meer dienst dan lange bewijsvoeringen over haar nut.
A. Jans
| |
| |
| |
Prof. Dr. W. Jappe Alberts
Geschiedenis van de beide Limburgen. Deel II (vanaf 1632 tot ± 1918)
(Maaslandse Monografieën, 17), Van Gorcum & Comp., Assen, 1974, 315 pp., f 36,50, Paperback f 29,50.
Met dit tweede deel, waarvan opzet en uitwerking gelijk zijn aan die van het eerste deel (voor bespreking, zie Streven 26 (1973), p. 1137), besluit Schr. zijn geschiedenis van Nederlands en Belgisch Limburg. Hij is zich ervan bewust, dat bij het nog ontbreken van vele detailstudies de toch al mozaiekachtige historie van deze gebieden in de toekomst herschrijving en waarschijnlijk ook herziening behoeft.
Dit tweede deel begint in 1632, wanneer de beide Limburgen op velerlei terrein in crisis verkeren. Na in de branding van de internationale politiek verkeerd te hebben, nadert in de tweede helft van de achttiende eeuw een periode van rust en vooruitgang. De scheiding van de Limburgen is vanaf 1839 een feit, maar niet zo definitief dat de ontwikkeling in beide provincies op enkele punten niet parallel zouden lopen. Het laatste hoofdstuk, dat met de eerste wereldoorlog besluit, biedt ook nog enig perspectief op later tijden.
Evenals het eerste deel bevat ook dit deel een aantal illustraties, kaarten en registers, en bovendien een slotwoord in het Duits en Frans. Het los inliggende vel met errata op deel I is niet volledig.
P. Begheyn
| |
Annette Kuhn
Einführung in die Didaktik der Geschichte
Kösel-Verlag München, 1974, 76 pp., DM. 12, -.
Wie geschiedenis onderwijst, hanteert - ook al is hij het zich niet bewust - bepaalde visies op mens en maatschappij en zal zijn eigen normen overdragen. Wie verantwoordelijk wil handelen zij zich hiervan bewust en kieze bewust normen die relevantie hebben voor heden en toekomst en aansluiten bij de leefwereld van de leerling bovendien. Volgens Annette Kuhn moet gekozen worden voor democratisering, socialisering, en emancipatie als doelstelling van het geschiedenisonderricht. Dat brengt met zich mee een kritische houding ten opzichte van de bestaande maatschappij en het ontwerpen van een betere toekomst, waarbij de leerling zich bewust kan zijn van eigen deelname. Vanuit deze achtergrond - waarvoor de veelgeciteerde Jürgen Habermass bouwstenen aandraagt - moet de didactiek geconcipieerd worden. Hoe het leerproces zich dan theoretisch afspeelt, wordt ons haarfijn en gortdroog (er ontbreekt nagenoeg ieder voorbeeld) uiteengezet.
Kanttekening één. Omdat men er inderdaad niet onderuit kan zijn leerlingen te beïnvloeden, moet men bewust kiezen voor de richting van zijn onderwijs. Annette Kuhn heeft natuurlijk gelijk dat het beter is waardering voor en participering aan een democratischere samenleving te bevorderen dan een stilzwijgend laten appreciëren van de bestaande orde of verheerlijking van het verleden. Of evenwel de keuze van de stof en de didactiek exclusief door een dergelijk ‘praktisch’ doel bepaald moet worden, is de vraag. Schrijfster zelf constateert de mogelijkheid van ‘Ideologieverdacht’. Maar voorts valt te bedenken dat wat men ook moet zeggen over de structuur van het verleden die pas in ónze geest oplicht (‘Das historische Faktum in der Dialektik von Antizipation, Interpretation und Realisation von Sinn), men toch moeilijk meer een filosofisch idealisme kan aanhangen dat alle ‘hardheid’ aan de voorgegeven feiten ontneemt. Het zou niet zozeer een kiezen in het verleden moeten zijn, maar een op jezelf laten afkomen. Uiteraard moet je toch een selectie maken en spelen ónze voorkeuren mee, maar dan kan ondertussen duidelijk geworden zijn dat het verleden zó gecompliceerd is dat het zich maar moeilijk op fatsoenlijke wijze voor al te praktische doeleinden gebruiken laat.
Kanttekening twee. Annette Kuhn juicht dat geschiedenis in onze dagen een ‘kritische Sozialwissenschaft’ kan zijn en dus een legitimatie vindt.
Ik zou zeggen: het is meegenomen dat geschiedenis kan bijdragen tot maatschappijkritiek (en weer tot kritiek daarop), maar zou zelfs een klein beetje verruiming en verrijking van onze persoon met de algemene ontwikkeling die goed geschiedonderwijs moet brengen, niet al voldoende rechtvaardiging tot studie en onderricht van geschiedenis mogen zijn?
Kanttekening drie. Van harte onderschrijf ik het belang dat schrijfster hecht aan een kritisch bewustzijn van wat men eigenlijk doet in zijn lessen en aan de verantwoordelijkheid die men heeft ten opzichte van leerlingen en hun toekomst. Men hebbe echter bescheiden verwachtingen omtrent de vruchten van zijn onderwijs; niet alleen op grond van eigen beperktheden, maar ook omdat - in de praktijk althans - ieder mens moeilijk opvoedbaar is.
Marcel Chappin
| |
| |
| |
Literatuur
Hollander, Wil den - Geluk is een toegift. - Kosmos, Amsterdam, 1974, 166 pp., f 17,90. |
Knuvelder, Dr. G.P.M. - Onachterhaalbare tijd. - Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1974, 213 pp., f 15,75. |
Poesiealbum 83 - Nordahl Grieg. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1974, 32 pp., pf. 90. |
Poesiealbum 85 - Max Zimmering. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1974, 32 pp., pf. 90. |
Schickele, René - Leben und Werk in Dokumenten. - Hans Carl, Nürnberg, 1974, 275 pp., DM. 28, -. |
Schulz, Gerhard - Arno Holz. - C.H. Beck, München, 1974, 277 pp., DM. 48, -. |
| |
Aleksandr Solzjenitsyn
De Goelag Archipel
De Boekerij, Baarn, 1974, 516 pp., f 19,90, BF. 340.
Het is niet gemakkelijk de eerste twee delen van Solzjenitsyns ‘De Goelag Archipel’ als genre te benoemen. S. Zelf spreekt van een ‘proeve van artistieke studie’. Die studie van het leven (en sterven) in de Sovjetrussische gevangenissen en werkkampen (in de periode 1918-1956) heeft nu eens het karakter van een geschiedschrijving op grond van voornamelijk mondelinge overleveringen, maar ook van geschreven, officiële bronnen, dan weer primeert het autobiografische. De thesis die de auteur met alle kracht wil formuleren en illustreren door anekdoten, fragmenten lyrisch proza en subjectieve annotaties bij publieke teksten en documenten luidt: na de Oktoberrevolutie heeft in de USSR een systeem van rechteloosheid wortel geschoten dat zich over het hele Russische grondgebied verspreid heeft. Met de rechteloosheid gaat ipso facto een dictatoriale willekeur aan de top van de Sovjetmaatschappij gepaard.
S. bekritiseert enerzijds een politiek systeem van vrijheidsberoving en onderdrukking en een ideologie, die de terreur rechtvaardigt en de noodzaak en de grenzen ervan motiveert (cf. Brief van Lenin op p. 289), anderzijds waarschuwt hij voor de machtsbegeerte en de neiging tot verdrukking van de anderen die in elke individuele mens schuilt: ‘... de streep die het goede van het kwade scheidt, loopt dwars door het hart van ieder mens. En wie zal er een stuk van zijn hart willen vernietigen?’ (p. 144). Het is precies die mengeling van brutale feiten en Solzjenitsyns subjectieve interpretatie en commentaar die het boek zo boeiend en tegelijk zo discutabel maakt. Wegens de onbekendheid van de meeste lezers met de geciteerde bronnen is het b.v. moeilijk om een oordeel te vellen over de waarde van Solzjenitsyns persoonlijke visie op de processen die in de periode 1918-1938 tegen de tegenstanders van het communistische regime in Rusland gevoerd werden. S. besteedt er ongeveer 100 blz. aan. (pp. 247-350).
Over de historische en ideologische achtergronden van ‘De Goelag Archipel’ heeft A. Langeler enige toelichting gegeven in het julinummer van Streven 1974, pp. 982-985. Ik wil nog wijzen op enkele literaire procédés die S. bij voorkeur gebruikt en die er alle moeten toe bijdragen om de boven genoemde thesis van het boek in de verf te zetten.
Door de antithese en de paradox bereikt S. vaak een krachtig effect: in de stroom van eendere gegevens die de onmenselijkheid van arrestatie, vooronderzoek en gevangenisleven onderstrepen, vermeldt hij soms een enkel tegenvoorbeeld, een glimp van menselijkheid, die de verpletterende indruk van het feitenmateriaal over de onmenselijkheid nog vergroot. Andere procédés zijn de enumeratie (zoals de nuchtere opsomming van de methodes om de wil van de verdachte te breken, pp. 94-104) en de verschuiving van het gezichtspunt (soms geeft S. dezelfde feiten weer vanuit het standpunt van de gevangene en dat van de officier-commissaris of de bewakers in de gevangenissen en tijdens het transport). Als ultiem verweer tegen de destructieve, ontmenselijkende krachten hanteert S. het wapen van de ironie en het sarcasme.
Over de Nederlandse vertaling kan men niet over de hele linie enthousiast zijn. Zo zou een lexicon van de talrijke voorkomende Bargoense woorden en uitdrukkingen heel welkom zijn.
J. Gerits
| |
Gerald Brenan
St John of the Cross. His life and poetry. With a translation of the poetry by Lynda Nicholson
Cambridge University Press, London, 1973, 233 pp., £3,90.
José Luis L. Aranguren
San Juan de la Cruz
(Col. Los Poetas), Ediciones Júcar, Madrid, 1973, 243 pp., f 10,-.
Gerald Brenan is een auteur waaraan de- | |
| |
genen die zich met Spanje bezighouden, veel te danken hebben. En wel een standaardwerk als The Spanish labyrinth. An account of the social and political background of the Civil War (Cambridge, sindsdien herdrukt en in diverse talen, ook het Nederlands, vertaald); zijn boeiende en uitstekende inleiding en overzicht The literature of the Spanish people from Roman times to the present day (Cambridge, 1951, diverse malen herdrukt) en een reisbeschrijving van een man die Spanje kent als weinig anderen, The face of Spain (Turnstile Press, 1950, vele malen herdrukt en sinds 1965 in Penguin).
Vanaf 1918 al geboeid door San Juan de la Cruz - één van de grootste dichters van de Spaans literatuur - en vanaf 1947 bezig te schrijven over zijn leven en poëzie, is hij in 1969 begonnen vroegere aantekeningen en teksten over het onderwerp kritisch te bezien en te herschrijven; het resultaat is dit boek. Bewonderenswaardig in Brenan is steeds weer het evenwicht tussen zijn eruditie en de vorm waarin hij die aan zijn lezers presenteert. Het leven van San Juan volgt hij op de voet aan de hand van de laatste belangrijke publikaties over het onderwerp; zijn bespreking van de gedichten steunt evenzeer op een grondige kennis van de literatuur erover tot heden. Beide componenten van deze studie - leven en poëzie - staan in het raam van het leven en de literatuur in het Spanje van de zestiende eeuw. San Juan's contacten met Santa Teresa, de problemen rond de oprichting van de orde, zijn gevangenschap in Avila en Toledo in kloosters van de Geschoeide Carmelieten, de totstandkoming van zijn gedichten en invloeden op zijn werk zijn aspecten van een leven dat met toewijding en bewondering gevolgd wordt. Voor zover deze recensent kan oordelen, zijn de vertalingen van Lynda Nicholson - die in feite even belangrijk zijn als de studie van Brenan - zeer boeiend en kundig.
Wie geen moeite heeft met de taal en buiten de doctrinaire verklaringen bij de gedichten ook San Juan's schaarse prozafragmenten wil lezen, kan terecht bij het smaakvol en met veel illustraties uitgegeven werkje dat verzorgd werd door de sympathieke filosoof Aranguren, wiens denken en doen beheerst worden door postconciliaire gedachten. Een beknopte bespreking van het belangrijkste werk, een korte levensschets (samen een kleine tachtig pagina's), gevolgd door de gedichten en het proza, vormen de materie van het boekje.
J. Lechner
| |
Kunst
Aicher, Otto und Rudolf Sass - Im Flug über Europa. - Otto Müller Verlag, Salzburg, 1974, 307 ill., öS. 550. |
Debussy, Claude - Monsieur Croche. - Reclam, Stuttgart, 1974, 304 pp., DM. 28,80. |
Dorfles, Gillo - Introduction à l'industrial design. - Casterman, Tournai, 1974, 158 pp.. |
Herder Lexikon - Kunst. - Herder, Freiburg, Basel, Wien, 1974, 238 pp., DM. 18,80. |
Kirchmeyer, Helmut - Strawinskys russische Ballette. - Reclam, Stuttgart, 1974, 128 pp., DM. 19,80. |
Koegler, Horst (uitg.) - Ballett 1974. - Friedrich, Velber, 1974, 120 pp., DM. 18, -. |
Peinture contemporaine. - Casterman, Tournai, 1974, 260 pp., BF. 540. |
Peinture moderne. - Casterman, Tournai, 1974, 256 pp.. |
Peddiwell, J. Abner - Das Säbelzahn Curriculum. - Ernst Klett, Stuttgart, 1974, 114 pp., DM. 8, -. |
Riemsdijk, Jan van - Beknelde kunst. - Van Loghum Slaterus, Deventer, 1974, 61 pp., f 6,50. |
| |
Jan van Riemsdijk
Beknelde Kunst Een bijdrage aan de diskussie over kultuurbeleid
Van Loghum Slaterus, Deventer, 1974, 61 pp., f 6,50.
Beknelde Kunst en beknelde elite
In een halfduistere bar, versierd met spiegels en gangbare rommel, converseerde een internationaal gezelschap. Buiten viel regen op de Karl Marx Allee. Oost-Berlijn 1972. Aan een tafeltje zat een woeste heer, met sigaar, gesecondeerd door een wat onduidelijke blonde dame. Het gesprek ging over kunst. De woeste heer behoorde tot de groep kunstenaars in de DDR, hij was en is waarschijnlijk nog steeds dienstbaar aan deze Arbeiders en Boeren Staat. Hij richtte zijn boosheid in de eerste plaats op de bureaucratische beperkingen van zijn bestaan en in de tweede plaats op het feit dat zijn eigen scheppende mogelijkheden voor het publiek, voor de samenleving, verscholen bleven in restauratiewerkzaamheden aan kerkdeuren in de stad Dresden. Als het even kon wilde hij naar het Westen, wilde hij non-figuratieve kunst exposeren.
| |
| |
Aan deze situatie moest ik denken bij het lezen van het essay van Jan van Riemsdijk. Laat ik vooropstellen dat niemand in staat is om verlossende woorden te spreken en dat de woorden van Van Riemsdijk belangrijk en zinvol zijn binnen het proces van bewustwording over de functie van de cultuur binnen onze samenleving. Het belang ligt m.i. in de politieke stellingname en de zin in de mogelijkheid tot polemiseren.
Het cultuurbeleid dient gecentraliseerd te worden en geleid vanuit een aantal door Van Riemsdijk niet nader omschreven concepties over wat goed en wenselijk beschouwd dient te worden voor ‘de maatschappij’ of ‘de samenleving’. De elitairecentralistische tendens in zijn visie verstopt hij achter de eveneens niet uitgesproken notie dat alhoewel het beleid in laatste instantie door en voor het volk dient te zijn er toch partijen en of groepen bestaan die de ‘werkelijke behoeften, noden en wenselijkheden’ kennen.
Van Riemsdijk's visie gaat kennelijk mank op het moment dat hij de literair criticus K.L. Poll (De beklemde elite, Utrecht, 1972) elitisme in zijn cultuurvisie verwijt en zelf via een omweg de creatieve souvereiniteit verkoopt aan een groep politici en partijgangers, die eveneens een elite vormen. Van Riemsdijk is hier zeer duidelijk in: ‘Een werkelijk kunstbeleid zal ook de belangrijkste invloeden van de kultuurindustrie willen en moeten beheersen. Om maar iets te noemen: kan een socialistische regering stilzwijgend tolereren dat juist die sectoren van kunst en kultuur waarin haar aanhang zich regelmatig zal vermeien, vrijwel in hun totaal door de kommercie worden bevingerd en uitgebeend?’ (p. 37). Gaat het hier trouwens alleen om de goede wil van iemand die zijn ideologie niet kan relativeren? Spreekt hier misschien ook niet de technocraat? Schrijvend over de culturele revolutie in China merkt hij op: ‘De regissering van het kunstleven lijkt primair, niet secundair’ (p. 59). Kennis van ‘het goede’ geeft het recht tot inperking, zelfs vernietiging van ‘het kwade’. ‘Ein guter Mensch sein, ja, wer will es nicht...’. In ieder geval wordt hier de mogelijkheid geopend om definitief de tolerantie te begraven, tolerantie opgevat als een complex van inzichten en houdingen, dat niet alleen gekoesterd wordt binnen het liberalisme, maar dat evenzeer aan de wieg staat van het Marxisme, als erfgoed van de rationalistische, humanistische traditie.
Maar hoe zit het dan met de opvattingen over democratie?
Van Riemsdijk hanteert twee opvattingen: de ene waarin een groep eliten binnen een kapitalistische maatschappijstructuur de ‘ware’ democratie in de weg staan en de andere gebaseerd op een of andere vorm van socialistische produktiewijze, waarin het individu gelijkwaardig zou zijn en waarbij een leidende groep waakt voor het handhaven van deze situatie. De bestaande eliten dienen dus te verdwijnen, maar dit moet geschieden via de nieuwe elite. Ook het programma voor deze elite is al geconcipiëerd. Het hoofddoel moet zijn een ‘streven naar een grotere mate van eenvormigheid’. Het vervelende van deze opvatting is dat hij zo verborgen is. Wat is er toch tegen om van het algemene ervaringsfeit uit te gaan dat ‘kunst’ geproduceerd wordt door een elite, een elite die door opvattingen als die van Van Riemsdijk bekneld dreigt te worden, en daarmee haar grensverleggende en revolutionaire werking dreigt te verliezen?
F. Nieuwenhof
| |
John Cranko
Ueber den Tanz. Gespräche mit Walter Eric Schäfer
S. Fischer, Frankfurt, 1973, 125 pp., geïll..
Het overlijden van de in Stuttgart werkzame choreograaf gaf aanleiding tot het publiceren van deze gesprekken, die in vele opzichten niet persklaar waren. De vele mooie foto's uit zijn Duitse scheppingsperiode kunnen de onafgewerkte indruk niet wegwerken. Pedante en overbodige voetnoten van de uitgever verraden de onzekerheid van deze als posthume hulde bedoelde onderneming.
Eric De Kuyper
| |
Cultuuranalyse
Eyskens, Mark - Ambrunetië. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1974, 143 pp., BF. 245. |
Fischer-Dieskau, Friedrich - Wagner und Nietzsche. - Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart, 1974, 310 pp., DM. 32, -. |
Oraison, Marc - De schone schuld. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1974, 111 pp., BF. 195. |
Paillet, Marc - Le journalisme. - Denoël, Paris, 1974, 224 pp., FF. 30, -. |
|
|