| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Biografie
Ray, Gordon N. - H.G. Wells and Rebecca West. - Yale University Press, London, 1974, 215 pp., £4.
| |
Max Schur
Sigmund Freud
Leben und Sterben Suhrkamp Verlag, Frankfurt a/M., 1974, 694 pp., DM. 54, -.
Een biografie, met een thematische benadering, die bijzonder boeiend is uitgevallen. Nu was de schrijver ervan bijzonder goed geplaatst om deze thematiek uit te werken: gedurende de laatste elf jaren van zijn leven was Schur Freud's huisarts. Deze dramatische jaren, getekend door de onmenselijke pijnen van Freud's mondkanker en zijn ballingschap, krijgen een bijzonder prangende dimensie in de beschrijving van S.. Het meest verrassende - vanwege de bijna stilzwijgende vanzelfsprekendheid waarin S. dit formuleert - is de ‘euthanasie’ die Schur uitvoert. We citeren: ‘Am folgenden Tag, dem 21. September, ergriff Freud, als ich an seinem Bett sass, meine Hand, und sagte mir: Lieber Schur, Sie erinnern sich wohl an unser erstes Gespräch. Sie haben mir damals versprochen, mich nicht im Stich zu lassen, wenn es soweit ist. Das ist jetzt nur noch Quälerei und hat keinen Sin mehr’. Het gaat in die gelaten-verheven stijl verder, tot de laatste laconieke paragraaf waarin Schur meedeelt: ‘Als er von neuem schreckliche Schmerzen hatte, gaf ich ihm eine Injektion von zwei Zentigramm Morphium. Er spürte schon bald erleichterung und fiel in friedlichen Schlaf. Der Ausdruck von Schmerz und Leiden war gewichen. Nach ungefähr zwölf Stunden wiederholte ich die Dosis. Freud war offensichtlich so am Ende seiner Kräfte, dass er in ein Koma fiel und nicht mehr aufwachte’ (p. 620).
Het komt de lezer voor dat heel het boek geschreven is in het licht van deze laatste zinnen. Hoe dan ook S. gaat erg uitvoerig in op Freud's levensmoed, zijn voorbeeldige kracht om gedurende meer dan zestien jaar met een mondprothese (en onder ondragelijke pijnen veroorzaakt door de mondkanker en de ontelbare chirurgische interventies) te blijven arbeiden en het leven te aanvaarden zoals het komt. Door eigen ervaring (voor wat de laatste levensjaren betreft) en vooral door studie van o.a. en vooral de correspondentie met Fliess wordt de leven-en-dood thematiek behandeld.
Het boek is bijzonder duidelijk en verduidelijkend geschreven, en interessante lectuur ook voor wie niet zo direct thuis is in de psychoanalyse. Het is een pakkende levenskroniek geworden; een bijzonder mooi document van een arts over een geliefde en bewonderde patiënt. Een rapport van een geneesheer over een zieke medemens, zoals dat voor geen enkele andere anonieme sterveling zou geschieden. En daar ligt de uniciteit en tevens de naar mijn gevoelen tekortkoming van dit boek. De centrale figuur staat een gewoon-menselijke benadering al te dikwijls in de weg. Wat de gewone lezer (zoals ik) stoort is de overdreven plechtigheid en schroom waarmee een figuur als Freud bestudeerd wordt. Ik vraag geen iconoclastische biografie, maar de kronkels waarin ook S. zich al te dikwijls wringt om bepaalde mankementen of zo te verklaren, is irriterend. Dit is vooral ergerniswekkend in de manier waarop heel de correspondentie benut wordt: gedeeltelijk wèl voor de lezer toegankelijk, maar enkel voor de S. toegankelijk, en dus voor geen van beide (meer) toegankelijk. En vermits het schrijven van gelijkaardige biografieën juist heel sterk steunt op dit materiaal, is deze - voor een leek - mysterieuze drukdoenerij, onbegrijpelijk en vervelend.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Cauwelier, Dolf, & Annita Devos - Mensen zoals jij en ik. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1974, 131 pp., BF. 195. |
Herderbücherei Initiative I - Plädoyer für die Vernunft (Signale einer Tendenzwende). - Herder, Freiburg, Basel, Wien, 1974, 190 pp.. |
Herderbücherei Initiative II - Klassenkampf und Bildungsreform (Die neue Konfessionsschule). - Herder, Freiburg, Basel, Wien, 1974, 192 pp.. |
Katona G., B. Stumpel en E. Zahn - Het psychologisch klimaat van de economie in de Verenigde Staten en West-Europa. - (Aula paperback) Spectrum, Utrecht, 1974, 248 pp., f 24,90. |
Lafargue, Paul - Het recht op luiheid. - De Arbeiderspers, Amsterdam, 1974, 179 pp., f 18,50. |
Martinez - Alier, V. - Mariage, Class and Colour in Nineteenth Century Cuba. - Cambridge Univ. Press, London, 1974, 202 pp., £2,40. |
Raedts, Ir. C.E.P.M. - De opkomst, de ontwikkeling en de neergang van de steenkolenmijnbouw in Limburg. - (Maaslandse Monografieën) Van Gorcum, Assen, 1974, 238 pp., pap. f 32,50, geb. f 40, -, bij int. resp. f 27,50 en f 35,-. |
Wilkinson, Richard J. - Armoede en vooruitgang. - Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1974, 223 pp., f 8,50. |
Yablonsky, Lewis - Robopaten. - De Toorts, Haarlem, 1974, 180 pp., f 25,-. |
Zonneveld, Loek, red. - De school in het kapitalisme. - Van Gennep, Amsterdam, 1974, 292 pp., f 17,90. |
| |
Otto Stammer / Peter Weingart unter mitarbeit von Hans-Helmut Lenke
Politische Soziologie
(Grundfragen der Soziologie, Band 14) Juventa Verlag, München, 1972, 240 pp., Ln., DM. 16, -, br. DM. 12,-.
In het in mei 1974 verschenen rapport over oorlogsdreiging en de gevolgen voor de mensheid, opgesteld door een aantal wetenschapsmensen uit Latijns-Amerika, blijkt zonneklaar dat beheersing van de sociale processen een levensnoodzaak genoemd moet worden. Dergelijke mededelingen hebben helaas weinig effect: ze worden normaal verdrongen of als zwartkijkerij terzijde geschoven. De genoemde beheersing van de sociale processen moet geschieden vanuit een politieke conceptie. Zo'n politieke conceptie is de democratie. De samenstellers van Politische Soziologie menen dat de versterking en het behoud van de democratische staatsvorm een werkzaam middel kan zijn bij het instandhouden van het menselijk leven op aarde. Zij verdedigen deze uitspraak niet zozeer op grond van het aantoonbaar goed functioneren van het systeem, maar op grond van het feit dat het democratische systeem gebaseerd is op een aantal normen en waarden die op zich zelf garanties bieden voor een constante bijsturing van de politiek-sociale ontwikkeling binnen een samenleving en daardoor mede van invloed kunnen zijn op de interstatelijke betrekkingen. De genoemde normen en waarden hebben betrekking op een mensbeeld gevormd door termen als ‘gelijkheid’, ‘vrijheid’ en ‘capaciteit om redelijk het leven in te richten en bij te sturen’. Deze mens delegeert bestuurlijke activiteit en beschikkingsbevoegdheid. Het democratische systeem gaat echter gebukt onder een toenemend aantal problemen veroorzaakt door noodzaak tot lange-termijnplanning en vergroting van de beïnvloedingsmogelijkheden. Deze situatie vereist een groter vertrouwen in de juistheid van het politieke systeem en de oprechtheid en kundigheid van de politieke leiders. Aan de andere kant neemt het vertrouwen in het systeem en haar leiders af door complexiteit en onoverzichtelijkheid van datzelfde systeem, mede door de toegenomen stroom van tegenstrijdige, vaak niet te controleren
informatie.
Het ligt daarom voor de hand zich af te vragen of de genoemde waarden niet evenzeer realiseerbaar zijn binnen een andersoortig systeem. Deze vraag wordt door de auteurs helaas niet gesteld.
F. Nieuwenhof
| |
Wijsbegeerte
Althusser, Louis - Antwoord aan John Lewis. Kontroverse over marxisme en humanisme. - Socialistische Uitgeverij, Nijmegen, 1974, 84 pp., f 7,50. |
Baudrillard, Jean - Le miroir de la production. - Casterman, Tournai, 1974, 148 pp.. |
Boockchin, Murray - Vers une technologie libératrice. - Parallèles, Paris, 1974, 63 pp.. |
Elders, Fons - Reflexive Water. - Souvenir Press, London, 1974, 307 pp., f 28,20,
|
| |
| |
paperback f 16,50. |
Müller - Claud, Werner - Wer denkt hat Fragen. - Neues Leben, Berlin, 1974, 225 pp., E.V.P. 4,40. |
Nauta, Doede - Logica en model. - Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1974, 288 pp., f 19,90. |
Peperzak, Ad - Weefsels. - Ambo, Bilthoven, 1974, 234 pp., f 22,50. |
Raalten, Dr. F. van - Filosofie in hoofdzinnen. - Wereldvenster, Baarn, 1974, 135 pp., f 14,50. |
| |
Gottfried Stiehler, Hrsg.
Veränderung und Entwicklung. Studien zur vormarxistischen Dialektik
Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1974, 310 pp., M. 15, -.
Dit boek geeft aanmerkelijk meer dan de titel zou doen vermoeden. Feitelijk hebben we hier te maken met een korte geschiedenis van de filosofie. Hegel staat daarbij zeker in het middelpunt. Ondanks het marxistisch uitgangspunt is het schema er een van voor en na Hegel. Inderdaad wordt alles getset aan Marx en in mindere mate aan Lenin. Een korte geschiedenis om er bij te hebben.
C.J. Boschheurne
| |
Ferdinand Ulrich
Gebet als geschöpflicher Grundakt
(Beten heute), Johannes-Verlag, Einsiedeln, 1973, 104 pp., DM. 12.
Veel wordt over bidden gesproken en geschreven, maar minder gedacht. De schrijver, filosoof aan de universiteit van Regensburg, wil het bidden filosofisch situeren binnen een christelijke context als de daad bij uitstek die Schpper en schepsel tot beider recht laat komen.
Zowel vlucht voor de eigen schepsellijke werkelijkheid als het perverteren van eigen creatuurlijk bestaan in een absolute autonomie komen ter sprake. Bekoringen van en in het gebed worden, steeds binnen een filosofisch gedacht geheel, naar voren gebracht, terwijl het bidden zelf naar voren komt als dé vorm waarin een schepsel kan danken en liefhebben. Deze filosofische studie is kostbaar, hoewel ze niet gemakkelijk te lezen is enenige filosofische aanleg en cultuur van geestelijk leven veronderstelt. Deze aanbevelenswaardige reflecties over het bidden kunnen het bidden ten goede komen doordat zij het bidden op een voor de mens wezenlijke plaats situeren.
G. Wilkens
| |
Politiek
Barron, John - K.G.B. - Scherz Verlag, Bern, 1974, 514 pp., DM. 26, -. |
Berner, Wolfgang u. A. - Sowjetunion 1973 (Innenpolitik, Wirtschaft, Aussenpolitik). - Carl Hanser Verlag, München, 1974, 198 pp.. |
Boksma, P. en F.B. van der Meer - Simulaties van internationale betrekkingen. - Tjeenk Willink, Groningen, 1974, 177 pp., f 18,50. |
Konzelmann, Gerhard - Die Araber und ihr Traum vom Grossarabischen Reich. - Kurt Desch Verlag, München, 1974, 416 pp., DM. 30, -. |
Konzelmann, Gerhard - Die Schlacht um Israel. - Kurt Desch Verlag, München, 1974, 290 pp., DM. 22, -. |
Martin, Helmut, Hrsg. - Mao intern. - Carl Hanser Verlag, München, 1974, 286 pp.. |
Raeymaeker, O. De, e.a. - Small powers in alignment. - Universitaire Pers, Leuven, 1974, 424 pp., BF. 620. |
| |
Robert Conquest
Stalins Völkermord. Volgadeutscher, Krimtataren, Kaukasier
Europa Verlag, Wien, 1974, 235 pp., DM. 24, -, ÖS. 168.
Robert Conquest onderzoekt in dit boek objectief en zakelijk de deportatie van honderdduizenden Wolgaduitsers, Krimtataren en Kaukasiërs naar Siberië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Conquest baseert zijn studie bijna uitsluitend op officiële Russische bronnen. Op grond van deze gegevens worden de gebeurtenissen gedurende de jaren 1941-1944 gereconstrueerd. Door zijn objectiviteit slaagde de auteur erin in dit boek een van de donkerste hoofdstukken van de eigentijdse geschiedenis te belichten.
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Brammer, Lawrence M. - Het helpende contact. - De Toorts, Haarlem, 1974, 185 pp., f 22,50. |
Driessen, Fien - Dagboek uit het ziekenhuis. - Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen / Van Gorcum, Assen, 1974, 196 pp., f 17,50. |
Kemme, B.J.A. - Psychohygiëne en zielzorg. - De Tijdstroom, Lochem, 1974, 88 pp., f 12,-. |
Kübler-Ross, Elisabeth - Wat kunnen we nog doen? - Ambo, Bilthoven, 1974, 148 pp., f 12,50. |
Latner, Joel - Toegang tot Gestalt therapie. - De Toorts, Haarlem, 1974, 177 pp., f 22,50. |
Maas, René - De daad bij het woord. - Ambo, Bilthoven, 1974, 159 pp., f 14,50. |
Mac Cracken, Mary - Kinderen in de kring. - Ambo, Bilthoven, 1974, 199 pp., f 16,50. |
Marquet, Pierre-Bernard - Est-ce le français que j'ai enseigné? - Casterman, Tournai, 1974, 172 pp., BF. 210. |
Menswaardig sterven. - Ambo, Bilthoven, 1974, 278 pp., f 16,50. |
Meves, Christa - Wensdroom en werkelijkheid verwerken, niet verdringen. - De Michels, J.J.M. - Over chronisch zieken en bejaarden. - (Gerontologie en geriatrie) Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen, 1974, 200 pp., f 27,50. |
Toorts, Haarlem, 1974, 125 pp., f 21, -. |
Quang, Jean-Pierre van - Sciences techniques de l'éducation. Bibliographie analytique. - Casterman, Tournai, 1974, 388 pp., BF. 425. |
Taborsky, O en C.A. de Grauw - Beroepskeuze. - De Toorts, Haarlem, 1974, 179 pp., f 26,-. |
Verhulst, Johan - Pokerspel geneeskunde. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1974, 206 pp., BF. 295. |
| |
Eric P. Polten
Critique of the Psycho-physical Identity Theory
Mouton, The Hague/Paris, 1973, 290 pp., f 34,-.
De identiteitstheorie in kwestie is die van Feigl, de logisch empirist. Het gaat om de facto identiteit, eerder dan om logische identiteit. Anders gezegd: sensaties e.a. zijn hersenprocessen, d.w.z. er is een numerieke identiteit. Weer anders: er is een synthetische (fundamenteel empirische) relatie van systematische identiteit... Verder doet Feigl pogingen tot een fysicalistische reductie, die hier minder relevant is. Nu valt de filosoof Polten meteen al over de referentiële identiteit, zoals van ‘morgenster’ en ‘avondster’ (= ‘Venus’), die Feigl en Frege wel aanvaarden en Polten niet. Dus ook over de door Feigl bedoelde referentiële identiteit van het psychische en het fysieke. Deze uiterst strikte opvatting werkt door in Poltens linguïstische, methodologische en empirische kritiek, maar daarna laat ze hem geen andere keus dan om een sprong te maken in het buitenempirische, dus metafysische van de ‘inner sense’ en het tijdloze en onvergankelijke ‘pure ego’. Eenmaal bij deze concepten beland laat de schrijver daarbij zijn striktheid veelal varen, zodat hij een slecht metafysicus blijkt te zijn. Tenslotte komt de schrijver met een schets van een interactietheorie. Polten is zeer belezen binnen het fiolsofische kader. Zijn kennis van neurofysiologie is ondanks het waarderend voorwoord van Sir John Eccles gering. Ook van kennis van experimentele en ontwikkelings-psychologie blijkt niets. Zijn psychologie blijft bij introspectie à la Kant (hoofdstuk III). Hij is zich bewust (aware) van zijn pure ego - en hij heeft dit als verklaringsprincipe nodig - waarschijnlijk heeft hij het vooral emotioneel nodig. Dat zijn ‘awareness’ van zijn pure ego b.v. in een eenvoudig experiment van ‘sensory deprivation’ zou kunnen verdwijnen, tenminste tijdelijk, ontgaat Polten. Dit boek - zeer rijk aan citaten van vooraanstaande filosofen en fysici, die goed
zijn verwerkt - overtuigt niet. De identiteitstheorie is een correlatietheorie voor psychologische en fysiologische data. Het is geen halszaak - tenminste niet voor de uit hoofde van hun vak meer pragmatisch ingestelde psychosomatici, die zonder scrupules ook andere theorieën complementair gebruiken. Het boek is een goede denkoefening voor in wetenschapsfilosofie en in de lichaam-geestproblematiek geïnteresseerden.
J.H. van Meurs
| |
| |
| |
Geschiedenis
Roes, Jan - R.K. Kerk Nederland 1958-1973. Een encyclopedisch overzicht. - Van Gorcum, Assen, 1974, 76 pp., f 6,90. |
Sijes, B.A. - Studies over Jodenvervolging. - Van Gorcum, Assen, 1974, 184 pp., f 38,50, paperback f 29,50. |
| |
Katholieke Universiteit Nijmegen
1923-1973 Een documentenboek
Onder redactie van A.F. Manning e.a. Ambo, Bilthoven, 1974, 511 pp., f 30,-.
Documentenboek is een andere naam voor bronnenuitgave. Het is zeker gunstig dat men van een gedenkboek-oude-stijl is afgestapt waarin onvermijdelijk kleine opstelletjes komen over soms minieme onderdelen en die dan toch geen totaalbeeld geven. Nu krijgen we tenminste een kennismaking - van binnenuit - met de kwesties die juist omdat het over problematische zaken ging en gaat, de grondvisies van de diverse participanten naar voren doen komen. Er is heel wat te doen geweest over de bestuursstructuur, het rooms-katholieke karakter, de organisatie van de studentenwereld; de oorlog heeft alles omver gehaald en de ‘revolutie’ van de laatste jaren niet minder. Deze vijf onderwerpen krijgen ieder hun selectie documenten. Zij zijn zeer sprekend en brengen ons de schrijvers en hun opvattingen nabij. De veranderingen in kerk en samenleving de laatste vijftig jaar vindt men op deze wijze treffend geïllustreerd. Een analyse kan natuurlijk nú nog door niemand gegeven worden. Een terugblik van de hand van Rogier, waarmee het boek opent, geeft een uitermate leesbaar overzicht voor degenen die toch iets van een totaliteit willen.
Marcel Chappin
| |
Golo Mann
Universele Wereldgeschiedenis Deel 9, De Twintigste Eeuw
(geheel begewerkte Nederlandse uitgave van de Propyläen Weltgeschichte). Scheltens en Giltay, Den Haag / Heideland / Orbis, Hasselt, 1974, 675 pp., 132 foto's 16 kleurenreprodukties, 8 facsimile's, 17 krten en grafieken, f 100, - (vóórintekenprijs).
Eerst even kennis maken met de inhoud en de auteurs.
Inleiding (G. Mann, eindredactie J. Presser); het tijdperk van het imperialisme (H. Cord Meyer; en dr. B.W. Schaper); de Eerste Wereldoorlog en de Vrede van Versailles (H. Herzfeld; eindr. J. Presser); de Russische Revolutie (V. Gitermann; eindr. P. de Buck); Japan tussen de oorlogen (P.F. Langer; eindr. E. Zürcher); de Verenigde Staten van Wilson tot F.D. Roosevelt (R.H. Gabriel; eindr. J. Presser); Europa en de Volkenbond (H.W. Gatzke; eindr. J. Presser); wereldeconomie en economische wereldcrisis (R. Nöll von der Nahmer; eindr. I.J. Brugmans); de ineenstorting van het systeem van Versailles en de Tweede Wereldoorlog (K.D. Bracher; eindr. J. Presser); nieuwe wetenschap: fysica en chemie (W. Gerlach; eindr. J. Rekveld); astronomoe (H. Kienle; eindr. H.A. Pels-Kluyver); de geneeskunde sedert de negentiende eeuw (W. Bargmann; eindr. G.A. Lindeboom); biologie en antropologie (A. Portmann; eindr. P. Smit); sociologie (A. Weber; eindr. J.M.M. de Valk). Of dit alles nog niet volstond, werden verschillende tijdtafels in de tekst opgenomen: de Russische Revolutie (1878-1938); Japan (1890-1941); natuurwetenschap in de 20ste eeuw (1900-1960) door W. Stein; sociologie door M.G. Lange. Uiteindelijk is er een wereldgeschiedenis in trefwoorden (H. en C. Pust; eindr. Ph. de Vries), aanvangend in 1901 en eindigend in 1945.
Tegenover de veelheid van informatie en de veelheid van vakgeleerden, voelt de recensent zich onmachtig een gefundeerd waardeoordeel uit te spreken, zeker voor die domeinen welke heel en al specialisatie zijn. Toch komt hij onder de indruk van wat hem hier geboden wordt, ook al omdat de lezing van sommige hoofdstukken bepaald geen licht tijdverdrijf is. Tussen haakjes: de vertalers, J. Kooy, D. Ouwendijk, J.A. Thiecke, P.B.M. Blaas, stonden voor geen gemakkelijke opgave. Een beetje bevreemdend werkt de onevenwichtigheid in behandeling van de Eerste Wereldoorlog (pp. 69-115) vergeleken met de Tweede Wereldoorlog (pp. 424-457), waarbij het Verre Oosten met weinig tevreden moet zijn. Een vraag die rijst is waar ergens de sociale kwestie uiteengezet zal worden. Wellicht in deel 8 (De Negentiende Eeuw)?
Als besluit kan men zeggen dat uiterlijke vormgeving en inhoud samenwerkten om een waardevol studieboek tot stand te brengen.
A. Jans
| |
| |
| |
Theologie
Ruler, Dr. A.A. van - Dichter bij Marcus. - Callenbach, Nijkerk, 1974, 192 pp., f 18,50. |
Selms, Dr. A. van - Jeremia deel II. - Callenbach, Nijkerk, 1974, 232 pp., f 45,90, bij int. f 41,50. |
Selms, Dr. A. van - Jeremia deel III en Klaagliederen. - Callenbach, Nijkerk, 1974, 175 pp., f 37,50, bij int. f 34,50. |
Subbrack, Josef u. A. - Das Mysterium und die Mystik. - Echter Verlag, Würzburg, 1974, 154 pp., DM. 19,80. |
Volk, Hermann - Der Christ als geistlicher Mensch. - Grünewald Verlag, Mainz, 1974, 124 pp., DM. 10,80. |
| |
Wolfgang Beinert
Heute von Maria reden? Kleine Einführung in die Mariologie
(Theologie im Fernkurs Bd 1) Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1973, 120 pp., DM. 16,80.
Nu de vernieuwde bezinning op het mysterie van Jezus Christus, Gods Zoon en onze Heer, weer wat vastere vorm heeft aangenomen, ziet men gelukkig ook schuchtere pogingen tot een hernieuwde theologische benadering van het mysterie van Maria, de Moeder des Heren. Schuchtere pogingen, want de situatie op dit gebied is zo mogelijk nog chaotischer dan op het gebied der christologie. Hier immers - zo merkt de auteur in zijn inleidend hfdst. terecht op - staan wij voor het paradoxale verschijnsel, dat men de meest ongeremde vernieuwers op het terrein van de Mariaverering vooral vindt in die groepen katholieken die geen enkele andere vernieuwing in geloofsbezinning en geloofsleven aanvaarden. Zijn boek gaat daarom uiterst zakelijk te werk: zorgvuldige samenvattingen van hetgeen de H. Schrift, de daaropvolgende geschiedenis van de theologie en het 2e Concilie van het Vaticaan inzake de Mariologie te zeggen hebben. Volgen drie hoofdstukjes over de systematisch-theologische fundering van de mariale dogma's. Als besluit een uitvoeriger hoofdstuk over de maagdelijke geboorte van Jezus, omdat deze momenteel misschien de meest besproken en omstreden kwestie is. Juist hier wreekt zich weer eens het feit, dat de Vadertraditie op dit punt nog onvoldoende onderzocht is. Ook al neemt de auteur een alleszins te verdedigen standpunt in. Het boek is wel echt een ‘Einführung’: een en ander wordt beknopt weergegeven. Zij het in verstaanbare taal. Niettemin een verheugende bijdrage op een gebied dat theologisch de laatste tijd een beetje verwaarloosd leek.
S. Trooster
| |
Franz Furger u. Herbert Vorgrimler, Hrsg.
Sollte man nicht doch bleiben? Zur Diskussion um die Amtsaufgabe von Priestern
Rex-Verlag, Luzern/München, 1970, 208 pp., SF. 11,80.
Dit boek reageert tegen een in boekvorm uitgegeven getuigenis van een priester die uit het ambt getreden is. Fr. Furger tracht de argumenten voor het uittreden te wegen en te weerleggen.
H. Vorgrimler biedt nog eens een theologische studie over priesterschap en celibaat. Het meest merkwaardig zijn de notities van Clemens Thoma over de (joodse) voorstellingen inzake priesterschap en celibaat ten tijde van Jezus' leven en optreden. Diverse gegevens lijken mij nieuw. Vooral dat in die tijd ‘priester-zijn’ niet gereduceerd werd tot de louter sacrale functies. Waar het ambtelijk leiderschap in Jezus' Kerk deze opvattingen volgt, zou eens te meer kunnen blijken dat de exclusief-sacrale opvatting van het priesterschap in de Kerk van latere datum is. Het boek besluit met getuigenissen van leken en van een jonge zielzorger. Al met al is het toch wel prettig dat nu eens duidelijk getoond wordt, dat ‘zij die blijven’, ook hun argumenten hebben. Hoezeer men respect dient op te brengen voor de gewetensbeslissing van degenen die uit hun ambt treden: dit boek toont overduidelijk aan, dat ook de gewetensbeslissing van hen die blijven, het grootste respect verdient.
S. Trooster
| |
Josef Sudbrack
Die Glaubwürdigkeit des Glaubens
Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz, 1969, 119 pp..
Met de term geloofwaardigheid uit de titel wordt meer bedoeld dan alleen een dwingende logica van feiten en waarheden. Wat het geloof waard maakt het te geloven, is het leven van de Christen, die in bidden en werken zijn levende verbondenheid met Christus tot uitdrukking brengt. Om deze geloofwaardigheid van het geloof te laten oplichten voor een christen, maar ook voor een niet-christen (!), wil de auteur een weg vrijmaken door inzichten te bieden met betrekking tot de christelijke existentie, door vooroordelen en simplificaties uit de weg te ruimen en de goddelijke deugden van geloof, hoop en liefde in een levensechte volvoerbaarheid naar voren te brengen.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Godsdienst
Bulckens, J., e.a. - De lente doet pijn. - Patmos, Antwerpen, 1974, 202 pp., BF. 250. |
Fetscher, Irving, Milan Machovec, Hrsg. - Marxisten und die Sache Jesu. - Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1974, 115 pp., DM. 15,-. |
Gössmann, Wilhelm - Die Gottesrevolution. - Topos Taschenbücher Patmos, Düsseldorf, 1974, 97 pp., DM. 5,80. |
Griolet, Pierre - Zu jeder Zeit. - Patmos, Düsseldorf, 1974, 181 pp., DM. 13,-. |
Groot Nieuws voor U (het nieuwe testament in de omgangstaal). - Ned. Bijbel Gen., Haarlem, 1974, 632 pp., f 12,90. |
Het evangelie volgens Johannes A en B. - Kath. Bijbelstichting, Ned. Bijbel Gen., Boxtel, Haarlem, 1974, 2 bandjes, f 15, - per bandje. |
Hoffmann - Herrero, Johannes - Die Schweigerose. - Patmos, Düsseldorf, 1974, 103 pp., DM. 11,-. |
Hofmeier, Johann - Sein Reich komme. - Pustet, Regensburg, 1974, 261 pp., DM. 28,-. |
Verkade, dr. W. e.a. - Om het gelaat van een nieuwe tijd. Verder gaan met Jan de Koning. - Wereldvenster, Baarn, 1974, 224 pp., f 19,50. |
Ruler, Dr. A.A. van - Reidans. Adventsmeditaties. - Callenbach, Nijkerk, 1974, 125 pp., f 14,50. |
Zuidgeest, Piet - Dankbaarheid. - Ambo, Bilthoven, 1974, 47 pp., f 5,90. |
| |
Harvey Cox
De verleiding van de geest. Persoonlijke overdenkingen over gebruik en misbruik van de religie
Amboboeken, Bilthoven, 1973, 294 pp., f 17,50.
Eerlijkheidshalve moet ik vooraf bekennen dat ik - uitgezonderd De stad van de mens - niet goed raad weet met de boeken van H. Cox. In dit boek pleit hij voor een religieuze beleving die spontaan uit de kennelijke behoeften van de mensen ontspringt; ongeacht de herkomst van deze uitingen (bewaarde heidense motieven, bijgelovige praktijken en wat dies meer zij). Cox geeft zijn beschouwingen in het kader van memoires, ‘theologische’ bezinningen bij belevenissen. Ook deze vorm maakt de gedachtengang van de auteur niet gemakkelijk grijpbaar. Er staan beslist goede overpeinzingen in dit boek, maar je moet heel veel lezen om zo'n treffende gedachte tegen te komen. En is dit nu werkelijk nog ‘theologie’? Verder dan losse godsdienstsociologische opmerkingen zou ik persoonlijk toch niet willen gaan. Alla, voor de liefhebbers.
S. Trooster
| |
40.000 Getekenden, ervaringen van religieuzen
Horstink en Kaski, Amersfoort, 1974, 70 pp..
40.000 religieuzen, paters, broeders en zusters, telt de Nederlandse katholieke gemeenschap. Driekwart van hen leven en werken in Nederland, de rest verblijft in de missie en het buitenland. Onder de 30.000 in Nederland verblijvende religieuzen, in kwantiteit een middelgrote stad evenarend, heeft het Kaski willen peilen naar de verwerking van de grote veranderingen en verschuivingen in religieuze beleving. Daartoe zijn aan ruim 200 (!) de volgende vragen gesteld: ‘waarin ligt voor u de betekenis van het religieuze leven?, heeft uw religieus-zijn iets te maken met het werk dat u doet?, vindt u zich als religieus voldoende maatschappijkritisch?, op welke wijze beleeft u uw kerkzijn?, zegt het woord kerk-kritisch u iets?, kunt u een aantal punten noemen waarin uw leven gedurende de laatste jaren in sterke mate aan verandering onderhevig is geweest?’ 170 hebben op deze vragen geantwoord. Over representativiteit van de steekproef wordt niet gesproken, noch een motivering gegeven van deze selectie of van deze vragen. Ook worden met de subjectieve antwoorden geen objectieve gedragingen gecorreleerd. Uiteraard laten de antwoorden op deze vragen de religieuzen in een diepe crisis zien. Dat wist men reeds van elders. Opvallender is hoe men deze crisis koestert en beschrijft als een passende vorm voor persoonlijke bevrijding en ontplooiend evangelisch leven. Dit bulletin van getuigenissen, hoofdzakelijk samengesteld uit citaten van merendeels vrouwelijke religieuzen, laat duidelijk zien hoe deze religieuzen niet van gisteren willen zijn in de middelgrote ‘stad van de mens’. De inhoud schommelt tussen vertoonde wereldse wijsheid en blijken van gezond verstand met betrekking tot de eigen weg in de laatste jaren gegaan, uiteraard samen met anderen, tot heil van velen met kritiek op maatschappij en kerk en dromend van een betere toekomst, die men zelf reeds bespeurt.
Men kan het met de socioloog H. Goddijn in zijn voorwoord eens zijn, dat basisgemeenschappen van actieve en biddende kloosterlingen een onmisbare taak te vervullen hebben om ‘het christendom in ons
| |
| |
midden levend en levendig te houden’. Deze wens staat echter wel in contrast met de empirische constatering van het ‘opvallende’ feit, ‘dat het religieus aspect van gebed en bezinning door betrekkelijk weinig religieuzen aan de orde gesteld is’ (p. 59).
Duidelijk is dat deze religieuzen op zoek zijn. Nog duidelijker is dat ze iets kwijt zijn en allerduidelijkst komt het feit naar voren dat ze niet op zoek zijn naar wat ze kwijt zijn.
G. Wilkens
| |
Hermann Gilhaus
Die Weihnacht ist nicht dunkel. Texte zur Meditation. Advent - Weihnachten - Neujahr
(Theologie und Leben 17/18), Kurios-Verlag, Meitingen-Freising, 1973, 109 pp., DM. 8,-.
Hermann Gilhaus
Am Ende steht das Leben. Texte zur Meditation über die Auferstehung des Menschen
(Theologie und Leben 19/20), Kyrios-Verlag, Meitingen-Freising, 1974, 112 pp., DM. 8,-.
Zoals de ondertitel juist aangeeft, bevatten deze boekjes uitgezochte teksten ter overweging in resp. Kerst- en Paastijd. Een aantal aanhalingen uit meest moderne auteurs zijn steeds gegroepeerd onder een bepaalde titel; ze willen resp. Kerstmis en Pasen actualiseren. Ieder hoofdstukje wordt afgerond door een gebed. Op het eerste lezen lijkt hier goede stof tot meditatie aangereikt. Men zou ze echter moeten gebruiken in de tijd waarvoor deze boekjes geschreven zijn, om de waarde van deze meditatieboekjes volledig te kunnen beoordelen. In ieder geval een nuttige bijdrage voor diegenen die naar eigentijdse hulpmiddelen voor bezinning en gebed zoeken.
S. Trooster
| |
Walter Nigg
Die Heiligen kommen wieder
(Herderbücherei, Band 468), Herder, Freiburg i. Br., 19732, 160 pp..
De bekende Zwitserse historicus en scherp invoelende hagiograaf Walter Nigg spreekt als zijn overtuiging uit dat idealen die niet verbonden zijn met levende mensen, in de lucht hangen. Zo kan het christelijk ideaal in zijn menselijke en goddelijke dimensies pas zichtbaar worden gemaakt in de heiligen. Na de beeldenstorm van de laatste jaren ziet Nigg voor de heiligen een zonniger periode aankomen! Wel zal men bij de teruggekeerde heiligen minder het accent leggen op de heroïsche deugdenbeoefening, maar meer op de geestelijke verbondenheid met Christus. In het beschrijven van het heiligenleven dient niet de rationele of psychologische ontmaskering toegepast te worden, aangezien de waarheid van een gelovig mens niet door cynisme wordt achterhaald. Integendeel, de gestalte van de heilige dient in diens religieuze bewogenheid te worden geschetst, waarbij niet menselijke onbegrijpelijkheid maar het gelovig gegrepen-zijn voorop dient te staan.
Lichtende voorbeelden van een christelijk bestaan worden door Nigg geschilderd in de gestalten van Elisabeth van Thüringen, Hedwig van Silezië en Niklaus von Flüe.
G. Wilkens
| |
Josef Sudbrack
Meditation des Wortes. 1. Hinführung und Einübung
Echter Verlag, Würzburg, 1973, 195 pp., DM. 16,80.
Christelijke ervaring is een gebonden ervaring, betrokken op het Woord dat vlees werd en steeds van buiten komt. Wanneer het woord leeg is, verschraalt het mediteren. Wanneer het woord onwerkelijk is of slechts logica, heeft het mediteren weinig betrekking op de werkelijkheid. Het christendom leeft uit het woord dat tot ons wordt gesproken vanuit de wereld rondom ons. Dat woord moet voeren tot de diepte van het geloof. Een bevoorrechte plaats van het woord is de onthullende werkelijkheid van de literatuur. In een eerste deel wordt de lezer naar dat woord gevoerd, om in een tweede deel in de realiteit van het gewone leven de echo's te kunnen opvangen van christelijke antwoorden, die in de vragen van de literatuur niet worden gegeven. Wanneer in een derde deel het mediteren meer voert tot een inoefenen van het essentiële van het christendom, dan kan dit slechts in een vitaal ontmoeten van een geleefde christelijke existentie van een liefde metterdaad.
In het laatste gedeelte worden belangrijke teksten uit de christelijke ervaring, als van Origenes, Thomas à Kempis, Franciscus e.a. bemediteerd, opdat de oefening van een volgehouden meditatie voert tot het zien van Diegene die zei: ‘wie Mij ziet, ziet de Vader’. Het geheel, samengesteld uit verschillende, vaak elders gepubliceerde artikelen van de auteur, bekend hoogleraar in de spirituele theologie te Innsbruck en vruchtbaar geestelijk schrijver, geeft suggestieve verhandelingen. Aanbevolen.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Literatuur
Heiduezek, Werner - Die seltsamen Abenteuer des Parzival. - Neues Leben, Berlin, 1974, 264 pp., ill., E.V.P. 16, -. |
Herder Lexikon - Literatur. - Herder, Freiburg, Basel, Wien, 1974, 236 pp., DM. 18,80. |
Herzberg, Abel J. - De memoires van koning Herodes. - Querido, Amsterdam, 1974, 286 pp., f 29,90. |
Knuvelder, Dr. G.P.M. - De romantiek en haar aspecten. - Malmberg, Den Bosch, 1974, 140 pp., f 14,75. |
Lainé, Pascal - Irrevolution. - Neues Leben, Berlin, 1974, 179 pp., E.V.P. 5. |
Mardrus, J.C. - Alle verhalen van 1001 nacht. 1-4. - Manteau, Den Haag, Brussel, 1974, 239, 254, 213, 228 pp., per deel f 10,90. |
Mullins, Edwin - The Pelgrimage to Santiago. - Martin Secker & Warburg, London, 1974, 226 pp., £3,75. |
Nitsche, Ernst - Der entscheidende Gedanke. - Neues Leben, Berlin, 1974, 208 pp., E.V.P. 8,90. |
West, Morris - Harlequin & Co. - Nelissen, Bloemendaal, 1974, 320 pp., f 23,50. |
| |
William D. Kuik
De held van het potspel
De Arbeiderspers, Amsterdam, 1974, 277 pp., f 24,50.
Wie herinnert zich niet de miniatuurlandschappen in een glazen stolp, die als je hem omdraaide sneeuw over het tafereeltje deed dwarrelen en als je de veer spande ook nog een muziekje liet horen? In dit boek komt zo'n stolp tot leven. Vooraleer ze voor goed inslaapt stapt een oud vrouwtje blijkbaar moeiteloos over alle grenzen heen: het verleden, het gedroomde, het verbeelde staan allemaal op een rij in dezelfde dimensie. Jeugdherinneringen, de kroniek van de opkomst en de ondergang van de familie Van Otte en de fantastische geschiedenis van het vervallen huis op de terp met zijn vreemde bewoners zijn de boeiende vertelstof waarmee Kuik hoofdstuk na hoofdstuk zijn verhaal breit.
Kuik observeert scherp en vertelt met een overvloed aan details. In het laatste deel wordt een fantastische wereld gecreëerd door het laten verglijden van de grenzen tussen mens en dier, het gewone en het buiten-gewone, het reële en het absurde. Toch is dit het minst geslaagde deel van het overigens zeer prettig lezend boek omdat de auteur de lezer een doolhof instuurt zonder hem hier en daar een wenk te geven over de te volgen richting. De lezer komt dan ook nergens uit ook al ziet hij dat het slot van het boek mooi aansluit bij het begin, maar een echt inzicht in de labyrinthische structuur wordt hem niet gegund.
J. Gerits
| |
Betty van Garrel e.a.
Schrijvers portretten
Elsevier, Amsterdam, 1974, geïll., 160 pp., BF. 155.
De uitgeverij Elsevier heeft een aantal titelverhalen van de Haagse Post gebundeld als ‘Schrijversportretten’. Drie van de geportretteerden zijn al overleden: Couperus, Elsschot en Vestdijk; van de vier overigen: Claus, Hermans, Mulisch en Wolkers is Claus de jongste, 45 j.. Zoals het een goed portret past wordt nogal veel aandacht besteed aan het fysieke voorkomen van elke auteur, in tweede instantie wordt gepeild naar zijn psyche en tenslotte worden karakteristieken, ontstaansgeschiedenis, faits divers en pittige wissewasjes m.b.t. hun literaire bedrijvigheid uit de doeken gedaan. De literaire portretten zijn niet het werk van één man, maar van een redactionele ploeg van de HP bestaande uit Betty van Garrel, Jacob Groot, Eelke de Jong, Ischa Meijer en Theun de Winter. Zij zijn erin geslaagd het uitgebreide materiaal van primaire en secundaire literatuur en interviews met en over de auteurs tot boeiende, journalistiek erg knappe stukken te transponeren. Elk portret wordt door een beknopt bio-bibliografisch overzicht voorafgegaan en bevat tevens interessante fotodocumenten.
J. Gerits
| |
Gezellekroniek 9
Bijdragen en mededelingen van het Guido-Gezellegenootschap, Kapellen - De Nederlandsche Boekhandel, 1974, 216 pp., BF. 450.
Na de viering van zijn twaalfeneenhalfjarig jubileum liet het Guido-Gezellegenootschap een negende Gezellekroniek verschijnen.
In zijn jubileumrede, De levende Gezelle, behandelt voorzitter G.P.M. Knuvelder zes aspecten waaronder Gezelle bestudeerd kan worden - daarbij legt hij de nadruk op tekstinterpretatie en op de kennis van Gezelle-zelf. Hij pleit voor essayistische studies waar hij de taak der Gezellevorsers
| |
| |
onderlijnt, die er ook in moet bestaan Gezelles persoon en werk levend te houden. Bij zijn afscheid als secretaris schetst J. Van Dijck, Terugblik op twaalfeneenhalf jaar Guido-Gezellegenootschap, de historiek, structuur en werking van het genootschap en overschouwt de positieve verwezenlijkingen en onvervuld gebleven plannen en wensen.
Hierna volgen vier interessante bijdragen waarin historische studie en tekstinterpretatie elkaar afwisselen.
De studie van J.J.M. Westenbroek, Engeland of Vlaanderen. Mgr. Malou en Gezelles idealen, biedt verhelderende nieuwe inzichten in de verhouding tussen Gezelle en zijn kerkelijke overheid in de jaren 1858-1860. De houding van Mgr. Malou tegenover Gezelles vlaamsgezindheid enerzijds en zijn hunker naar Engeland anderzijds worden zorgvuldig onderzocht. Aldus komt Gezelles benoeming tot leraar van poësis in 1857 en zijn aanstelling in 1860 tot directeur van het Engels college in een heel ander licht te staan.
In zijn bijdrage Gezelle en zijn herdichting van ‘The Song of Hiawatha’ ziet W.F. Jonckheere het verlangen van de romantische dichter naar een exotische omgeving en de attractie van de Messiaanse hoofdfiguur als de voornaamste drijfveren die Gezelle er toe hebben aangezet Longfellows beroemde werk te herscheppen. Hij wijst op de treffende kwaliteiten van Gezelles herdichting en betreurt dat al te weinig critici zich met dit werk hebben bezig gehouden.
B.F. Van Vlierden onderzoekt De structuur van ‘O wilde en onvervalschte pracht’, een meditatiegedicht uit het bloeijaar 1882, waarin de dichter bij het beschouwen van een bloem poogt, via de daarin weerspiegelde goddelijke identiteit, zijn eigen zijn op te bouwen. Schrijver ontdekt drie bewegingen in de dynamische ontwikkeling van het gedicht en een wonderbare integratie van metafysica en ethiek en van ethica en mystiek in de statische dieptestructuur. Enigszins vernuftig interpreteert hij de uiterst verfijnde poëtische textuur die beantwoordt aan de externe ontwikkeling en de dieptestructuur. Aandacht wordt gevraagd voor reminiscenties aan Ruusbroec en voor het eigen Gezelliaans levensontwerp dat wordt geopenbaard.
De vierde bijdrage is van Em. Janssen. Onder de titel Alouis Walgrave, mijn oudleraar te Hoogstraten, poogt hij een appreciatie te geven van het leraarschap van de priester-dichter en wijst daarbij op het feit dat Walgraves Gezellebewondering een niet weg te denken invloed had op zijn gemoedsleven.
In de reeks Archivalia werden vijf rubrieken van A. Demeulemeester opgenomen. De eerste betreft een onuitgegeven brief van Gezelle aan Mgr. Malou die bewijst hoe vastgeankerd zijn Engelandgerichtheid was en met hoeveel tegenzin hij zijn benoeming tot poësistitularis opnam. Bijzonderheden over Bruno Vanhove als superior te Roeselare en zijn houding tegenover Gezelle, opvattingen van Westvlaamse college-oversten over zijn onderwijsmethode, het verhaal van een door hem geleide bekering en bijzonderheden over zijn laatste ontmoeting met kardinaal Wiseman, zijn onderwerpen der andere rubrieken. In zijn eerste archivalische mededeling vergelijkt K. De Busschere de oorspronkelijke Provencaalse tekst van Lou mège de Cucugnan van J. Roumaniho met de vertaling die Gezelle ervan maakte. In een tweede schrijft hij op grond van innerlijke en uiterlijke kenmerken een gedicht Meie 's avonds aan Gezelle toe en poogt het te dateren. J. De Muelenaere ontdekte een gedeeltelijk handschrift van Sambucus Nigra L. Hij deelt het mee en voorziet het van tekstkritische en verklarende aantekeningen. En C. D'Haen publiceert nog twee brieven onder de titel Wie is Margaret?
Verder vindt men in deze Kroniek Mengelmaren en een Boekbespreking en tot slot een uitgebreide analytische Bibliografie van en over Gezelle die de jaren 1968 tot 1972 beslaat.
Deze nieuwe Gezellekroniek, die ondanks al zijn verscheidenheid toch een harmonisch geheel vormt, bewijst dat de Gezellestudie, die nog veel noodzakelijk werk te verrichten heeft, op het goede pad is.
J. Geens
| |
Roland Jooris
Poëzie en beeldende kunst
Yang, Tijdschrift voor literatuur en kommunikatie, nr. 53-54, jan. 1974, 234 pp., geïll., BF. 200.
Honderd dichters 1974
Yang, nr. 52, dec. 1973, 117 pp., BF. 75.
De samensteller van de eerste bloemlezing, R. Jooris, heeft het probleem willen stellen van het verband tussen poëzie en beeldende kunst. Waarin deze problematiek nu eigenlijk bestaat wordt m.i. onvoldoende duidelijk gemaakt. Met de constatering dat sommige schrijvers tegelijkertijd ook plastische kunstenaars zijn (cf. Lucebert, Claus, Snoeck, Conrad e.a.) en dat de grens tussen literatuur en grafische kunst in de concrete
| |
| |
poëzie b.v. heel dunnetjes of zelfs onbestaande is, wordt nog niets verhelderd, krijgt men geen inzicht in een bepaalde artistieke evolutie. De bloemlezing bevat voorbeelden van Cobra en de experimentele Vijftigers, beeldende kunst van schrijvers, Pop-art, Nieuw-realisme in Vlaanderen, visuële poëzie, conceptual art, gedichten bij schilderijen. Het laatste deel is een moderne variant van het oude emblemata-genre: een afbeelding met een vers erbij over het afgebeelde. Het criterium voor de keuze van deze gedichten bij schilderijen was: ‘de mooiheid van de tekst en ook de belangrijkheid van de beeldende kunstenaar’ (p. 141). R. Jooris zegt echter nergens waarom voor hem iets mooi of iemand belangrijk is. De nagenoeg volledige afwezigheid van Noordnederlandse auteurs en van een bibliografie vermindert de bruikbaarheid van deze bloemlezing voor de lezers voor wie ze bedoeld is: leerlingen van het hoger middelbaar onderwijs en studenten van instellingen voor voortgezet hoger onderwijs. Positief is wel dat hier uit verscheidene bronnen teksten samengebracht zijn van stijlrichtingen die in de klassieke bloemlezingen en handboeken nog niet (kunnen) opgenomen zijn.
Een van de redenen waarom het tijdschrift Yang, dat thans al aan zijn tiende jaargang toe is, een zekere bekendheid heeft verworven, is o.m. de publikatie van de bloemlezing: Honderd dichters. Voor 1974 werd ze samengesteld door Julien Vangansbeke. De bijdragen van de dichters, van wie alleen de naam of het pseudoniem wordt vermeld, zijn alfabetisch geordend. De bloemlezing bevat nogal wat romantische belijdenissen van de grote en kleine verdrietigheden des levens omdat het afscheid zo wreed, de nacht zo donker, de dromen zo stuk en het leven zonder de geliefde zo eenzaam is. Een paar poëten laten een oorspronkelijker en gaver geluid horen: Jules Decorte, Gini Goode, H. Van Develen. Het is bemoedigend dat er nog zoveel gedicht wordt, al is de kwaliteit van ongelijke waarde.
J. Gerits
| |
Werner Klose
Didaktik des Hörspiels
Ph. Reclam, Stuttgart, 1974, 350 pp., pb., DM. 24,80.
Klaus Schöning, Hrsg.
Neues Hörspiel O-Ton. Der Konsument als Produzent. Versuche. Arbeitsberichte
Suhrkamp, Frankfurt, 1974, (e s 705, 326 pp., DM. 11, -.
W. Klose die al een gevuld leven achter zich heeft waarin hij zich met de pedagogische eigenschappen van het luisterspel heeft bezig gehouden, tracht in dit overzichtsboek zakelijk-synthetisch de opkomst en groei van het genre te schetsen en daarna uitvoerig de toepassingsmodaliteiten van het luisterspel binnen het onderwijs aan te geven. Het is duidelijk (zowel door de accenten in zijn geschiedenis als de monografische berichten over het luisteroeuvre van G. Eich, F. Dürrenmatt, H. Böll en G. Benn) dat zijn hart gaat naar het literairwaardevolle werkstuk en zijn informatie over het ‘neues Hörspiel’ en het ‘O-Ton-Hörspiel’ schiet ernstig tekort als hij wel het a- en antiliteraire gehalte hiervan onderstreept maar de werkintentie (reportage, document, maatschappijkritiek) onvoldoende reliëf gunt. In hoeverre zijn didactische raadgevingen metterdaad te realiseren vallen, kan ik niet beoordelen maar ze zijn uitvoerig en genuanceerd; ook bibliografisch is zijn informatie zonder meer af en gaaf.
K. Schöning geeft dan op het geschikte ogenblik de aanvullende informatie. Nadat hij reeds in dezelfde reeks het ‘nieuwe’ hoorspel (stereofonisch, radiogeen als inhoudsintentie) had gepresenteerd, bundelt hij thans een reeks voorbeelden van wat de ‘O-Ton’ (origineel, ‘live’ als basismateriaal) op het oor heeft. Van diverse auteurs, al dan niet via hun eigen verduidelijkende commentaar, (o.m. P. Faecke, G. Walraff, M. Scharang) staan radioteksten afgedrukt die, ontstaan uit interviews met doorsneevertegenwoordigers van een bepaalde maatschappelijke thematiek, met collagetechniek tot een gesloten tekst zijn gecomponeerd. Het verwijt van manipulatie is uiteraard niet volledig te vermijden maar de authenticiteitskenmerken lijken me heel wat steviger dan de Proloog-scenarii. De dialect-achtergrond maakt ze wel eens moeilijk te lezen, maar ook dat is nu eenmaal een werkprincipe. Als informatie is deze bundel een uitstekend model.
C. Tindemans
| |
Irmgard Kowatzki
Der Begriff des Spiels als ästhetisches Phänomen. Von Schiller bis Benn
H. Lang, Bern, 1973, 165 pp., SF. 12,80.
In deze (Stanford) dissertatie tracht S. op een rijtje te plaatsen welke rangorde het begrip ‘spel’ in het wereldbeeld en de poëtica van de (Duitse) literator sedert Schillers grote principe-opstellen heeft ingenomen. Het wordt niet een grootse analyse
| |
| |
van elk van deze auteurs naar hun ‘spel’-idee maar veeleer de uitfiltering van het kenmerkend-wezenlijke in het begrip, in het midden latend of dit nu ja dan nee of zelfs de existentiële basis voor hun creativiteits-opvatting is geworden. En als het ware tegen de intentie in maakt zich uit de diverse analyses toch een evolutionaire continuïteit vrij die in twee dimensies verloopt: de afwijkende, dus autonome ingrediënten in ieders opstelling en de gemeenschappelijke, vaak onbewust gedeelde elementen die de stippellijn tussen Schiller en Benn op verrassende wijze invullen. Als Schiller de autonomie van de kunst, de vorm als eerste kunstprincipe beklemtoont, Novalis de taal lostornt van de inhoudsidee, Heine de relativiteit tussen taal en vorm vooropzet, de ‘kunstenaar’ absoluteert en het ‘genie’ desinterpreteert, Hofmannsthal (in het spoor van Nietzsche toch wel) de destructie als generatieplicht en tegelijk de nadruk op het artisanale kunnen postuleert, dan komen al deze werkfacetten ook nog bij Benn, onder welke formulering dan ook, terug.
C. Tindemans
| |
Conrad Ferdinand Meyer
Der Schuss von der Kanzel und andere novellen
Verlag Neues Leben, Berlin (DDR), 1973, 370 pp., E.V.P. 8,90.
C.F. Meyer (1825-1892) is met Gotfried Keller een van die Zwitsers die men kan beschouwen als de laatste schrijvers van het oude Duitsland. Hun schrijven is vervuld van de sfeer van de Verlichting, die toch eigenlijk ook het wezen uitmaakt van de Duitse klassiek. Deze Verlichting vond telkens in Zwitserland zowel een bakermat als een toevluchtsoord. Merkwaardigerwijze ziet deze Verlichting in de tweede helft van de negentiende eeuw haar eigen vruchten, met name de kapitalistische uitbuiting, niet meer, maar blijft zich bezig houden met Voltairiaanse problemen rond geloof en geestelijkheid. Beide worden trouwens op de meest merkwaardige wijzen met elkaar vermengd. Feitelijk houden ook alle novellen uit deze bundel zich met dit soort problemen bezig. Steeds in de vorm van de historische roman, waarin de mens uit de Renaissance of uit de Verlichting, zonder veel onderscheid tot voorbeeld wordt gesteld aan de dunkelmänner. Omdat de meeste verhalen in Zwitserland spelen, is de lokale kleur van de verhalen zeer belangrijk. Een van de grootste verdiensten van C.F. Meyer is de wijze waarop hij door zijn verteltrant het landschap rond de Zwitserse meren weet op te roepen. Daartoe draagt bij dat de meeste verhalen in de ik-vorm zijn geschreven. Ook de maatschappijbeschrijving is ondanks het feit dat alles in het verleden heet te spelen, uiterst realistisch. Daartoe draagt natuurlijk bij dat er in zijn land, tot aan de Sonderbundkrieg uit de veertiger jaren, middeleeuwse toestanden waren blijven bestaan. Pas na die tijd komt heel langzaam een verandering op gang, zodat de problemen van de Verlichting nog volop actueel bleven. Zo kon het verre rijk van Bismarck nog een ideaal schijnen, maar het zelf geziene Parijs van na de revolutie, waar iedereen alleen op geld uit was, zoals hij vaststelde, was toch een ontzetting voor hem.
C.J. Boschheurne
| |
Volker Meid
Der deutsche Barockroman
(SM 128), 104 pp..
Wolfgang Biesterfeld
Die literarische Utopie
(SM 127), 94 pp.. Metzler, Stuttgart, elk DM. 8,80.
In een concrete feitensynthese brengt V. Meid de stand van het onderzoek naar de (overwegend Duitse) barokroman (hofroman, pastorale, picaro) samen in titeloverzichten, theoretische stellingen (per auteur, per invloed, per subgenre) en werkingsgeschiedenis. Het encyclopedische collectieprincipe verhindert de auteur niet een geschakeerde eigen visie op de oorsprong, de ontwikkeling en de betekenis van deze momenteel wat onderschatte literatuur tussen de zakelijke mededelingen in op te nemen. W. Biesterfeld concentreert zich slechts ten dele op het Duitse aandeel van het subgenre dat als utopie bekend staat. Na een literairtypologische verkenning (die terminologisch begint en vervolgens de hele ontwikkeling van Plato tot de explosie van het genre in de 18e eeuw samenvat) pikt S. Xenophon als model uit en gaat (inhoudelijk, vormelijk, ideëel, politiek, esthetisch, bibliografisch) de aansluitende verwerking na die hem tot bij Wieland brengt. Aan de versies van het genre in 19e en 20e eeuw (van het sociaal-metafysische project tot de science fiction) wordt een apart hoofdstuk gewijd, terwijl dit uitnemende overzicht afsluit op de didactische dimensies van dit altijd toch wat vreemde literaire fenomeen.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Theater
Dietrich, Margret - Das moderne Drama. - Kröner, Stuttgart, 1974, 936 pp.. |
Gordon Zeeveld, W. - The Temper of Shakespeare's Thought. - Yale University Press, London, 1974, 266 pp., £6. |
Kott, Jan - The eating of the gods. - Eyre Methuen, London, 1974, 334 pp., £3,75. |
Mann, Michael - Sturm- und Drang-Drama. - Francke, Bern, 1974, 181 pp., SF. 38, -. |
Martini, Fritz - Lustspiele- und das Lustspiel. - Klett, Stuttgart, 1974, 276 pp., DM. 28, -. |
Wimmer, Paul - Franz Werfels dramatische Sendung. - Bergland Verlag, Wien, 1974, 207 pp., ÖS. 65. |
| |
Herbert Jhering
Der Kampf ums Theater und andere Streitschriften 1918 bis 1933
Henschelverlag, Berlin, 1974, 487 pp., M. 18, -.
In 1959-'61 werd reeds in de D.D.R. een selectie (Von Reinhardt bis Brecht) gepubliceerd die het dagjournalistieke werk van H. Jhering (o 1888) voorbeeldig compileerde; thans verschijnt een uitmuntende bloemlezing van wat deze belangrijke theatercriticus als afzonderlijke brochures, tijdschriftbijdragen en radiojournalistiek heeft vervaardigd in de beruchte jaren waarin de strijd om het nieuwe theater tevens een strijd voor een ander wereldbeeld en een andere maatschappij betekend heeft. Kritiektheoretische en -praktische opstellen, flitssyntheses van regisseurs en decorontwerpers en niet te verwaarlozen de degelijke portretten van de acteurs, polemische teksten over de geaardheid van theater en drama en de evolutie van de esthetische bestaanswijze en de functionalistische verantwoording van drama en theater, dat zijn de hoofdthemata, en dat zijn ze tot vandaag gebleven. S. is zowel een strateeg van het andere theater geweest als een woordvoerder voor een wijze van denken en willen; centraal staat het theater als aansluiting bij de historische actualiteit d.w.z. de noodzaak tot uitbeelding van maatschappelijk-relevante stof die totdantoe als te daggebonden door de stilisten en esthetici werd afgewezen. Jhering blijft, behalve om zijn ideeën waarin ieder bewust criticus en theater-beschouwer zich nog steeds kan terugvinden, vooral belangrijk omdat zijn wijze van polemiseren een methodisch model uitmaakt dat een voorstelling, een drama, een theatraal gegeven niet in de vertrouwde matrijzen wringt maar principieel de vernieuwende elementen opzoekt, analyseert en, indien mogelijk of nodig, stimuleert. Het is niet te loochenen dat deze in de hete strijd van alledag ontwikkelde werkwijze de hele teneur van de theaterkritiek in deze periode heeft gedetermineerd en zelfs een aantal theaterwetenschappelijke zienswijzen, vooral toch omdat deze strijder telkens maar dan ook zonder terughoudendheid ad rem heeft geredeneerd, nooit
ad hominem. Deze selectie is dan ook andermaal een monument van de confrontatie tussen theater en mens waarvan de wisselwerking voor beide partijen een basis-voorwaarde en -behoefte is geweest en gebleven. Op die gronden behoort Jhering even geldig tot de te lauweren essayisten die een tijdvak en een kunsttak fundamenteel hebben gewijzigd.
C. Tindemans
| |
Marianne Thalmann
Provokation und Demonstration in der Komödie der Romantik
E. Schmidt, Berlin, 1974, 119 pp., DM. 19,80.
In deze beperkte studie van de komedie in het vroege (Duitse) romantisme staat eigenlijk een poging tot rehabilitatie van L. Tieck centraal. S. beweegt zich eerst in het biografische vlak en door de nadruk te leggen op de gemiste toneelspelersloopbaan van Tieck weet ze een aantal frappante kenmerken van zijn dramatische produktie in een ander licht te plaatsen. Duidelijk wordt toch wel dat Tiecks pogingen tot dramatische vernieuwing een sociaal-mentaal bepaalde behoefte kennen om met de hulp van de commedia dell'arte-patronen een nieuw dramatisch type te creëren dat van uitbundig-theatraal geleidelijk evolueert naar provocant-literair. Bij deze mentale episode sluit S. ook enkele probeersels van C. Brentano, A.W. Schlegel en zelfs C.D. Grabbe aan, waarvan niet onmiddellijk blijkt dat ze in dezelfde context kunnen geplaatst worden. Erger wordt het nog wanneer ze dwars doorheen de geschiedenis (van Plautus over Molière, H. von Kleist, J. Giraudoux tot P. Hacks) heen de behandeling van het Amphitryonmotief synthetiseert; er bestaat geen twijfel dat haar beschouwingen hoogst boeiend zijn, maar ze lijken wel erg moeilijk te rijmen met het hoofdthema. Boeiend en verhelderend zijn 12 grafieken die de structuur avn de romantische komedie (en enke- | |
| |
le Amphitryon-teksten) aangeven, maar de omstandige verklaring en verantwoording van deze structuurbeelden is in de tekst zelf nauwelijks terug te vinden.
C. Tindemans
| |
Edward Csato
Polnisches Theater unserer Zeit
Schäuble, Lampertheim, 1974, (Theater unserer Zeit Bd 12), 132 pp., DM. 66,40.
In een wat ondoorzichtige vertaling (een Franse versie uit 1963 terwijl de Poolse grondtekst in 1969 is uitgekomen) biedt dit boek, na een bondig historisch overzich van de voortijd, de evolutie van het Poolse theater, geconcentreerd op de regisseurs, de acteurs en de wijzigingen. Kenmerkend is de volstrekte afwezigheid van clichés (ook van anekdotes); elke zin reikt naar een karakterisering van wat de individuele kunstenaar op zichzelf betekent en wat zijn talent of resultaat vertegenwoordigt binnen de pluriforme groei van een tijdvak. Natuurlijk blijven deze behandelingen wat krap tegen de achtergrond van een onvoorstelbaar rijk en omvangrijk Pools theaterleven. Te noteren valt dat, ofschoon S. geen geheim maakt van zijn eigen (socialistisch-) realistische voorkeur, ook de afwijkende stijl- en conceptintenties (bv. J. Grotowski) begrijpend en rechtvaardig worden voorgesteld. Vele namen zijn ons uiteraard totaal onbekend maar het werk van een aantal mensen (bv. E. Axer, T. Kantor, K. Swinarski, J. Szajna) dat ook hier in de buurt te zien is geweest en waarvan de presentatie dus te beoordelen valt, blijkt secuur en objectief te zijn opgenomen. De onmiddellijke waarde (die uiteraard comparatistisch belangrijk is, bv. de opkomst van de Stanislawski-methodiek bij het acteren) voor ons eigen theaterbewustzijn zie ik niet meteen in; ze moet in elk geval groter worden aangeslagen dan nu reeds de krankzinnige prijs suggereert.
C. Tindemans
| |
Film
Kasjanowa, Ludmilla - Begegnungen mit Regisseuren. - Henschel, Berlin, 1974, 240 pp..
| |
Marion Kroner
Film, Spiegel der Gesellschaft? Inhaltsanalyse des jungen deutschen Films von 1962 bis 1969
Quelle & Meyer, Heidelberg, 1973, 188 pp., DM. 22, -.
In 1962 stellen een 26-tal jonge Duitse cineasten een manifest op waarin ze verklaren dat ‘der alte Film’ dood is, en de geboorte van de jonge Duitse film aankondigen. Het gaat hen vooral om andere productie- en realisatiemethoden en een ‘realiteitskritische’ benadering. S'ster is van dit manifest vertrokken om na te gaan of deze bewering ook werkelijkheid is geworden. Ze gebruikt hiervoor de methode van de inhoudsanalyse (toegepast op 36 films uit de periode '62-'69), en komt tot de constatering dat de vooropgestelde betrachtingen niet gerealiseerd werden. De kritische lezer, die zich niet zo maar laat overrompelen door kwantitatief indrukwekkend cijfermateriaal, zal meer dan eens vraagtekens plaatsen naast deze analyse. Eerst en vooral, is het vertrekpunt erg onnauwkeurig. Want, wat is inhoudsanalyse in verband met film? Dit is niet zo makkelijk te omschrijven, laat staan toe te passen, en empirisch te verwerken. Een voorbeeld dat de moeilijkheid van deze onderneming duidelijk laat zien: wat is gewoon weg het thema van een film? Over Mord und Totschlag (Volker Schlöndorff): ‘Drei sich volkommen fremde Personen verbinden sich zu einer halb ernsten, halb spielerischen Gemeinschaft gegen die Moralvorstellungen der Gesellschaft’. Omschrijving die gewis niet onjuist is; maar tientallen volkomen andere inhoudsformuleringen zouden even goed als ‘juist’ aan te geven zijn. De moeilijkheid doet zich voor dat soort films des te meer voelen doordat al de vernoemde Duitse films uit de cliché-matigheid van vroeger willen stappen. Waar voor b.v. de klassieke Hollywood-film uit de jaren dertig in zekere zin inhoudsanalyse mogelijk zou zijn (en door sommige onderzoekers met gematigd succes werd toegepast) omdat men hier juist te doen heeft met vatbare stereotypische varianten, geldt dit niet meer voor de hedendaagse cinema (ook niet die afkomstig uit Hollywood), en zeker
niet voor een soort van cinema die zich nadrukkelijk wenst te distantiëren van deze schematiseringen zoals de Jonge Duitse Film. Welke empirische houvasten kan de onderzoeker die aan inhoudsanalyse wil doen dan nog vinden? Zonder zich van de problematiek bewust te worden, affirmeert S'ster dat ‘personages’ een goede werkbasis leveren. Het grootste deel van deze studie is dan ook gewijd aan de verschillende soorten personages die in de Jonge Duitse film voorkomen. Vooral met deze films (om de- | |
| |
zelfde redenen als hoger aangevoerd) gaat het begrip ‘personage’ nooit op, en zeker niet in de sociologische zin waarin S'ster dat zou willen zien. Kortom: speelfilm is en blijft - in verschillende gradaties - een vorm van fictie; in hoeverre die fictie iets met de werkelijkheid te maken heeft, dat zou het onderwerp moeten zijn voor een gelijkaardige sociologische analyse, niét de vanzelfsprekendheid onderzoeken: nl. dat fictieve ‘personages’ niet de werkelijkheid zijn!
Het is bijzonder jammer dat zo'n interessant onderwerp als de Jonge Duitse film, dat een uitverkoren terrein zou zijn voor sociologische benaderingen (de recente evoluties die in het boek niet aan bod komen bevestigen dit), door een sociologische kortzichtige instelling tekort wordt gedaan. Een onbruikbaar boek voor filmspecialisten; een overbodig boek voor sociologen; en vooral, en nogmaals: een gemiste kans.
Eric De Kuyper
| |
Noël Burch
Marcel L'Herbier
Seghers, Cinéma d'Aujourd'hui, Paris, 1974, 188 pp., geïll., FF. 14,70.
Een eerder onderschatte periode uit de Franse film, de zogenaamde ‘première avant-garde’ of ‘école impressioniste’, wordt in deze monografie op boeiende wijze geschetst. M. L'Herbier is een film-kunstenaar, een film-intellectueel, en de vele fragmenten uit zijn geschriften die ook reeds in dit boekje te lezen zijn, zullen naderhand bij dezelfde uitgeverij - volledig en in twee delen - uitgebracht worden. Ondertussen is deze eerste benadering een caleidoscopische bloemlezing geworden van meningen, opinies, teksten en eerder polemisch aandoende randnotities en situeringen van Noël Burch.
Eric De Kuyper
| |
Brian Davis
The Thriller
Studio Vista, Dutton Paperback, London, 159 pp., geïll., £0,90.
Erg oppervlakkig werkje dat de voortzetting van de gangsterfilmtraditie, zonder enige verklaring ‘thriller’ genoemd, sedert 1945 tot op heden wenst na te gaan. Meer dan een opeenstapeling van titels, gerangschikt in hoofdstukjes die titels meekrijgen als ‘the Spy’, ‘The Chase’ of ‘The Private Eye’, is het niet geworden. Uitvoerig beeldmateriaal kan de povere indruk niet compenseren.
Eric De Kuyper
| |
Dossiers du Cinéma.
Cinéastes 3
Castermann, Tournai, 1973, 256 pp., BF. 365.
In de reeds gekende reeks de derde aflevering van een reeks uitvoerige steekkaarten-essaytjes gewijd aan cineasten. De kwaliteit van elke schets hangt natuurlijk voor het allergrootste gedeelte af van de inspiratie van de recensenten (er zijn er hier een twintigtal aan het werk). Voor mijn part blijft de onderneming iets dubbelzinnigs bewaren: alsof men nooit goed wist welke toonaard aanslaan. Maar informatief (dank zij de bijkomende filmografische gegevens) zal deze reeks bruikbaar zijn. Bovendien worden in deze aflevering drie thema's uitvoeriger besproken: de Amerikaanse musical, de Poudovkine-methode, en de Italiaanse fascistische cinema.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Miscellanea
Bucerius, Gerd - Der angeklagte Verleger. - Piper, München, 1974, 171 pp., DM. 8, -. |
Fermor, Patrick Leigh - Mani. Reise ins unentdeckte Griechenland. - Otto Müller, Salzburg, 1974, 435 pp., ill., ÖS. 208. |
Kernvraag 47 - Service-instituten. - Geestelijke Verzorging Krijgsmacht, Den Haag, 1974, 48 pp., gratis. |
Muller - Idzerda, A.C. - Tuinflora. - (Prisma) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1974, 352 pp., kl. foto's. f 9,50, BF. 160. |
Plas, Michel van der - Het tweede schuinschrift. - Ambo, Bilthoven, 1974, 127 pp., f 10,-. |
Steineckert, Gisela und Joachim Walther - Neun-Tage Buch, Die X. Weltfestspiele in Berlin. - Neues Leben, Berlin, 1974, 267 pp., EVP. 16, -. |
Wustmann, Erich - Indianer, wo bist du? - Neues Leben, Berlin. 1974, 224 pp., EVP. 10,80. |
| |
George F. Kennan
Memoiren 1950-1963
Goverts Krüger Stahlberg Verlag, Frankfurt am Main, 1973, 368 pp., DM. 30, -.
In het tweede deel van George F. Kennan's memoires wordt de periode tussen 1950 en 1963 geschilderd. Gedurende deze jaren vertegenwoordigde Kannan de Verenigde Staten als ambassadeur, eerst in Moskou (1950-1952) en daarna in Belgrado (1961-1963). In zijn memoires geeft Kennan een nuchtere analyse van de wereldpolitieke en militaire ontwikkelingen. De eerlijkheid en zelfkritische souvereiniteit van deze grote diplomaat en historicus maakt dit boek voor politiek geïnteresseerde lezers bijzonder waardevol.
L. Bartalits
| |
W. Keller
Hier stond zelfs Herodotus paf!
Merkwaardige en griezelige, erotische en komische verhalen van de vader der geschiedenis. Geïllustreerd door R. Kohlsaat.
La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, z.j., 371 pp., f 24,50.
Wat de bewerker - drs. M.R.J. Hofstede - er toe gebracht heeft zich met dit zoveelste kwasi populair-wetenschappelijke boek van de veelschrijver Keller te occuperen, is mij een raadsel. Het enig zinnige van dit volstrekt onbenullige en in zijn illustraties vaak platvloerse boek zijn misschien de laatste 15 pagina's, waar in het kort enige gegevens over Herodotus en de griekse geschiedenis verstrekt worden. Met deze uit onderling verband gerukte, slecht navertelde verhalen uit Herodotus is geen mens gediend, die iets van Herodotus en zijn wereld zou willen begrijpen.
L. Lorié
| |
Poesiealbum 78
Karl Kraus
Verlag Neues Leben, Berlin, 1974, 32 pp., 0,90 pf..
Een betrekkelijk klein aantal van de vaak lange gedichten van Karl Kraus. Feitelijk zijn deze gedichten vaak op rijm gezette essays. Ze geven een beeld van de maatschappijkritiek die Kraus uitoefende. Het was een goed idee als illustraties werken van George Grosz te gebruiken, die inderdaad dezelfde soort kritiek uitoefende op de maatschappelijke verhoudingen na WO I.C.J. Boschheurne
| |
Wilhelm Johannes Schwarz
Der Erzähler Siegfried Lenz
Francke, Bern, 1974, 191 pp., SFr. 17,80.
Na gelijksoortige monografieën over H. Böll, G. Grass, U. Johnson en M. Walser, legt S. thans zijn bedenkingen i.v.m. S. Lenz voor en het geheel is beter dan de vorige. Herhaaldelijk trad S. betweterig op en zwaaide met het wijsvingertje naar zijn auteurs die het gewaagd hadden anders te schrijven dan hem lustte. Deze pedante toon is nu verdwenen en zijn expeditie doorheen de chronologische schrijflijn van Lenz is keurig, rechtvaardig, inhoudsrijk en - ondanks de toch gebleven cliché-aspecten die systematisch aan de beurt komen - verhelderend. Tegelijk blijft een duidelijk standpunt ontbreken; Lenz wordt langs alle zijden bekeken maar elke zijde krijgt gelijke nadruk zodat de constanten (andere dan thematische) nauwelijks blijken. Dan is de erg kritische toon van medewerker H.-J. Greif die het dramatische oeuvre van Lenz onder de loep neemt, gedegener; bij hem blijft geen twijfel over waarom dit facet van Lenz' inspanningen als mislukt moet worden beschouwd. Tenslotte gaat S. ook nog even op interview bij Lenz wie hij zovele tamme en naïeve vragen stelt dat je geïrriteerd raakt, ook al blijkt er een methode uit die langzaam naar diepere problemen toewerkt. Het bibliografisch hoofdstuk is, zoals ook vroeger reeds, uiterst betrouwbaar en, voor zover door mij te controleren, inderdaad nagenoeg volledig.
C. Tindemans
|
|