Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Wat heeft Mao tegen Confucius? II
| |
[pagina 206]
| |
nadruk naar de boven vermelde slavenopstanden en debatteert onvermoeibaar met de confucianen en hun ‘oude moraal, hun oude ideeën, hun terugkeer naar de ouden’Ga naar voetnoot3. Men mag zelfs gewagen van een ware haat van Mao tegen het Confucianisme, een haat die hem reeds bezielde vanaf zijn achtste jaar en die zich, volgens J. Tsj'en ontwikkeld heeft ‘in zijn lezing van Darwin, Rousseau, Stuart Mill en F. Paulsen. Deze lectuur heeft zijn visie verruimd en hem de moed gegeven om met een anachronistische traditie breken. Later heeft de lectuur van anarchisten en marxisten hem getoond hoe zijn eigen land zich zou kunnen bevrijden. Zijn eigen ervaring van het onrecht, de ellende en de eindeloze burgeroorlog hebben zijn verontwaardiging nog vergroot. Een andere verklaring voor Mao's haat bestaat niet’. Mao beijvert zich om nieuwe instellingen in het leven te roepen en sociale hervormingen door te voeren, die breken met de confuciaanse maatschappij en orde: reeds op 30 juni 1950 komt de landhervorming en de nieuwe huwelijkswetgeving tot stand. ‘De kritiek op Confucius is vanaf het begin van de volksrepubliek een belangrijke component geweest van de socialistische strijd’, verklaart het partijorgaan De Rode Vaan in 1974. Vanaf 1951 heeft deze kritiek het op de intellectuelen gemunt: onder de leiding van Tsju En-lai gebeurt in dit jaar een eerste zuivering, een tweede in 1954. telkens volgens een haast identiek scenario: naar aanleiding van de kritiek op een film of een boek, worden vooraanstaande intellectuelen gedwongen tot een auto-kritiek, waarop dan vaak hun afzetting volgt. Op 26 mei 1956 begint de eerste grote dooi van de Honderd bloemen volgens de klassieke formule: ‘Laat honderd bloemen bloeien, laat de honderd scholen met elkaar wedijveren!’. De regering prijst nu de roemruchte eeuwen van de Herfst en de Lente en van de Strijdende Koninkrijken, en verwacht van de vrije confrontatie tussen idealisme en materialisme dat blijken zal dat het materialisme noodzakelijk de bovenhand haalt, zoals ook de politiek, als directe vorm van de klassenstrijd, het moet halen op de literatuur, de kunst en het wetenschappelijk onderzoek. De confucianen herademen en bekennen weer kleur. Maar nadat ze zich zelf ontmaskerd hebben, slaat Mao weer hard toe, vanaf april 1957; 100.000 ‘contrarevolutionairen’ worden uitgezuiverd en miljoenen mensen worden het platte land op gestuurdGa naar voetnoot4. Op de ‘drie zwarte jaren’ (1959-1961, jaren vol natuurrampen en economische moeilijkheden), volgt weer een periode van relatieve ontspanning, met name op cultureel gebied. Nu ontstaan verschillende harmonisatie-pogingen van marxisme en confucianisme, van revolutie en traditie. Het | |
[pagina 207]
| |
gaat zelfs zo ver dat universiteitsprofessoren en politici openlijk van gedachte wisselen over de ideeën van Confucius aangaande de opvoeding, de geschiedenis, de politiek, de muziek, enz.. Uit zeventien provincies komen 150 historici en filosofen samen voor een nationaal congres te Tsinan, van 6 tot 12 november 1962. Na afloop van het Congres gaan de deelnemers zelfs naar Sjunfu, bezoeken de woning, de tempel en het graf van Confucius, welke als historische monumenten geklasseerd worden. Liu Tsjao-Tsji waagt zich zelfs aan een nieuwe uitgave van zijn Individuële vervolmaking van de communistGa naar voetnoot5, waarin het wemelt van citaten uit Confucius, Mencius, de Vier Boeken en de Vijf Klassieken. Het werk werd voorgesteld als een ‘synthese van marxisme en confucianisme’. In 1966 evenwel komt Mao weer aan de macht en lanceert de ‘culturele revolutie’. Het neo-confucianisme wordt opnieuw verguisd, verschillende van de hooggeplaatste deelnemers aan het congres vallen in ongenade. Liu Tsjao-Tsji zelf wordt zwaar aangevallen en uit zijn ambt ontzet (oktober 1968): de beschuldiging luidt: ‘revisionisme à la Chroesjtsjov’. De mislukkingen van de Grote Sprong Voorwaarts kosten Mao het leiderschap (Wutsjang, december 1958) en in april 1959 volgt Liu Tsjao-Tsji hem op. Onder zijn bestuur kan het Confucianisme weer even herademen. | |
Lin Piao's mislukte staatsgreep en zijn requisitoir tegen MaoNa de culturele revolutie is Lin Piao op het hoogtepunt van zijn macht. De drakentroon ligt voor het grijpen. In augustus 1970 legt hij het erop aan om staatshoofd te worden, maar Mao ontmaskert zijn bedoelingen. Er rest de maarschalk niets anders dan een staatsgreep voor te bereiden, die mislukt op 12 september 1971. Bij een vluchtpoging naar de USSR komt hij op 13 september om het leven bij een vliegtuigongeluk. De anticonfuciaanse campagne, sinds 1969 vooral gecentreerd rond de figuur van Liu Tsjao-Tsji, geldt vanaf 1970 ook Tsjen Po-ta, (de jarenlange particuliere secretaris van Mao, de vierde man in de regering en in augustus uit zijn ambt ontzet) en vanaf 1971 Lin Piao zelf. De voornaamste documenten van deze laatste affaire zijn ons bekend: het zijn Het Werkproject 571, de codenaam voor de geplande staatsgreep, en De gesprekken met de partijverantwoordelijken, van Mao, gehouden gedurende een rondreis door de provincies in augustus - september 1971Ga naar voetnoot6. We geven eerst het woord aan Lin Piao. | |
[pagina 208]
| |
- Over Mao, Confucius, Mencius: ‘Vandaag de dag maakt Mao misbruik van het vertrouwen hem door het Chinese volk geschonken. Hij is een valse marxist, die zelf de weg van Confucius en Mencius volgt... Er is een cultus van Mao bij het volk ontstaan: zelf verschijnt hij weinig in het publiek, en wat hij doet of laat wordt in mysterie gehuld’. - Over Mao, de eerste keizer Ts'in Sje, de grote feodale tiran: ‘Mao is geen echte marxist, maar veeleer een grote feodale tiran, die precies regeert zoals de eerste keizer Ts'in Sje. Hij is de keizer Ts'in Sje van de moderne tijden. Vandaag steunt hij op de fracties die aan de macht zijn om de andere uit te schakelen - vandaag kan iemand nog zijn eregast zijn - en morgen worden diezelfde mensen zijn gevangenen. Zijn secretarissen werden gevangen gezet of hebben zelfmoord gepleegd. De verantwoordelijkheid voor mislukkingen wordt altijd op anderen afgewenteld. Al zijn medewerkers zijn, na hun ongenade, even zoveel zondebokken geworden. Een groepje intellectuelen regeert op tirannieke wijze, maakt zich overal vijanden, verliest het hoofd en overschat zijn eigen mogelijkheden’. - Over Mao, het feodaal systeem, Trotsky: ‘De trotskystische fractie aan het bewind heeft het politieke leven van de partij veranderd in een paternalistisch feodaal systeem. Zij heeft het staatsapparaat omgevormd tot een bloeddorstig monster van onderdrukking. Zij heeft het marxisme-leninisme vervangen door de gebloemde stijl van de valse revolutie. Haar huidige theorie van de “permanente revolutie” is niets anders dan de “permanente revolutie” van Trotsky. Haar socialisme is niets anders dan een sociaal fascisme’. - Over Mao, de boeren, de arbeiders, de soldaten: ‘De boerenbevolking wordt vervolgd. Zij lijdt gebrek aan kleding en voedsel. Het werkelijke levensniveau van de massa daalt: haar ontevredenheid neemt van dag tot dag toe. De trotskystische revolutie richt zich in werkelijkheid tegen de massa. Het volk durft niet te spreken en nog minder zijn woede te uiten... Het bevriezen van de lonen van de arbeiders, vooral van de jongsten onder hen, is niets anders dan een nieuwe vorm van uitbuiting. ... Ook het levensniveau van de soldaten gaat in dalende lijn. De gewapende macht wordt voortdurend en rechtstreeks door de heersende trotskystische ploeg onder druk gezet’. - Over Mao, De Rode Wachten, de jongeren, de intellectuelen, de scholen van de 7de mei: ‘De Rode Wachten werden gemanipuleerd en bedrogen. Gretig gebruikt als kanonnenvoer voor de eerste fase van de culturele revolutie, werden zij er in de tweede fase de zondebokken van... De campagne van de terugkeer naar het platteland, het wegsturen van de jongeren en de intellectuelen | |
[pagina 209]
| |
op het land is slechts vermomde dwangarbeid... De kaders, die zonder werk vielen na de “vereenvoudiging” van de regeringsadministratie, werden in de scholen van de 7de mei ondergebracht: gewoon een vorm van gedwongen werkeloosheid’. | |
De tegenaanval van Mao en de PartijAangezien de kritiek van Lin Piao, zeer tegen de zin van de regering, vrij algemeen bekend was geraakt, moest er van officiële zijde stuk voor stuk op de beschuldigingen gereageerd worden. Dit is dan ook overvloedig gebeurd, en daarbij moest ook Confucius het zwaar ontgelden. - Over Lin Piao, Confucius, het genie, de held, de ingeboren kennis, de confuciaanse tirannie, de confuciaanse school, de neo-confucianen: ‘Ik heb aan kameraad Lin Piao gezegd’, verklaart Mao, ‘dat sommige van zijn uitlatingen misplaatst waren. Wanneer hij het over het “genie” had, was hij uitsluitend om zijn eigen prestige begaan. Een genie is tenslotte niets anders dan iemand die wat verstandiger is dan de anderen. Ik ben geen genie. Alleen vermag een genie niets, het kan slechts iets bereiken met de hulp van anderen, van de Partij, de voorhoede van de massa. Een genie hangt van de massa af... Er is geen “ingeboren kennis”, geen “aangeboren genie”. Het is belachelijk met de oude confuciaanse spreuk te beweren: “de geletterde komt niet over de drempel van zijn huis en weet toch alles wat er onder de hemel bestaat”. Het was een zinloze uitspraak van de vroegere tijden te beweren dat “een sieutsai (iemand die de staatsexamina met goed gevolg had afgelegd) alles kent wat onder de zon bestaat zonder zijn huis te verlaten”. Alleen zij verwerven enige “wetenschap” die ook in de praktijk staan. De al-weters zijn gewoon belachelijk. Er bestaat een oud Chinees spreekwoord: “wie niet binnendringt in het leger van de tijgerin, hoe zal hij ooit haar jongen kunnen vangen?”. Dit spreekwoord geldt voor de theorie van de kennis. Een kennis die niet met de pratijk verbonden is, is ondenkbaar. Ik heb in Lusjan in augustus 1970 een document van 700 woorden geschreven, waarin ik vroeg: “Wie maakt de geschiedenis? De held of de slaaf?”. Lenin roept de slaven op tot revolutie uit liefde voor de waarheid. Er is geen redder en geen God. Alles hangt uitsluitend van onszelf af. Wie schept de wereld van de mensen, tenzij de massa van de arbeiders?... De partij moet het individualisme en de valse ideeën uitroeien. Lin Piao heeft een idealistische visie van de wereld. Wij zijn tegen het historisch idealisme gekant: deze idealistische opvatting is ondeugdelijk gebleken. Het is het volk dat de geschiedenis maakt. De mens (d.w.z. het volk, niet de held) is het kostbaarste goed ter wereld’. | |
[pagina 210]
| |
Vanaf september 1971 komt de hele pers in beweging tegen Lin Piao en neo-confucianen als Sjen Po-ta en Liu Tsjao-Tsji. Dit gebeurt o.m. door met veel luister de 90e verjaardag van de geboorte van Lu Sjun te vieren, die terzijnertijd reeds van leer was getrokken tegen de politieke bedriegers die zweren bij de theorieën van de ‘held, het genie, het juiste midden, de ingeboren wetenschap...’. Professor Jang Jong-kuo, die ooit door de Rode Wachten hard werd aangepakt, steunt de nieuwe campagne met zijn studie Confucius, ideoloog en verwoed verdediger van het slavendomGa naar voetnoot7. Ook de dertigste verjaardag van de reeds vermelde Gesprekken van Mao te Jenan wordt herdacht met een perscampagne tegen de confuciaanse en feodale ideeën van de moraal, de familiale piëteit, de loyaliteit, enz.. Dezelfde themata worden op het 10e partijcongres in 1973 hernomen. Sje Tsje-tsien publiceert een kritiek op ‘het rechtse pessimisme van Lin Piao’Ga naar voetnoot8. De tijd is rijp voor een fundamentele afrekening met Confucius. - Over Lin Piao als tegenstander van de school der rechtsgeleerden, over de Eerste Keizer, over de strijd tussen de twee scholen: Een tweede kritiek geldt Lin Piao's onvergeeflijke ‘ideologische’ fouten: zijn revisionisme, zijn ‘heimwee naar het verleden’, zijn opnieuw oprakelen van de oude twist tussen de geletterden en de rechtsgeleerden. Dit alles heeft de eenheid van het nieuwe China verbroken. Het partijorgaan De Rode Vaan zegt het duidelijk (oktober 1973): ‘Door zijn verering voor het Confucianisme en zijn verzet tegen de rechtsgeleerden heeft Lin Piao het rad van de geschiedenis willen terugdraaien. Door zijn lastering van de eerste keizer Ts'in Sje Muang Ti heeft hij de democratische volksdictatuur gelasterd’Ga naar voetnoot9. Toch bleek Lin Piao in zijn kritiek op de keizer een pijnlijk en delicaat punt te hebben aangeraakt. Hij had herinnerd aan de wreedheid en het buitensporig optreden van de Chinese Caesar die hij met Mao vergeleek. Het geïdealiseerde beeld van de eerste keizer verdroeg slecht het feit dat ook hij met geweld tegen de boeren was opgetreden, die tenslotte in opstand kwamen en een einde maakten aan zijn korte dynastie. Studie en Kritiek, het nieuwe tijdschrift van na het tiende congres, probeerde deze wreedheid goed te praten met de bemerking dat ‘een dergelijk optreden onontbeerlijk was om een terugkeer naar een slavenmaatschappij te beletten’. Heel de pers stemde met deze opvatting in, maar het Dagblad van het volk erkende zelfs dat de keizer zich vergist had door zijn optreden tegen de boeren. Zelfs Mao had ooit erkend (het mocht dus gezegd worden) dat ‘de keizer wel van een in leengoederen verdeeld land een eenheidsstaat had gemaakt, | |
[pagina 211]
| |
maar dat het een feodale, absolutistische staat was gebleven. De keizer was een alleenheerser gebleven, terwijl de boeren nog steeds politeik en economisch uitgebuit werden’Ga naar voetnoot10. - Over Lin Piao, de Chinese Trotskyist, de dictatuur van het volk: Mao protesteerde dat hij voorstander was van de theorie van de transformatie van de revolutie en niet van de trotskystische permanente revolutie. Lin Piao wou in feite de opperste macht van de Partij en de Staat usurperen, en de dictatuur van het proletariaat uitschakelen. Het heil van China hing niet af van het Confucianisme maar van deze radicale en onverzoenlijke dictatuur: ‘Le Kang Jeu-wei (een confuciaan) heeft een boek geschreven over De Grote Eendracht, maar hij kon onmogelijk de grote eenheid vinden. De burgerrepubliek, zoals die in het buitenland bestaat, is in China onmogelijk, omdat dit land door het imperialisme wordt onderdrukt. De volksrepubliek is voor China de enige weg die naar de afschaffing van de klassen en naar de Grote Eendracht voert. Het staatsapparaat, d.w.z. het leger, de politie en de justitie, is nu eenmaal het instrument waarmee een klasse de andere onderdrukt. Ten opzichte van de vijandige klassen is het een onderdrukkingsinstrument: betekent het geweld en niet “welwillendheid” - “Jullie zijn niet welwillend”. - Dat is volkomen juist! Nooit zullen wij een welwillendheidspolitiek voeren ten aanzien van de reactionaire activiteiten van reactionaire elementen of klassen. Een welwillendheidspolitiek passen wij uitsluitend toe binnen het volk, maar niet ten aanzien van de reactionaire activiteiten van elementen en klassen die buiten het volk staan’Ga naar voetnoot11. - Over Lin Piao, de boeren, de arbeiders, de soldaten. Het antwoord op Lin Piao's beschuldigingen is een groot en nieuw revolutionair elan, dat allen - boeren, arbeiders en soldaten - moet samenbrengen in hun kritiek op Lin Piao èn Confucius. De militairen staan niet boven de anderen. Mao: ‘Het volstaat niet te zeggen dat het land bij de militairen in de leer moet gaan, ook de militairen kunnen wat van de massa leren, moeten bij het volk in de leer gaan’. De pers maakt overvloedig melding van vergaderingen en samenkomsten, waar allen samen het Confucianisme aan kritiek onderwerpen: ‘de soldaten van Tsekiang, de boeren van Peking, de arbeiders van Sjanghai’, ‘de boeren van de Familie van Confucius in Sjufu’, ‘de arbeiders van de volksdrukkerij van Peking’, ‘miljoenen boeren van de volkscommunes en de grote massa arbeiders en beambten op de landbouwbedrijven van de staat’, ‘de arbeiders van de grote brug over de Blauwe Stroom te Nanking’, ‘de eenheden van het leger en de produktiebrigades’. De kranten zijn er vol van. | |
[pagina 212]
| |
- Over Lin Piao, de jongeren, de intellectuelen, de scholen van de 7 mei: Mao blijft hameren op het grote belang van de jeugd in de revolutionaire strijd: ‘Vanaf de beweging van de 4e mei van 1919 heeft de jeugd altijd een voorhoede-rol gespeeld. Zij heeft de leiding van de revolutie genomen, bevond zich altijd vooraan. Maar de voornaamste kracht om de vijand te overwinnen, is nog steeds de massa van de boeren en de arbeiders. Onze jonge intellectuelen moeten dus onder de arbeiders en de boeren gaan, die 90% van de bevolking uitmaken, deze massa mobiliseren en organiseren’Ga naar voetnoot12. Mao blijft echter beducht voor een eventuele corruptie van de revolutie, voor het revisionisme van de ‘erfgenamen van de revolutie’. En daarom moet de jeugd telkens opnieuw in de massa van de arbeiders en de boeren worden gegooid: ‘Deze laatste jaren zijn miljoenen jonge intellectuelen naar de volkscommunes van de grensstreken, naar de produktie- en constructieeenheden van het leger en naar de staatsboerderijen getrokken. Gestaald door hun stage op het land, worden zij de voortzetters van de revolutie van het proletariaat’Ga naar voetnoot13. ‘Deze handelwijze gaat regelrecht in tegen de confuciaanse geest, die de handenarbeid en het volk misprijst, en waarvan de aanhangers slechts één ding betrachten: mandarijnen te worden. Lin Piao was door deze geest aangetast: daarom wou hij de vorming van de jonge intellectuelen op het land ondermijnen en beschreef hij deze actie als een vermomde vorm van dwangarbeid’Ga naar voetnoot14. Vanzelfsprekend moesten ook gedurende deze campagne verschillende hooggeplaatste ‘intellectuelen’ weer een auto-kritiek produceren. De filosoof Fong Jeu-lan, professor aan de universiteit van Peking, bekent: ‘Door mijn actieve deelname aan de kritiek op Lin Piao en Confucius zal ik kunnen afrekenen met de confuciaanse ideeën die nog in de laatste editie van mijn Geschiedenis van de filosofie voorkwamen, en zullen de intellectuelen de verwachting van president Mao kunnen waar maken: zich de communistische visie op de wereld eigen te maken en met de arbeiders en de boeren één blok te vormen’Ga naar voetnoot15. Ook Professor Kao Heng erkende dat de scholen van de 7e mei de intellectuelen de gelegenheid gaven om in te gaan op Mao's oproep ‘te gaan werken aan de basis en een politieke en ideologische recyclage mee te maken’Ga naar voetnoot16. - Over Lin Piao, de buitenlandse politiek. In zijn werkproject voor de staatsgreep had Lin Piao verklaard: ‘We kun- | |
[pagina 213]
| |
nen rekenen op de steun van de USSR. Geheime onderhandelingen zijn al aan de gang en wij kunnen op de macht van de USSR rekenen om de weerstand in eigen land te breken. Wij kunnen voorlopig ook schuilen onder de Russische atoom-paraplu’. De repliek van Tsju En-Lai op het tiende congres was klaar en duidelijk: ‘Verrader van zijn land en van de partij, is Lin Piao omgekomen tijdens zijn vlucht naar de Sovjet-revisionisten. Zijn verdwijning is 'n zware slag voor het socialistisch-imperialisme van de USSR’. Nog meer dan voorheen geldt de USSR als vijand nummer één van de Chinese volksrepubliek. En zelfs deze constante van China's buitenlandse politiek wordt in het anti-confuciaans debat betrokken. Artikels in de pers als Het spook van Confucius waart rond bij de nieuwe tsaren, en Confucius en de kritiek van de sovjet-renegaten, liegen er niet om. De hevige afkeer voor de machtige (en gevaarlijke!) buur heeft het Chinese nationalisme aangewakkerd en tot nieuwe conflicten geleid met zowel Saigon (over de Paracelsuseilanden) als met Taiwan. Tsjang Kai-Tsjek is daar immers trouw gebleven aan zijn drieledige ideologie: het tridemisme van Sun Jatsen, het confucianisme en het anticommunisme. Daar werd Confucius nog in 1973 met bijzondere luister gevierd, daar blijft men de anticonfucianen bestrijden met de verwijzing naar een staatsbestel ‘dat tussen 1968 en 1973 meer dan acht miljoen jonge intellectuelen het land op stuurde, en dat zestien miljoen mensen in de gevangenissen opgesloten houdt’Ga naar voetnoot17. In zijn nieuwjaarsboodschap gaf Tsjang-Kai-Tsjek zelf zijn verklaring weg: ‘De huidige campagne tegen Confucius op het vasteland werd ingegeven door de angst voor het tridemisme, dat teruggaat op de filosofie van Confucius en Mencius, en dat diep geworteld is in het hart van de Chinezen’. In een toespraak voor de Dag van de Jeugd ging hij nog verder: ‘De campagne tegen Confucius en de ophemeling van de eerste keizer is een nieuwe krankzinnige jacht van Mao op de intellectuelen en de jongeren van het vasteland. De slachtoffers van deze vervolging worden geconfronteerd met de wrede terreur van het ideologisch vacuüm en met de tragiek van de breuk met de geschiedenis van hun eigen volk’Ga naar voetnoot18. | |
Opportuun maar niet uit de lucht gegrepenDe huidige campagne tegen Lin Piao en Confucius komt dus wel op het geschikte moment: ze moet de verworvenheden van de culturele revolutie bestendigen, de medestanders van Lin Piao definitief uitschakelen, elke opwelling van het revisionisme onderdrukken, de nog diep ingewortelde confuciaanse mentaliteit verder bestrijden, een nieuwe stuwkracht geven | |
[pagina 214]
| |
aan het anticonfuciaanse marxisme van de jonge erfgenamen van de revolutie, en tenslotte het nationaal gevoel en de weerbaarheid van het Chinese volk versterken tegenover de massief bewapende buur, de USSR. Dit neemt niet weg dat heel deze beweging ook moet gezien worden binnen een geschiedenis van meer dan twintig eeuwen. ‘Tussen het China van gisteren en van vandaag’, schrijft Etienne Balazs, ‘is er tegelijk een breuk en een continuïteit. Een radicale breuk met een nabij verleden dat herinnert aan oeverloze miserie, aan bedelaars en corrupte handelaars, aan de uitverkoop van China aan het buitenland, aan een parlementarisme dat nooit echt gewerkt heeft, aan de cultus van de familie, de onderwerping aan het gezinshoofd en de ouderen, aan het traditionalisme en het confucianisme, inbegrip van alle conservatisme. Continuïteit met een cultureel erfgoed, dat men terecht als de voornaamste bron van de nationale trots beschouwt: de alles overheersende macht van de Staat en van de bureaucratie van de Partij, de omvang van de realisaties van miljoenen koelies, en de onmacht van het individu tegenover de druk van de collectiviteit’Ga naar voetnoot19.
‘In het China van vandaag niet minder dan in dat van gisteren, is de geschiedenis van een brandende actualiteit’, schrijft Ki Ping. De Chinezen zijn geboeid door hun geschiedenis. De geschiedenis blijft een wezenlijk bestanddeel van hun culturele, nationale en morele bewustwording. Ook voor Peking blijft Confucius een historische persoonlijkheid, maar niet als een meester van wijsheid, maar als een leraar door het negatief voorbeeld’Ga naar voetnoot20. |
|