| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Sociale wetenschappen
Buselmeier, Michael - Das glückliche Bewusstsein. - Luchterhand, Neuwied, 1974, 253 pp.. |
Claeys, U. - Universitair onderwijs als mobiliteitskanaal. - Universitaire Pers, Leuven, 1974, 204 pp.. |
Enckevort, G. van, e.a. - Geschiedenis van het vormingswerk in citaten. I. - H.D. Tjeenk Willink, Groningen, 1974, 185 pp., f 15, -. |
Gezin en Bevolking. - Bond van Grote en Jonge Gezinnen, Brussel, 1974, 109 pp., BF. 100. |
Groot, Silvia W. de - Surinaamse Grammans in Afrika. - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1974, 100 pp., f 16,50. |
Jansen, drs. Antoon - De landbouw heeft toekomst, maar welke? - Katernen 2000, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1974, 23 pp.. |
Kernvraag 45 - Gewetensbezwaarden / dienstweigeraars. - Geestelijke verzorging Krijgsmacht, Den Haag, 1974, 148 pp.. |
Kernvraag 46 - Militair recht in discussie. - Geestelijke Verzorging Krijgsmacht, Den Haag, 1974, 74 pp., gratis. |
Kurnitzky, Horst - Triebstrukture des Geldes. - Klaus Wagenbach, Berlin, 1974, 170 pp., DM. 8,50. |
Lauwers, J. - Secularisatietheorieën. - Universitaire Pers, Leuven, 1974, 139 pp.. |
Moedikdo, Paul - Sociologie en recht. - Boom Pers, Meppel, 1974, 118 pp., f 12,90. |
Noordzij, Drs. Gé - Onrust langs de groeigrenzen. - Nelissen, Bloemendaal, 1974, 112 pp., f 13,90. |
Thiadens, Dr. A.J.H. - Ziekenhuis, menselijk en modern. - Werkgroep 2000, Amersfoort, 1974, 25 pp.. |
| |
Dr. L.W. Statius van Eps en E. Luckman-Maduro
Van Scheepschirurgijn tot Specialist. 333 jaar Nederlands-Antilliaanse Geneeskunde
(Anjer-reeks nr. 15) Van Gorcum & Comp., Assen, 1973, 196 pp., ill., f 48, -.
Dit boek is een verzamelwerk. Meer dan twintig auteurs hebben er korte en lange bijdragen aan geleverd, die allen tesamen een beeld geven van de ontwikkeling en de stand van de geneeskunde en de volksgezondheid op de eilanden der Nederlandse Antillen. Die bijdragen werden eigenlijk geschreven ten behoeve van een Encyclopedie der Nederlandse Antillen, die reeds enkele jaren geleden verscheen. Zij overschreden echter met z'n allen ver de plaatsruimte die in deze Encyclopedie aan dit onderwerp was toegemeten. Zij moesten danig worden ingekort met het gevolg, dat veel moeizaam bijeengebracht materiaal verloren dreigde te raken in de archieven. Teneinde dit te voorkomen werden in dit boek de oorspronkelijke stukken bijeengebracht. Naar het zeggen van de samenstellers tien maal zo omvangrijk als wat er uiteindelijk in de Encyclopedie van was overgebleven. Klaarblijkelijk verkeerde men bij deze Encyclopedie nog in het allerprimitiefste stadium van medische verzorging: dat van de aderlating.
Het blijkt inderdaad alleszins de moeite waard deze bundel opstellen aan de vergetelheid te onttrekken.
Dit geldt in de eerste plaats voor een groot aantal bijdragen, die misschien minder interessant zijn voor degenen die zich niet beroepshalve met de gezondheidszorg bezig houden, doch die tesamen als het ware een balans afsluiten van wat op de Nederlandse Antillen is gedaan en wordt gedaan voor de medische verzorging. Bijdragen over de stand van zaken in het ziekenhuiswezen, in
| |
| |
de tandheelkundige dienst, in de overheidszorg voor de volksgezondheid, over het vóórkomen van verschillende tropische en andere ziekten aldaar enzovoort. Voor een Encyclopedie werd in deze bijdragen inderdaad te gedetailleerd materiaal bijeengebracht.
Maar het geldt ook voor vele stukken die ook de aandachtige lezing verdienen van de medische leek. Opstellen als die van Drs. Haneveld over de geschiedenis van de medische zorg in zijn verschillende aspecten en van Dr. Meyer over de psychologie van de Antillaan. Dit zijn belangrijke bijdragen, die ten volle de belangstelling verdienen van ieder die zich voor deze eilanden interesseert.
Als men dit alles zo overziet, vraagt men zich af of het niet de moeite waard zou zijn eens na te gaan wat er eigenlijk van de behandeling der andere vakterreinen in de Encyclopedie terecht is gekomen. Hoeveel van het oorspronkelijk opgeleverde materiaal bijvoorbeeld over de geschiedenis van de Nederlandse Antillen is ook daar geschrapt en opgeborgen? Zouden er niet méér van dit soort bundels kunnen worden samengesteld? Geleidelijk zou men dan toch terugkeren tot de allereerste opzet van die Encyclopedie, waar reeds enkele tientallen jaren geleden de grondslag toe werd gelegd: een niet alfabetisch doch systematisch geordend naslagwerk, dat, overeenkomstig het idee van de eerste encyclopedisten, werkelijk ‘alles’ bevat wat op een gegeven ogenblik op die verschillende terreinen bekend is.
Hans Hermans
| |
Hermann Korte (hg.)
Soziologie der Stadt
(Grundfragen der Soziologie, Band 11), Juventa Verlag, München, 1972, 208 pp., Ln., DM. 16, -, br. DM. 12, -.
Na 1945 werd gebroken met de haast spreekwoordelijke ‘Groszstadtfeindlichkeit’ in de Duitse sociologie.
Onder aanvoering van Renee König werd de stad beschouwd als de nieuwe levenswijze binnen het kapitalistische stelsel.
Het onderzoek naar het menselijk leven binnen de stad baseerde zich tot ongeveer 1955 op het werk van de Amerikaanse sociologen R.E. Park en Louis Wirth. Het was een hoofdzakelijk ‘waardevrije - descriptieve sociologie’. De stedenbouwers baseerden zich op de uitkomsten van dit onderzoek, met als gevolg dat de bestaande sociale-ruimtelijke relaties bevestigd werden. De vaststelling dat b.v. een arbeidersgezin op een kleiner vloeroppervlakte leeft dan een ambtenaar ter secretarie leidde tot planning en uitvoering van leefgemeenschappen waarin dergelijke volumenverschillen gehandhaafd bleven.
Dit ‘onkritische gebruik’ van onderzoeksresultaten en de toenemende kritiek op de beschrijvende, neutrale sociologie stimuleerden dit keer kritisch onderzoek naar wonen en leven in de stad ten dienste van te voren geplande maatschappelijke wenselijkheden.
F. Nieuwenhof.
| |
William J. Goode
Soziologie der Familie
(Grundfragen der Soziologie, Band 8), Juventa Verlag, München, 19714, 224 pp., Ln. DM. 16, br. DM. 12, -.
Veel van de oordelen over het gezin blijken bij toetsing onjuist, terwijl toch de belangstelling voor en de betrokkenheid bij het gezin als samenlevingsvorm in het algemeen groot is.
De oorzaak voor deze tegenstelling is tweeerlei: enerzijds blijven de resultaten van wetenschappelijk onderzoek beperkt tot kleine kring, anderzijds bestaat verzet tegen acceptatie van onderzoeksresultaten omdat deze soms strijdig zijn met gevestigde meningen en/of attituden.
Opvallend zijn de oordelen over veranderingsprocessen ten aanzien van jeugdseksualiteit en de rolverdeling binnen en buiten het gezin.
De analyse van Goode beperkt zich helaas te vaak tot het zoeken naar de elementen die het gezinssysteem beïnvloeden, zonder dat hij nadere aandacht besteedt aan de veranderingsprocessen van algemeen economische of culturele aard. Ook meer fundamentele kritiek op het instituut gezin alszodanig is niet aanwezig. De publikatie van Goode blijft echter een belangrijk middel tot inzicht in de gezinsproblematiek van onze samenleving.
F. Nieuwenhof
| |
| |
| |
Politiek
Aron, Raymond - Zwischen Macht und Ideologie. - Europaverlag, Wien, 1974, 376 pp., DM. 28, -, öS. 198. |
Boveri, Margret - Die Deutschen und der Status quo. - Piper & Co., München, 1974, 160 pp., DM. 10, -. |
Brucan, Silvin - Die Auflösung der Macht. - Paul List Verlag, München, 1973, 429 pp., DM. 19,80. |
Dutschke, Rudi - Versuch, Lenin auf die Füsse zu stellen. - Klaus Wagenbach, Berlin, 1974, 348 pp., DM. 13,50. |
Frei, Daniel, Hrsg. - Theorien der internationalen Beziehungen. - Piper & Co., München, 1973, 272 pp., DM. 22, -. |
Haftendorn, Helga - Abrüstungs und Entspannungspolitik zwischen Sicherheitsbefriedigung und Friedenssicherung. - Bertelsmann Universitätsverlag, Düsseldorf, 1974, 536 pp., DM. 45, -. |
Hunke, Sigrid - Das nach kommunistische Manifest. - 1974, 241 pp., DM. 12,80, Ln., DM. 24, -. |
Kennan, George F. - Memoiren 1950-1963. - Goverts Krüger Stahlberg, Frankfurt/M., 1973, 368 pp., DM. 30, -. |
Löwenthal, Richard - Vom kalten Krieg zur Ostpolitik. - Seewald Verlag, Stuttgart, 1974, 96 pp., Kart. DM. 7,50. |
Lüers, Hartwig - Das Polizeirecht in der DDR. - Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1974, 156 pp., DM. 32, -. |
Mitarbeiter der Darmstätter Studentenzeitung - S.P.D. und Staat. - Klaus Wagenbach, Berlin, 1974, 190 pp., DM. 8,50. |
Moltmann, Günter - Atlantische Blockpolitik im 19. Jahrhundert. - Droste Verlag, Düsseldorf, 1973, 422 pp.. |
Mury, Gilbert - Schwarzer September. - Klaus Wagenbach, Berlin, 1974, 128 pp., DM. 6,50. |
Schickel, Joachim - China in der Welt. - Carl Hanser Verlag, München, 1973, 131 pp.. |
Schulz, Gerhard - Faschismus - Nationalsozialismus. - Verlag Ullstein, Frankfurt/Berlin/Wien, 1974, 222 pp., DM. 20, -. |
Schweitzer, Carl Christoph - Chaos oder Ordnung? Einführung in die Probleme der Internationalen Politik. - Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, z.j., 240 pp., DM. 26, -. |
Struyker Boudier, dr. C.E.M., e.a. - Politieke dissidenten. - Ambo, Bilthoven, 1974, 141 pp., f 12,50. |
Tomaschewski, D.G. - Die internationalen Beziehungen der Gegenwart. - Marxistische Blätter, Frankfurt/M., 1973, 283 pp., DM. 12,50. |
Verosta, Stephan - Theorie und Realität von Bündnissen. - Europa Verlag, Wien, 1971, 660 pp., DM. 54, -, sfr 60, -, S 380, -. |
Vogel, Barbara - Deutsche Russlandpolitik. - Bertelsmann Universitätsverlag, Düsseldorf, 1973, 335 pp., DM. 42, -. |
Williams, William Appleman - Die Tragödie der amerikanischen Diplomatie. - Suhrkamp, Frankfurt, 1973, 350 pp., DM. 28, -. |
| |
Adrian Hastings
Wiriyamu, het verslag van de massamoord in Mozambique
Zomer en Keuning, Wageningen, 160 pp., f 12,50
Medio 1973 dook de plaatsnaam Wiriyamu voor het eerst in de internationale pers op. In dit dorp, gelegen in het door Portugal bezette gebied van Mozambique, werd door Portugese soldaten een massamoord gepleegd op onschuldige mensen.
In dit boek vertelt de auteur, die de misdaad van Wiriyamu destijds in de openbaarheid bracht, het gehele verhaal, gebaseerd op rapporten die door de missiepaters in Mozambique werden opgesteld. De auteur stelt tegelijk de schuldvraag. Wie moet verantwoordelijk worden gesteld voor deze tragedie, voortgekomen uit het conflict tussen kolonialisme en Afrikaans nationalisme. Niet alléén het Portugal van vóór april 1974 met zijn verouderde mythe van imperiale grootheid, zegt de auteur, ‘maar Rhodesië, Zuid-Afrika en heel de machtige wereld van het internationale kapitalisme, dat de meest verfijnde technische know-how in handen heeft’ vochten tot begin mei 1974 in het gebied van Tete.
L. Bartalits
| |
Prof. Dr. G. Kuypers
Grondbegrippen van Politiek
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 304 pp., f 7,50.
Er zijn veel omschrijvingen van het begrip politiek, waaronder als een der gangbaarste: politiek is de kunst om het meest-bereikbare te bereiken. Zo'n definitie geeft oppervlakkig weer wat ergens in de diepte speelt. Het gaat in de politiek om het bereiken van een doel door de meest geëigende en vooral de meest succes-belovende middelen. Dit is prof. Kuypers' uitgangspunt. Een uitgangspunt voor een overvloed van uiteenzettingen zowel over het doel als over de middelen in de politiek. In die uit- | |
| |
eenzettingen onthoudt hij zich zorgvuldig van beoordelingen. Hij wil de zaken waar het in de politiek om gaat, alleen maar eens netjes op een rijtje zetten en hij slaagt daarin ook voortreffelijk. Voor wie zich in de grondslagen van de politicologie wil verdiepen en daarbij tevens zijn inzicht in het feitelijk politiek gebeuren wil verbreden, is dit een onmisbaar boekje.
Hans Hermans
| |
Helga Haftendorn
Abrüstungs- und Entspannungspolitik zwischen Sicherheitsbefriedigung und Friedenssicherung. Zur Aussenpolitik der BRD 1955-1973
Bertelsmann Universitätsverlag, Düsseldorf, 1974, 536 pp., DM. 45, -.
Voor de geïnteresseerde lezer is het boek van Helga Haftendorn een wegwijzer door twee decennia Westduitse en Europese buitenlandse politiek.
De buitenlandse politiek van Adenauer en zijn opvolgers werd grotendeels bepaald door de vrees voor een nieuw ‘Potsdam’. Met andere woorden, Bonn wilde de totstandkoming van een akkoord tussen de grote mogendheden ten koste van de Bondsrepubliek verhinderen. Hiertegenover stonden sinds 1945 twee constante factoren van de Amerikaanse en Russische politiek. De ene was de latente neiging van de Amerikanen het risico van een atoomoorlog door overeenkomsten met de Sovjet-Unie te verminderen. De andere was de naoorlogse Russische veiligheidspolitiek, te weten de zogenaamde ordeningspolitiek. In de jaren vijftig trachtten de Russen door disengagement en bevordering van een neutrale politiek de integratie van de Bondsrepubliek in het westelijke alliantiesysteem te verhinderen. In de jaren zestig beijverden de Russen zich om door middel van het afzien van geweld en een Europese Veiligheidsconferentie de naoorlogse realiteiten te ratificeren.
Het gevaar voor de Bondsrepubliek bestond altijd daarin dat het Westen, door verschillende motieven gedreven, bereid zou zijn het verdeelde Duitsland als een naoorlogse realiteit te accepteren.
Daarom werden de bondgenoten van de Bondsrepubliek in 1955 verzocht het ‘Junktim’ (‘Keine Sicherheitsvereinbarungen mit dem Osten ohne Wiedervereinigung Deutschlands’) te aanvaarden. In de praktijk werd echter dit ‘Junktim’ omgedraaid: ‘Solange die Wiedervereinigung irreal blieb’, kon de Bondsrepubliek ‘all jene Sicherheits - und Entspannungsanläufe blockieren, die ihr einen minderen Status aufgezwängt oder den offenen Status quo in Europa einzementiert hätten’. Het resultaat was dat een ontspanningspolitiek tussen Oost en West lange tijd door Bonn onmogelijk werd gemaakt.
In de tweede helft van de jaren zestig besloten de Westelijke mogendheden hun politiek (van ‘Fortschritte in die Deutschlandfrage zu einer Vorbedingung des Entspannungsdialogs zu machen’) te wijzigen. De Bondsrepubliek moest zich hierbij aansluiten als zij zich op buitenlands politiek gebied niet wilde isoleren. Na een periode van lange voorbereiding werd in 1969 de nieuwe Duitsland- en Oosteuropapolitiek met als uiteindelijk resultaat de normalisering van de staatsbetrekkingen tussen de Bondsrepubliek en de Oosteuropese landen gelanceerd.
Helga Haftendorn geeft een zeer goed gedocumenteerd en uitstekend geschreven overzicht van de evolutie van de Westduitse buitenlandse politiek in de periode 1955-1973.
L. Bartalits
| |
Carl Christoph Schweitzer
Chaos oder Ordnung? Einführung in die Probleme der Internationalen Politik
Verlag Wissenschaft und Politik, Berend von Nottbeck, Köln, 1973, 240 pp., DM. 26, -.
Aan iemand die de ontwikkeling van de internationale betrekkingen niet door middel van een globale analyse maar op grond van ‘Fallstudien’ wil bestuderen, wordt door Carl Christoph Schweitzer een goed overzicht geboden.
In het beschrijvende deel van zijn boek worden de ‘Gestaltungsfaktoren’ van de buitenlandse politiek genoemd. De ‘Gestaltungsfaktoren’ worden in ideële en institutioneel-systeemimmanente (bijvoorbeeld: ideologie, macht, regeringssystemen, belangengroepen enz.) onderverdeeld. Bij de beschrijving van het internationale systeem onderzoekt de auteur verder begrippen zoals volkenrecht, soevereiniteit, conflict en integratie.
In het tweede deel van het boek worden documenten, zoals resoluties van de Verenigde Naties, verdragteksten en een vergelijk van defensie-uitgaven tussen Oost en West, gepubliceerd. De selectie van deze documenten vormt een zinvolle context met het beschrijvende deel van het boek.
L. Bartalits
| |
| |
| |
Geschiedenis
Hillgruber, Andreas - Bismarcks Aussenpolitik. - Verlag Rombach, Freiburg, 1972, 227 pp., DM. 20, -. |
Moltmann, Günter - Atlantische Blockpolitik im 19. Jahrhundert. - Droste Verlag, Düsseldorf, 1973, 422 pp.. |
Provoost, Arnold - Orpheus. - Acco, Leuven, 1974, 183 pp., BF. 350. |
Richter, Heinz - Griechenland zwischen Revolution und Konterrevolution (1936-1946). - 1973, 623 pp., 16 foto's, DM. 45, -. |
Rogier, L.J. - Herdenken en herzien. - Ambo, Bilthoven, 1974, 519 pp., f 22,50. |
Willemsen, A.W. - Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 4. De Vlaamse Beweging van 1830 tot 1914. - Heideland-Orbis, Hasselt, 1974, 398 pp., BF. 995. |
| |
Sir John Wheeler - Bennet and Anthony Nicholls
The Semblance of Peace. The political settlement after the second word war
Macmillan, London, 1972, 706 pp., £4, -, Hard cover £12, -.
In dit boek over de ‘peace-making’ na de Tweede Wereldoorlog, niet alleen in Europa maar ook in het Verre Oosten, onderzoeken de auteurs de door de grote mogendheden gevoerde politiek tijdens de oorlog, te weten het ‘Atlantic Charter’, het Morgenthau plan en de conferentie van Yalta.
Vervolgens worden de politieke doelstellingen van de grote mogendheden vergeleken met de bereikte naoorlogse resultaten. Deze waren vijf ondertekende vredesverdragen en een verdeeld Duitsland, dat de mislukking van de tijdens de Tweede Wereldoorlog tot stand gekomen inter-geallieerde regelingen illustreerde.
L. Bartalits
| |
Bernd Ruland
Die Augen Moskaus. Fernschreibzentrale der Wehrmacht in Berlin. Zwei Mädchen gegen Hitler
Schweizer Verlagshaus, Zürich, 1973, 320 pp., 12 pp. ill., S. Fr. 19,80.
Hoe wist Moskou tijdens de Tweede Wereldoorlog tot eind 1943 praktisch alles over de operatieve bedoelingen van de militaire leiding van het Derde Rijk? Op deze vraag wordt in dit boek een antwoord gegeven.
L. Bartalits
| |
Wijsbegeerte
Burch, George B. - Liefde vrijheid waarheid. - De Toorts, Haarlem, 1974, 112 pp., f 16, -. |
Cousineau, Robert H. - Heidegger, humanism and ethics. - Nauwelaerts, Louvain, 1972, 141 pp.. |
Cousineau, Robert H. - De l'historicité à l'action. - Nauwelaerts, Louvain, 1972, 487 pp.. |
Delfgaauw, Dr. B. - Teilhard de Chardin. - Het Wereldvenster, Baarn, 1974, 181 pp., f 13,75. |
Dijk, M.P. van - De uitdaging van het neo-marxisme. - Buijten & Schipperheijn, Amsterdam, 1974, 118 pp., f 7,90. |
Engels, Friedrich - ‘Het Kapitaal’ van Karl Marx. - Pegasus, Amsterdam, 1971, 124 pp., f 6, -. |
Heidegger, Martin - Brief over het humanisme. - Lannoo, Tielt, 1974, 136 pp., BF. 230. |
Heidegger, Martin - De techniek en de ommekeer. - Lannoo, Tielt, 1974, 136 pp., BF. 295. |
Jay, Martin - The Dialectical Imagination. - Heinemann Educational Books, London, 1973, 382 pp., £3,50. |
McGrade, Arthur Stephen - The Political Thought of William of Ockham. - Cambridge Univ. Press, London, 1974, 269 pp., £6,20. |
O'Rourke, James J. - The Problem of Freedom in Marxist Thought. - (Sovietica) D. Reidel, Dordrecht/Boston, 1974, 231 pp., f 75, -. |
Peeters, Dr. H.F.M. - Mensen veranderen. - Boom, Meppel, 1974, 30 pp.. |
Royal Institute of Philosophy 1972-1973 - Understanding Wittgenstein 7. - Macmillan, London, 1974, 274 pp., paperback £2,50, hard cover £4,95. |
Serebrjannikow, O.F. - Heuristische Prinzipien und logische Kalküle. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1974, 233 pp., M. 28, -. |
Stiehler, Gottfried, Hrsg. - Veränderung und Entwicklung. - Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1974, 310 pp., M. 15, -. |
| |
| |
| |
J.L. Austin
Zur Theorie der Sprechakte. How to do things with Words. Deutsche Bearbeitung von Eike von Savigny
Reclam, Stuttgart, 1912, 214 pp., DM. 7,80.
In deze reeks conferenties heeft de Engelse taalfilosoof Austin het over hetgeen hij ‘performative Utterances’, ‘performatieve uitspraken’, noemt, een functie van de taal waarmee de logici verveeld zitten, omdat ze iets anders beoogt dan ‘waar’ of ‘vals’ te zijn, en omdat dit soort spreken meteen een doen is (men denke aan woorden als ‘ja, ik wil’; ‘ik verontschuldig me’; ‘welkom’, enz.). Is het mogelijk deze performatieve taal te onderscheiden van de gewoon constaterende uitspraken? De auteur stelt deze vraag en komt tot de bevinding dat het antwoord moeilijk te geven is en wel omdat eenzelfde spreekact doorgaans de beide dimensies (performatief te zijn en constaterend) vertoont. Als besluit stelt hij dan in zijn laatste conferentie voor, te beginnen met een lijst te maken van de expliciet performatieve werkwoorden.
M. De Tollenaere
| |
H. Krings, H.M. Baumgartner und Ch. Wild, Hrsg.
Handbuch philosophischer Grundbegriffe, Bd. 1-6
Kösel Verlag, München, 1973, 1874 pp., DM. 12, - per deel.
Van dit werk zullen nog twee delen verschijnen. Het is niet een filosofische encyclopedie in de gebruikelijke zin van het woord. Zeker probeert men niet over alle mogelijke onderwerpen alle standpunten te laten zien. Het gaat hier veel meer om een reeks artikelen van gemiddeld een twintig bladzijden over onderwerpen die door de redacteuren als belangrijk zijn beschouwd. De schrijvers geven daarover hun mening, daarbij voortbouwend op de huidige stand van de wetenschap. Wie de historische ontwikkeling van de reflectie op een bepaald begrip wil bestuderen, moet dus niet bij dit werk te rade gaan, maar heeft de beschikking over voldoende andere bronnen. Hier worden artikelen geboden waarop men verder kan filosoferen. Behalve noten die de bronnen van het betoog tonen, is ieder artikel ook nog voorzien van een literatuurlijst. Hun eigen standpunt laten de redacteuren niet alleen zien in een voorwoord, maar ook in het artikel over filosofie.
Men kan zeggen dat dit standpunt ergens staat tussen dat van Heidegger en de Frankfurterschule. Ruim een kwart van hen is verbonden aan een instelling in Mönchen. Misschien vaak dichter bij de eerste dan bij de laatste, maar met overname van het meer sociale standpunt van die school. Veel artikelen gaan dan ook over recht en aanverwante onderwerpen: Gesetz, Regel, Norm, Recht, Naturrecht, Ordnung en Macht, zonder dat men de indruk krijgt dat men iets dubbel leest.
Typerend is ook dat de regels en wetten van recht en natuurkunde, om een voorbeeld te noemen, telkens in hetzelfde artikel worden behandeld. Een artikel over logica ontbreekt, maar geschiedenis en kunst zijn wel vertegenwoordigd.
Sommige artikelen, vooral dat over Sinn in het vijfde deel, bevestigen de opvatting dat er filosofische problemen zijn die alleen maar konden bestaan doordat een woord in het Duits een aantal verschillende betekenissen heeft.
In het voorwoord voor het laattse deel zeggen de samenstellers ook uitdrukkelijk dat het hun bedoeling is met dit werk filosofische discussie te stimuleren. De bedoeling is dus een duidelijk andere dan die van de bekende grote encyclopedieën. Daar het werk echter uitgaat van een ander standpunt dan de twee of drie grote encyclopedieën en deze, misschien ongewild, toch ook steeds een partij-standpunt weergeven, vormt dit werk er toch een duidelijke aanvulling op. De zeer uitgebreide registers in het zesde deel maken dat het werk ook praktisch voor dat doel bruikbaar is.
C.J. Boschheurne
| |
I.S. Narski
Dialektischer Widerspruch und Erkenntnislogik
Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1973, 440 pp., M. 22, -.
De schrijver van dit werk is een van de vooraanstaande Sovjet filosofen van deze tijd. Hij probeert in dit werk een verband te leggen tussen de formele logica en de dialectiek. We missen daarbij Hegels nare opmerkingen over het syllogisme, die toch misschien wel de ware verhouding tussen beide in principe weergeven. Toch moeten wij bij het lezen van dit werk meer aan Hegel dan aan Tarski denken. Voor ons is dit buitendien bijzonder taaie leesstof, omdat de schrijver zeldzaam steunt op de autoriteiten. Zelden zag ik een boek waarin Marx en Lenin zo vaak werden aangehaald als in dit werk.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Theologie
Schillebeeckx, Edward - Jezus. Het verhaal van een levende. - Nelissen, Bloemendaal, 1974, 623 pp., f 67,50.
Jan van Ruusbroec
Vanden blinckenden Steen of Het mystieke Zoonschap
Oorspronkelijke tekst met iuxta-vertaling in modern Nederlands door Dr. Lod. Moereels S.J., Praeses van het Ruusbroec-Genootschap, met een inleidende samenvatting door Prof. Dr. L. Reypens S.J..
Uitgave van het Ruusbroec-Genootschap, Antwerpen, 1973, 111 pp., BF. 150.
Vanwege de fusie van het Ruusbroec-Genootschap met de Universitaire Faculteiten St. Ignatius te Antwerpen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft de Praeses van het Genootschap, na een voortreffelijke staat van dienst van bijna 30 jaar, zijn ambt neergelegd. De presentatie van Ruusbroecs tractaat noemt hij een bescheiden afscheidsgroet. Ik geloof dat wij beter van een kostbaar afscheidsgeschenk kunnen spreken.
De lectuur van Ruusbroecs oeuvre is een aanpak waartoe veel moed en geduld behoort. Ook als een moderne versie de geschriften meer toegankelijk maakt. De leer is ingewikkeld, de gedachten- en voorstellingswereld onbekend en vreemd. Men zal altijd een kloof van zes eeuwen moeten overbruggen. Voor hem die er desondanks mee beginnen wil - en men krijgt loon naar werken -, lijkt mij de uitgave van Ruusbroecs derde werk Vanden blinckenden Steen een gelukkige keus. Tegenover de vragen en opwerpingen van de hem interviewende monnik verklaart Ruusbroec zijn mystieke leer en probeert haar te verantwoorden. Toch legt hij het accent niet op de theorie, maar op de praktijk. Het is alsof hij op elke pagina zegt: zo ervaar en beleef ik het zelf. Dit spreekt aan en brengt de lezer in een geïnteresseerd contact met de schrijver.
De moderne verwoording van een middelnederlands tractaat mag men allerminst een sinecure noemen. Dit betreft vooral de vernederlandsing van de mystieke terminologie. Dr. Moereels heeft de hem gestelde opdracht met grote bekwaamheid uitgevoerd. De vertaling is betrouwbaar, sluit zich dicht bij het oorspronkelijke aan en leest gemakkelijk. Toch zijn er uitdrukkingen, waarmee de moderne lezer niet goed raad weet. Zo bv. ‘inmanen’ (37), ‘wielen en verwielen’ (39), ‘zichzelf plegen’ (69). Misschien ook een woordgebruik als ‘aanklevend gevoel’ (35), ‘verstormen’ en ‘ongeduur’ (87). Zijn grote vertrouwdheid met het middelnederlands heeft hem hierbij waarschijnlijk parten gespeeld. Het aanbrengen van veel tussentitels komt de overzichtelijkheid en verstaanbaarheid ten goede.
Er bestaat op het ogenblik een belangstelling voor de mystiek waaraan goede, maar ook gevaarlijke kanten zitten. Ik geloof dat Ruusbroec tegenover het propageren van de oosterse mystiek een uiterst voorzichtig, om niet te zeggen afwijzend standpunt zou hebben ingenomen. Het subtiele samenspel van God en mens in de religieuze, vooral in de mystieke ervaring ligt aan zijn leer ten grondslag. De evenwichtigheid van zijn synthese wordt door alle kenners geprezen. Maar daarmee komt elk eenrichtingsverkeer te vervallen. Dr. Moereels zal zich gelukkig prijzen, als wij Ruusbroecs tractaat speciaal vanuit deze gezichtshoek eens aandachtig zouden bestuderen. Het zou relevant zijn voor de christelijke visie. Niet zonder reden heeft de scheidende Praeses zich de moeite van het bewerken getroost om ‘ook in het heden het zo bedreigde ware en diepe leven van de geest te helpen beveiligen en bevorderen’.
M. Smits van Waesberghe
| |
Joseph Ratzinger
Meditationen zur Karwoche
(Meitinger Kleinschriften, n. 5), 19734, 29 pp., DM. 2,50.
Barbara Albrecht
Kirche und Glaubenserfahrung
(Meitinger Kleinschriften, n. 6), 1971, 43 pp., DM. 2,50. Kyrios-Verlag, Meitingen-Freising.
Twee kleine geschriften. Het eerste bevat een tweetal radiovoordrachten op een goede vrijdag en paaszaterdag gehouden door de bekende Regensburger dogmaticus. Met werkelijk theologische diepte, in heldere taal en eenvoud van pathos wordt de gelovige het geopende hart aan het kruis voorgehouden als Gods liefde totterdood en als het anker van alle hoop op een komende heerlijkheid.
Het tweede geschriftje bevat een tweetal artikelen van de hand van een theologe, wier denken sterk is beïnvloed door de gedachten van Urs von Balthsar en de spiritualiteit van het lekeninstituut waarvan de Zwitserse theoloog de sterke promtor is. In het eerste artikel staat het thema Geest en Kerk centraal, in het tweede artikel wordt
| |
| |
de verhouding van geloofservaring en -belijdenis in de aandacht geplaatst. Met zin voor het praktische geloven van alledag, met gevoel voor de actuele problematiek in katechese en geloofsopvoeding in het gezin, houdt de auteur een evenwichtige verhandeling over de gave én opgave van geloven in trouw binnen de Kerk.
Beide geschriften zijn kleinodiën temidden van theologische zwaarlijvigheid, lichtzinnige causerieën en oppervlakkige preken.
G. Wilkens
| |
K.H. Ohlig & H. Schuster
Katholiek dogma - splijtzwam der kerken?
(Spectrum A5), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 108 pp., f 9, -.
Dit boek is volkomen ten onrechte al te lang blijven liggen. Maar ja, die ‘splijtzwam’! Alsof er al niet genoeg gespleten is in Jezus' Kerk. Bij nadere kennisname van het boek bleek echter het vraagteken in de titel te overheersen: de auteurs willen aantonen, hoe het ‘katholiek dogma’, mits goed verstaan, allerminst kerkscheidend hoeft te functioneren. Dit wordt aangetoond over wezenlijke momenten in het kerk-zijn: christelijk geloof en kerk (o.a. waarheid, dogma, onfeilbaarheid), eredienst (Eucharistie, sacramenten), de theologie van het huwelijk (met vooral aandacht voor het gemengde huwelijk). Het boek bevat heel wat verfrissende suggesties op theologisch gebied, maar maakt ook meerdere malen kortsluiting in de ijver de verschillen in belijdenis en geloofsbezinning tussen katholieken en protestanten te minimaliseren (zo wordt orthopraxie te sterk als criterium voor de waarheid boven orthodoxie gewaardeerd; kun je zo maar zeggen dat leerstellingen als die over Gods drieëne bestaan, de Kerk als Lichaam van Christus, ‘Maria is altijd maagd gebleven’, ‘eenvoudigweg niet christelijk bruikbaar zijn’?).
Misschien zijn dergelijke uitschieters te wijten aan het feit dat de auteurs hun ideeën voornamelijk bij wijze van stellingen aanbieden en zodoende bepaalde formuleringen niet voldoende kunnen toelichten. Mogelijk vindt een en ander zijn oorzaak in de soms erbarmelijke Nederlandse bewerking (op p. 66 onderaan lijkt de vertaling precies het omgekeerde te zeggen van wat de auteurs bedoelen; op p. 39 wordt de veelbesproken pil opgevoerd als een gezagvol auteur, ‘Pille’!). Een boek dat zeer kritisch wil gelezen worden, maar waarin - zoals gezegd - menige goede suggestie te vinden is.
S. Trooster
| |
Godsdienst
Bieler, Manfred und Joachim Schuster - Mein kleines Evangelium. - Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1974, 36 ill., DM. 15,80. |
Boertien, Prof. Dr. M. - Het Joodse leerhuis van 200 voor Christus tot 200 na Christus. - Kok, Kampen, 1974, 80 pp., f 7,90. |
Buskes, Ds J.J. - Dwarsliggers. - Zomer & Keuning, Wageningen, 1974, 216 pp., f 16, -. |
Dirks, Walter - Weihnachts Konsequenzen. - Chr. Kaiser Verlag, München, 1974, 74 pp., DM. 6,80. |
Leist, Marielene - Het zaad valt in de aarde. - De Toorts, Haarlem, 1974, 89 pp., f 16,50. |
Meves, Christa - Psychologische kijk op de Bijbel. - De Toorts, Haarlem, 1974, 141 pp., f 19,50. |
Vriezen, Dr. Th.C. en Dr. A.S. van der Woude - Literatuur van Oud-Israël. - Servire, Wassenaar, 1973, 446 pp.. |
| |
Dr. S. de Jong
Een Javaanse levenshouding
H. Veenman en Zonen, Wageningen, 1973, 213 pp..
De publikatie van deze VU-dissertatie is om twee redenen toe te juichen. Als een teken van hernieuwde Nederlandse belangstelling voor Indonesië (waar eveneens de vertaling van Nederlandse studies over dat land sterk toeneemt). Vervolgens omdat dit boek een beschrijving geeft van de grote hinderpaal op de weg naar ontwikkeling, die noch kapitaal noch technische bijstand kunnen opruimen, nl. de gangbare negatieve waardering van het materiële.
Uit de honderden mystieke bewegingen die heden op Java opgang maken kiest S. de zg. Pangestu (Vereniging van hen die zoeken naar het Ene) als representatief voor die negatieve wereldwaardering. De stichter van die beweging, R. Soenarto Mertowerdojo, heeft in een achttal geschriften, ‘openbaringen’, zijn levensfilosofie uiteengezet. S. analyseert en systematiseert die geschriften op de thema's van distantie van de omringende wereld, concentratie op de innerlijke bevrijding en eenwording met God. Als resultaat van deze ascese volgt dan een speculatief herstel van de harmonie of de ‘verfraaiing’ van de wereld; ‘verfraaiing’ als tegenstelling tot beheersing van de materie door arbeid (9-63). Dezelfde ge- | |
| |
dachtengang vindt S. terug in enkele andere invloedrijke geschriften van oudere en jongere datum (67-119). In het derde deel reflecteert S. over de traditionele Javaanse levenshouding in het perspectief van de modernisatie en in het licht van het evangelie (123-196).
In dit laatste deel becritiseert S. het leven der Kerken op Java als introvert en oncreatief. Dit komt omdat de Javaanse negatieve visie op de wereld er de christelijke overheerst (167-188). Tot een nieuwe wereldvisie en een revaluatie van de materie en de arbeid dient de Paasboodschap geproclameerd te worden als de basis van het herstel van alle dingen (188-193). Het gehele derde deel wemelt van citaten en gezagsargumenten, waarbij zo uiteenlopende auteurs als Gunnar Myrdal, Nicholson, Zoetmulder, Wertheim, Boeke, W. Smith, Simatupang, Verkuyl, Nasr, Cl. Geertz, Guardini, Metz enz. enz. ter sprake komen. Deze schrijven echter ieder van uit hun eigen probleemstelling. Ik geloof niet dat zo een veelheid van meningen gelegenheid laat om het besproken onderwerp uit te diepen. De vraag die bij de moderne lezer spontaan opkomt, nl. of de wereld door de huidige techniek wellicht eerder ontwricht dan beheerst wordt, en of, zo bezien, het standpunt van de Pangestu een zekere waardering verdient, komt in het geheel niet aan bod.
Het boek sluit met een samenvatting in Engels en Indonesisch, een bibliografie, maar niet met het gebruikelijke register van vreemde termen. - Alles bijeen een stimulerend boek over een onderwerp dat nog veel studie voor zich opeist.
J.W.M. Bakker S.J., Yogyakarta
| |
Josef Sudbrack
Personale Meditation
(Topos-Taschenbücher, Band 16) Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1973, 149 pp., DM. 6,80.
Het is de overtuiging van de schrijver, bekend auteur van vele studies en artikelen over het geestelijke leven, dat de vier boeken van de Navolging van Christus sleutelwoorden bezitten waarmee een geloofservaring, ook die van hedendaagse christenen ontsloten kan worden. De poging die de schrijver onderneemt om door het laten oplichten heen van eenzijdige en zelfs dubieuze tendensen de oerzuivere grondtoon van dit Jezusboek te laten opklinken, mag bijzonder geslaagd heten.
In de eerste helft worden historische achtergronden, eenzijdigheden, de kracht ervan - bv. het ontbreken van een gemeenschapsbewustzijn - alsmede de geldigheid van dit meditatieboek voor menselijke ervaring en christelijke identiteit naar voren gehaald. De tweede helft bevat een tiental meditaties gecomponeerd uit citaten en gebeden uit de Navolging.
Bij het samenstellen van dit zeer leesbare en aan te bevelen gebed- en meditatieboek was de schrijver er steeds op bedacht met de Oosterse godsdiensten, waar de meditatieve levenshouding en gebedswijze zo hoog genoteerd staan, in gesprek te treden. Zowel de waarde hiervan als het verschil met de christelijke meditatiehouding komen duidelijk naar voren. De ‘personale’ meditatie van de Navolging berust primair op een dialogisch personalisme. De Imitatie brengt niet tot een zelfkennis en - ervaring - en zo tot geringschatting van al het andere, maar tot een kennis van een persoonlijke ontmoeting met Christus en zo tot een onthechting aan alles wat Hij niet is.
Samengevat: ‘Wat kan de wereld voor jou betekenen zonder Jezus?’ (II, 8, 7).
Van het antwoord op deze vraag kan men aflezen in hoever het juist is binnen de christelijke traditie nu eerder te spreken van een antwoordencrisis dan van een crisis in de roepingen.
G. Wilkens
| |
Gerhard Krause
Weihnachtspredigten, und homiletische Erwägungen zur Weihnachtspredigt heute
J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, 1973, 172 pp., DM. 9,50.
Een tiental kerstpreken die het overwegen zonder meer waard zijn, gevolgd door een - naar mijn gevoel - wat zwaar geladen verhandeling over de moeilijkheden die vandaag de dag het preken met Kerstmis meebrengt; moeilijkheden o.a. veroorzaakt door het onvermogen van de hedendaagse mens feest te vieren, de excessen in de kerstviering en het zo sterk gevarieerde publiek in de kerstnacht. Terecht stelt schr. dat men allereerst het mysterie van de mensgeworden Zoon Gods te verkondigen heeft, maar dat het probleem van de christelijke ethiek noch verzwegen noch ook overbeklemtoond mag worden. Daarin distantieert hij zich van een louter op het sentiment gerichte preek, én van de ‘politieke’ boetepreek (die veel goedwillende mensen juist op Kerstmis zal ergeren en praktisch geen resultaat zal opleveren omdat de verontwaardiging van de predikant misschien oprecht zal zijn, maar al te licht langs haar doel heenschiet).
S. Trooster
| |
| |
| |
Literatuur
Böll, Heinrich - Die verlorene Ehre der Katharina Blum. - Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1974, 189 pp., DM. 19,80. |
Brachin, Pierre - Anthologie de la prose néerlandaise, II. - Asedi, Bruxelles / Aubier, Paris, 1972, 437 pp.. |
Haes, Jos de (Uitg.) - Gedichten 1973. - Davidsfonds, Leuven, 1974, 77 pp., BF. 60. |
Kobel, Erwin - Georg Büchner. Das dichterische Werk. - De Gruyter, Berlin, 1974, 343 pp., DM. 78, -. |
Madrus, J.C. - Alle verhalen van 1001 nacht. 2 delen. - Manteau, Brussel, 1974, 239 & 254 pp., BF. 170 per deel. |
Oosterhuis, Huub - Hoe ver is de nacht. - Ambo, Bilthoven, 1974, 95 pp., f 7,50. |
Poesiealbum 81 - Marina Zwetajewa. - Neues Leben, Berlin, 1974, 32 pp.. |
Poesiealbum 82 - Richard Pietrass. - Neues Leben, Berlin, 1974, 32 pp.. |
| |
Enno Develing
Project 3 Het Kantoor
Manteau, Brussel-Den Haag, 1973, 26 pp. + 60 pp. foto's + 4 fmo-platen, BF. 155.
In het oktobernummer 1973 van Streven (pp. 46-51) heb ik de theoretische achtergrond en situering van Develings projecten geschetst en kritisch geëvalueerd. Project 3: Het Kantoor heeft Develing met zijn technische ploeg uitgewerkt zoals hij het in het Voorwoord van Het einde van de roman aangekondigd had: op vier plastic platen zijn de kantoorgeluiden geperst, 240 foto's geven visuele informatie over één uur kantoorleven en op 26 pp. zijn de interviews uitgetikt van het personeel dat in de betreffende kantoorruimte werkt.
In een korte inleiding wijst Develing erop hoe moeilijk het geweest is een bedrijf of een instelling te vinden die bereid was het project in haar kantoor te laten plaatsvinden. Daaruit heeft de projectleider vijf conclusies getrokken die erop neerkomen dat Marx' meerwaarde-theorie nog altijd springlevend is: de werknemer is een louter winstobject voor de werkgever. En Develing doet dan een oproep ‘om niet alleen wetenschappelijk onderzoek te wijden aan het probleem hoe een ondernemer de produktiviteit van zijn werknemer (en dus zijn winst) kan verhogen, maar hoe werkelijk in alle opzichten (inclusief de “beloning”) de werksituatie van de werknemers verbeterd kan worden’.
Ik blijf erbij dat Develing een literatuurbegrip hanteert dat theoretisch en praktisch onhoudbaar is. Het materiaal dat hij verzameld heeft, is interessant... voor sociologen, vakbondsmensen, sociale werkers en zelfs voor de taalkundige, die in de zo nauwkeurig mogelijk weergegeven spreektaal heel wat, weliswaar bekende, taalverschijnselen (anakoloet, ellips, proleps, svarabakti e.a.) kan observeren, maar voor de literatuuronderzoeker in strikte zin heeft dit project niets te bieden, aangezien het begrip fictie voor Develing uit den boze is.
J. Gerits
| |
Frank Riess
The word and the stone. Language and imagery in Neruda's ‘Canto General’
Oxford University Press, London, 1972, 170 pp., £3,50.
Het werk van Neruda staat, ook buiten de Spaanstalige gebieden, steeds meer in de belangstelling. Desondanks zijn grondige studies ervan op de vingers van een linkerhand te tellen. Dit is er voortaan één van. Dr. Riess is medewerker aan de School of Hispanic Studies van de Universiteit van Liverpool, waar ook het Bulletin of Hispanic Studies, een van de beste wetenschappelijke publikaties op hispanistisch gebied, vandaan komt. Het onderwerp voor deze studie is een sleutelwerk uit Neruda's oeuvre, dat dateert van 1950; het behoort tot de belangrijkste poëtische teksten van de eerste vijftig jaren van deze eeuw in Latijns-Amerika, als men het al niet de belangrijkste wil noemen. Hoewel het niet onbekend was dat Neruda in dit werk en ook in latere teksten zeer betrokken was bij zijn continent en de mensen die er wonen, is dr. Riess, de eerste die in het taalgebruik en de beeldvorming van dit werk deze karakteristiek systematisch heeft onderzocht. Zijn verdienste is, dat hij aantoont hoezeer esthetische en ethische preoccupaties vervlochten zijn in dit boek en hoezeer het thema mens-aarde en een aantal daaruit afgeleide subthema's zich in een bepaalde ordening manifesteren in taal en beeldvorming. Het is overigens interessant op te merken - dr. Riess doet dit niet, maar hij schrijft dan ook geen comparatistische studie - dat het hoofdthema evenzeer een spil is waar de in Spanje geschreven geëngageerde poëzie van deze eeuw om draait; maar dit was een ter zijde. De auteur gaat voortdurend uit van de tekst en toetst zijn conclusies steeds weer aan de tekst; zijn werk is een voorbeeld van literaire kritiek van niveau.
J. Lechner
| |
| |
| |
Theater
Franzbach, Martin - Untersuchungen zum Theater Calderons in der europäischen Literatur vor der Romantik. - Fink, München, 1974, 215 pp., DM. 48, -. |
Gnüg, Hiltrud - Don Juans theatralische Existenz, Typ und Gattung. - Fink, München, 1974, 260 pp., DM. 36, -. |
Mc Kendrick, Melveena - Woman and Society in the Spanish Drama of the Golden Age. - Cambridge University Press, London, 1974, 346 pp., £6,50. |
Meier, Wilhelm - Das Prinzip des Unerwarteten bei Jean Giraudoux. - Akademische Verlagsgesellschaft, Frankfurt, 1974, 213 pp.. |
Profitlich, Ulrich - Friedrich Dürrenmatt. - Kohlhammer, Stuttgart, 1973, 151 pp., DM. 18,80. |
Robra, Klaus - Frankreich im Spiegel gesellschaftskritischer französischer Theaterstücke 1955-1970. - Akademische Verlagsgesellschaft, Frankfurt, 1974, 175 pp.. |
Schoeps, Karl-Heinz - Bertolt Brecht und Bernard Shaw. - Bouvier, Bonn, 1974, 312 pp.. |
Seliger, Helfried - Das Amerikabild Bertolt Brechts. - Bouvier, Bonn, 1974, 297 pp.. |
Warning, Rainer - Funktion und Struktur. - Fink, München, 1974, 272 pp., DM. 36, -. |
| |
Axel Hübler
Drama in der Vermittlung von Handlung, Sprache und Szene. Eine repräsentative Untersuchung an Theaterstücken der 50er und 60er Jahre
Bouvier Verlag Herbert Grundmann, Bonn, 1973, (Abhandlungen zur Kunst-, Musik und Literaturwissenschaft Bd 140), 340 pp., DM. 48, -.
In deze boeiende dissertatie, waarin de literatuurwetenschappelijke discipline zich over het drama als tekstfenomeen ontfermt, wil S. er achter komen hoe de compositietechniek van het drama er precies uitziet als de basiscomponenten handeling, taal en tafereel als structuurbepalende grootheden gehanteerd worden. Onder ‘handeling’ verstaat S. het inhoudsmoment, een aspect dat misschien literair maar bepaald niet theatraal toereikend uitvalt; onder ‘taal’ wil hij dan het talige instrument van de personages onderbrengen en onder ‘tafereel’ het buitentalige gedrag plus de theatrale ruimte. Ofschoon hij echt niet lichtvaardig over deze moeilijke waardebegrippen heenglijdt, blijft zijn vertrekpunt te sterk steken in een eigengereide omschrijving van zijn werkapparatuur en meteen is zijn bedoeling ook gecompromitteerd. Met deze drie begrippen wil hij daarna de functionaliteit nagaan die ze ten opzichte van elkaar uitoefenen, d.w.z. hij tracht vaste gedragsregels te onderscheiden voor de maat van medialiteitsfunctie die ze ieder voor zich inbrengen in de totale compositie; met het oog daarop ontwerpt hij een formele inhoudstypologie die in buiten-mediale en binnen-mediale inhouden uiteenvalt. Onder de buitenmediale inhouden bestudeert hij een aantal Viëtnam- en Auschwitz-stukken, onder de binnenmediale teksten van H. Pinter, E. Albee, P. Handke en G. Rühm. De mentaal-wetenschappelijke grond waarop S. wil staan is enerzijds de actie-sociologie van T. Parsons en E. Shils, anderzijds de taal-principiële visie van zo uiteenlopende denkers als K. Bühler, R. Ingarden en J. Mukarovsky, terwijl hij toch op geen enkel ogenblik een fenomenologische of semiotische of structuralistische richting uit wil gaan.
C. Tindemans
| |
Malcolm Goldstein
The Political Stage. American Drama and Theater of the Great Depression
Oxford UP, New York, 1974, 482 pp., £8, -.
Catharine Hughes
Plays, Politics, and Polemics
Drama Book Specialists, New York, 1973, 194 pp., $7,95.
M. Goldsteins boek lijkt me een belangrijke bijdrage te zijn tot de geschiedschrijving van het Amerikaanse theater; de aangetrokken bronnen, de materiële inventaris, de personengeschiedenis, de analyse van de interne en externe beweging in dit woelige tijdvak van de jaren 30 zijn stuk voor stuk zo uitgebreid en accuraat dat elke verdere discussie niet zonder dit boek zal kunnen gebeuren. Tegelijk is het op allerlei aspecten sterk te betwisten. De historiografie van een tijdperk is te eenzijdig verdeeld op het individuele bestaan van allerlei troepen, al valt dan nog het hoofdaccent op de werkelijk grote namen (The Federal Theatre, O. Welles' Mercury Theater, The Theater Guild, The Group Theater waaruit de Actors' Studio mentaal voortkomt en zo de continuïteit uitmaakt). Het boek blijft te veel reconstructie en de evaluatie is te occasioneel en niet principieel; een fundamentele synthese (standpunten, expressie- | |
| |
code, relevant effect) blijft uit, wat verrassend is als toch reeds een reeks detailstudies voorafgaat. Duidelijk wordt enkel de basisbehoefte van een maatschappij-georienteerde theaterbezigheid (sterk communistisch, waarvan de agitprop-copie of de proletarische agitatie bewijzen zijn), waarin ook Broadway in deze periode opgenomen kan worden (sociaalthematische commercialisering). Zo wordt het geheel meer een mentaliteitsanalyse dan een resultaatssynthese.
C. Hughes is een jonge sceptische theatercritica die uit haar kijkportie van recente protest-, agitatie- of ideologiedrama's poogt te komen tot een antwoord of al deze pogingen nu eigenlijk politiek iets opleveren. De Amerikaanse thematiek staat uiteraard voorop maar S. heeft ook in de Europese dramatiek rondgekeken en haar oordeel blijft, niet eens eng te achten, theatergeoriënteerd: wie politiek theater wil brengen, dient in eerste instantie theater te brengen dat politiek werkt. Haar labiele geloof raakt ze in de loop van de expeditie niet kwijt; wel heeft ze ondertussen puntige, scherpe, genuanceerde of partijdige oordelen geformuleerd die kunnen bijdragen tot een meer algemene discussie van wat politiek en theater met elkaar gemeen zouden kunnen hebben.
C. Tindemans
| |
Hajo Kurzenberger
Horvaths Volksstücke. Beschreibung eines poetischen Verfahrens
W. Fink, München, 1974, 179 pp., DM. 16,80.
In de toenemende stroom van Horvath-dissertaties onderscheidt zich deze studie door de concentratie op het taal-beeld. Wat vrij regelmatig wordt uitgelegd als onvermogen tot het scheppen van een rijke dramatische taal of als willekeurig instrument tot demystificatie van het gewone volk, wordt door S. terecht ingepast in een dramatisch-theatraal en sociaal-maatschappelijk willen. Horvath heeft een doorsnee uitgeschreven van de mens in zijn tijd en uiteraard daarvoor het meest correcte expressie-teken bedacht. In gedetailleerde analyses achterhaalt S. het niveau van de omgangstaal als bewust depersonaliserend, als manipulatie-instrument voor een bewustzijn en een tijdsgevoel; als hij dan de klassiek-dramaturgische instrumentalisering van de dialoog uittekent, weet hij meteen ook de essentiële dramatische vernieuwing van Horvath vast te houden en te synthetiseren.
C. Tindemans
| |
Film
Calder, Jenni - There must be a lone ranger. - Hamish Hamilton, London, 1974, 241 pp., £3,95. |
Phillips, Gene D. - Graham Greene: The films of his fiction. - Teachers College Press, New York, 1974, 203 pp.. |
Camp, Gaston van - Onstuitbare techniek. - Davidsfonds, Jeugdreeks, Leuven, 1974, 143 pp., BF. 120. |
Florquin, Joos - Ten huize van. 10. - Davidsfonds, Leuven, 1974, 334 pp., BF. 165. |
Het Davidsfonds Kartoenboek 7. - Davidsfonds, Leuven, 1974, 107 pp., BF. 80. |
| |
Gianfranco Bettetini
The Language and Technique of the Film
Mouton, Den Haag/Paris, 1973, 202 pp., f 48, -.
Dominique Noguez, ed.
Cinéma: Theorie, Lectures
Klincksieck, numéro spécial de la Revue d'Esthétique, Paris, 1973, 404 pp., FF. 44, -
Michael Buselmeier
Das glückliche Bewusstsein. Anleitung zur materialistischen Medienkritik
Luchterhand, Darmstadt, 1974, 253 pp., DM. 12,80.
Wat het essay van Bettetini doet verschillen van recente gelijkaardige werken op dit gebied van de filmsemiologie is zijn voorzichtigheid. Het is trouwens een van de waardevolle elementen van dit boek dat S. zorgvuldig en niet louter uit theoretizeerzucht begint met enkele basisbeschouwingen over semiologie en de (beperkte maar zekere) toepasbaarheid daarvan op het gebied van de film. Het hoofdmoment van Bettetini's werk valt uiteen in twee delen, waarin hij de ‘dubbele articulatie’ van de film uiteen probeert te zetten. Pertinent lijkt mij wel dat hij de zogenaamde technische elementen integreert in deze articulatie (als tweede element, het eerste zijnde het ‘iconisch’ element). Bettetini put uitvoerig uit de theorieën van Morris, Greimas, Barthes en vooral Metz. Het is echter opvallend voor de hele thematiek dat dit boek uiteraard wel degelijk ‘verhelderend’ werkt, maar weinig ‘op-heldering’ brengt in de problematiek van de filmsemiologie. Themata worden gereorganiseerd, en hier en daar treft men een originele uitschieter
| |
| |
aan. Naar mijn gevoelen blijft dit ontoereikend, en gezien de stand van zaken, een beetje benauwend dat we nog altijd maar aan de prolegomena toe zijn. Sluitende, totale filmtheorieën lijken momenteel wel onmogelijk (zoals trouwens sluitende filmgeschiedenissen). Is het daarom misschien dat een werk zoals Cinéma: Théorie, Lectures zo veel meer overtuigend werkt? Het is minder systematisch, maar biedt in de gediversifiëerde aanpak erg boeiende en prikkelende lectuur. Misschien komt het ook omdat in dit werk een grotere cinematografische bekommernis schuilt en voelbaar is dan in andere werken gewijd aan filmsemiologie. De theorie groeit hier telkens voort uit een (als het ware) dwingende noodzakelijkheid. Hiervan getuigt in de eerste plaats al heel sterk de indeling die zo'n nadrukkelijk accent legt op het begrip ‘continuïteit’ in het filmgetheoretizeer. In een eerste deel, onder de welluidende titel ‘Textes anciens, nouvelles approches’ hebben de samenstellers enkele teksten samengebracht (o.a. van Bela, Balasz, Arnheim, Kracauer, en Panofsky) van theoretici die pre-semiologische bekommernissen hadden. Op die manier wordt de lezer uitgenodigd, om het voor een groot deel te weinig gekende filmtheoretisch verleden opnieuw te gaan exploreren. Gezien de context, de omlijsting van deze klassiekers door bv. mensen zoals Jacobson (vertegenwoordigd met zijn enige tekst over film, daterend uit 1933 en een interview), Pasolini en Metz, wordt men aangespoord om verbanden te leggen, die tot verrassende resultaten zouden kunnen leiden. Iemand als Garroni (in een erg goed stuk over Eikhenbaum) doet het ons als het ware voor.
Eén van de beperktheden van de filmsemiologie, zoals die bv. toegepast en uitgewerkt wordt door een C. Metz, is dat zij zich op een enge en weinig produktieve manier beperkt tot de ‘narratieve film’ (om niet eens het onderscheid te maken: het narratieve ín de film). De linguïstieke herkomst van de discipline is hier zeer sterk merkbaar, en werkt vaak als een belemmering. Het markante van deze lezing nu is dat ze dit tekort probeert te doorbreken. Rechtstreeks bv. in een deel dat gewijd is aan de niet-narratieve film. Het zal niemand verbazen die zich een beetje met deze cinema bezighoudt, dat het juist dit kapittel is dat nogal zwak uitgevallen is. Noch de teksten van P.A. Sitney, noch die van Jonas Mekas of Annette Michelson (alle drie Amerikaanse filmtheoretici); noch de manifesten van de futuristen of stukjes proza zoals dat van de schilder L. Survage kunnen het dilemma uitwerken, overschrijden, negeren. Ze blijven als het ware gevangenen van de ‘esthetische’ doem die er op dat soort cinema rust.
Daarom is het tweede deel van het boek (Le Cinéma Narratif: Déconstruction, Lectures) eigenlijk van groter belang omdat ze concreter (zij het zeer indirect in probleemstelling) vertrekt van de strakheid van de narratieve codificering om ze, zoals de titel suggereert, af te breken, en dus bijgevolg ook: radicaler te analyseren dan tot dan toe de narratief gebonden filmsemiologen (à la Metz) hadden gekund. Het zijn nochtans soms maar korte fragmenten, en zoals het prachtig opstelletje van Barthes (Diderot, Brecht, Eisenstein) niet meer dan schetsen. En hier ziet men bv. ook hoe de theorie terug kan omslaan in de praxis van de filmkritiek: C. Ollier geeft er een schitterende demonstratie van in een analyse van het werk van J. von Sternberg. Een zeer uitvoerige gecommentariëerde bibliografie vult dit monumentaal werk aan. Jammer dat er een tekort is aan informatie betreffende de herkomst van de verschillende essays, en dat er een alfabetisch register ontbreekt. Maar dat zijn tenslotte schoonheidsfoutjes in een werk dat (blijkbaar) gestart is als een bescheiden speciaal nummer van een tijdschrift, en uitgegroeid is tot een uitpuilende en uitdagende chaotische verzameling van interessante filmbeschouwingen. Dat deze boeiende brok filmlectuur uit Frankrijk moest komen is niet verwonderlijk: het is misschien wel normaal dat filmgetheoritizeer het best floreert op een doodzieke en anemieke filmproduktie, waar de doordeweekse bloedarme filmkritieken de weerspiegeling van zijn. Het zwaartepunt van de Franse film ligt momenteel zeer duidelijk buiten het domein van de filmbezigheid stricto sensu.
In deze context wou ik graag een kort (nauwelijks 44 pp.!) essay signaleren dat ongemeen verduidelijkend en agressief-radicaal een paar basisideeën i.v.m. filmsemiologie uiteenzet. Het hoofdstuk heet: ‘Filmsprache und Filmsyntax’ door Gunter Schanz en komt voor in een reader die daarenboven uiterst boeiende opstellen verzamelt over massamedia.
Eric De Kuyper
|
|