| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Gedragswetenschappen
Andriessen, drs. H.C.J. - Groei en grens in de volwassenheid. - Van Gorcum, Assen, Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen, 19742, 391 pp., f 44,-. |
Beirnaert, R., e.a. - Democratisch bouwen aan een doelgerichte afdeling menswetenschappen. - Acco, Leuven, 1974, 78 pp., BF. 105. |
Schneider-Andrée, R. - A B C der Bildungsreform. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1974, 139 pp., DM. 8,-. |
| |
G. Hellinga
Tussen aanhalingstekens. Uitgangspunten in de psychotherapie
Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1974, 151 pp., BF. 240.
Dit boekje is, aldus de auteur, een poging om de lezer in een paar minuten een overzicht te geven van zoveel mogelijk hem onbekende referentiekaders van psychotherapie. Het wil de lezer helpen om een citaat (tussen aanhalingstekens) van een of andere autoriteit in de psychotherapie te situeren in het ‘systeem’ van die autoriteit of richting. Zo zijn 23 referentiekaders gegeven, telkens aangevuld met definities en voorbeelden.
De auteur heeft zich een bijzonder moeilijke opgave gesteld: in enkele bladzijden de invalshoek van Rogers, van Jung, van Moreno, enz. nauwkeurig weer te geven. Het is onmogelijk te verifiëren of hij dit voor alle theorieën goed gedaan heeft; daarvoor zou men zijn werk moeten overdoen. Maar waar ik het boek op mij bekende theorieën nakeek, viel het zeer goed mee.
Een origineel opgebouwd naslagwerkje dat in al zijn beknoptheid goede diensten kan bewijzen.
G. Boeve
| |
E. en M. Polster
Praktijk van Gestalt
Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1974, 264 pp., BF. 335.
Dit is de Nederlandse bewerking door J. Valk van ‘Gestalt therapy integrated’. We begrijpen dat Valk het woord therapie niet bewaard heeft in de titel: het boek beschrijft immers een praktijk die niet uitsluitend therapie beoogt, maar ook het opwekken of versterken van groeimogelijkheden in iedere gezonde mens. Toch is ook het woord praktijk weer enigszins misleidend: er komt heel wat theorie in het werk voor, zij het niet systematisch en ook niet beperkt tot de klassieke Gestalttheorie. Dit bijeengegaarde theoretisch materiaal, dat in de details wat ordeloos is (of zijn er niet voldoende drukproeven gelezen?), is ten dele goed uit de verf gekomen, maar vaak blijft het bij een even aanstippen van een gegeven of een bedenking. Dit soort grasduinen van de schrijvers werkt storend, want men wil graag de achtergronden of de verantwoording van hun meningen vinden.
De beschrijving van de praktijk schenkt meer voldoening. Er zit een schat aan ervaringen en inzichten in, groot genoeg om te doen verlangen naar een tweede lezing of naar een occasioneel raadplegen van een hoofdstukje.
G. Boeve
| |
| |
| |
Geschiedenis
Bolt, Christine - A History of the U.S.A. - MacMillan, London, 1974, 730 pp., £6,20. |
Bortoli, Georges - Als Stalin starb. - Seewald Verlag, Stuttgart, 1974, 280 pp., Ln. DM. 28,-. |
Dunk, Hermann von der - Kleio heeft duizend ogen. - Van Gorcum, Assen, 1974, 138 pp., f 16,50. |
Peeters, K.F. - 50 jaar ijzerstichting. - IJzerstichting, Antwerpen, 1974, 143 pp.. |
Pethybridge, Roger - The Social Prelude to Stalinism. - MacMillan, London, 1974, 343 pp., £7. |
| |
Marina Warner
Die Kaiserin auf dem Drachenthron Leben und Welt der chinesischen Kaiserinwitwe Tz'u-hsi. 1835-1908
Vertaald uit het Engels door Klaus Fessel. (Ploetz-Bildbiografien), Verlag Ploetz, Würzburg, 1974, 269 pp., ill..
In onze westerse geschiedenisboeken komen niet-Europese volkeren dan pas ter sprake wanneer beschreven wordt hoe onze voorvaderen hun intrede doen in hun tot dan toe onbekende gebieden. Al die volkeren hebben voor onze kijk op de geschiedenis meestal niet meer dan een figurantenrol. Gelukkig wordt er in onze jaren gewerkt aan een ‘dekolonisatie’ van de geschiedschrijving. Het doel zal moeten zijn bij een echte wereldgeschiedenis uit te komen; één van de wegen is van binnenuit de geschiedenis van de niet-westerse culturen te bekijken.
Een voorbeeld van hoe zoiets het zicht op onszelf kan veranderen, kan dit boek van Marina Warner ons geven. Zeker, het is vooral een politieke biografie. Rondom de hoofdpersoon maken we een stuk geschiedenis mee van het ‘Rijk van het Midden’. We krijgen informatie over het regeersysteem, over de heersende corruptie, over het onvermogen van een dynastie, over de tegenstellingen tussen arm en rijk. Maar doordat de schrijfster zich op Chinees standpunt heeft gesteld, kunnen wij onszelf zien aankomen met het doel opium te verkopen, de ‘christelijke beschaving’ te brengen, handelsbelangen te veroveren. En wat men dan ook moet zeggen over het gedrag en de politiek van de Chinese leiders van dat ogenblik, er is genoeg gebeurd om ons onze zelfverzekerdheid te doen verliezen. Met dit boek dringen we een heel klein beetje door in de Chinese geschiedenis; tot nu toe heb ikzelf daarover nog maar heel weinig gelezen - daarom kan ik niet beoordelen of er grove vergissingen begaan zijn door de schrijfster noch of een andere interpretatie meer legitiem is. Maar het geeft veel stof om over na te denken en om op voort te studeren. De prachtige illustraties helpen zeer de belangstelling levend te houden.
Marcel Chappin
| |
Jean Chesneaux
Peasant Revolts in China 1840-1949
Thames and Hudson, London, Boekenimport Denis, Antwerpen, 1973, 180 pp., 66 ill., 157 BF..
Onder een iets te neutrale titel van een eeuw Chinese boerenopstand beschrijft Jean Chesneaux, professor van geeschihedenis van het Verre Oosten aan de Sorbonne, in feite een van de voornaamste voorwaarden van Mao's overwinning in 1949: de groeiende ontevredenheid van de boeren als revolutionair potentieel, en als gunstig uitgangspunt voor de algemene communistische revolutie in China. Chesneaux verheldert in zijn studie, waarin uitgebreid, minder bekend, feitenmateriaal is verwerkt, niet enkel een belangrijke historische ontwikkeling naar het Chinese communisme, maar ook de aard zelf van dit communisme. Het boek, een deel van de Library of World Civilization, is uitstekend geïllustreerd.
S. Heester
| |
Richard W. Van Alstyne
The United States and East Asia
Thames and Hudson, London, Boekenimport Denis, Antwerpen, 1973, 180 pp., 67 ill., 157 BF.
Professor Van Alstyne begint zijn geschiedenis van de betrekkingen tussen de USA en Oost-Azië met een beschrijving van de aantrekkingskracht die China, land van begeerte, in de loop der eeuwen op de vreemdelingen heeft uitgeoefend, ook op de Amerikanen vanaf het einde van de achttiende eeuw, om het specifieke karakter avn deze betrekkingen uiteen te zetten: hoeveel macht de vreemdelingen in China ook hebben uitgeoefend, ze werden steeds als ‘barbaren’ beschouwd. Het grote gewicht van het boek ligt echter op de recente politieke geschiedenis van de machtsverhoudingen tussen de U.S.A. enerzijds en China en Japan anderzijds. Dit boek past dan ook helemaal in de opzet van de Library of World Civilization, een serie die zich op de ontwikkelingen in de recente internationale geschiedenis toespitst.
S. Heester
| |
| |
| |
Hubert Jedin
Handbuch der Kirchengeschichte. Band VI/2, Die Kirche in der Gegenwart.
Die Kirche zwischen Anpassung und Widerstand (1878 bis 1914)
Herder, Freiburg, 1973, 624 pp..
Van het groot kerkgeschiedenis-handboek o.l.v. Jedin is nu de laatste band verschenen, voor de periode van 1878 tot 1914. Met band II (in voorbereiding) zal de hele set zijn beslag gekregen hebben. De verdere kerkgeschiedenis, namelijk van de Tweede Wereldoorlog tot Vaticanum II, vergt een eigen aanpak van de bronnen en zal daarom afzonderlijk in een supplementaire band worden opgenomen.
Van Band VI, 2, die hier ter bespreking voorligt, is het eerste deel gewijd aan het pontificaat van paus Leo XIII onder de titel Het probleem van de aanpassing aan de moderne wereld (3-387). Daarin wordt eerst de situatie van de kerk besproken in de onderscheiden Westerse landen. In Pruisen en het Duitse Rijk woedt de Kulturkampf. In Oostenrijk treden spanningen op de voorgrond in de Oostenrijks-Hongaarse monarchie terwijl in Italië Quirinaal en Vaticaan scherp tegenover elkaar gaan staan. In Frankrijk loopt de verzoening met de katholieken op een mislukking uit. Daar waar in het Iberisch schiereiland de balans van revolutie naar reactie omslaat, valt in de Beneluxlanden een neiging naar behoudsgezindheid waar te nemen. Het British-Empire kent zijnerzijds opnieuw een soort katholiek zelfbewustzijn nogal verschillend van, maar toch niet zonder invloed op de ‘American Way’, op Ierland, Australië en Canada; maar het verschilt nog meer van wat zich onder de laatste Tsaren afspeelt in het Russisch Rijk, in de drie Poolse deelgebieden, de Donaumonarchie en Zuid-Europa. Het eigendomsrecht, de maatschappij-theorieën, gezin en familie, de schoolkwesties, verenigingsleven, de pers en het sjabloon van de godsdienstbestrijder komen hier aan bod. Ook de sociale beroering waait door de gelederen der gelovigen, onder wie de boeren, de middenstand maar vooral de industrie-arbeidersklasse het meest tot de verbeelding spreken. Het is ook de tijd waarin de politieke partijen, op een nieuwe leest geschoeid, de verhouding Staat en partij ter sprake brengen en de katholieken bij de eeuwwisseling geconfronteerd worden met hun respectieve culturen. Op het gebied van de vroomheid valt deze periode samen met het opkomen van de eucharistische congressen en de verering van de Franse karmelites Thérèse van Lisieux. Als reactie op de nieuwe feiten ontstaat een springtij van nieuwe kloostercongregaties en een dramatische
restauratie van oudere orden. Ook in de kerkenbouw en de kerkelijke kunst uiten zich deze reacties. Hoe moeizaam deze evolutie soms was blijkt uit de strijd om de kerkmuziek: de Gregoriaanse plain chant werd van bovenaf opgelegd, maar de polyfonie van Palestrina en de zogenaamde Caecilia-beweging bleven hardnekkig voortbestaan. Leerstellig werd er niet minder gekampt.
Prof. O. Köhler uit Freiburg aarzelt niet de Encycliek Aeterni Patris aan te halen van Leo XIII. Door de vernieuwing van Thomas' filosofie hoopt men een universele weg te hebben gevonden om vele problemen van deze tijd aan te kunnen. Naast de filosofie doemt in alle hevigheid de kwestie van de bijbel op, wordt het ‘Amerikanisme’ als een ketterij gebrandmerkt en vallen kerkorganisatorisch de herenigingsstrevingen op met de Oosterse Kerken, die uitmonden (of mislukken) in de Uniatenkerk met haar onderscheiden, te Rome steeds voor verdacht gehouden riten.
Aan dit eerste deel beantwoordt het tweede onder de titel: Defensieve ordening van krachten (391-548). Vanzelfsprekend zijn hier de bijdragen van de Leuvense hoogleraar Roger Aubert maatgevend. Deze kenschetst het hervormingswerk van Pius X als conservatief. Hiervoor pleiten inderdaad vanuit het hedendaags standpunt bekeken: de reorganisatie van de Romeinse Curie, de codificering van het kanoniek recht. Hiertoe behoort in mindere mate o.i. de liturgische hervorming (kinder-communie) en de pastorale bekommernis waaronder de zogeheten Katholieke Actie. Dramatischer nog was de modernistische crisis die in het nog christelijk gebleven West-Europa zoveel heilige muurtjes vergeefs zocht te slopen. In een laatste en derde deel ten slotte, worden amper 40 bladzijden gespendeerd aan de uitbreiding van de katholieke missies vanaf Leo XIII tot aan de tweede wereldoorlog (550-597).
Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat, gezien wat re nu in de kerk gaande is, dit monumentale werk wel eens het sluitstuk zou kunnen zijn van een bouwwerk dat al te lang in de steigers heeft gestaan. Nochtans ook in deze optiek zal geen intellectueel verzuimen dit kostbaar instrument een ereplaats te gunnen onder de standaardwerken van zijn studio.
S. De Smet
| |
| |
| |
Biografie
Dr. L.H.A. Groothuis O. Carm.
De Brabantse bisschoppen Bekkers en De Vet. Wegbereiders van een vernieuwingsbeweging
(Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland, XXVIII), Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1973, 312 pp., f 38, -.
Dit boek is een bewerking van een in 1971 door de universiteit van Münster aanvaard proefschrift, waarin het pastorale optreden wordt bestudeerd van de Brabantse bisschoppen Bekkers en De Vet, die als eersten en enigen van het toenmalig Nederlands episcopaat zich hebben ingezet voor een algehele vernieuwing van het kerkelijk leven in Nederland. Wezenlijke kenmerken daarvan waren dialoog, communicatie, het samen als Gods volk onderweg zijn, het handelen vanuit een persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef, en het met elkaar leven in vrede en vreugde. Beide bisschoppen hebben zich, elk op hun eigen wijze, ingezet voor een synthese van geloof en leven, van kerk en wereld.
Groothuis heeft met dit boek een belangrijk werk verricht, doordat hij, op eerlijke wijze omgaand met zijn bronnen, een betrouwbaar beeld heeft kunnen schetsen van twee personen, die een grote rol hebben gespeeld in een beslissende periode van de kerk in Nederland.
P. Begheyn
| |
Peter Bamm
Een mensenleven
La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, z.j., 400 pp., f 25,90.
Peter Bamm is het pseudoniem van de in 1897 geboren Curt Emmrich, die door zijn artikelen en boeken vrij bekend is geworden. In ‘Die unsichtbare Flagge’ (1953) beschreef hij zijn werkzaamheden als chirurg tijdens de Tweede Wereldoorlog. Velen zullen hem kennen als de auteur die de Route van Paulus' zendingsreizen naging en er ‘Frühe Stätten der Christenheit’ (1954) over schreef. Hetzelfde deed hij met de veroveringsreizen van Alexander de Grote.
‘Een mensenleven’ is een zeer leesbare autobiografie, die tegelijkertijd veel aandacht besteedt aan het Europa van de laatste 70 jaar. Het is een cultuurgeschiedenis van Europa.
Panc Beentjes
| |
Bernard Delfgaauw
Teilhard de Chardin
(Denken en Denkers) Wereldvenster, Baarn, 197414, 181 pp., f 13,75.
Een boek, dat op de beperkte Nederlandse markt aan zijn veertiende druk toe is, behoeft werkelijk geen krans. Maar wie zich in de vroegere uitgaven verdiept heeft, kan ik aanraden deze veertiende druk nader te bestuderen. Want Delfgaauw heeft zijn inleiding verrijkt met een aantal hoofdstukken, waarin zowel de wetenschaps-theoretische vragen als de maatschappelijk-politieke implicaties van Teilhards ideeën nader worden uitgewerkt en geplaatst in het kader van de huidige situatie. Enige herhalingen zijn daarvan wel het gevolg, maar toch blijft het boek bijzonder leesbaar. En het stimuleert het denken. Bovendien biedt het, door een selecte bibliografie, een handreiking tot verdere studie.
P. Smulders
| |
Engelbert Maximilian Buxbaum
Petrus Canisius und die kirchliche Erneuerung des Herzogtums Bayern 1549-1556
(Bibliotheca Instituti Historici S.I. XXXV), Institutum Historicum S.I., Roma, 1973, 310 pp..
Deze dissertatie uit 1966 (sindsdien verschenen literatuur is amper verwerkt) bestudeert slechts een beperkte episode uit het leven van de Nederlandse heilige. Op basis van diepgaand archiefonderzoek wijst Schr. op het belang van Canisius voor de kerkelijke vernieuwing van Beieren in de zo kritieke jaren van het midden der zestiende eeuw. De grondslag daarvan was de hervorming van de Ingolstadter universiteit en de daaraan gekoppelde zielzorgelijke arbeid, waartoe o.m. de publikatie van de katechismus gerekend moet worden. Canisius' werk in deze jaren bleek tevens van beslissende betekenis voor de stichting van jezuietencolleges in later tijd.
Ondanks de verrassende vondsten van nog onbekende akten betreffende Canisius wordt aan het reeds bestaande beeld van de heilige hier niet veel toegevoegd; hoogstens worden de contouren wat scherper en betrouwbaarder. In een aanhangsel vindt men tekstuitgaven, enige detailstudies en gegevens over de stand van het bronnenonderzoek. De personen rond Canisius komen nauwelijks uit de verf. Tenslotte wordt ook in dit boek deze Nederlander hardnekkig geannexeerd als ‘de eerste Duitse jezuiet’.
P. Begheyn
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Giannaras, A. - Aesthetik heute. - Francke, Bern, 1974, 144 pp., DM. 12,80. |
Krings, Hermann, Hrsg. - Handbuch Philosophischer Grundbegriffe 5-6. - Kösel Verlag, München, 1974, 1233-1539, 1540-1874 pp., DM. 12, - per deel. |
Preobrashenskij, E. - Die sozialistische Alternative. - Rotbuch Verlag, Berlin, 1974, 143 pp., DM. 6, -, abb. DM. 5, -. |
Seifert, Josef - Leib und Seele. - Anton Pustet, Salzburg/München, 1973, 380 pp., DM. 38, -, öS. 268, -. |
| |
F.J.W. Harding
Jean-Marie Guyau (1854-1888) Aesthetician and Sociologist. A Study of his Aesthetic Theory and Critical Practice
Droz, Genève, 1973, 135 pp., SF. 32, -.
Moralistisch abstraherend binnen de eerste sociologische generaties, niet zonder enige verwantschap met Nietzsche, is Guyau in zijn theoretiserende werk over esthetica (Les problèmes de l'esthétique contemporaine, L'art au point de vue sociologique) bescheiden en vooral schools gebleven. S. analyseert droogweg de hoofdthema's en stellingen waarin Guyau het goede en het schone probeert te verenigen tot ‘une création sociale’. Zijn invloed is erg gering uitgevallen, althans niet nadrukkelijk aan te wijzen; zijn wat wanhopige verzet tegen de theorie van l'art pour l'art in een geleidelijk veranderende tijdssmaak is daar niet vreemd aan. Omdat hij vooral in theorie geïnteresseerd is geweest, bekleedt hij dan ook midden een zo sterk empirisch georiënteerde periode, logisch een tweede-rangspositie in de ontwikkeling van de esthetica, hoezeer ook zijn opstelling een beter lot heeft verdiend. Helaas zal niet onze tijd daarin enige wijziging aanbrengen.
C. Tindemans
| |
Corn. Verhoeven
Parafilosofen. Wijsbegeerte buiten de school
Amboboeken, Bilthoven, 1973, 94 pp., f 8,90.
De reden voor deze uitgave is mij noch tijdens, noch na lezing helder geworden. Het is een bundeling van stilistisch fraaie, maar inhoudelijk nogal gemakkelijk uitgevallen invallen over Nederlandse schrijvers van formaat en literaire broddelaars, die zich al dan niet uitdrukkelijk als wijsgeer hebben gepresenteerd.
P. Begheyn
| |
Theologie
Feneberg, Wolfgang - Der Markusprolog. - Kösel Verlag, München, 1974, 215 pp., DM. 58, -. |
Fermet, A., et R. Marlé - Theologies d'aujourd'hui. - Le Centurion, Paris, 1973, 272 pp.. |
Kertelge, Karl, Hrsg. - Ruckfrage nach Jesus. - (Quaestiones Disputatae) Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1974, 223 pp., DM. 22,80. |
Luijpen, Prof. Dr. W. - Theologie is antropologie. - Boom, Meppel, 1974, 217 pp., f 24,50. |
Reckinger, François - Wird man morgen wieder beichten? - Butzon & Bercker, Kevelaer, 1974, 210 pp., DM. 22, -. |
Schlier, Heinrich - Die Markuspassion. - Johannes Verlag, Einsiedeln, 1974, 96 pp., DM. 9,50. |
Weerwoord. Reacties op Dr. H. Berkhof's Christelijk Geloof. - Callenbach, Nijkerk, 1974, 255 pp., f 31, -. |
| |
Alfons Deissler
De boodschap van het Oude Testament
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1974, 182 pp..
Aan de titel heeft de uitgever toegevoegd: Een poging tot beter verstaan. En mijns inziens is het een geslaagde poging, wanneer men er de tijd voor neemt het boek echt te bestuderen; het is geen leesboek, maar een thematische leeswijzer door het gehele Oude Testament heen. Veel nieuwe gegevens van de huidige bijbelwetenschap en theologie zijn erin verwerkt, zodat het werkje actueel genoemd kan worden.. Het zou ook als leidraad voor bijbelgroepen goede diensten kunnen bewijzen, mits men dan niet in één jaar klaar wil komen en er een goede leiding bij aanwezig is.
Panc Beentjes
| |
C.H. Dodd
Dichtbij als een mens
Gooi en Sticht, Hilversum, 1974, 144 pp..
Op 86-jarige leeftijd voltooide de Engelse nieuwtestamenticus Dodd (bekend om zijn ‘Parabels of the Kingdom’, ‘The Apostolic Preaching and Its Development’ en zijn studies over het vierde evangelie) zijn laatste werk, dat hij zelf ‘The Founder of Christianity’ noemde, maar dat in het Nederlands ‘Dichtbij als een mens’ moest gaan heten. De achterflap van het boek geeft een goede afspiegeling van de inhoud: ‘Van de getuigenissen over Jezus poogt de auteur door te
| |
| |
stoten naar de persoon van Jezus zelf’. Een bekend geluid uit de Leben-Jesu-Forschung, die is stukgelopen op precies dit punt: het áchter de tekst willen kijken, het beter willen weten dan de tekst.
Het ‘uitstekend exegetisch materiaal’ dat wordt aangekondigd op de flap zijn de evangelieteksten zelf, maar waarschijnlijk heeft men iets anders op het oog gehad dat ik in het boek niet heb kunnen ontdekken; of het moest zijn dat men de parabel van de timmerwerkplaats bedoelt (p. 97), waarbij een van de twee broers opstuivend zaagsel in zijn oog krijgt; een nieuw ontdekt handschrift misschien?
Tenslotte kleven aan de vertaling enkele vervelende fouten. Een physician is een arts en geen fysiker (p. 19), zwart-nacht (p. 127) is evenals ‘chronologiker’ (p. 27) geen geweldig Nederlands.
Panc Beentjes
| |
Walter Kasper
Glaube im Wandel der Geschichte
(Topos-Taschenbücher), Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz / Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1973, 214 pp., DM. 7,80.
In een pocket een ruime keuze uit eerder gebundelde studies van deze jonge theoloog, ‘Glaube und Geschichte’. Voor de hier herdrukte studies geldt uiteraard wat vroeger reeds gezegd is n.a.v. het grotere werk (Streven 24/1 (maart 1971) 660).
S. Trooster
| |
Dr. W.L. Dekker
Getuige Israël
H. Veenman & Zonen, Wageningen, 1974, 214 pp., f 16,90.
De ondertitel van het boek - Dogmatische en bijbels-theologische studie over de plaats van Israël in het denken van Karl Barth, met name in zijn Kirchliche Dogmatik - moet duidelijk maken hoe men het ‘Getuige’ moet interpreteren. De geschiedenis van Israël is voor Barth ‘die Vorgeschichte Jesu Christ’; Jezus Christus is en bepaalt alle werkelijkheid. Israël bestaat in zijn getuigezijn. Na de opstanding van Jezus behoeft de getuige niets nieuws meer te zeggen (p. 12), maar zijn getuigenis van de verzoening blijft van kracht. Het is goed te bedenken dat Barth de term ‘Israël’ doorgaans gebruikt voor het theologisch begrip ‘Godsvolk’, terwijl hij voor het meer politieke begrip meestal ‘joden’ of ‘jodendom’ bezigt. De auteur heeft met deze dissertatie gemeend de omgekeerd chronologische weg van de Kirchliche Dogmatik te moeten bewandelen, hetgeen de ontwikkelingsgang in het werk van Barth onoverzichtelijk maakt. Ook is het nogal mager wanneer in minder dan twee pagina's (83-84) de gevaren worden gesignaleerd die aan de exegese van Romeinen 9-11 kleven in Barths beroemde Römerbrief. Het derde deel van het proefschrift, getiteld ‘Kruispunten en uitzichten’ stelt in alle eerlijkheid de vragen die het lezen van Barths werk oproept.
Panc Beentjes
| |
J.F. Lescrauwaet, e.a.
Plaats voor Maria in deze tijd?
Gooi en Sticht, Hilversum, 1974, 60 pp..
Dat het antwoord op de gestelde vraag positief is, blijkt reeds uit het verschijnen van dit boekje. Aanleiding was de voltooiing van de restauratie in het Noord-Brabantse De Hasselt van de Mariakapel uit 1500. Een viertal deskundigen hebben de hernieuwde opening vergezeld doen gaan van een lezingencyclus. Met name de analyse van de psycholoog W. Berger is zeer interessant. De bijdragen uit de Oosterse en reformatorische Kerk zijn zeer verhelderend, terwijl het opstel van Lescrauwaet over Maria als gelovige weinig nieuws te bieden heeft. Uitspraken als: ‘Zij laat zich vrij bevruchten door het scheppende woord van God’ en ‘De vruchtbaarheid van haar gelovig hart ging vooraf aan de vruchtbaarheid van haar schoot’ (p. 18) zijn m.i. verlegenheidsfrasen die de eigenlijke problemen terzijde laten. Tenslotte: het dogma van Maria Tenhemelopneming is van 1950, niet zoals p. 37 zegt van 1959.
Panc Beentjes
| |
Dr. K.H. Miskotte
Om het levende woord
Kok, Kampen, 1973, 378 pp., f 27,50.
Bij het lezen van deze ‘Opstellen over de praktijk der exegese’ overvielen mij twee tegenstrijdige gevoelens. Aan de ene kant is het boek zeer gedateerd; men merkt het aan de stijl, de wijdlopigheid en het verhullend spreken over exegetisch-kerkelijke kwesties. Zo bezien heeft het werk na 40 jaar niet meer zulke goede papieren. Aan de andere kant heeft Miskotte een monumentaal werk neergeschreven, waarin hij zijn liefde voor werkelijke exegese niet onder stoelen of banken steekt. Hij kiest overduidelijk partij in de kwestie van ‘wat er blijkbaar staat’ en van ‘wat er eigenlijk bedoeld is. (p. 34). De exegeet immers is gebonden aan de tekst; ‘verstaan beteekent voor hem het verstaan van het geschrevene, niet van het beschrevene’ (p. 47). Of om hetzelfde in andere woorden te lezen: ‘Wij leggen immers den tekst uit, niet de gebeurtenissen áchter den tekst, maar den tekst zelf’ (p. 179). Zo beschouwd kan de hoofdgedachte van de praktijk der exegese nog steeds nagevolgd worden.
Panc Beentjes
| |
| |
| |
Godsdienst
Buckinx-Luykx, A., - Een paus voor onze tijd. - Poppecentrum, Averbode, 1974, 207 pp., BF. 285. |
De Kerk in Moçambique. - Missiecentrum Pater Damiaan, Breda, Dic Map, Horstink, 1974, 256 pp., f 13,50. |
Hulshof, Jan - Wahrheit und Geschichte. - Ludgerus Verlag, Hubert Wingen, Essen, 1973, 213 pp.. |
Krause, Gerhard - Weihnachtspredigten. - J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, 1973, 172 pp., DM. 9,50. |
Kriener, Martin - Aporien der politischen Predigt. - Chr. Kaiser, Verlag, München, 1974, 70 pp., DM. 7,80. |
Kripp, Sigmund - Abschied von Morgen. - Patmos Verlag, Düsseldorf, 1973, 199 pp., DM. 16, -. |
Lindmaijer, Maria Anna - Mein Verkehr mit Armen Seelen. - Christiana Verlag, Stein am Rhein, 1974, 142 pp., SF. 7,80. |
Pieper, Josef - Über die Schwierigkeit heute zu glauben. - Kösel Verlag, München, 1974, 332 pp., Paperback DM. 25, -. |
Terruwe, Dr. A.A.A. - Kom uit de boom Zacheus, ik kom bij je eten. - De Tijdstroom, Lochem, 1974, 55 pp., f 10, -. |
Willms, Wilhelm - Der geerdete Himml. - Verlag Butzon & Bercker, Kevelaer, 1974, 192 pp., 15 beeldcollages, DM. 22, -. |
| |
A.H. van den Heuvel
Hij zal het delen met zijn vrienden. Verhalen over Jozua van Nazareth
Ten Have, Baarn, 1974, 104 pp., f 8,50.
Navertellingen uit het Nieuwe Testament, zeer vrij en soms nauwelijks nog met een perikope in verband te brengen. Dergelijke kritiek heeft de auteur voorzien; zijn voorwoord is daarom een uitvoerig exposé over de bedoeling van het geschrift. De verhalen hebben - zo zegt hij - noch literaire noch theologische pretenties; zij fungeren ook niet als een substituut voor de bijbelse verhalen: de bijbelverhalen zelf moeten zegevieren. Wat is dan het doel van het boek? Een pleidooi voor gedurfd navertellen, terwijl men weet dat de verhalen het nooit zullen winnen van de bijbeltekst zelf. En om de afstand tussen tekst en navertelling te benadrukken werd de naam Jezus gespeld als Jozua. Kortom, een erg ondoorzichtige argumentatie.
Panc Beentjes
| |
Hans Küng
Wat blijven moet in de kerk
Gooi & Sticht, Hilversum, 1974, 116 pp..
Het eerste deel van dit boekje, waarin het gaat om ‘de vraag op welke wijze de christelijke boodschap verkondigd en gerealiseerd moet worden in de kerk en de samenleving van vandaag’, bevat een redevoering, onder dezelfde titel gehouden o.m. in de Amsterdamse Dominicuskerk. Het is een eerlijk en hartverwarmend pleidooi voor wat als enige blijven moet: de persoon van Jesus zelf en alles wat in Hem gegeven is. In die zin is Küng dan ook wars van elke wettische benepenheid en reëel ten aanzien van de mogelijkheden en onmogelijkheden binnen christendom en kerk. De bladzijden die hij wijdt aan een portret van Christus, vormen een ontroerende hedendaagse geloofsbelijdenis.
Het tweede deel bevat Küngs bijdrage in de bundel Fehlbar, waarin hij op grond van overtuigende argumenten ervoor pleit onfeilbaarheid van bepaalde kerkelijke geloofsuitspraken en instanties plaats te laten maken voor de onverwoestbaarheid en onwankelbaarheid van de kerk, in weerwil juist van haar feitelijk feilbaar handelen en spreken.
In het speciaal voor deze uitgave geschreven voorwoord betuigt Küng zijn solidariteit met de kerk in Nederland.
P. Begheyn
| |
Maria de Groot
Klein Handvest
Gebeden
Holland, Haarlem, 1973, 112 pp., f 9,90.
Gebeden te maken die krachtens taal en inhoud kunnen gaan van mond tot mond en ook op papier niet verbleken, is slechts zeer weinigen gegeven. Gelukkig zijn het er binnen het Nederlands taalgebied niet al te weinig. In elk geval moet tot hen gerekend worden de Haagse dichteres-predikante Maria de Groot, die in deze bundel reeds aan de werkelijkheid getoetste teksten opnam, die eerlijk, bemoedigend en rijkgeschakeerd zijn: een handvest dat waarachtig houvast biedt.
P. Begheyn
| |
Rudolf Schnackenburg
Opdat wij mogen geloven
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1974, 131 pp..
De bekende nieuwtestamenticus heeft een aantal meditaties en preken waarin het begrip ‘geloof’ centraal staat, laten bundelen tot een boekje met als ondertitel: ‘Inspiratie uit het Nieuwe Testament’. Hoewel de teksten uit het Nieuwe Testament aanleiding zouden kunnen geven tot een diepe exegese, laat de auteur het er een beetje bij zitten. Zelfs zijn persoonlijk getuigenis over Jezus doet mat aan.
Panc Beentjes
| |
| |
| |
Literatuur
Die Sammlung. Amsterdam 1933-1935. - Aufbau, Berlin, 1974, 96 pp., M. 12, -. |
Bruynseraede, Marc - Made in Peenemunde. - Bruynseraede, Schilde, 1974, 56 pp., BF. 80. |
Cohn, Hans W. - Else Lasker-Schüler. The broken world. - Cambridge University Press, London, 1974, 162 pp., £4, -. |
Grimm, Reinhold, Hrsg. - Jahrbuch für deutsche Gegenwartsliteratur. Band 4/73. - Athenäum, Frankfurt, 1974, 315 pp.. |
Hemingway. - (Genie en Wereld), Heideland, Hasselt, 1974, 237 pp., BF. 525. |
Kohlschmidt, Werner - Geschichte der deutschen Literatur. Band III. Von der Romantik bis zum späten Goethe. - Reclam, Stuttgart, 1974, 764 pp., DM. 32,80. |
Müller-Seidel. Walter, Hrsg. - Historizität in Sprach- und Literaturwissenschaft. - Fink, München, 1974, 685 pp., DM. 48, -. |
Poesie album 79. Barthold Hinrich Brockes. - Neues Leben, Berlin, 1974, 31 pp.. |
Poesie album 80, Gabrielle Eckart. - Neues Leben, Berlin, 1974, 31 pp.. |
Scherer, Herbert - Bürgerlich-oppositionelle Literaten und sozialdemokratische Arbeiterbewegung nach 1890. - Metzler, Stuttgart, 1974, 276 pp., DM. 32, -. |
Schöning, Klaus, Hrsg. - Neues Hörspiel Original-Ton. - Suhrkamp, Frankfurt, 1974, 326 pp., DM. 11, -. |
Schwarz, Wilhelm Johannes - Der Erzähler Siegfried Lenz. - Francke, Bern, 1974, 189 pp., DM. 17,80. |
Solzjenitsyn, Alexandr - De Goelag Archipel. - De Boekerij, Baarn, 1974, 516 pp., f 19,90. |
Vos, Herman - Nathalie, Nathalie. - De Clauwaert, Leuven, 1974, 171 pp., BF. 195. |
| |
Ismaël Kadare
De Regentrommen
Pegasus, Amsterdam, 1974, 223 pp., f 11,90.
Van deze Albanese schrijver kennen wij al een andere roman: De generaal van het Dode leger (cfr. Streven, april 1973, p. 726). Speelde die in het heden, het nu voorliggende werk gaat in de Albanese traditie terug naar de grote tijd van verzet tegen de invallende Turken, de tijd van de nationale held Skanderbeg. Als zodanig is dit werk een epos op de heldhaftigheid van het Albanese volk. Afwijkend van de oude liederen waarin deze periode ook beschreven werd, gaat de schrijver nu de gang van zaken laten zien vanuit het Turkse kamp. De tegenstander krijgt dus ook iets menselijks. Maar hij krijgt wel de schuld van alles wat er in de loop van de jaren in Albanië is misgegaan. Hij is het bijvoorbeeld die de bloedwraak heeft ingevoerd om het volk blijvend te verzwakken.
Natuurlijk is de schrijver een trouw volger van de partij-opvattingen. De hoge Turken misbruiken en bedriegen de lagere. Hun lot is hun totaal onverschillig. Zij denken alleen aan hun eigen carrière en genoegens. Schrijver is daarbij ook een Albanees, een zoon van het totaal in de steek gelaten volk. De Turken (lees Amerikanen, waarvan men door een diepe kloof gescheiden is) worden geholpen door de Venetianen (De Sovjet-Unie, die geestelijk toch veel dichter bij staat en eigenlijk steun in de strijd had moeten geven).
Het wonderlijke is nu dat men dit boek ademloos en achter elkaar uitleest. Ieder individu dat er in beschreven wordt, krijgt volledig gelegenheid om zich te ontwikkelen. Ook daar waar de figuren standpunten moeten representeren, zoals die van de technici en de gelovigen in het Turkse leger, worden ze als volledige mensen beschreven. Naast de begin-werken van Solsjenitzyn bewijst Kadare, dat het socialistisch realisme wel degelijk kunstwerken van belang af kan leveren.
C.J. Boschheurne
| |
Jaroslav Hasek
De lotgevallen van de brave soldaat Svejk. In het achterland
Pegasus, Amsterdam, 1974, 302 pp..
Men hoeft maar naar de kaart van de oude Habsburgse monarchie te kijken om de romantische mogelijkheden van dit land te zien. Tussen Bodensee en Karpaten vormde ze een mogelijke brug tussen oost en west. Die romantische mogelijkheden zijn in de kunst zeker gedeeltelijk verwezenlijkt. Kijkt men naar de nostalgie van de Oostenrijker van nu naar die tijd van toen, dan krijgt men de indruk dat ze ook in het werkelijke leven verwezenlijkt zijn. De niets-doende Hofrat, Strauss, de wals, de handkus en de aapjeskoetsier spelen er nog een rol. Maar men kan niet ontsnappen aan de indruk dat deze mogelijkheden alleen in Wenen zijn verwezenlijkt. Wenen vormt inderdaad een brug tussen oost en west. In de meest letterlijke zin; men hoeft slechts de dorpen west en oost van de stad met elkaar te vergelijken. Maar we mogen ons afvragen hoe was zelfs hier die verwezenlijking. Hasek stelt zich namelijk ten doel de werkelijkheid van de stervende monarchie vanuit Praag te schilderen. En zelfs Wenen was niet alleen Strauss. Het is niet onleerzaam om daar- | |
| |
over de jeugdgeschiedenis van A. Hitler nog eens door te lezen. Maar hoe was het leven buiten het hart van de monarchie. Men had er waarschijnlijk weinig contact met de buitenwereld. Toen Dostojevskij zich in Praag wou vestigen, was dat voor hem als buitenlander onmogelijk. De literatuur zelf vertelt ons weinig over dit land buiten Wenen. Musil gebruikt het als decor om een Duitssprekende gemeenschap duidelijker te isoleren. Is wat we bij Kafka lezen werkelijk de sfeer waarin de toenmalige Duitse gemeenschap in Praag leefde? De Tsjechische componisten doen ons soms melancholiek aan, maar maken ons ook niet veel wijzer. Hasek probeert het Praag uit het eerste jaar van WO I nu te beschrijven aan de hand van zijn brave soldaat Svejk, een soort Sancho Panza, zonder Don Quichotte. Hij schildert ons een door domme officieren beheerste maatschappij, die tot in haar merg verrot is. Een maatschappij van onrecht, oneerlijkheid en
terreur. We zien een politiestaat van het meest ongunstige type. Er is in niets ook maar de minste overeenstemming met de monarchie van Grinsing, Wienerwald en Operette. Het is uiterst moeilijk nu nog te zeggen of deze schildering juist is, men kan het niet laten te denken dat dit overdreven is. Een paar regels uit Karl Kraus' Chor der Offiziere bevestigen echter het beeld dat van het leger wordt gegeven:
‘Und das weisz heut doch jedes Kind
Wir fall'n nur wenn wir b'soffen sind’.
De mensen die dit werk eerst lazen, kenden de tijd waarover werd geschreven. Hasek wilde aan hen trouwens iets heel anders vertellen, namelijk dat dezelfde mensen die zo een grote en zo een verderfelijke rol hadden gespeeld in de laatste dagen van de monarchie, ook, met een ander masker op, weer een grote rol speelden in de nieuwe republiek.
C.J. Boschheurne
| |
Wolfgang Rothe, Hrsg.
Die deutsche Literatur in der Weimarer Republik
Reclam, Stuttgart, 1974, 486 pp., DM. 32,80.
W. Rothe, altijd al erg gevoelig voor de politiek-maatschappelijke determinanten in het verschijnsel van de bellettrie, heeft andermaal een synthese ontworpen die zonder meer alternatief aandoet. De periode van de Duitse geschiedenis tussen 1918 en 1932, die niet bepaald kan klagen over gebrek aan belangstelling, blijkt zich, inzake literatuuronderzoek, totnogtoe te hebben vastgeklampt aan ofwel de nageschiedenis van de expressionistische hoogconjunctuur ofwel de isolering van de dominante romanciers; geen van beide aspecten acht S. te verwaarlozen maar precies daarom wil hij de begeleidende factoren thans grondig belichten omdat ze beide voorgaande pas mogelijk maken. Daarom ligt nu de nadruk op de ongewone feiten en strekkingen en het resultaat is, ook kwalitatief, uitgesproken voortreffelijk. Voorop loopt het drama met zijn theatrale eigenzinnigheid; Th. Koebner (de Nieuwe Zakelijkheid als crisis van het liberalisme), E. Schürer (de postexpressionistische komedie) en F. Trommler (met prachtig demonstratiemateriaal over het politiek-revolutionaire theater) variëren een aantal vaste criteria en stimuleren de analyse in de diepte, sterk gesteund door de politiek-doctrinaire codes van de ideologische partijen (F. Schonauer, H. Denkler). De roman wordt niet opgehangen aan individuele namen maar aan tendensen, zoals tijdsbewustzijn, analyse van het verleden, sociale determinanten, mythisering, provincie-karakter (W. Wendler, W. Schiffels, J.C. Thöming, H.F. Pfanner, W. Rothe, H. Schumacher). Ook de lyriek wordt thematisch-ideologisch (H.N. Fügen, H.D. Schäfer, F.J. Raddatz, C. Rülcker) ontleed, evenals de nationaalsocialistische ‘völkische’ literatuur (A. von Bormann) en de typische tijdswaarde van het cabaret (K. Riha). De ongewoon hoge waarde van het literaire essay (R. Wuthenow) wordt wat pijnlijk geconfronteerd met het negatieve affirmatie-karakter van de germanistiek (S. Reinhardt) waarvan de
belangrijke vertegenwoordigers later onverdroten tot collaboratie zijn overgegaan. Het zijn nergens monografieën, het is ook geen poging tot volledigheid, het is evenmin een haastige restauratie met nostalgisch leedvermaak; maar een kordaat aangeven van vitale aspecten (hoe ze ook hebben uitgepakt in de mentale constellatie van de tijd) die een bepalende stroming vertegenwoordigen voor deze woelige 15 jaar.
C. Tindemans
| |
Albert Hauser - Anton Krättli
Literatur als Prozess. Literaturgespräche zum Thema Autor - Kritiker - Leser
Arche, Zürich, 1973, 174 pp., DM. 16,80.
De hier verzamelde primaire teksten, kritische commentaren en samenvattingen van lezersreacties (gecomprimeerd protocol van een samenkomst van auteurs, critici en lezers in een open gesprek) blijken te ontgoochelen. Niet zozeer omdat deze lokaal-Zwitserse garnituur op onbehoorlijk peil over literatuur zou denken, maar wel dat
| |
| |
het in de titel beloofde proces-karakter in deze publicatie niet blijkt. De creatieve teksten nemen veel meer ruimte in beslag dan de kritische reacties en de compilaties van uren uitwisseling onder de drie soorten deelnemers. M.a.w. het functionele document geeft te weinig inzicht in de ware natuur van de confrontatie, indien niet mechanisch wordt vastgehouden aan de integrale geluidsband. De lezer van dit boek kan slechts in moeizame aanvulling door zijn verbeelding in de buurt komen van wat kennelijk een vruchtbaar ruilakkoord is geweest.
C. Tindemans
| |
Marcel Reich-Ranicki
Zur Literatur der D.D.R.
Piper, München, 1974, 166 pp., DM. 10, -.
De Duitse literatuurcriticus (zelf uit de DDR gevlucht in 1958) zet hier zijn meestal in het weekblad Die Zeit tussen 1963 en 1973 verschenen recensies over DDR-nieuwigheden keurig op een rijtje. Ongetwijfeld is de selectie representatief voor een ‘betere’ literaire smaak: A. Seghers, E. Strittmatter, S. Heym, S. Hermlin, F. Fühmann, H. Kant, G. de Bruyn, G. Kunert, C. Wolf, R. Schneider, U. Plenzdorf, W. Biermann en J. Becker, doorgaans ook in de Bondsrepubliek gepubliceerd. S. blijft achterdochtig raadselen over motieven en geheimen in deze overheersend proza-teksten. Gehalte en belofte weet hij voldoende keurig aan te duiden maar de ideologische fundering kan bij hem telkens rekenen op een forse slogan. Mag dit standpunt (met zijn verleden) begrijpelijk zijn, het -al-dan-niet-duidelijke standpunt van de auteur zelf, noodzakelijk voor de intrinsiek-literaire evaluatie, raakt herhaaldelijk in de verdrukking. Het beste is wellicht nog deze terecht geldige opstelling voorzichtig te vergelijken met de degelijke integrale interpretaties die momenteel op de Duitse boekenmarkt te verkrijgen zijn.
C. Tindemans
| |
Wolfgang Lockemann
Lyrik, Epik, Dramtik oder die totgesagte Trinität
A. Hain, Meisenheim am Glan, 1973, 374 pp., DM. 49, -.
Zoals elke generatie op haar beurt en uit eigen aandrang de zekerheden van de vorige fundamenteel betwijfelt, zo is deze belangrijke (maar vrij vaak erg moeizame) studie een constructief antwoord op het bekende werk van K. Hamburger, Die Logik der Dichtung (1957). In dit bestek is het uitgesloten enigszins trefzeker of rechtvaardig de uitgebreide zoektocht te verhalen die S. ondernomen heeft om de kern van de traditionele drie literaire genres en uiteraard ook de bevestiging van het goede recht op bestaan van deze aanduidingen te beschrijven. Het is een onuitputtelijk rijk boek en dat is wellicht het enige grondige verwijt; verder lijdt het enkel onder het gebrek aan voldoende organisatie. Dit laatste kan een onoverkomelijk bezwaar lijken, maar dat is slechts schijn. Er is immers een imponerende systematiek aanwezig nl. de poging tot zelfstandige omschrijving en ontleding (met overstelpend veel voorbeelden die zorgvuldig geanalyseerd worden) van het grondwezen van de genres; deze poging echter kan niet gebeuren zonder voortdurende interactie van de verschillende opvallendheden (om ze te isoleren, of om ze met elkaar in relatie te plaatsen, altijd dus om ze vergelijkbaar te behandelen), ook al is consequent het blikpunt gericht op de verheldering van telkens één van het trio. En deze onderlinge wezensbepaling desorganiseert de uiteenzetting vaak meer dan toelaatbaar kan worden geacht. S. spoort de sleutels tot elk genre op, discuteert met de omvangrijke bibliografie en komt tot het formuleren van resultaten. Deze resultaten blijven te weinig gestructureerd en/of geschematiseerd, al is hier natuurlijk ook de literaire bent zelf medeverantwoordelijk voor die immers bij herhaling en als om strijd overgaat tot het vermengen van karakteristieken waar S. precies zich als opdracht heeft gesteld de ongecompromitteerde wezenstrekken te achterhalen. S. respecteert principieel de indeling in de drie genres, al was het maar omdat generaties en
eeuwen erin geloofd hebben en ze dus niet te schrappen zijn, maar hij wil ze wel hun normatieve dwang ontnemen en die vervangen door een systematisch inzicht. Zo wordt het tenslotte toch een pleidooi voor de (groter dan doorgaans aanvaarde) autonomie van het literaire kunstwerk dat in zich een gestructureerde code bevat die door de activerende lezer geraadpleegd, ontcijferd of verwaarloosd (voor eigen lezerscategorieën van leesreageerbaarheid) wordt. Dit nu is scherp in tegenstelling tot de huidige structuralistische opvattingen dat het kunstwerk in eerste instantie in de leesdaad van de lezer gerealiseerd wordt. Tenslotte moet je S. gelijk geven: pas na of door middel van een systematische wezensbepaling (niet in het luchtledige, maar uit de factoren die, omdat ze de aanspreekbaarheidspotentie van de lezer mobiliseren, determinerend voor de specificiteit van het genre moeten genoemd) komt het begrip literatuur resp. literatuurwetenschap onder handbereik.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Theater
Arnold, Paul - Le théâtre japonais d'aujourd'hui. - Renaissance du livre, Bruxelles, 1974, 123 pp.. |
Badenhausen, Rolf, en Harald Zielske, Hrsg. - Bühnenformen, Bühnenräume, Bühnendekorationen. - Schmidt, Berlin, 1974, 217 pp.. |
Biedermann, Marianne - Das politische Theater von Max Frisch. - Schäuble, Lampertheim, 1974, 182 pp.. |
Csato, Edward - Polnisches Theater unserer Zeit. Band 12. - Schäuble, Lampertheim, 1974, 138 pp.. |
Fickert, Kurt - To heaven and back. - University Press of Kentucky, Lexington, 1972, 70 pp., $6, -. |
Frauenrath, Mireille - Le fils assassiné. - Fink, München, 1974, 121 pp., DM. 38, -. |
Fröhlich, Petra - Das nicht-kommerzielle amerikanische Theater. - Schäuble, Lampertheim, 1974, 236 pp.. |
Harding, Laurence V. - The dramatic art of Ferdinand Raimund and Johann Nestroy. - Mouton, The Hague, 1974, 243 pp., f 48, -. |
Hughes, Catherine - Plays, Politics and Polemics. - Drama Book, New York, 1973, 194 pp., $8, -. |
Jhering, Herbert - Der Kampf ums Theater. - Henschel, Berlin, 1974, 487 pp., M. 18, -. |
Pfister, Manfred - Studien zum Wandel der Perspektivenstruktur in elisabetanischen und jakobäischen Komödien. - Fink, München, 1974, 228 pp., DM. 68, -. |
Reiter, Seymour - World Theater. - Horizon Press, New York, 1973, 259 pp., $10, -. |
Schneider, Günther - Untersuchungen zum dramatischen Werk Robert Musils. - Lang, Bern, 1974, 272 pp.. |
Wisenthal, J.L. - The marriage of contraries. - Harvard University Press, Cambridge, 1974, 259 pp., $10, -. |
| |
Christoph Funke
Der Regisseur Horst Schönemann. Bericht - Analyse - Dokumentation
Henschelverlag, Berlin, 1971, 136 pp., M. 18,50.
Dit deeltje in een nu reeds ruim bekende reeks die met tijdsdocument, vriendencommentaar en foto-illustraties een alleraardigst geheel van actuele begeleiding van het theater vormt, doet vlijtig mee aan wat blijkbaar onvermijdelijk idoliseringsliteratuur is geworden. H. Schönemann, die aanvankelijk in de provincie het acteur- en regisseurambacht heeft aangeleerd, is sedert 1958 te Oost-Berlijn (Maxim-Gorki-theater) en sedert 1966 te Halle (Landestheater) een der erkende groten in het theater. Hij heeft een groot aandeel gehad in het op scène brengen van nieuwe auteurs als R. Kerndl, C. Hammel en H. Kant, d.w.z. een serie regiembevestigende auteurs met nauwelijks kritische inslag maar met veel zoeterige indoctrinatie. S. levert bijgevolg een, als dit genre je aanspreekt, perfect werkstuk af waarin de biografische, artistieke en ideologische reliëfdata keurig worden aangereikt.
C. Tindemans
| |
Gabriele Inacker
Antinomische Strukturen im Werk Hugo von Hofmannsthals
A. Kümmerle, Göppingen, 1973, 287 pp., DM. 34, -.
De notoire moeilijkheidsgraad die deze impressionistische auteur blijft kenmerken, wordt in deze koel-vernuftige studie in belangrijke mate verduidelijkt. Het gaat om de analyse van twee antinomische begripsparen die fundamenteel voor het levensgevoel en voor de vormcode van deze auteur blijken te zijn: voortschrijdende tijd/duur en eenzaamheid/gemeenschap, en via dit duo tracht S. de werkingswaarde t.o.v. de poëtologische genres te ontdekken. Zij onderscheidt daartoe 3 fasen die elk voor zich een ander niveau in de omgang met de antinomieën vertegenwoordigen. In de (lyrische) debuutfase oriënteert Hofmannsthal zich weg van het naturalisme (met zijn opeenvolging van tijdsmomenten en de communicatieve behoefte) door bewust discontinuïteit en het magische vereenzamingsmoment op te zoeken. Wellicht is hier de invloed van Bergson in het spel (‘intuïtie’ en ‘duur’ als centrale thema's verwant met diens ‘durée pure’), alvast affiniteit, en deze tendensen worden overtuigend geadstrueerd. In een 2e fase ontdoet zich Hoffmannsthal van de benauwende grenzen tussen subject en object en verovert een versoepelde ik-structuur; het maakt hem meteen geschikt voor het drama als vormoplossing, waarvan de resultaten direkt te merken zijn in de specifieke taalbehandeling die mono- en dialoog door elkaar heen laten lopen. De 3e fase is de bekende komedie-fase, waarin spreken en zwijgen niet langer contrasten vormen, waarin het leven gemetamorfoseerd wordt in droom en spel (de Calderon-invloedssfeer) zodat uiteindelijk een existen- | |
| |
tieel drama te voorschijn komt dat van introversie uitgroeit naar een bovenindividualiteit die rakelings langs de utopie heen schiet en zoiets als een synthese uitmaakt.
C. Tindemans
| |
Jan Knopf
Bertolt Brecht Ein kritischer Forschungsbericht
Athenäum, Frankfurt, 1974, 228 pp., DM. 19,80.
Wolfgang Schivelbusch
Sozialistisches Drama nach Brecht. Drei Modelle: Peter Hacks-Heiner Müller-Hartmut Lange
Luchterhand, Neuwied, 1974, 264 pp., DM. 9,80.
Onder de subtitel ‘Fragwürdiges in der Brecht-Forschung’ vat J. Knopf al de weerzin samen die hem in het contact met de uitgebreide schaar Brecht-experten ten deel is gevallen. Waar Forschungsberichte doorgaans een zo waardevrij mogelijke nuchtere samenvatting van een wetenschappelijke toestand brengen, gaat Knopf drastisch op de kritische toer en elk van zijn verhalen is een beknopt essay dat wezenlijke en overbodige aspecten, waarschijnlijke en ronduit valse stellingen aantoont in beperkte, maar gezaghebbende zinnen. En ieder van zijn stellingnamen is een rechtzetting of een verwijzing van noodzakelijke onmiddellijke opdrachten in het Brecht-onderzoek. Waaraan hij bijzondere aandacht schenkt: het begrip Verfremdung (uit de Russisch-formalistische hoek weggehaald), de editie-problemen, de debuut-vraagtekens, het behaviorisme als tussenfase, de Lehrstück-theorie, de Aufhebung-standpunten, de lyriek, het realisme als ideologisch-stilistische beslissing, het marxisme in zijn leven. De bibliografie met 364 eenheden wordt uiteraard principieel in deze discussie betrokken; het resultaat is zondermeer een nieuwe start van de Brechtvisie.
Schivelbusch gaat eerst Brechts lot tijdens zijn DDR-tijd na met aansluitend de wat huisbakken op- en uitbouw van een socialistische dramatiek die socialisme en dialectiek vereert (H. Baierl, V. Braun) maar oer-conventioneel blijft. Boeiender wordt zijn brede analyse van P. Hacks als auteur van het harmonistische drama (reproducerend en bijgevolg ideologisch zonder echte spanning), H. Müller (vooral Philoctet, Der Horatier en zelfs Mauser) die een dialectisch drama riskeert dat kritiserend t.o. de DDR-praktijk staat op wat enkel secuur-leninistische doctrine kan genoemd worden. Tenslotte komt H. Lange aan de beurt die een zelfde slag dialectiek dramatisch manipuleert (van Marski over Aias naar Trotzki in Coyoacan) en langzaam onderweg blijkt naar wat S. in uitvoerige verantwoording (nogmaals eminent ideologisch en maatschappijfilosofisch opgebouwd) een ‘communistische’ tragedie durft te noemen omdat dit drama een dialectische relatie behandelt binnen (uiteraard) een materialistische levensopvatting. Ook deze studie is onmisbaar om de DDR-dramatiek (en veel ruimer nog, überhaupt de totale cultuur-idee) enigszins te kunnen benaderen.
C. Tindemans
| |
Albert Hunt
Arden. A Study of His Plays
Eyre Methuen, London, 1974, 176 pp., £2,95, ppb., £1,45.
In tegenstelling tot zovele vlugge boekjes die volsthaan met ruikers en geuren, is dit werkje uiterst zorgvuldig en degelijk. Verfrissend is vooral S.'s stelling dat hij niet koste wat kost de Britse toneelauteur John Arden verdedigen moet tegen diens belagers, maar dat hij moet uiteenzetten waarin de unieke herkenbaarheid van deze auteur precies bestaat. Bovendien zoekt hij deze persoonlijke waarde niet in de Britse versie van de Brecht-invloed, maar weet hij erg goed duidelijk te maken dat de fundamentele benadering van het fenomeen theater bij deze auteur verantwoordelijk moet geacht voor zijn afwijkende vormgeving en zijn borende thematiek. Daarom is het resultaat minder een euforische lofzang dan een overtuigd pleidooi voor een vorm van theater.
C. Tindemans
| |
Bernard F. Dukore
Bernard Shaw, Playwright. Aspects of Shavian Drama
University of Missouri Press, Columbia, 1973, 311 pp., $13, -.
Gordon W. Couchman
This Our Caesar. A Study of Bernard Shaw's Caesar and Cleopatra
Mouton, The Hague, 1973, 183 pp., f 32, -.
Wat S.'s inleiding presenteert als synthese van Shaws code van het dramatische handwerk, blijft conventioneel; wat hij, steunend op deze banale basis, aan eigen analyse daaruit te voorschijn haalt, is fris en belangrijk. Hij verkent dit omvangrijke oeuvre niet integraal maar geeft een geselecteerde waaier van kenmerken: de discussie als be- | |
| |
wuste dramatisering en als structuur van het discussiedrama, de relatie tussen de thematische kern en diens ontwikkeling, de verhouding tussen het dramatische centrum en de omkadering, de absurde en existentialistische constanten, de socialistische intenties en de parabelvorm. Het gaat nergens om abstracte wijsheden; de argumentering gebeurt op de concrete teksten zelf. Vele interpretaties corrigeren de vakliteratuur; tegelijk opent S. vaak nieuwe dimensies waarvan vooral de analyse van Shaws socialisme wezenlijk is. Dan merk je pas dat, bij de grote omvang van de Shaw-commentaar, nog ruime behoefte bestaat voor detaillering die in staat is de vele vooroordelen te modificeren.
Deze detaillering is al aangepakt door G. Couchman. In zorgvuldige methodes haalt hij Shaws intenties uit de tekst te voorschijn: de anti-Cleopatra-behoefte, de verbrijzeling van alle romantische gedaas, het opbouwen van de komedie uit het tragische fundament. Deze Caesar and Cleopatra is tegelijk de start geweest van een nieuwe traditie: de ironisering van de geschiedenis, een loopje nemen met de stoere documenten. Ook heeft Shaw zich met Shakespeare willen meten terwijl het stuk een didactische spreekbuis wordt voor zijn ‘vitalisme’. Een niet te ontlopen resultaat: deze a-historische Caesar is Shaws groot(ste) zelfportret.
C. Tindemans
| |
John Counsell
Play Direction. A Practical Viewpoint
David & Charles, Newton Abbot, 1973, 141 pp., £2,50.
Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dit slag handboek voor de (aankomende) regisseur enige concrete zin heeft, maar alvast kan ik zeggen dat het een lief ding is. S. loopt met opgeheven handjes doorheen de rijen medewerkers en toestanden en deelt terloops de handige oplossingen mee die hij daarvoor in zijn loopbaan bedacht heeft. Alles komt tenslotte neer op gezond verstand en wat soepelheid. Dat er wellicht toch nog iets meer bij komt kijken om niet alleen het begrip van het regisseren een zelfstandige lading te kunnen geven, maar om dit bovendien ook technisch en inhoudelijk tot een artistieke werkwijze en effect te brengen, komt bij deze brave vakman niet op. Uiteraard is deze fundamentele verkenning ook niet de bedoeling van uitgever en auteur geweest, maar wat kan dan wel de verantwoording uitmaken van dit zelfs voor amateurs teleurstellende maaksel?
C. Tindemans
| |
Film
Baxter, John - An appalling talent: Ken Russell. - Michael Joseph, London, 1974, 240 pp., £4, -. |
Bettetini, Gianfranco - The language and technique of the film. - Mouton, Den Haag, 1973, 202 pp., f 48, -. |
Burch, Noël - Marcel L'Herbier. - Seghers, Paris, 1973, 183 pp.. |
Davis, Brian - The thriller. - Studio Vista, London, 1973, 159 pp., £0,90. |
Dossiers du cinéma. Cinéastes 3. - Casterman, Tournai, 1974, 256 pp., BF. 365. |
Jarvie, I.C. - Film und Gesellschaft. - Enke, Stuttgart, 1974, 377 pp., DM. 24, -. |
Kroner, Marion - Film. Spiegel der Gesellschaft. - Quelle & Meyer, Heidelberg, 1973, 188 pp., DM. 22, -. |
Renoir, Jean - Ma vie et mes films. - Flammarion, Paris, 1974, 264 pp.. |
Tucker, Richard N. - Japan: Film image. - Studio Vista, London, 1973, 144 pp., £2,95. |
| |
Rui Nogueira
Le Cinéma selon Melville
Seghers, Paris, 1974, 272 pp., geïll., FF. 29, -.
S. Björkman, T. Manns, J. Sima
Le Cinéma selon Bergman
Seghers, Paris, 1974, 376 pp., geïll., FF. 29, -.
Deze Franse uitgeverij, gespecialiseerd in filmmonografieën, start met deze beide titels een nieuwe reeks, gewijd aan uitvoerige gesprekken met cineasten. Melville, de Franse cineast die in 1947 met zijn film ‘Le Silence de la Mer’ reeds zo iets had aangekondigd als de ‘nouvelle vague’, Melville de perfectionist, de bewonderaar van de Amerikaanse film, de buitenstaander, is een kritische en intelligente gesprekspartner. Maar, zoals Hitchcock in het beroemde Truffautgesprek, geeft hij van meet af aan toe dat hij niet bereid is iets van belang over zijn eigen werk prijs te geven. Beroepsgeheim! Dat niettegenstaande deze principiële terughoudendheid Melville gedurende een driehonderdtal bladzijden treffende dingen weet te zeggen over dat beroep, is voor een groot deel te danken aan Nogueira, die een groot bewonderaar is van deze cineast. Tevens is dit boek een mooi en bescheiden testament van een filmmaker die, naar zijn oordeel, met zijn dertien films toch nog niet het summum van zijn mogelijkheden had
| |
| |
uitgeput. Misschien was Melville in het verkeerde land en in de verkeerde tijd geboren...
Het Bergman-boek is ietsje verschillend van uitwerking. Het bestaat voornamelijk uit een dertiental gesprekken die drie Zweedse specialisten gehad hebben met Bergman tussen 1968 en 1970. Al vertoont Bergman hier een bereidwilligheid en een openheid die hij niet altijd tentoonspreidt in andere gesprekken, toch lijkt het me dat de interviewers heel wat kansen hebben laten voorbijgaan. In de eerste plaats begaan ze regelmatig de fout aan de cineast naar betekenissen en bedoelingen te vragen: een soort van vragen waar Bergman, dat blijkt uit zijn ontwijkende antwoorden, een hekel aan heeft. Waarom de filmmaker niet laten spreken over zijn métier, over de techniek, over het artisane van zijn beroep? Dit zijn de onderwerpen waar hij zich het liefst en het uitvoerigst (en ook het intelligentst) over uitlaat. Maar de mooiste kans die de interviewers gemist hebben, is de filmactiviteit van Bergman te betrekken bij zijn theateractiviteiten. Nochtans Bergman geeft zelf regelmatig toe dat hij ‘een theaterman is’, ‘dat hij zo iets van uit het theater benadert’, ‘dat hij in die periode volledig in het theater gedompeld was’, enz.... Dit is gewoon nog meer te betreuren omdat de drie interviewers, zelf Zweden, in staat zouden geweest zijn Bergman in zijn intellectuele en culturele context te situeren. Het Bergman-boek heeft een summiere bio-filmografie; het Melville-werk beschikt over een uitvoerige filmografie.
Eric De Kuyper
| |
Leslie Halliwell
The Filmgoer's Companion
Paladin, London, 1973, 1072 pp., £1,50.
Vooral bij het gebruik blijkt dat deze filmencyclopedie van onschatbare waarde is. Informatie over zowel acteurs als regisseurs, films, en verschillende aspecten uit de filmgeschiedenis, worden alfabetisch gepresenteerd en in korte leesbare teksten beschreven of gesitueerd. Een reeks steekwoorden behandelen uiteenlopende thema's (van Tarzan tot Shakespeare, van ‘kerken in film’ tot ‘prostitutie’). Nogal uitsluitend Angel-Saksisch gericht, wat in dit geval als een voordeel uitvalt. Voor de specialist even goed bruikbaar als voor wie bij gelegenheid informatie-naast-het-tv-kijken van films verlangt. Deze derde uitgave in de pocketeditie werd uitvoerig aangevuld en uitgebreid.
Eric De Kuyper
| |
Kunst
Berger, John - Anders zien. - Sun, Nijmegen, 1974, 162 pp., f 12,50. |
Gilgamesj - De mens in verzet tegen zijn noodlot. - De Driehoek, Amsterdam, 72 pp., 16 etsen, H. van Kruiningen, f 27,50. |
| |
Gisèle Freund
Photographie et Société
Seuil, Paris, 1974, 221 pp., geïll..
Schrijfster, zelf een fotografe, heeft een kleine geschiedenis van de fotografie geschreven, die des te meer waarde heeft, omdat de maatschappelijke componenten erg nauw betrokken worden in de evolutie van dat medium. De vele foto's die het werkje bevat schijnen niet altijd direct aan te sluiten bij de tekst, wat op z'n minst merkwaardig mag genoemd worden in een studie die ook op dat punt de belangrijkheid van de correlatie tekst/beeld in vele historische feiten demonstreert.
Eric De Kuyper
| |
Rudolf Kloiber
Handbuch der Oper Band I: Adam/ Prokofjew Band II: Puccini / Zimmerman
Bärenreiter/DTV, Kassel/München, 1974, deel 1: 431 pp., deel 2: 444 pp., elk deel DM. 9,50.
Heruitgave in pocket van een reeds klassiek werk. Per auteur worden de belangrijkste opera's besproken. Het accent valt op de inhoud van het libretto; dat telkens opgevolgd wordt door een historische situering en een korte appreciatie. Ook en vooral voor de niet-specialist is het bovendien interessant om te weten welke muziektechnische eisen een werk stelt: een apart hoofdstuk in het tweede deel behandelt deze muziektechnische aspecten. Handig en prettig leesbaar naslagwerk.
Eric De Kuyper
|
|