Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1051]
| |
De Kissinger van het Vaticaan
| |
[pagina 1052]
| |
ondersteunde hij de Russische opvattingen over erkenning van de grenzen, territoriale integriteit, non-interventie in de binnenlandse aangelegenheden van andere landen. Tweemaal gebruikte hij de tekenende uitdrukking ‘ondanks de verscheidenheid der systemen’, hetgeen kort gezegd neerkomt op de erkenning van de status quo. Maar zijn steun kreeg een bijzonder karakter door de nadruk die hij legde op de fundamentele rechten van de mens, waarvan de vrijheid van godsdienst slechts een voorbeeld is. Op dat punt stond hij aan de kant van het Westen, zoals in Genève reeds was geformuleerd. Hij kwam het dichtst bij een controversieel standpunt toen hij de zwakke kanten van de Realpolitik aan de kaak stelde en de volgende waarschuwing gaf: ‘Als men in de praktijk de fundamentele mensenrechten tot een aanfluiting maakt, zullen er vroeger of later ergens in Europa ernstige binnenlandse onlusten ontstaan die, ondanks het princiep van non-interventie, evenzeer de vrede van andere landen zullen bedreigen’. Het was een rede die meer tot de kunst dan tot de theorie van de diplomatie behoorde, maar daarna kon er geen twijfel meer over bestaan dat Mgr. Casaroli ten volle de onofficiële titel van ‘Minister van Buitenlandse Zaken van het Vaticaan’ verdiend had. Sinds zijn rede in Helsinki en de conferentie in September is het tempo verhoogd. Ontmoetingen en contacten hebben zich vermenigvuldigd. In november vorig jaar ontving de Paus voor de eerste keer de Poolse minister van Buitenlandse Zaken, Olszowski. Dezelfde middag besteedde Olszowski twee uur aan ‘semi-officiële zakengesprekken’ met Casaroli. De Poolse pers sprak uitvoerig over dit bezoek, tot grote verbazing van haar lezers, die helemaal niet gewend zijn iets te lezen over het Vaticaan. Een week later was kardinaal Wyszynski, de primaat van Polen, in Rome, als bij toeval. Korte tijd later ging de Hongaarse minister van Eredienst, Imre Miklos, naar huis na gesprekken over de vervanging van de formidabele kardinaal Mindszenty, die, ondanks zijn verbanning in Wenen en zijn hoge leeftijd, 81, nog altijd de titel had van aartsbisschop van Esztergom en primaat van Hongarije. Dit is een doorn in het oog van de Hongaren, die ook met bezorgdheid de publikatie van zijn memoires tegemoet zien. Ze hebben reden genoeg om zijn vijandigheid en zijn vrijmoedigheid te vrezen. Men kan daarom veilig concluderen dat zijn ontslag, aangekondigd op 5 februari 1974, een daad van politiek was. Na de moed van de oude man te hebben geprezen in het dragen van zijn ‘doornenkroon’ zei de Paus dat de kardinaal zijn beide titels zou opgeven omwille van de pastorale noden in Hongarije. Mindszenty verwierp deze verklaring woedend en zei dat alleen diegenen die in een politiestaat hadden geleefd, konden begrijpen wat het betekende te leven onder het communisme. | |
[pagina 1053]
| |
Deze duidelijke politieke keuze is een nieuw bewijs dat het Oostfront niet langer statisch is. Er is iets aan het bewegen. Er is hevige diplomatieke activiteit. Het is noodzakelijk geworden te spreken van de Oostpolitiek van het Vaticaan. Deze term betekent overigens niet hetzelfde als bv. de Oostpolitiek van Willy Brandt. Het Vaticaan heeft geen handel aan te bieden, geen technische deskundigheid die niet op andere wijze te krijgen is, geen wapens neer te leggen - hoewel Casaroli in 1971 naar Moskou ging om symbolisch het non-proliferatieverdrag voor kernwapens te tekenen. De Oostpolitiek van het Vaticaan is een veel subtielere zaak, onder andere bedoeld om het lot te verbeteren van katholieken die onder communistische regimes leven. Dat zijn er miljoenen. De situatie verschilt van land tot land. Polen heeft een bevolking van 33 miljoen, waarvan 95% katholiek gedoopt is - een getal dat hoger is dan voor de oorlog, toen ook Joden en orthodoxen moesten worden meegeteld. 60% van de 11 miljoen Hongaren is katholiek. Slovakije is overwegend katholiek. Elders zijn belangrijke minderheden. In de Sovjet-Unie zelf, en nog afgezien van het speciale geval Litauen, zijn er, zegt men, ongeveer 3 miljoen katholieken van de vroegere Oosterse ritus in Byelorusland en de Oekraine. De Oostpolitiek is erop gericht hun positie te verbeteren. Een internationale kerk heeft de plicht zich het lot en de vrijheid van haar leden aan te trekken, waar ze ook zijn. Dat lijkt voldoende rechtvaardiging. Maar dat is allesbehalve de enige, of zelfs de voornaamste, opzet van de diplomatieke activiteit van het Vaticaan. Die is eerzuchtiger. Ze wil iets bijdragen aan vrede en verzoening en ontspanning op het bredere internationale plan. Dat is iets waarvan Paus Paulus zelf diep overtuigd is. In zijn toespraak op zijn naamdag vorig jaar, traditiegetrouw het ogenblik voor een ‘State of the Nation’-rede, zei hij dat de volkeren ‘in de Heilige Stoel een autoriteit vinden die evenzeer uit haar geschiedenis als uit haar aard voortkomt’. Hij trad verder iets meer in bijzonderheden: zij vinden ‘een leiding, een morele inspiratie waarvan allen, hoe vaag misschien ook, voelen dat zij het leven van de volkeren en hun onderlinge verhoudingen zou moeten bezielen en leiden’. De manier om dit tot stand te brengen, zo voegde hij er aan toe, was niet slechts door tot de volkeren te preken, maar ‘door deel te nemen aan het leven van de internationale gemeenschap als een lid met volledige rechten, zij het ook met enkele typische karaktertrekken’. Hier raakt men aan de moeilijkheid en de tweeslachtigheid van de Vaticaanse Oostpolitiek. Het probleem is nl. hoe men de beide doeleinden kan verenigen. Vrede en ontspanning zijn prachtige doeleinden om na te streven, maar bereikt men die over de hoofden heen en ten koste van de katholieken die onder het communisme leven? Moet Mgr. Casaroli zo maar | |
[pagina 1054]
| |
kalmweg praten met de vervolgers van de kerk? En wat biedt hij hun aan in ruil voor de minimale concessies die hij soms weet te bereiken? Heeft er een verdachte ruil plaats, een nadelige transactie? Is de uiteindelijke omarming van communisme en katholicisme niet een obscene belediging van de martelaren? Mgr. Casaroli kent deze bezwaren tegen zijn beleid heel goed. Hij wordt ervan beschuldigd naïef te zijn, te zacht. De bezwaren komen meestal, hoewel niet uitsluitend, van Oosteuropese ballingen, in Rome zeer talrijk, die in hun vlees het lijden van hun landgenoten voelen. Zij volgen de gebeurtenissen in hun land met geëngageerde aandacht. Velen van hen hebben zelf in de gevangenis gezeten. Zij herinneren zich nog de Stalin-tijd. De Slowaken bv. herinneren zich nog, hoe het diocees Prestov dat meer dan 300.000 mensen telde, door een pennestreek tot niet-bestaand verklaard werd. Nog bitterder zijn de bezwaren van de Oekrainers, met aan hun hoofd de roerige metropoliet, kardinaal Slipyi. Dat Vaticaanse ambtenaren spreken met de Russische patriarch Pimen, die zich erop beroemd heeft de katholieke kerk in de Oekraine te hebben vernietigd, lijkt Slipyi niet veel minder dan een godslastering. Als dan Mgr. Casaroli uit Moskou terugkomt en zegt dat na 53 jaar beledigingen ‘wij een eind hebben kunnen maken aan de monoloog en de weg hebben geopend tot een dialoog’, voelen de ballingen zich daardoor in de steek gelaten en staan zij er erg sceptisch tegenover. | |
Casaroli's opgangWe zullen zien hoe Casaroli het beleid verdedigt waarmee men hem reeds zo lang heeft geïdentificeerd. Het zal nuttig zijn iets van zijn achtergrond te weten. Hij werd geboren op 24 november 1914 te Castel San Giovanni bij Piacenza. Zijn vader was kleermaker. Van de kant van zijn moeder had hij twee ooms die priester waren, een ervan werd bisschop. Zijn enige broer kwam in Rusland om tijdens de oorlog. Maar voor die tijd was de jonge Agostino al op de Accademia Ecclesiastica, de Vaticaanse diplomatenschool. De laatste vier Pausen waren allemaal oud-leerlingen van dit exclusieve instituut. In 1940 kwam hij in de diplomatieke dienst en klom langzaam en methodisch naar boven. Hij had nooit een taak buiten Rome, maar in de vijftiger jaren begeleidde hij zijn baas naar de eerste Conferentie van Latijnsamerikaanse bisschoppen te Rio de Janeiro. Omtrent zijn carrière maakte hij het grapje: ‘Promotie tot de rang van ondersecretaris kwam eenvoudig door het natuurlijke proces van ouder worden’. 1961 was het beslissende jaar. De warmte van Paus Joannes had de gletsjer van de koude oorlog doen smelten. Chroesjtsjov, hoewel hij de anti- | |
[pagina 1055]
| |
religieuze propaganda in zijn eigen land opvoerde, was een bewonderaar van het werk van de Paus voor de vrede en zond hem een telegram op zijn tachtigste verjaardag. Casaroli ging naar Wenen aan het hoofd van een Vaticaanse afvaardiging naar de UNO-conferentie over diplomatieke betrekkingen. Twee jaar later was hij opnieuw in Wenen voor een andere conferentie over consulaire rechten. Daar ontmoette hij voor het eerst communistische diplomaten en van dat ogenblik af is zijn leven steeds meer geïdentificeerd met de Oostpolitiek. Evenals Mgr. Benelli werkt Casaroli vanuit een bureau op de derde verdieping van het Apostolisch Paleis. Moderne schilderijen van Luigi Filocomo versieren er de gesausde muren. Anders dan Benelli heeft hij een thuis buiten Vaticaans gebied in de Villa Agnese, een tehuis voor jongens die in Rome wonen. Casaroli is aan dit werk verbonden vanaf 1943 en het is, zoals hij zegt, ‘een werk van het hart’. Het houdt hem met beide benen op de grond. Daar kan hij relaxen. De jongens noemen hem eenvoudig Padre Agosti. Hij kleedt zich heel eenvoudig en maakt geen ophef. In zijn bureau is hij bekend als ‘aartsbisschop vijl’ (archivescovo di lima) vanwege zijn geduldig en toegewijd werken. Hij staat bekend om zijn discretie en weet hoe hij moet zwijgen in vier talen. Als hij spreekt, blijkt hij meer bekommerd te zijn om de wezenlijke zaken dan om vormen. Hoewel hij een specialist is in concordaten, maakt hij er geen talisman van: ‘Het ideaal is overeenstemming, niet overeenkomst’. ‘Als je Casaroli tegenkomt’, zegt een Frans diplomaat, ‘ontmoet je een vriendelijk mens. Maar hij heeft stalen zenuwen’. Hij heeft stalen zenuwen nodig in zijn ontmoetingen met de communisten. Zij hebben de meeste troeven. Casaroli heeft de beginselen van zijn werkwijze uitgelegd in een rede, ‘De Heilige Stoel en Europa’. Hij begint met de jaren van de koude oorlog, toen de ene Vaticaanse diplomaat na de andere ofwel visa geweigerd werd of het land uitgezet wegens spionage. Maar hun lot was zacht vergeleken bij dat van de bisschoppen en priesters die in de gevangenis terecht kwamen of blootgesteld werden aan showprocessen. In de communistische pers werd Pius XII beschreven als ‘de lakei van het Amerikaanse imperialisme’ en ‘de Paus van het Atlantisch Verbond’. Toen de Paus reageerde met katholieken te verbieden om op welke wijze ook met de communisten samen te werken, stemde de Moskouse Patriarch in met het scheldkoor: ‘De Paus heeft zijn anti-christelijk gezicht laten zien in al zijn afstotelijkheid door zijn pas uitgevaardigd decreet waarbij hij communisten excommuniceert’. Dat was in 1949. De tegenstellingen konden nauwelijks scherper zijn. De situatie verbeterde niet, tot de tijd van Paus Joannes, en toen nog maar heel geleidelijk aan. | |
[pagina 1056]
| |
Tot de factoren die de situatie hielpen ontdooien, moet men de encycliek van Paus Joannes, Pacem in Terris, rekenen. Ze was gericht niet alleen aan de katholieken, maar aan alle mensen van goede wil. Chroesjtsjow was er blij mee. Ze werd zelfs op muziek gezet door Darius Milhaud. Het was praktisch Paus Joannes' testament, want ze werd gepubliceerd op Witte Donderdag 1963 en op Pinksterzondag van dat jaar stierf de Paus. De encycliek bevat een sympathiek en niet te neerbuigend portret van de marxistisch atheïst. Ze maakt een eind aan het soort manicheïsch dualisme dat communisme gelijk stelde met Satan of het Beest van de Apocalyps. Ze erkent dat communisten hele goede praktische doeleinden kunnen hebben en dat ze beter kunnen zijn dan de ideologie die ze formeel voorstaan. Paus Joannes vermeed altijd veroordelingen. Hij vond dat ze van geen nut waren en overbodig, omdat, zoals hij tegen het Concilie zei, ‘verkeerde doctrines en standpunten... allemaal zo duidelijk ingaan tegen elk princiep van eer en zulke verderfelijke resultaten hebben dat mensen ze uit zichzelf tegenwoordig veroordelen’. Valse doctrines zullen wegkwijnen. Het optimisme van Paus Joannes was van het soort dat zijn eigen object schept. Zijn concessies kunnen slechts gering lijken, maar zij veranderden de atmosfeer. Russisch-Orthodoxe waarnemers woonden het Concilie bij, tegen het advies in van de Pan-orthodoxe Raad. Kardinaal Slipyi en kardinaal Beran werden uit de gevangenis ontslagen en met vreugde in Rome verwelkomd. De eerste successen van de nieuwe politiek van dialoog werden genoteerd. Sindsdien is er een voortdurend ‘druppelen’ van onderhandelingen, overeenkomsten en bezoeken. Het is niet een verhaal geworden van steeds verdergaande vooruitgang. Een van de eerste ‘gedeeltelijke overeenkomsten’ - over de aanstelling van bisschoppen in Hongarije in 1964 - bleek zeer wankel en praktisch waardeloos. De bisschoppen die het Vaticaan had benoemd, werden klem gezet tussen Vicarissen-Generaal en Kanseliers die daar door de partij waren neergezet. Over het meest volledige akkoord dat tot nu toe is gesloten, met Joegoslavië in 1966, is verschillend geoordeeld: voor sommigen is het zonder meer een ramp, omdat het de kerk met gebonden handen en voeten aan de staat overlevert, terwijl anderen het beschouwen als een soort voorbeeld voor diplomatieke betrekkingen met andere communistische staten. Intussen zijn communistische ambtenaren in drommen naar Rome gekomen. Gromyko is er drie maal geweest, in 1966, in 1970 en in februari van dit jaar. In 1967 was de beurt aan de President van de Opperste Sovjet, Podgorny, die een zakelijk gesprek met de Paus had rond een tafel. Gewoonlijk ontvangen Pausen niet op die manier. President Tito heeft zelf in 1971 een staatsbezoek aan Rome gebracht. Ceaucescu kwam verleden jaar | |
[pagina 1057]
| |
en de Poolse minister van Buitenlandse Zaken was er in november. De communistische topfiguren zijn niet op zoek naar bekering. Maar wat zoeken ze dan? Daar valt niet een eenvoudig antwoord op te geven. We zullen er verderop een paar bekijken. De vraag van Lenin - wie zoekt wie - is altijd relevant in diplomatieke onderhandelingen. | |
Tussen dialoog en verraadHet is de schijn van ‘vanzelfsprekendheid’ die deze bezoeken geven, die de ballingen en de voorstanders van de harde lijn woedend maakt. Hun bezwaar is, dat de Oostpolitiek weinig resultaten te zien geeft en dat het spreken met de communisten alleen maar de banden nauwer aanhaalt waarmee de kerk gebonden is. Casaroli antwoordt daarop: ‘De dialoog kan niet betekenen - en doet dat in feite ook niet - dat men degenen die hebben geleden voor de kerk, in de steek laat en desavoueert; integendeel, ze is bedoeld om hen te helpen’. Hij voegt eraan toe, misschien niet al te tactisch: ‘ze is gebaseerd op hun vermogen om mee te werken en om zichzelf edelmoedig te offeren voor een hoger doel, dat van de kerk en hun land’. Vanzelfsprekend is dat niet afdoende voor degenen die hun twijfels hebben. Maar Casaroli is ervan overtuigd dat zijn beleid het enig mogelijke is, dat de periode van beledigingen niemand goeds gebracht heeft en dat men een beleid consequent door moet voeren als men op de lange duur resultaten wil bereiken. Hij houdt vol dat het werkelijk een beleid is en niet slechts een ad hoc antwoord op initiatieven van de kant van de communisten. Hij gokt op de toekomst. ‘De jeugd is onze hoop’, zegt hij. En hij voegt eraan toe: ‘Het is mijn overtuiging dat het menselijk element - de instinctieve behoefte van de mens aan vrijheid en aan godsdienst - uiteindelijk zal overwinnen als de waarheid zich gaat doen gevoelen’. Ondertussen heeft de partij haar overtuiging niet prijsgegeven dat de uiteindelijke eliminering van God slechts een kwestie van tijd is. Zo is de dialoog tussen het Vaticaan en de communisten niet zo maar een beleefde reeks van diplomatieke balletten, maar een ideologische strijd die zijn consequenties heeft voor de toekomst. Men vergeet gemakkelijk dat Vaticaanse diplomaten ook bisschoppen zijn. Maar op 3 maart vorig jaar zette Mgr. Casaroli, de minister van Buitenlandse Zaken van het Vaticaan, zijn mijter op en hield een preek te Nitra in Slovakije. ‘Dit is een grote dag’, zei hij in het Latijn, dat onmiddellijk vertaald werd, ‘voor de katholieke kerk in Slovakije, een grote dag voor heel Slovakije en voor de hele katholieke kerk’. Een menigte stond langs de straten die naar de oude kathedraal leiden. De klokken luidden, een hoogst ongewone gebeurtenis in een communistisch land. | |
[pagina 1058]
| |
De juichende woorden van Mgr. Casaroli werden gesproken bij de consecratie van drie Slovaakse bisschoppen. De volgende dag was hij in de gothische kathedraal van Olomuk in Moravië voor nog een bisschopswijding, maar ditmaal was zijn lofrede wat meer ingehouden. Hij weidde uit over de voorganger van de nieuwe bisschop, aartsbisschop Stoja, die, hoewel hij lang voor het Tweede Vaticaans Concilie leefde, toch de idealen ervan van eenvoud en dienstbaarheid belichaamde. Hij was ter plaatse bekend als ‘Taticek Stoja’ - Paus Stoja - en was in 1923 gestorven in de faam van grote heiligheid. Mgr. Casaroli had een speciale boodschap aan de nieuwe bisschop en hield daarbij het oog gericht op de partij-autoriteiten die toehoorders waren: ‘Wat de burgermaatschappij betreft’, zei hij, ‘wees een getuige voor Christus en zijn kerk, iemand die met groot respect alles beschouwt wat waar, juist en goed is in de structuren die de mensheid heeft geschapen en nog steeds voortgaat te scheppen, hoe uiteenlopend ze ook mogen zijn...’. Onder die uiteenlopende structuren die de mensheid heeft geschapen, is er ook de communistische partij, die zich, vooral in Tsjechoslovakije, systematisch en grondig gezet had aan de uitroeiing van de katholieke kerk. Priesters waren in de gevangenis gezet, monnikenordes uiteengejaagd; zusters leefden in ‘concentratiekloosters’ en mochten alleen het vuile werk doen dat niemand anders wenste te doen. Meer nog, jaren lang waren elf van de dertien Tsjechische diocesen zonder bisschop. Dat kwam omdat het Vaticaan het assortiment stromannen en marionetten - mannen zoals Plojhar en Stehlik - die door de partij werden voorgesteld, niet wenste te aanvaarden. Maar nu in 1973 luidden de klokken en in twee dagen waren er nog vier nieuwe bisschoppen. ‘Dit is een grote dag’, zoals Casaroli zei. Het was ook het hoogtepunt van een langdurig en delicaat proces van onderhandelingen met het Tsjechische ministerie van Eredienst. Het is moeilijk te zeggen, misschien zelfs onbehoorlijk om te vragen, wie de diplomatieke strijd gewonnen heeft. Van weerskanten werden er concessies gedaan. Want de nieuwe bisschop die in Olomuk gewijd was, Mgr. Vrana, was voorzitter geweest van de door de regering gestuurde ‘Vredespriesters’. Daar kon men kritiekloze steun aan het regiem van verwachten. Tot de meer onaangename activiteiten van deze beweging behoorde het voorstel om zwaardere straffen op te leggen aan priesters die ‘tegen de staat misdaan hadden’, een zeer vaag misdrijf waar men alles onder kon laten vallen. Zo leek de benoeming van Vrana een belediging voor de mensen wier handen verruwd waren in de gevangenis. (Fifteen-love voor het regiem). Maar een van de voorwaarden voor deze benoeming was dat hij alle contacten met die verachtelijke beweging zou opgeven. (Fifteen all). Dat niet alleen, maar de benoeming droeg het karakter van ad nutum Sanctae Sedis, d.w.z. dat | |
[pagina 1059]
| |
Vrana afgezet kan worden op een wenk van de Paus. (Thirty-fifteen voor het Vaticaan). Bovendien werd ongeveer op hetzelfde moment Mgr. Trochta, een krachtig man, die in de gevangenis had geleden, kardinaal gemaakt. (Forty-fifteen). Maar hiertegenover moet men stellen niet alleen het wantrouwen van de loyale katholieken, maar ook de benauwende ontdekking van Casaroli naderhand, dat ook de partijbonzen niet veel met de man op hadden. (Deuce). Aan dit voorbeeld ziet men de buitengewone ingewikkeldheid van Casaroli's taak. Het is gemakkelijk hem voor naïef te houden en hem te verwijten dat hij zwak is waar hij sterk had moeten zijn. Maar hij heeft heel weinig troeven in handen. Hij is er zich heel goed van bewust dat hij beetgenomen kan worden. Na zijn terugkeer in Rome in maart vorig jaar probeerde hij de voordehandliggende tegenwerpingen te beantwoorden. Waarom zouden bisschoppen überhaupt zo belangrijk zijn? We zijn gewoon ze als beminnelijke, maar niet altijd relevante persoonlijkheden te beschouwen. Maar in de katholieke theologie is de bisschop de hoeksteen van de kerk. Zonder bisschop kan er op de lange duur helemaal geen kerk meer zijn. ‘De Heilige Stoel’, legde Casaroli uit, ‘benoemt nooit bisschoppen of men moet overtuigd zijn van hun trouw en hun goede wil’. Hij voegde eraan toe met een understatement dat karakteristiek voor hem is: ‘Gezien de concrete omstandigheden van verschillende landen is er altijd een risico aan verbonden. Maar het is een risico dat men nemen moet’. | |
Overeenkomst ondanks principiële tegenstellingenHet probleem ontstaat, omdat communistische regeringen - en op dit punt tenminste blijven ze trouw aan Marx - godsdienst niet als privaat zaak beschouwen. Het is een wildgroei van het kapitalisme, gedoemd om te verdwijnen. De gedachte die er achter zit, schreef Vitezlav Gardavsky, een nogal cynische Tsjechische filosoof, ‘dat een wereld zonder God minder gecompliceerd en gemakkelijker onder controle te houden zou zijn’. Als men godsdienst nog moet dulden als een tussenfase (omdat ‘de weg van socialisme naar communisme langer en moeilijker is dan we dachten’), dan moet de staat toch in ieder geval proberen er het monopolie van te hebben. Godsdienst mag doorgaan, maar alleen als hij onder strenge controle staat. Geen enkele structuur of organisatie zou mogen bestaan die uit een andere bron voortkomt of die een band heeft met een ander gezag. Maar de rooms-katholieke kerk is nu juist zo'n structuur. De plaatselijke kerk heeft altijd een centrum buiten het land: Rome. Dit verklaart waarom er altijdGa naar voetnoot2 | |
[pagina 1060]
| |
een speciale venijnigheid heeft gezeten in de betrekkingen tussen het Vaticaan en de communisten. Maar het verklaart ook waarom de communisten bereid zijn met het Vaticaan te praten. Communisten zijn altijd geïnteresseerd in topmensen, overtuigd als ze zijn dat de massa's hun leiding wel zullen volgen. Bovendien is het Vaticaan toch een bepaalde diplomatieke macht en is het de moeite waard het in te schakelen voor de zaak van de wereldvrede en de ontspanning in Europa. Als men zover is, zet Casaroli zijn mijter af en wordt diplomaat, punctueel en geneigd tot overeenstemming. En hij heeft dat meest nuttige diplomatieke voordeel aan te bieden: erkenning. De ‘heroverde gebieden’ van West-Polen zijn altijd het struikelblok geweest in de Vaticaans-Poolse betrekkingen. Het Vaticaan weigerde Poosle bisschoppen te benoemen, als officiële reden opgevend dat er nog geen vredesverdrag was waarbij de nieuwe naoorlogse grenzen waren vastgelegd. Maar vanaf het moment dat de verdragen tussen Bonn en Moskou en tussen Bonn en Warschau waren getekend, bestond deze technische moeilijkheid niet meer. Toen benoemde het Vaticaan Poolse bisschoppen op 28 juni 1972. Een zekere drukdoenerigheid over internationaal recht is karakteristiek voor de Vaticaanse diplomatie. Die heeft geen haast. ‘We denken hier in eeuwen’ is een geliefde uitdrukking. Maar in dit geval had de Poolse regering ook geen haast. Pas op 15 oktober 1972 kreeg het katholieke weekblad Tygodnik Powszechny van de censuur permissie om de gebeurtenis te vermelden en er commentaar op te geven. Een ander stukje ‘opruimwerk’ was de de facto erkenning van de DDR. Na onderhandelingen met Werner Lamberx, secretaris van het Oostduitse Centrale Comité, in januari verleden jaar werden apostolische administratoren benoemd op 23 juli voor de drie diocesen die tot dan toe, vernederend genoeg, afhankelijk waren van West-Duitsland. De Westduitse regering was verontrust. Ze erkende het recht van het Vaticaan om zulke benoemingen te doen, maar vond dat ze toch wel geraadpleegd had mogen worden. Dit is een ander voorbeeld van het diplomatieke koord waarop Casaroli moet dansen. Na de eerste stap van ‘erkenning’ ligt de verdere horizon van ‘diplomatieke betrekkingen’. Die bestaan tot nu toe alleen met Joegoslavië, tot stand gebracht in een periode dat dit land bij Moskou uit de gunst was en uitzag naar elke mogelijkheid om zijn zeer uiteenlopende godsdiensten en nationaliteiten bijeen te houden. Het ‘protocol’ of overeenkomst erkent het socialistisch karakter van de Joegoslavische staat, maar geeft het Vaticaan jurisdictie ‘in zaken van geestelijke, kerkelijke en religieuze aard’. Maar deze concessie werd beperkt door de clausule: ‘voorzover ze niet ingaan tegen de binnenlandse orde van de Socialistische Federatieve Republiek | |
[pagina 1061]
| |
Joegoslavië’. Toen het getekend werd, werd het ‘protocol’ met vreugde ontvangen. Franc Franic, bisschop van Split, zei dat ‘het een nieuw tijdperk kan betekenen in het leven van de kerk’. Maar later is het hevig bekritiseerd. ‘Het geeft de kerk vrijheid’, zei een Kroatische priester, ‘maar het is de vrijheid van de sacristie’. Een ander merkte op dat ‘de modus vivendi feitelijk een langzame vorm van sterven is’. Hij bedoelde dat het vrijwillig aanvaarden door de kerk van onthouding in politieke zaken haar veroordeelde tot zwijgen, en dus tot onbeduidendheid, in politieke en sociale kwesties. Anderen klaagden dat de overeenkomst tot stand gekomen was over de hoofden van de Joegoslavische bisschoppen heen, en waren van mening dat die zelf een beter resultaat hadden kunnen bereiken. Ook op dit punt is Casaroli vergeleken met Kissinger. Omdat hij snel van land tot land trekt, overeenkomsten in elkaar zettend, laat hij het aan anderen over de stukken bij elkaar te rapen en met de situatie te leven. Een bepaalde methodiek om na te gaan of overeenkomsten ook in praktijk worden gebracht, is dringend noodzakelijk. Casaroli is zich dit probleem bewust. ‘Diplomatieke betrekkingen’, gaf hij toe, ‘hebben niet alle problemen opgelost, maar de ervaring toont aan dat er positieve resultaten zijn aan te wijzen’. Ze zijn geen toverstaf. Het heeft er dus de schijn van, dat het Joegoslavische model niet noodzakelijk overal gevolgd hoeft te worden. ‘De vorm die de betrekkingen aannemen’, zegt Casaroli met zijn karakteristieke voorzichtigheid, ‘is bijkomstig: wat van belang is, is dat er betrekkingen zijn’. Die betrekkingen zijn nuttig, naar zijn mening, voor de betrokken landen, omdat het Vaticaan helpen kan naar vrede en ontspanning. Maar de Heilige Stoel beschouwt diplomatieke betrekkingen nooit als een doel in zichzelf, maar slechts als een middel tot zijn doel: ‘de dienst aan de kerk en de volkeren’. Casaroli voegt er aan toe dat het Vaticaan de Weense conventie over consulaire betrekkingen heeft getekend en dus al zijn mogelijkheden open houdt. Overbodig te zeggen dat erkenning van diplomatieke betrekkingen geen goedkeuring betekent. Evenals de Engelse regering is het Vaticaan bereid zaken te doen met iedereen die op dat moment aan het bewind is. Dat princiep werd al in 1929 geformuleerd door Paus Pius XI: ‘Waar het er om gaat zielen te redden, voelen we zelfs de moed om met de duivel persoonlijk te onderhandelen’. Hij dacht aan Mussolini, maar het princiep heeft een veel wijdere toepassing, als je maar ver genoeg kunt reiken. Minstens één Oosteuropees land heeft actief enige diplomatieke betrekkingen met het Vaticaan nagestreefd: Polen. Hier komen we op het ondoorzichtige gebied van de verhouding tussen kerk en staat in Polen, door Neal Ascherson treffend aangeduid als de ‘Pripet moerassen van de moderne geschiedenis’. De katholieke kerk in Polen is verreweg de sterkste in Oost- | |
[pagina 1062]
| |
Europa, zowel statistisch als structureel. Ze heeft altijd voor zich opgeëist dat ze de ‘ziel van het volk gestalte geeft’ en ze heeft het verschrikkelijke lot van Polen in gedurende de oorlog gedeeld: zevenduizend priesters zaten in de gevangenis of in concentratiekampen en tweeduizend van hen kwamen om. De kerk heeft er meer vrijheid van publikatie dan elders. Uniek voor Oost-Europa heeft ze haar eigen universiteit in Lublin. Ze heeft een vastberaden hiërarchie, aangevoerd door de formidabele kardinaal Wyszynski, die al twee eerste partijsecretarissen versleten heeft. Van tijd tot tijd slingert hij banbliksems naar de derde, Gierek. Hij wenst altijd te weten te komen wat je nu in de praktijk ‘koopt’ voor de ‘normalisatie’-politiek van Gierek. Bovendien is Wyszynski een oude vos, die van Rome te lijden heeft gehad. Pius XII heeft hem eens zijn afkeuring laten blijken door hem in Rome een week te laten wachten voor hij hem een audiëntie gaf. Op een persconferentie in Rome tijdens het Concilie in 1963 gaf Wyszynski, geïrriteerd door het voortdurend vragen naar ‘de kerk van de stilte’, bits ten antwoord: ‘Is er een kerk van de stilte? Ik heb de indruk dat ik heel goed kan zeggen wat ik denk. Maar hier in Rome tref je een kerk van de doven aan’. Hij gelooft dat een sterke houding de enige manier is om concessies van zijn regering los te krijgen en dat hij de situatie beter kent dan de Romeinse instanties. Maar de legende van de Poolse rechtzinnigheid in de leer is zo sterk dat, zoals Mgr. Rubin, een Pool die in Rome werkt, zei: ‘Rome heeft Polen meer nodig dan omgekeerd’. De lichtgeraaktheid van de Poolse gevoeligheid is overbekend in Rome. Men heeft er zoveel mogelijk rekening mee gehouden en Mgr. Bronislaw Dabrowski, secretaris van de Poolse bisschoppen, was over het algemeen bij de hand tijdens of onmiddellijk na welke onderhandelingen met de regering ook. De opzet van de Poolse regering is duidelijk. Als er een vertegenwoordiger van het Vaticaan in Warschau zou zijn, zou de regering met hem zaken kunnen doen, de Poolse bisschoppen passeren en hen voor heilloze faits accomplis stellen. De naïeve Italiaan - alle kans dat het een Italiaan zou zijn - zou overspeeld worden door de veel slimmere minister voor Eredienst. De tactiek van Wyszynski is even duidelijk: proberen zoiets tegen te houden, op de niet onredelijke argumenten dat hij zelf met de regering heeft onderhandeld met betrekkelijk succes. Toen Solsjenitzyn in de vasten van 1971 zijn open brief richtte aan Patriarch Pimen van Moskou, prees hij de Poolse bisschoppen voor hun volhardende vrijmoedigheid. Het moet zoete muziek zijn geweest in de oren van kardinaal Wyszynski. De kracht van de katholieke kerk in Polen staat in tegenstelling tot de zwakte van de kerk in die landen waar zij een minderheid vormt. De anderhalf miljoen geünieerden in Roemenië b.v. kijken naar het Vaticaan voor hulp. Maar toen Ceaucescu vorig jaar in Rome was, mislukten alle pogin- | |
[pagina 1063]
| |
gen van Paus Paulus om het gesprek te brengen op hun onderdrukking. Iedere keer ontweek Ceaucescu de vraag met ‘dat was vijfentwintig jaar geleden’ of keerde hij terug naar de veiliger grond van ‘vrede en samenwerking’. In Moskou is het ongeveer hetzelfde liedje. Niet alleen Casaroli is er geweest, ook delegaties van het Secretariaat voor de Christelijke Eenheid. De geünieerde kerk in de Oekraine was wreed vernietigd in 1948. Deze verwoesting werd door de huidige Patriarch van Moskou beschreven als ‘een van de meest glorierijke gebeurtenissen in het leven van de Russisch-orthodoxe kerk’ en, toch wel iets juister, door Michel Bourdeaux als ‘de meest eerloze daad door de Russisch-orthodoxe kerk bedreven in deze tijd’. Maar als bezoekers uit het Vaticaan deze delicate zaak aanroeren, krijgen ze beleefd te horen zich er niet mee te bemoeien. Hetzelfde gebeurt bij iedere poging om het lot van de katholieken in Litauen te verbeteren, waar het gerommeld heeft, en in Letland. Dat zijn allemaal ‘zaken van binnenlandse politiek’. Het is dit onvermogen om iets praktisch te doen om de katholieke minderheden te helpen, dat de ballingen zo verdriet. Kardinaal Slipyi, de enig overgebleven focus van het Oekrainse nationalisme, heeft men horen mompelen dat hij ‘een Russische gevangenis verkiest boven Romeinse vrijheid’. Het antwoord van Casaroli hierop is dat alleen maar elkaar beledigen de mensen ook geen stap verder geholpen heeft en dat hij hoopt om heel geleidelijk aan zich vooruit te wringen van concessie naar concessie. Het is altijd praktijk van de Vaticaanse diplomatie geweest te vinden dat het beter is dat de kerk bestaat onder ellendige omstandigheden dan dat ze helemaal niet bestaat. Je begint met het zijn, worstel je vooruit naar het welzijn en hoopt zo op zekere dag een glimp op te vangen van het beloofde land van het volledig zijn. Hij weet dat het een hele toer zal zijn. Maar hij is ervan overtuigd dat de dialoog nuttiger zal zijn dan anathemata. Hij heeft de steun van Paus Paulus. In zijn eerste encycliek zei deze: ‘Het is niet zozeer dat wij deze systemen en regimes veroordelen, als wel dat zij hun radikale vijandigheid tegenover ons uiten in gedachten en daden’. Iedere verandering van de kant van de communisten zou met open armen ontvangen worden. Het schijnt gebeurd te zijn, maar of dat slechts een tijdelijke weersverandering geweest is of een fundamentele verandering van het klimaat, moet worden afgewacht. In ieder geval wilde Paus Paulus het veranderingsproces verhaasten en hij merkte op dat de communisten ‘heel goed weten hoe ze aan ons evangelie uitdrukkingen van solidariteit en menselijk medeleven moeten ontlenen’. Wat de Oostpolitiek betreft, is de mantel van Paus Joannes om de schouders gevallen van Paus Paulus VI en hij past ook. | |
[pagina 1064]
| |
Er zijn nog wijdere dimensies in deze ongewone dialoog. Casaroli beperkt zich tot de praktische zaken en houdt ervan zichzelf aan te duiden als een ‘realist’, even ver verwijderd ‘van ongegrond optimisme als van ondermijnend pessimisme’. De ideologische dimensies van de dialoog gaan hem niet zo zeer aan. Die horen thuis bij het Secretariaat voor de Ongelovigen, waar kardinaal König, de aartsbisschop van Wenen, aan het hoofd staat. König ontkent altijd ten stelligste dat hij ook maar enige diplomatieke rol heeft en hij ‘draagt het Vaticaan niet op zijn rug’, zoals hij het pleegt uit te drukken. Maar door de geschiedenis en door de aardrijkskundige ligging van Wenen voelt hij zich gedreven om een levendige belangstelling te hebben voor Oost-Europa. Totdat de tanks Praag binnenrolden in augustus 1968, hadden er een aantal semi-officiële dialogen plaats gehad tussen katholieken en marxisten. De laatste daarvan had plaats in Marienbad in 1967. Daar werd het duidelijk dat, waar twee alles-omvatttende wereldopvattingen samenkomen, de ontmoeting alleen moglijk is als ieder, in zijn eigen termen, een verklaring heeft voor het bestaan van de ander. We hebben gezien hoe Paus Paulus zijn best deed positieve elementen in het marxisme te ontdekken: dat is de centrale strategie geweest in de dialoog. Men heeft katholieke theologen het idee van ‘de anonieme christen’ horen uitwerken, d.w.z. iemand die uit christelijke waarden leeft, maar zonder het zelf te weten. Zo kon de marxist, of hij het leuk vond of niet (en meestal vond hij het niet leuk) worden geplaatst, ingepast in het systeem. Zijn expliciete verloochening van God belemmerde hem niet om impliciet God te affirmeren. Er waren soortgelijke, maar wat schuchterder pogingen van de kant van de communisten om de notie van ‘de anonieme marxist’ te ontwikkelen. Deze filosofische pogingen mogen dan niet al te veel uitstaande hebben met de praktische wereld van de politiek, zij tonen toch aan dat bij deze ontmoeting beide partijen tot op zekere hoogte in staat moeten zijn elkaar te assimileren. Het beeld van de spijsvertering is hier op zijn plaats. Casaroli zei eens tegen een Pools priester: ‘we zullen ze verteren’. Communistische functionarissen zijn ook niet zo vreselijk geïnteresseerd in het intellectuele debat. Trachtend de zaken van hun kant te bekijken, moet men zich allereerst realiseren hoe betrekkelijk onbelangrijk de kwestie van de godsdienst hun moet toeschijnen. Waarom houden ze zich dan met het Vaticaan bezig? In Rusland is de Orthodoxe kerk hoofdzakelijk uitgebuit als een instrument voor de buitenlandse politiek: de leiders ervan reizen van conferentie tot conferentie, overal geruststellende woorden van vrede sprekend. Wordt het Vaticaan gebruikt als een instrument tot controle in het binnenland? William C. Fletcher merkt op dat ‘elke toenadering tot het Vaticaan de Sovjet staat belangrijke voordelen oplevert voor het voortdu- | |
[pagina 1065]
| |
rende probleem om de zaak in de hand te houden in zijn eigen gebied’. Dat is ongetwijfeld een deel van het antwoord. Als de Litauers klagen, kan men hun grofweg zeggen: ‘Als jullie denkt dat je naar het Vaticaan kunt gaan en daar hulp krijgen, hebben jullie het mis’. Of het nu waar is of niet, het effect is hetzelfde. Maar er is nog een ander, niet erg duidelijk, maar misschien meer eerlijk motief. Het Vaticaan heeft een zeker diplomatiek belang. Paus Paulus heeft niets gedaan om communistische regeringen te brusqueren en alles om op hen een goede indruk te maken. Hij had kritiek op de oorlog in Vietnam. Hij heeft zichzelf ingezet voor ontwikkeling in de Derde Wereld en zelfs voor ‘bevrijding’. Hij is voor ontspanning en voor de Europese Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking. Al deze standpunten maken de kerk uiteindelijk los van ‘medeplichtigheid’ aan het Westers Bondgenootschap. Op zijn minst is het Vaticaan een nieuw kanaal om zich zonder zich te engageren met de wereld in verbinding te stellen, en dat zou op een goede dag wel eens erg nuttig kunnen zijn. Maar het Vaticaan stelt eisen als tegenprestatie, altijd uitgedrukt in termen van fundamentele rechten van de mens eerder dan van vrijheid van godsdienst. En men heeft bepaalde concessies weten te verkrijgen. Ook al is sociaal toezicht het overheersend motief van de staat, het is toch altijd een tweesnijdend zwaard, omdat alles wat bijdraagt tot het blijven bestaan van godsdienst in communistische landen, een permanente contradictie stelt tussen de theorie, die beweert dat de godsdienst al verdwenen had moeten zijn, en de praktijk, die de godsdienst toestaat voort te bestaan. Door al de moeizame en vervelende details van onderhandelingen heen blijven Casaroli's ogen gericht op de verte. Het gaat hem om resultaten op de lange duur. Hij houdt ervan Leonardi da Vinci's gezegde aan te halen: ‘Non si volge colui che a stella è fisso’ (hij is niet wisselvallig wiens blik op een ster gericht is). Dat geeft de juiste heroïsche dimensie aan deze strijd. Die wordt op een beleefde manier gevoerd. Maar hij stelt wel de fundamentele vraag: wie zal de langste adem hebben? En Casaroli is ervan overtuigd dat hij het antwoord weet. |