Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 843]
| |
Macht en zwakte van de Arabieren na de oktoberoorlog
| |
Ironie van de geschiedenisDe Arabieren brachten ook de ernstigste breuk sinds 1945 tot stand tussen Europa en Amerika. Zij dwongen van de Europese Gemeenschap een veelzeggende standpuntwijziging af ten hunnen gunste, met de kans dat er nog meer komt. Arabische ministers waren ‘toevallig’ aanwezig op de in december 1973 te Kopenhagen gehouden Europese topconferentie en minister | |
[pagina 844]
| |
Jamani werd in één klap wereldberoemd. De Arabieren brachten die andere industriële gigant, Japan, op de knieën. Zij noopten Engeland tot de driedaagse werkweek, terwijl een zuchtje vanuit Cairo een ernstige paniek op de Londense beurs kon veroorzaken. Voor het eerst sinds er Arabische olie vloeit, namen de Arabieren de prijsstelling zelf ter hand, en de olieprijs werd in drie maanden vervijfvoudigd. In 1970 ontvingen zij voor de olie 4 miljard dollar, in 1974 zal het - bij het huidige produktiepeil - ruim 54 miljard dollar zijn. De vijf Perzische-Golfstaten zouden in 1980 een deviezenreserve van 280 miljard dollar hebben, op een wereldtotaal van 400 miljard dollar. Overigens, wie gevoel heeft voor ‘de ironie van de geschiedenis’ kan in het Midden-Oosten aan zijn trekken komen, want de oktoberoorlog en zijn nasleep gaf er een zeldzaam voorbeeld van. Het fraaist was wel, dat uitgerekend Frankrijk en Groot-Brittannië op de ‘vriendenlijst’ van de Arabieren waren geplaatst. Minister Jobert vond in januari 1974 een gunstig onthaal in Damascus, waar de naam Frankrijk vroeger niet mocht worden uitgesproken. Engeland wilde blijkbaar het Franse bilaterale streven navolgen en maakt goede kansen in de Perzische Golf. De van de Arabische financiële macht uitgaande ontwikkelingen zouden zeer ver kunnen gaan, met name het aanknopen van relaties tussen de Arabieren en Europeanen. Ironisch ware het - alweer - als Groot-Brittannië en Frankrijk de lijn zouden aantrekken voor een nieuwe machtsgroepering. Want - in Arabische ogen - zijn het Engeland en Frankrijk die de last der historische verantwoordelijkheid dragen voor de Arabische tegenslagen. De Arabieren zijn de tussen Engeland en Frankrijk in 1916 tot stand gekomen Sykes-Picot-overeenkomst en de in 1917 uitgegeven Balfour Declaration zeker niet vergeten, die de basis legden voor de schepping van Israël. Veel sterker is echter in de Arabische wereld de wens om over het verleden maar gras te laten groeien. Het zijn nu de supermogendheden die terrein verliezen: Amerika, waar de Arabieren ten tijde van de Sykes-Picotovereenkomst om bescherming hadden gevraagd, en de Sovjet-Unie, die zich als kampioen van de Arabische strijd tegen hun koloniale meesters had opgeworpen en sinds de jaren vijftig tegen de staat Israël. De Verenigde Staten verloren terrein, omdat zij Israël als een strategisch belangrijk gebied beschouwden (een erfenis van de grootste Britse vergissing), terwijl het steeds sentimentele en electorale waarde voor Amerika had. De Sovjet-Unie verloor terrein omdat zij volgens de Arabieren in gebreke bleef met politiek-militaire steun. De in begin januari van dit jaar gesloten overeenkomst tussen Frankrijk en Saoedi-Arabië inzake olieleveranties werd in de Arabische wereld gezien als een mijlpaal op de weg naar een Europees-Arabische samenwerking ten koste van de Verenigde Staten en Israël. Deze | |
[pagina 845]
| |
overeenkomst betekende een flinke ‘inbreuk’ op wat algemeen als een Amerikaans ‘reservaat’ was beschouwd. Zij leek tevens Kissingers oproep tot een gezamenlijk optreden van industrielanden tegen de energiecrisis te verzwakken. Zij was de eerste vrucht van een nieuwe Saoedi-Arabische politiek, waarvan de doelstellingen wel zéér openhartig waren geformuleerd, nog vóór de oktober oorlog, door de commandant van de Nationale Garde, prins Abdoellah Abdoel Aziz: ‘Indien Amerika Israël blijft steunen, zou de loop der geschieden ons wel eens kunnen gaan verenigen met de Europeanen in een unieke en diepe vriendschap. De Europese staten streven naar een verenigd Europa, hetgeen betekent dat zij uiteindelijk volkomen bevrijd zullen zijn van de invloed der supermogendheden. Dat zal de Arabieren de machtsmiddelen geven die tot nog toe slechts aan Amerika en Rusland waren voorbehouden. En dat zou weer leiden tot een neergang van het wereldzionisme en het uiteenvallen van de staat Israël’. De prins meende dat samenwerking met Europa niet zo moeilijk te bereiken was, ‘omdat er een sterke mate van wederkerigheid van belangen bestaat’: de Arabieren hebben ‘de Europese technische kennis op het terrein van landwinning, industrialisatie en bewapening nodig. De Europeanen hebben onze olie en andere grondstoffen nodig en onze afzetmarkten’. Door de oktoberoorlog is dit door prins Abdoellah bepleite proces versneld. Het is een politiek van de Arabische staten in het algemeen geworden. Op de topconferentie in Algiers spraken de Arabische leiders van de affiniteiten van beschaving en belangen ‘die Europa en de Arabieren verbond’. Er bestaat nu zeker niet een gemeenschappelijk Europabeleid, maar wel een algemene lijn, die in vijf punten kan worden opgesomd: 1. Europees-Arabische toenadering is een verlengstuk van Sadats beleid van ‘Arab Selfreliance’, dat aanvankelijk een eufemisme was door de uitdrijving van 20.000 Russische experts. Ontdaan van hun koloniale ambities vormde de Europeanen geen gevaar meer, terwijl de supermogendheden op hun beurt een condominium a la Sykes-Picot zouden nastreven. 2. Saoedi-Arabië wil blijkbaar aantonen dat het niet vanzelfsprekend achter Washington staat. Van een verstevigen der banden met Moskou zal wel niet veel komen. Wel probeert koning Feisal de relaties met Frankrijk, Engeland en Japan te versterken, teneinde zo zijn afhankelijkheid van Amerika te verkleinen. 3. De Arabieren kunnen Europa helpen aan een status van ‘Derde Macht’ op het wereldtoneel, zo bleek uit de boodschap van de in november 1973 in Algiers gehouden Arabische topconferentie. 4. Europa en de Arabieren zijn van nature handelspartners, iets wat de stromanpositie van de Amerikaanse maatschappijen, die 70% van de internationale aardoliehandel beheerden, wel moet beperken. | |
[pagina 846]
| |
De olielanden zijn niet meer bereid hun eigen aandeel in de olieproduktie via de grote maatschappijen voor verkoop aan te bieden, maar willen dat zelf ruilen tegen industriële hulp op regeringsbasis. 5. Europa is niet alleen bereid, maar gezien zijn financiële positie genoodzaakt allerlei wapens aan de Arabieren te verkopen en in de diplomatie een pro-Arabisch standpunt in te nemen. Jamani en anderen zeiden van hun Europese gesprekspartners te verwachten dat de EEG-landen Israël klem zullen zetten als het onhandelbaar blijkt bij de terugtrekking uit de bezette gebieden. Aldus enige Arabische gezichtspunten. Uiteraard kunnen zich nog heel wat obstakels voordoen. Europa mag in Cairo dan meer populair zijn dan Amerika, maar om de praktische reden dat slechts Washington Israël effectief onder druk kan zetten, speelt Sadat de Amerikaanse kaart. Mocht Amerika de Arabieren terzake tevreden stellen, dan zou het zich althans ten dele rehabiliteren en daardoor enige voordelen kunnen behouden die anders aan Europa en Japan ten deel zouden vallen. | |
Amerika en EgypteVoor de oktoberoorlog klaagde president Sadat terecht dat Amerika zich afsloot voor elk Egyptisch gebaar van goede wil; zelfs het wegzenden van 20.000 Russische adviseurs in juni 1972 had niet geholpen. En toen hij, teneinde de Verenigde Staten tot handelen te brengen, op 6 oktober 1973 zijn offensief tegen Israël lanceerde, verklaarde premier Golda Meir hem voor gek. Volgens de intussen afgezette hoofdredacteur van Al-Ahram, Heikal, moest ook minister Kissinger dat toen gedacht hebben, want deze belde onmiddellijk zijn Egyptische collega op en zei hem dat Israël binnen een tweetal dagen een ‘vernietigende tegenaanval’ zou doen. Later zei president Nixon tegen de Arabische ministers die een bezoek brachten aan Washington (aldus Heikal), dat de Arabieren eervol gestreden hebben en de situatie in het Midden-Oosten hebben veranderdGa naar voetnoot1. Op 1 februari 1974 gaf Heikal in een hoofdartikel als zijn mening dat de succesvolle bemiddeling van minister Kissinger niet te evalueren was als een gewijzigde Amerikaanse opvatting ten aanzien van de Arabieren, maar eerder als een poging om de door Watergate bedreigde Nixon te redden. Heikal schreef, niet te geloven dat die afleidingsmanoeuvre succes zou hebben. Enkele weken later werd Al-Ahram-hoofdredacteur Heikal door president Sadat van zijn functie ontheven. De Amerikaanse erkentelijkheid en de toegenomen economische macht was | |
[pagina 847]
| |
hoe dan ook van invloed op de Arabische psychologie. De Arabieren waren (en zijn) gepreoccupeerd met het dagelijks gebeuren, de voorbereiding van vredesbesprekingen, de gevechtsterreinen, de status van de Palestijnen, de toekomst van koning Hoessein, enz.. Zij hebben nauwelijks de tijd gehad te overwegen wat die invloed in algemene zin zal zijn. Maar wel kan worden geconstateerd, dat de Arabische wereld onherkenbaar is veranderd. Die wereld is heterogeen: Syriërs, Iraki's, Egyptenaren en Saoedi's zijn vaak zeer slecht ingelicht over elkaars zaken, zij kunnen wederzijds diepgaande vooroordelen tegen elkaar koesteren en tot opmerkelijk uiteenlopende interpretaties van eenzelfde gebeurtenis of ontwikkeling komen. Maar er bestaat zoiets als een collectief Arabisch bewustzijn en dat komt nu, tengevolge van de oktoberoorlog, naar boven. Alom groeien de Arabieren naar een nieuwe conceptie van zichzelf en hun plaats in de wereld en het was dan ook geen verrassing dat hun leiders op de in november 1973 gehouden topconferentie in Algiers zich nogal verheven in vier boodschappen hadden gericht tot de overige wereld. Evenmin verrast het dat de Arabieren zich, in het nieuwe machtsbesef, soms wel in arrogantie verkneuterden. Zij hebben zich al te lang als underdogs gevoeld. Maar men kan twee vragen stellen: kunnen de Arabieren die eenheid bewaren, zonder welke zij geen kracht bezitten? En, zo ja, hoe zullen zij die kracht dan gebruiken? Niemand weet beter dan de Arabieren, hoe breekbaar die kracht is. En zij brengen dat ook steeds weer in herinnering. De snelle opkomst van de eenheid door middel van de oktoberoorlog kan even snel tot een afgang leiden. Op hun huidige ontwikkelingsniveau beschikken de Arabieren over geen enkel attribuut van een grote mogendheid: geen stevig politiek-sociaal bestel, geen dynamiek. Het is eerder ondanks dan dankzij zichzelf dat zij sinds oktober 1973 bereikten wat zij hebben bereikt. De Arabieren hebben geen bestel voor een collectieve besluitvorming. De potentie van de Arabieren heeft altijd gelegen in de omvang en strategische ligging van de door hen bewoonde gebieden, en recentelijk ook in de olierijkdom, welke een krachtige onderhandelingspositie verleent. Die potentie is zo gestructureerd dat er maar een kleine, doelgerichte groep voor nodig is om die Arabische potentie om te zetten in een ontzagwekkende macht Die Arabische macht is des te grilliger, omdat hij vooral berust op een in politiek opzicht nog onderontwikkeld en uiterst dun bevolkt gebied: Saoedi-Arabië en de sjeikdommen aan de Perzische Golf. | |
Amerika en Saoedi-ArabiëIn februari 1945 vond aan boord van het Amerikaanse schip Quincy op het Grote Bittermeer een ontmoeting plaats tussen de zieke president Roosevelt | |
[pagina 848]
| |
en koning Abdoel Aziz (vader van de huidige vorst, koning Feisal). Roosevelt beloofde toen dat hij als president nimmer iets vijandigs tegen de Arabieren zou ondernemen en dat de Amerikaanse Palestina-politiek niet fundamenteel veranderd zou worden zonder voorafgaande raadpleging van Arabieren en Joden. Twee maanden later overleed Roosevelt en binnen een jaar riep president Truman de Amerikaanse ambassadeurs in de Arabische wereld bijeen en annuleerde hij beide beloften op grond van verkiezingstaktische overwegingen. De bitterheid die deze verbreking van een belofte in Saoedi-Arabië wekte, bleef 28 jaar lang bedekt door andere belangen: de efficiënte exploitatie van zo'n 38% van de aangetoonde wereldreserve aan olie en koning Feisals kruistocht tegen het communisme, belangen die Amerika en Saoedi-Arabië deelden. Het leek velen, dat in die relatie nimmer een breuk zou komen. Daarom kwam Feisals olie-oorlog voor de Verenigde Staten als een schok en als een prettige verrassing voor de Arabieren. Maar in Saoedie-Arabië was men het meest verrast over het feit dat de buitenwereld verrast was. Want, zo werd gezegd, Feisal vergat die beroemde ontmoeting aan het Grote Bittermeer en zijn pijnlijke nasleep nimmer. Hij dacht daar veel aan. Voor hem was dat niet alleen een bewijs van het in zijn ogen verderfelijke Amerikaanse gekruip voor het zionisme, maar ook van de standvastigheid van de Saoedische toewijding aan de Palestijnse zaak. Het was vermoedelijk meer met smart dan in kwaadheid dat Feisal van die toewijding nogmaals een bewijs moest geven, op kosten van de Verenigde Staten. Want Feisal wilde, hoezeer hij dan ook beledigd was, zijn speciale relatie met Amerika bewaren. Zijn wereldbeschouwing is nog altijd een manicheïstische, waarbij de Sovjet-Unie en het communisme het slechte zijn en Amerika - zo niet het goede - dan toch wel het betere van twee kwadenGa naar voetnoot2. Feisal probeerde zijn relaties vooral met Frankrijk en Groot-Brittannië dan wel wat te spreiden, toch bleef Amerika voor hem het grote bastion tegen het communisme. Hij wilde daarom geen onherroepelijke anti-Amerikaanse politiek, hij wilde de Aramco niet nationaliseren, en hij liet de Amerikaanse zakenmensen in zijn land mededelen dat hun persoon en hun bezittingen niets te vrezen hadden. Door de olie als wapen te gebruiken bereikte Feisal, ondanks zichzelf, een persoonlijke apotheose. De oktoberoorlog was in de ware zin koning Feisals oorlog. Terwijl president Sadat leek terug te vallen in een moeras van ‘geen oorlog en geen vrede’ en de relaties met Amerika herstelde, stond koning Feisal pal. Terwijl nog vóór 6 oktober 1973 algemeen verondersteld werd in de Arabische wereld dat, mocht de olietoevoer worden bedreigd, Amerika wel eens zou moeten interveniëren om een buigzame Feisal op zijn | |
[pagina 849]
| |
troon te houden, werd in november 1973 gemompeld dat de vorst, als een soort Mossadek, in aanmerking zou kunnen komen om te worden afgezet. Feisal won ook een grote slag voor het traditionalistische Arabische kamp, waarvan hij de leider is; want hun opvatting van een gemeenschappelijke Arabische strategie, berustend op niet-inmenging in binnenlandse aangelegenheden en de natuurlijke banden tussen natie en geloof, kon de ideologische kloof met de radikalen overbruggen. Koning Feisal bewees dat de Algerijnen en de aartsconservatieven, zoals hijzelf, allen patriotten zijn als het om Palestina gaat. Dat was winst en werd gesymboliseerd in de entente met Egypte, ‘that marriage of money and manpower, which is becoming the central axis of inter-Arab politics’Ga naar voetnoot3. | |
Feisals zwijgende diplomatieFeisal voerde een zéér zwijgende diplomatie. Sinds de oktoberoorlog begon vroeg geen enkele krant in een hoofdartikel de koning naar het oliewapen te grijpen, noch werd de vorst geprezen toen hij het deed. Feisal verafschuwt zulke vulgariteiten en officiële censoren waren op de krantenredacties geplaatst om ervoor te waken dat de pers zich daaraan hield. De bedoeling was natuurlijk ook, dat geen verwachtingen werden gewekt die Feisal niet zou willen honoreren. Koning Feisal had zijn volk meer dan ooit achter zich. Dat volk was wellicht des te meer onder de indruk, omdat zij over de daden van hun meester meer vernamen van buitenlandse radiostations dan van hun eigen radiostation. Zij waren er trots op voorop te staan, al kon dat alleen bij de gratie van de olierijkdom. De honderden miljoenen dollars die de Saoedi-Arabische regering Egypte en Syrië inpompte (voor herstel van oorlogsschade en de aankoop van Russische wapens) werden geëvenaard door een opmerkelijk grote vrijgevigheid van particulieren: in elke stad werden gelden ingezameld op een bijna ‘zionistische’ schaalGa naar voetnoot4. Koning Feisal wist wat hij wilde. Hij wilde de landen in de frontlinie, Egypte voorop, helpen de verloren gegane gebieden te heroveren. Meer dan Egypte vroeg, wilde Feisal niet eisen. Feisals eigen zorg betrof Jeruzalem: hij zal het niet accepteren als Jordanië niet een volledig herstel van de Arabische soevereiniteit over de Heilige Plaatsen eist. Feisal zei begin januari van dit jaar tegen pelgrims naar Mekka, dat de zionisten de ‘vijanden van God’ waren, die ‘geen band met Jeruzalem’ hadden en derhalve de stad uitgedreven moesten worden. | |
[pagina 850]
| |
Maximalisten en minimalistenDe vraag of de Arabieren hun macht verantwoordelijk zullen gebruiken, was (en is) uiterst urgent. Want het leek (en lijkt) erop, dat de zgn. Midden-Oostencrisis een beslissende fase ingaat, een climax die niet al te lang kan worden volgehouden. Wat is ‘verantwoordelijk’, wat is ‘onverantwoordelijk’? In dit verband is het geen moreel oordeel. Maar er mag worden verondersteld dat weinig Arabieren iets immoreels zouden zien in een totale oorlog voor die ‘bevrijding van Palestina’, door anderen wellicht de ‘vernietiging van Israël’ genoemd. Er zijn evenwel ‘maximalisten’ en ‘minimalisten’, en - naar mag worden aangenomen - laatstbedoelden hebben thans de overhand. Hun belangrijkste exponent is president Sadat, de architect van wat deze ‘Arabisch zelfvertrouwen’ noemt, een beleid dat dateert van de verwijdering van de Russische adviseurs en dat zo uiteenlopende figuren als president Boumedienne en koning Feisal tot aansluiting bracht. Hoeveel succes hij daarmee ook zal hebben, Sadat zal het onverantwoord vinden dat gemeenschappelijk front te gebruiken voor die complete bevrijding die door maximalisten als Khaddafi wordt geëist. Onverantwoord, omdat het de wereldmachtsstructuur onder te grote spanning zou zetten en een internationale interventie zou uitlokken, welke - Amerika's oktober-alarm was in die richting - tot een nucleaire oorlog zou kunnen leiden. Ook zouden alle Arabische leiders het onverantwoord achten een totale economische oorlog te voeren en de olieproduktie geheel stop te zetten. Het antwoord zou men uiteindelijk bij de collectieve psychologische invloed van het nieuwe Arabische machtsbesef moeten zoeken. Zullen de Arabieren, voelend dat het getij zich tegen Israël gaat keren, méér tot compromissen bereid zijn? Dat zal ongetwijfeld afhangen van de werkelijke bereidheid van Israël om een compromis te sluiten. Mochten president Sadat en de zgn. ‘minimalisten’ in het Arabische kamp er niet in slagen de ‘totale vrede’ die zij zeggen te wensen, te bereiken, dan zullen de Arabieren weinig anders kunnen doen dan zich te mobiliseren voor een totale oorlog tegen Israël. | |
Sadat zoekt de vredeDe oktoberoorlog heeft niet alleen internationale repercussies gehad. Ook in de Egyptische maatschappij waren de gevolgen voelbaar. De ‘heilige unie’ die zich in de eerste oorlogsdagen spontaan vormde rondom president Sadat, heeft zich gehandhaafd, ondanks de verschillen in appreciatie van de situatie. Niemand in Cairo spreekt denigrerend over de politiek van het | |
[pagina 851]
| |
staatshoofd. Zelfs degenen die ideologisch het verst van Sadat afstaan, tonen sympathie voor de president. Het is duidelijk dat de ‘minimalisten’ in Cairo de overhand hebben, maar hoelang? Dat hangt ervan af hoeveel en hoe snel Sadat iets meer dan de troepenscheiding tijdens de vredesbesprekingen in Genève bereikt. De president maakt, sinds zijn troepen het Suezkanaal overtrokken, bij herhaling duidelijk niet ‘onverantwoord’ te willen optreden, binnen de internationaal aanvaardbare normen te willen blijven en de internationale orde niet onder te hoge druk te willen plaatsen. Sadat streefde (en streeft) naar herovering van de bezette Arabische gebieden in de geest van de Veiligheidsraad-resolutie no. 242, en voor de wereldgemeenschap, inclusief de Verenigde Staten, wordt verondersteld dat die tekst heilig is. De wereld kan daartegen niets inbrengen; wel tegen de methode, zoals het Amerikaanse alarm bewees. Dat gevaar is echter voorbij en het netto-resultaat is zeer gunstig: tegen de voorspellingen van de deskundigen - en met name de militaire experts - in boekte president Sadat opmerkelijke successen en zodoende verruimde hij in de diplomatieke strijd wat de wereld nog als ‘verantwoordelijk’ zal kwalificeren. Diplomatiek heeft Israël nog nooit zo alleen gestaan: hoe de militaire situatie ook is, het algemene krachtenevenwicht is belangrijk ten gunste van de Arabieren verschoven. Maar is dit al voldoende geschied? Met andere woorden: zullen Israël en de Verenigde Staten ‘verantwoordelijk’ genoeg handelen om president Sadat in staat te stellen zijn eigen ‘verantwoordelijkheid’ aan de overige Arabieren te verkopen? Dat laatste wordt heel moeilijk. De vrede die Sadat zoekt, is nimmer duidelijk gedefinieerd. Maar zij zou een fundamentele Arabische concessie kunnen inhouden: het formeel afzien van de bevrijding van Palestina als Arabische nationale doelstelling, met andere woorden erkenning van Israël als onafhankelijke staat. Dat is de onontkoombare implicatie van Veiligheidsraad-resolutie no. 242. Vanuit Arabisch gezichtspunt ware dat een daad van historische grootmoedigheid, namelijk de aanvaarding van een zuiver zionistische winst tegen een puur Arabisch verlies. Voor Sadat is dus van belang dat hij niets extra offert: hij moet zo goed mogelijk de Arabische interpretatie van Veiligheidsraad-resolutie no. 242 verwezenlijken, d.w.z. een vrede die juridisch en territoriaal nog zeer ver afstaat van Israëls interpretatie van dezelfde resolutie. Als produkt van Britse diplomatie is bovengenoemde Veiligheidsraad-resolutie welbewust vaag gesteld en zijn de Arabieren, om van de wereld als geheel maar niet te spreken, het onderling niet eens over wat zij in de praktijk betekent. In het algemeen betekent zij echter een Israëlische terugtrekking uit praktisch alle bezette gebieden; Sadat verklaarde herhaaldelijk | |
[pagina 852]
| |
geen centimeter Arabisch land te willen afstaan. De resolutie betekent ook dat er geen sprake kan zijn van de ‘economische vrede’, die Israël wenst. Voor de Arabieren is dat zo vanzelfsprekend, dat zij er gewoonlijk geen woorden aan vuil maken. Sadat schiep met zijn minimalistische conceptie van internationale verantwoordelijkheid méér eensgezindheid in de Arabische wereld dan Nasser ooit was gelukt. Sommigen steunen hem in beginsel. Koning Hoessein zegt al lang dat hij onder geen enkele omstandigheid weer in oorlog met Israël zou gaan. De ironie vna het lot wil dat hij op slechte voet staat met Sadat, ten dele omdat hij dat juist niet heeft gedaan; maar door zijn minister van buitenlandse zaken naar Genève te zenden, herstelde Hoessein toch weer iets van de bilaterale relatie met Egypte, die bestond in de periode tussen de juni-1967-oorlog en Nassers dood. Algerije is Sadats grootste vangst: steun van dit ‘land van miljoenen martelaren’ neemt immers zeer veel wind uit de zeilen van de mogelijke kritiek op Sadats politiek. En voorts zijn de Syriërs, al hun aarzelingen ten spijt, sterk opgeschoven naar de minimalistische positie, hetgeen gezien hun nauwe identificatie met de Palestijnse zaak, opmerkelijk is. | |
De PalestijnenUiteraard vormen de Palestijnen het grootste obstakel: het zijn hun ‘rechten’ - erkend, maar niet gedefinieerd in Veiligheidsraad-resolutie no. 242 - die de kern van de crisis vormen. De Palestijnen hebben hun eigen opvattingen over internationale normen, die zijn te vinden in de volgens hen verstofte Veiligheidsraad-resoluties van 1948-'49, die hun onvervreemdbaar recht op terugkeer onderstrepen. Er zijn nu echter ook wel Palestijnen die van een 100% uitvoering van dat recht, althans binnen afzienbare tijd, willen afzien. De Palestijnen kan men in twee categorieën indelen: de ene groep stelt, dat hoe vollediger de vrede is, des te beter. Want, het mag paradoxaal lijken, eerst als er volledige veiligheid bestaat, zal de hele zionistische onderneming pas goed op de tocht komen te staan. Aldus Jiryis in een artikel: Israël in gevaar van vrede, waarin deze schrijver beweert dat zowel op korte als lange termijn het de Arabieren en niet de Israëli's zijn die als ‘winnaars’ uit een vrede zullen te voorschijn treden. Jiryis beweert dat de staat Israël vanzelf in lucht zal opgaanGa naar voetnoot5. De andere gedachtengang, aangehangen door vele guerillaleiders, is dat de Palestijnen zoveel mogelijk directe winst moeten zien te behalen bij een regeling, zonder hun ‘historische’ rechten op geheel Palestina op te geven. Ideologisch is het voor de ondergrondse vrijheidsstrijders heel moeilijk hun eisen op een totale bevrijding te laten vallen. | |
[pagina 853]
| |
Aboe Ijjad - die door zijn band met de Zwarte September als een van de extreemste figuren wordt beschouwd - speelt thans een belangrijke rol bij het bewerken van de opinies der Palestijnen, waarbij hij niet ver afstaat van Bourguiba's ‘doctrine van etappes’. Toen Bourguiba tijdens een bezoek aan een Palestijns vluchtelingenkamp in 1965 die beruchte doctrine voor het eerst liet horen, werd de Tunesische president alom in de Arabische wereld als verrader van de Arabische zaak gebrandmerkt. Maar nu schrijft Aboe Ijjad dat absolute verwerping soms een vorm van escapisme is; ‘Hoe lang kunnen wij neen blijven zeggen? Is het niet een voorlopige winst als wij een deel van ons land, 23% van Palestina, terugkrijgen?’. In dat land moet een ‘nationale autoriteit’ worden gevestigd, die de strijd kan voortzetten. Hawatmeh, leider van het Volksdemocratische Front, sloot zich hierbij aan. Deze denkwijze geniet ook de steun van een organisatie die zich ‘het Nationale Front voor het bezette land’ noemt en dat de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie heeft aangespoord naar Genève te gaan, omdat het ‘volgens onze beste schatting van de militaire en niet-militaire mogelijkheden van de Arabieren duidelijk is, dat de verwezenlijking van al onze strategische doelstellingen onder de gegeven omstandigheden niet mogelijk is’. President Sadat hoopt dat de wereld zijn gematigdheid zal waarderen en hem zal helpen de vredesregeling te treffen, voordat de maximalisten hem dwingen tot een mobilisatie op alle fronten. | |
Egyptische havikenGroot was de teleurstelling in de Arabische wereld toen Sadat, twee dagen later met tegenzin gevolgd door president Assad van Syrië, het staakt-het-vuren op 24 oktober 1973 accepteerde dat een einde maakte aan de vierde Arabisch-Israëlische oorlog. Voor de totstandkoming van de troepenscheidingsovereenkomst medio januari 1974 werd grote druk op Sadat uitgeoefend om de gevechten te hervatten. De ‘maximalisten’ mokten hardop en bedreigden de kostbare verworven eenheid die Sadat voor de komende diplomatieke strijd probeerde te bewaren. De Egyptische haviken geloofden (en geloven) dat, indien Egypte en Syrië waren doorgegaan, zij de gehele Arabische wereld vanzelf tot meedoen zouden hebben gebracht en Israël dan op de knieën zou zijn gebracht. Zij hebben niets op met Sadats acceptatie van internationale ‘verantwoordelijkheid’ en zij verwerpen de Geneefse vredesconferentie. De sterken vergeten niet gauw wat zij in een moment van zwakte hebben verloren. Frankrijk wachtte 48 jaar met de herovering van Elzas-Lotharingen. De maximalisten geloven dat de oliegelden omgezet moeten worden in steeds meer wapens. Libië maakte deze leuze al tot de zijne. Deze Arabieren betwijfelen of de | |
[pagina 854]
| |
Sovjet-Unie en de grote Europese wapenleveranciers aan die verleiding kunnen weerstaan. | |
Officiële maximalistenDe officiële maximalisten vormen een vreemde groep. Tot hen behoort het enfant terrible, Khaddafi, maar ook de berekenende Iraakse Baathisten, die hun troepen van het Syrische front terughaalden zodra zij van het staakt-het-vuren vernamen (inmiddels besloot Bagdad wederom troepen naar het Syrische front te zenden) en wier nationalisatie van het resterende Amerikaanse aandeel in de Iraq Petroleum Company hun eigen bijdrage in de olieoorlog is geweest. Tot de officiële maximalisten behoren ook die Palestijnen die vasthouden aan ‘revolutie tot de victorie’ en aan alle niet uitgevoerde resoluties van de Veiligheidsraad. Prominent onder hen is Dr. Habash, die stelt dat de Palestijnen bij het standpunt moeten blijven dat zij reeds in 1917, bij de proclamatie van de Balfour Declaration, hebben ingenomen: ‘totale verwerping van de zionistische presentie en bestrijding daarvan tot het einde toe’. Dr. Habash meent dat de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie van Arafat (PLO), geen duidelijk standpunt innemend, zijn kop in het zand steekt. De nu ook door Aboe Ijjad verdedigde ‘doctrine van etappes’ achten de maximalisten in het Palestijnse kamp een wensdroom. De leiders van het PLO zijn niet eerlijk genoeg om toe te geven dat van een algemene vredesregeling het staken van de Palestijnse oorlogszuchtigheid ééns en voor altijd onderdeel zou moeten uitmaken. Buiten de westelijke Jordaanoever is er maar één minderheid onder de Palestijnen voor een vredesregeling met Israël. Met name in de vluchtelingenkampen is men ongelukkig met de terugtrekkende beweging van het PLO. Weliswaar stemde in januari 1974 een minderheid van de PLO-leiders in het geheim vóór Genève en in de lagere echelons wordt die minderheid nu nog kleiner. Daarom moet Arafat ondemocratisch optreden om debatten onder zijn volgelingen te verhinderen. Hij organiseert sinds januari geen openbare bijeenkomsten meer, waar de maximalisten gewoonlijk het hoogste woord voeren. Gezien de franje van criminaliteit van de bevrijdingsorganisatie toonde de Palestijnse wetenschapper Sabri Jiryis grote moed door er bij de Palestijnen op aan te dringen te denken in termen van totale vrede. De Vereniging van Palestijnse schrijvers wilde hem doen vervolgen, het Volksfront uitte nog dreigender taal. Het kan best zijn dat de officiële maximalisten weinig gewicht blijken te hebben. Geen Arabisch leider verloor zo snel veel prestige als Khaddafi, en niemand vertrouwt de Iraakse Baathisten, die in januari 1974 ook al de | |
[pagina 855]
| |
verbreking van het olieëmbargo aan hun zondenlijst hebben toegevoegd. Maar indien president Sadat geen serieuze vorderingen maakt in Genève, zal de balans naar de maximalisten doorslaan: want in menige Arabische duif zetelt nu een havik, dat geldt zeker voor de drie leiders Boumedienne, Feisal en Assad, op wier medewerking president Sadat zijn strategie baseert. President Boumedienne acht het ‘bijna onmogelijk’ dat Israël zich terugtrekt uit de bezette gebieden en - een langdurige oorlog suggererend - verklaart hij dat, hoe dichter de Israëlische strijdkrachten Damascus en Cairo naderen, des te dichter de Arabieren de overwinning naderen. President Sadat moet weten dat zijn eigen volk niet lang genoegen zal nemen met de situatie van ‘geen overwinning, geen nederlaag’. Hij kreeg zijn mandaat voor Genève op de Arabische topconferentie in Algiers onder voorwaarde dat, indien de besprekingen in Genève mislukten, het militaire alternatief wordt aangegrepen. En ook moet Sadat weten dat er buiten die twee mogelijkheden slechts die van de chaos kan zijn. Maar ook alles wat lijkt op een afzonderlijke Egyptische vrede, zouden de Arabieren niet slikken. Daarom zagen de Syriërs en koning Hoessein de Egyptisch-Israëlische onderhandelingen over de troepenverplaatsingen en later over de troepenscheiding met zoveel angst. Eén blunder van president Sadat zou tot een Arabische desintegratie kunnen voeren. De kans is daarom groot, dat Sadat het volkomen eens is met het militaire alternatief, al zal hij dan ook binnen zijn conceptie van ‘verantwoordelijkheid’ willen blijven. | |
De SyriërsMinister Kissinger ging in mei naar Syrië. Scheiding van de Israëlische en Syrische troepen zal hem niet zo gemakkelijk vallen als aan het Suezkanaal, niet alleen vanwege geografische en strategische omstandigheden, maar ook gezien de politieke situatie in Syrië en de opvattingen van de Syrische leiders. In tegenstelling tot president Sadat c.s. staan de Syriërs wantrouwend tegenover Washington, omdat zij daarin primair nog steeds Israëls bondgenoot zien. Syrië staat niet zo duidelijk onder leiding van een Baath-regime, maar dat verandert niets aan het feit dat het juist die Baath-partij is waarin verschillende tendensen en groeperingen tot uiting komen. Bovendien is dat conglomeraat tot één front verbonden met enige minderheidspartijen: communisten, socialisten en nationalisten, waarmee de Baath-regering rekening moet houden. Reeds zijn de Syrische ‘Nasseristen’ uit het Front getreden, omdat zij het niet eens waren met de acceptatie van de wapenstilstand. Eenvoudigheidshalve verdeelt men de Syrische politici nu in ‘harde’ (maximalisten) en ‘tot concessies bereide’ (minimalisten) mannen. Minister van buitenlandse zaken, Khaddam, geldt als leider van de onverzoenlijken, pre- | |
[pagina 856]
| |
mier Ajoebi als die van de tot concessies bereid zijnden. President Assad is ook bereid tot concessies, maar hij onthoudt zich voorlopig van het innemen van een duidelijk standpunt. Als tacticus ziet hij wellicht het liefst dat beide groepen elkaar afmatten, voordat hij naar voren treedt. Waarschijnlijk is, dat president Assad met een scheiden der troepen op het Golan-front akkoord zal gaan, als die enigszins gunstig voor Syrië uitvalt. Slechts dat zou hem in staat stellen zijn beleid samen met Sadats Egypte voort te zetten. Afwijzing van een troepenscheiding daarentegen zou op den duur een alliantie met Irak noodzakelijk maken, maar zulk een draai ware voor Assad gevaarlijk. De Baathisten in Bagdad zouden immers kunnen streven naar vervanging van Assad door een ander, die Bagdad nader zou staan. Was het in 1966 niet Assad geweest die met zijn militairen de pro-Irak-Baathisten in Damascus van het kussen had verjaagd? De toen afgezette en soms in de gevangenis gezette partijbazen, onder wie partijoprichter Michel Aflak en het vroegere staatshoofd Amin al-Hafez, leven nu in ballingschap te Bagdad. Redenen genoeg voor Assad om een oplossing van de strijd met Israël in Egyptische stijl niet af te wijzen. Maar dat mag het Syrische leger niet als een verraad voorkomen. De positie van Syrië ten aanzien van Israël is moeilijker dan die van Egypte. Egypte behaalde tenslotte in de oktoberoorlog enige successen, zodat Egypte Israël bij de onderhandelingen wat concessies kon aanbieden, met name de uitdunning van zijn strijdkrachten op de oostelijke oever van het Suezkanaal. Syrië won echter in de oktoberoorlog niets en kan dus ook niets aanbieden bij het geven en nemen. Derhalve wil het zoveel mogelijk ‘halen’ uit de Israëlische krijgsgevangenen, ten aanzien waarvan het een tijd lang iedere menselijke overweging heeft onderdrukt. Om redenen van symmetrie moet Syrië nastreven wat Egypte heeft verkregen: de teruggave van de in de oktoberoorlog verloren gebieden en minstens een gedeelte van het in de zesdaagse oorlog in 1967 verloren territoir. Dan zou er troepenscheiding binnen het Golan-gebied moeten plaatsvinden. Syrië liet al doorschemeren allereerst te rekenen op teruggave van de stad Koeneitra. De strategische Golanheuvels, van waaraf de Syrische artillerie voor juni 1967 de vlakte van Galilea placht te beschieten, zouden dan voorlopig in Israëlische handen kunnen blijven. Damascus zal hier echter niet mee tevreden zijn en als tweede stap eisen dat ook de Golan-heuvels bij de troepenscheiding in zijn geheel ontruimd worden en de ‘rechten der Palestijnen’ hersteld worden. Indien Israël daarop in beginsel zou in gaan, zou het veel meer toestaan dan Egypte tot nog toe heeft losgekregen. Damascus zal die laatste eis dan ook wel in petto houden voor de onderhandelingen in Genève. |
|