| |
| |
| |
Z.O.-Azië trekt conclusies uit Nixon-doctrine
Henri M. Buntinx
De Nixon-doctrine stelt o.m. dat de vrienden en geallieerden voortaan zoveel mogelijk hun eigen erwten moeten doppen. Nu Vietnam voor de USA van de baan is, ondervinden heel wat Zuidoostaziatische landen dat zij daaruit goedschiks kwaadschiks de nodige conclusies moeten trekken. Dat geldt voornamelijk voor de groep landen die in dit bestek worden behandeld: Thailand, Malaysia, Singapore, Indonesië en de Filippijnen. Zij hebben zich gegroepeerd in de ASEAN (Association of South East Asian Nations), die paradoxalerwijze pretendeert uit te groeien tot zowel een economische gemeenschap als een zone van neutraliteit.
Aan het voeren van een neutraliteitspolitiek zit een bijzondere moeilijkheid vast. Het is namelijk niet voldoende zichzelf neutraal te verklaren om het in de feiten ook te zijn. Men moet als dusdanig door de anderen worden erkend, zoniet dan is neutraliteit van weinig of geen waarde. De moeilijkheid in ons geval is nu dat de ASEAN-groep zich geografisch in een regio bevindt waar de invloedssferen van de Sovjet-Unie, de USA en China elkaar overlappen. M.a.w. de Zuidoostaziatische landen liggen in wat men met een onduidelijke term aanduidt als het driehoekssysteem van de drie supermachten. Daarbinnen moet de ASEAN-groep proberen zijn politiek sui generis waar te maken.
Voor de duidelijkheid is het wellicht goed vooraf even in te gaan op dat zogenoemde driehoekssysteem der supermachten. Vooraf kan men zich de vraag stellen of zo'n systeem werkelijk bestaat. Zijn de verhoudingen van de internationale politiek in Azië werkelijk driehoekig? Wanneer over systeem wordt gesproken, denkt men geredelijk aan een structuur die berust op welbepaalde principes ofwel heeft men het over een ‘set’ van regels die - met het oog op een gemeenschappelijk doel - door de diverse partijen in acht worden genomen. Welnu, de zgn. driehoek Washington - Moskou - Peking is niet een systeem van die orde: Moskou desavoueert de toenadering Washington - Peking; Peking heeft die stap gezet uit vrees voor Moskou en Tokio, en last but nut least blijft de communistische doctrine van wereldmissionering gelden zoals voorheen.
| |
| |
In de verhoudingen tussen de grootmachten kan dus hoogstens worden gesproken van een soort interactie onder de vorm van een driehoek. Bij dat soort relaties zijn drie types mogelijk: verstandhouding, trilaterale rivaliteit en een traliterale mengeling van samenwerking en rivaliteit. Van werkelijke trilaterale samenwerking is vooralsnog geen sprake. Van trilaterale rivaliteit kan echter ook niet worden gesproken; in laatste instantie is er het kernwapen, dat verhindert dat het zover zou komen. Meer plausibel is het derde type van interactie: het evenwicht van samenwerking en conflict. Periodes van spanning alterneren met periodes van détente en wel zodanig dat de driehoek niet uiteenspat.
Een dergelijke driehoek is - zoals gezegd - geen systeem en a fortiori niet statisch. Welke is dan de dynamiek van dat soort trilaterale relaties? Het alternatief voor het evenwicht is het volgende: ofwel stellen twee grootmachten zich op tegen de derde ofwel stelt een zich schrap tegen een tweede terwijl nummer drie de rol speelt van tertius gaudens. Beide mogelijkheden zijn van aard om elk van de drie grootmachten ertoe aan te zetten naar goede betrekkingen te sreven met de twee anderen en anderzijds te pogen om het conflict gaande te houden tussen de twee anderen. Indien elk van de drie op die manier tewerk gaat en ieder afzonderlijk daarin slaagt, dan kan de gelijkzijdige driehoek in stand gehouden blijven. Maar binnen de onvolmaakte samenstelling van de driehoek zijn er ook krachten die tot instabiliteit leiden. En wel om drie redenen: de drie grootmachten zijn niet strikt onder elkaar vergelijkbaar (ideologische verschillen) en vertonen niet dezelfde wil om het gelijkzijdig evenwicht in stand te houden; invloeden van buitenaf kunnen het evenwicht in de war sturen; binnen de dynamiek van de driehoek is het mogelijk dat één der partijen niet kan verhinderen dat er een vijandig gezinde alliantie tussen de twee anderen ontstaat.
| |
Dansen op een spiraaldraad
Het is binnen de geschetste precaire context dat Zuid-Oost-Azië zoiets als een eigen identiteit poogt te vinden. En vermits het punt geografische afstand ook in de internationale betrekkingen meespeelt, is het normaal dat Zuid-Oost-Azië voor wat de driehoek aangaat vooral de ogen op Peking houdt gericht. Hetgeen niet belet dat het juist de ASEAN-landen zijn die helemaal geen haast aan de dag leggen om hun diplomatieke betrekkingen met China te normaliseren. Zij zijn het onder elkaar eens dat de eerste stap van Peking moet komen. In dat opzicht leggen zij minder euforie aan de dag dan de Westeuropese landen, Australië en Japan. De Zuidoostaziatische landen willen het alsnog liefst houden bij economische, culturele en ook wel sportieve betrekkingen.
| |
| |
Thailand zit tot over de oren in de moeilijkheden die een grondige heroriëntatie met zich meebrengt. Malaysia popelt van ongeduld om zijn uitvoer naar China uit te breiden. Indonesië en de Filippijnen verdoen momenteel het grootste gedeelte van de tijd met navelkijken. Enkel Singapore laat duidelijk blijken dat het verveeld zit met het US-disengagement in Zuid-Oost-Azië; eerste-minister Lee gelooft helemaal niet in de gunstige gevolgen van een vreedzame coëxistentie tussen de supermachten. M.a.w. de ASEAN-groep is helemaal niet zo homogeen als dat volgens de letter van de verdragen zou moeten zijn. De meningen ter plaatse lopen uiteen van het felste pessimisme tot het meest ontroerende optimisme. Inzake basisproblemen is de groep tot nog toe nooit met één stem opgetreden, behalve wanneer men zich schrap zette tegen de economische politiek van sommige geïndustrialiseerde landen. Hetzelfde geldt voor het punt neutraliteit of ongebondenheid: Indonesië en Singapore lopen niet warm voor de georganiseerde ongebondenheid à la Tito.
Dat laatste hoeft niet te verwonderen. In Azië worden verschillende ‘soorten’ neutralisme gepropageerd door de drie supermachten. En er zijn een aantal landen die al naargelang hun voorkeur voor de ene of andere grootmacht, naar een bepaald ‘soort’ neutralisme neigen. Moskou propageert sinds enkele jaren een soort Aziatisch veiligheidssysteem waarbinnen de Zuidoostaziatische landen een neutrale koers zouden kunnen sturen. Maar dan komt onmiddellijk de schaduw van Peking van achter het hoekje. Het is een publiek geheim dat het Sovjet voorstel onder meer bedoeld is om Peking in te snoeren. Daarom geven de Aziaten de voorkeur aan ofwel geen Aziatisch veiligheidssysteem ofwel een waarvan Peking deel uitmaakt, iets wat de Sovjets nu net niet willen. Het Sovjet voorstel kan tactisch bedoeld zijn om de Aziaten verdeeld te houden, hetgeen de kansen verhoogt om bilaterale verdragen af te sluiten.
Een vooraanstaand functionaris van de ASEAN vertelde ons dat de gevolgen van de rivaliteit der supermachten in Azië enorm zijn. Zij beginnen op elkaar neer te kijken met een ongelooflijke arrogantie, die niet veel verschilt van die van de vroegere kolonisatoren. Hij beweerde zelfs dat de oude disputen van vóór de koloniale tijd opnieuw in alle hevigheid oplaaien. Daarom - aldus onze zegsman - kan van een politieke coördinatie binnen de ASEAN geen sprake zijn; hoogstens is een losse vorm van economische samenwerking mogelijk. Hij stak niet onder stoelen of banken dat het gebruik van de term Zuid-Oost-Azië fout is en dateert uit de koloniale tijd. Die term zou al te veel suggereren dat er al zoiets bestaat als een Aziatische belangengemeenschap. Japan - aldus nog de functionaris - zou wat graag zien dat het zover komt, maar daarvoor voelen maar weinigen
| |
| |
in Zuid-Oost-Azië. De slogan ‘Azië voor de Aziaten’ geeft nog altijd een verdacht reukje af.
| |
Gevolgen van het lower profile der USA
In Azië vegeteert nog zoiets als de SEATO (South East Asian Treaty Organisation), opgericht in 1954 en bedoeld als een tegenhanger van de NATO. De SEATO is eigenlijk nooit goed van de grond gekomen en haar huidige waarde is dubieus.
Voor de aangesloten Aziatische leden had zij het voordeel dat men er knusjes onder schuil kon gaan en mocht verhopen dat de beschermheren USA, Groot-Brittannië en Frankrijk het voor de collectiviteit wel zouden rooien. De ASEAN-leden Thailand en de Filippijnen zijn lid van de SEATO. Singapore kon via enge banden met Groot-Brittannië, Australië en Nieuw-Zeeland rekenen op indirecte steun van de SEATO. Al deze Aziatische landen konden het zich veroorloven weinig aandacht te besteden aan hun eigen buitenlandse en veiligheidspolitiek. Die situatie is veranderd sinds het eind van de Vietnamese oorlog en de afkondiging van de Nixon-doctrine. Voor zover zij er niets voor voelen binnen de communistische invloedssfeer te komen, zijn de Aziatische landen nu wel verplicht hun eigen standplaats te kiezen.
Thailand is op zowat drie fronten actief. Vooreerst probeert Bangkok de moeilijk te controleren bergstammen in de grensstreken over te brengen van de jungle naar de laagvlakten, wat het toezicht door leger en politiemacht vergemakkelijkt. Ten tweede is Thailand al een tijdje bezig met het voeren van een ping-pong politiek ten overstaan van Peking. Uiteindelijk wordt Washington op het hart gedrukt steeds meer wapens, munitie en technisch personeel te leveren en het wegtrekken van US-troepen binnen redelijke grenzen te houden. Precies zoals Malaysia en Singapore ondervindt Thailand de repercussies van de Amerikaanse beslissing van 15 augustus 1973: de bombardementen op Cambodja stop te zetten. Zelfs de Filippijnen en Indonesië hebben daarvan indirect de gevolgen ondergaan.
In laatste instantie betekent dit voor alle buren dat er in Cambodja maar één overwinnaar in het veld blijft: de communistische guerilla's die prins Sihanoek steunen. Men verzoent zich stilaan met de gedachte dat de guerilla's vroeg of laat Phnom Penh onder de voet zullen lopen, vermits zij al sinds maanden zowat vier-vijfde van het Cambodjaanse grondgebied onder controle hebben. De dertigjarige oorlog in Laos loopt eveneens naar zijn einde sinds de halfbroers Soevanna Phoema en Soevanavong tot een akkoord kwamen over de vorming van een coalitieregering waarin de communisten opnieuw enkele sleutelposities toegewezen kregen.
| |
| |
Cambodja en Laos hebben lange grenzen met Thailand, waarlangs de Thais nu al acht jaar aan een guerilla het hoofd moeten bieden. Bangkok beweert dat Hanoi hier een hand in het spel heeft. Nu de oorlog in Cambodja en Laos op zijn eind loopt - wat gepaard gaat met een versterking van het communistische element - vreest men in Bangkok dat de oorlog op het Thaische grondgebied zal escaleren. Laos en Cambodja zouden daarbij als nieuwe communistische sanctuaria voor de strijd in Thailand kunnen dienst doen. Die situatie, alsmede het feit dat de USA een gedeelte van de Amerikaanse troepen uit Thailand gaan terugtrekken, verplichtte Bangkok ertoe toch op de een of andere manier contact met Peking te zoeken. Hoofddoel is: erger te voorkomen en Peking ertoe aan te zetten de status quo in dit gebied te respecteren. Men hoopt dit laatste te bereiken doordat Peking vrede neemt met een minder scherp profiel van de USA in de Aziatische betrekkingen onderling.
Ook Malaysia, de Filippijnen en Indonesië hebben hun deel gehad van de junglestrijd tegen de communisten. Niettemin neigen ook zij ertoe de banden met Peking wat nauwer aan te halen. In Malaysia wordt nu gezegd dat China niet meer intervenieert, ofschoon het dat vroeger op grote schaal heeft gedaan en het op de koop toe ook nog zelf toegaf. Als gevolg daarvan heeft Peking ertoe besloten tegen Malaysia een minder agressieve toon aan te slaan. Malaysia heeft nu een ander slachtoffer gevonden om zijn verbolgenheid over het voortduren hier en daar van guerillagevechten af te reageren: nl. de Malaysische Chinezen. Dat is wel belangrijk als men weet dat zowat eenderde van de Malaysische bevolking bestaat uit mensen van Chinese afkomst, waarvan het grootste gedeelte niet sympathiseert met de aan de macht zijnde Alliance Party van premier Razak. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat de Malaysische Chinezen praktisch niet geïntegreerd werden in de samenleving. Al met al kan momenteel niemand zeggen of Peking het bestaan van een onafhankelijk Malaysia in het hart draagt dan wel of het de Malaysische Chinezen beschouwt als verloren zonen.
Praktisch alle technische en logistieke hoge posten van het Malaysische leger zijn in Chinese handen. Ook de chef van de inlichtingendienst is een Chinees. In de luchtmacht komt men dezelfde situatie tegen, ofschoon de opperbevelhebber een inheemse Malaysiër is. De poging om de Chinezen bij de defensie van het land te betrekken, is overduidelijk van tactische aard. Recentelijk werden ook de hoogste bestuursposten toegankelijk verklaard voor de Chinezen.
Zoals vrijwel alle ASEAN-staten (behalve Singapore) stemde Malaysia destijds voor opname van China in de UNO. Het zou als eerste ASEAN-land diplomatieke betrekkingen met Peking willen aanknopen, maar dat kan niet zonder dat de Chinezen daarvoor een prijs betalen. Malaysia zou im- | |
| |
mers nog wat anders willen uitvoeren dan uitsluitend rubber. Maar hier stuit Malaysia op de stroeve handelspolitiek van China, die geen onevenwicht in de handelsbalans duldt. Als tegenprestatie eist Peking dat Malaysia zijn poorten breder opent voor Chinese produkten, hetgeen Razak eenvoudigweg niet kan omwille van de Chinese dumpingprijzen.
Thailand van zijn kant is verplicht het probleem van het politieke machtsevenwicht anders aan te pakken dan Malaysia. Hier komt het zwaartepunt meer op de defensie te liggen. Hoofdbekommernis is de modernisering van het leger om het minder afhankelijk te maken van de Amerikaanse hulpverlening. Er wordt rekening gehouden met het feit dat sinds SALT 1 de waarborg van de Amerikaanse atoomparaplu is gedevalueerd. Anderzijds wordt de ondergrondse activiteit van de communisten snel opgedreven en vermindert de Amerikaanse hulp voor ontwikkelingsprojecten. Voor het pareren van de communisten wordt het logge legerapparaat geleidelijk omgevormd tot een systeem van speciale kleine eenheden met een grote bewegingsvrijheid en uitgerust met de vinnigste elementen van de moderne vuurkracht. Om meer en meer onafhankelijkheid ten overstaan van het buitenland te verkrijgen, werd gestart met de eerste wapenfabriek.
| |
Peking op twee sporen
In Thailand is men in het algemeen van oordeel dat het mogelijk moet zijn handelsbetrekkingen met Peking aan te knopen op basis van een organisme dat van regering tot regering de transacties leidt. De minister van Handel moet uitmaken wat naar China wordt uitgevoerd en wat daar tegen voordelige prijzen kan worden aangekocht. Het staat de regering dan vrij de lijsten al dan niet goed te keuren. Dat alles wordt dan nog verbonden met de voorwaarde dat Thailand zijn betrekkingen met het Taiwan van Tsjangkai-Tsjek niet hoeft te verbreken. Politiek en handel moeten streng van elkaar worden gescheiden, zo heet het althans.
Op een bevolking van ruim 35 miljoen zijn er in Thailand zowat 20 procent Chinezen. De helft daarvan is niet geassimileerd in de Thaise maatschappij. En 't zijn precies deze niet-geassimileerden die vrijwel de ganse handel van het land in handen hebben. Zolang de invloed van Taiwan in niet-communistisch Azië groter was dan die van Peking, was het vrij gemakkelijk de niet-geassimileerde Chinezen onder controle te houden. Nu de rollen zijn omgekeerd, wordt de situatie onzekerder. Men weet vooralsnog maar weinig over datgene wat Peking met de Chinese minoriteiten in Thailand voorheeft.
In het verleden wuifde Peking af en toe vriendelijk naar de Thaische militaire regering. Nu doet het dat nog opvallender sinds in oktober 1973 een
| |
| |
burgerlijke regering aantrad. Het aanknopen van culturele en handelsbetrekkingen behoort nu tot de mogelijkheden, zonder dat Peking zou eisen dat de US-bases uit Thailand worden weggehaald. China doet alsof het begrijpt dat Thailand moeilijkheden heeft met de aanwezigheid van US-troepen op zijn grondgebied. Meer nog, hooggeplaatste functionarissen in Bangkok stellen dat Peking enigszins profijt heeft bij die aanwezigheid van US-troepen. China zit opgescheept met een Sovjet trauma en vreest dat elk vacuüm dat de USA in Azië nalaten, wel eens zou kunnen worden opgevuld door Moskou. China zelf is momenteel nog niet in staat om een politiek van militaire vacuüm-opvulling te voeren; daarvoor ontbreken de nodige oorlogsbodems en luchtvloten. Men moet dit zien in functie van het feit dat de Sovjets tot nog toe hun voorstel voor een collectief veiligheidssysteem in Azië niet van de grond kregen en daarom voorlopig overgestapt zijn op een politiek van bilaterale akkoorden.
Overeenkomstig de Chinese doctrine zijn enerzijds communistische infiltratie en anderzijds contacten met Peking twee streng van elkaar te onderscheiden dingen. Die zienswijze plaatst Bangkok in een moeilijke positie. De Chinese leiders en dan vooral Tsjoe-En-lai doen vriendelijk tegen de Thaische regering. Terzelfdertijd wordt het zgn. Nationaal Front ertoe aangezet permanent strijd te blijven leveren tegen de regering van Bangkok. De communisten worden getraind in de grensprovincies van Yunan en Kwangsi en infiltreren van daaruit in Thailand. Dus op dit stuk beweegt Tsjoe-En-lai zich langs twee wegen. Van hem wordt verhaald dat hij eens heeft gezegd: Indien ik iets wil bereiken, zal ik ervoor onderhandelen. Alles zou des te gemakkelijker zijn als Thailand een communistisch land was; maar nu het dat niet is, zijn goede relaties de moeite waard.
Thailand heeft de vrees overwonnen dat een disengagement van de USA regelrecht zou leiden tot een economische crisis. Integendeel, de economie is er de jongste tijd gezonder op geworden, zodat een gedeeltelijke terugtrekking van de US-aanwezigheid zonder moeilijkheden kan worden opgevangen. Hierbij dient te worden aangestipt dat zowat vier-vijfde van de Thais in de landbouw werkzaam is. Het wereldtekort aan grondstoffen is ten goede gekomen aan de prijzen, zodat meer fondsen ter beschikking komen om uitrustingsgoederen aan te kopen. De vooruitzichten voor de handel met China blijven niettemin beperkt en wel omdat beide economieën niet elkaars complement zijn. Ofschoon het feit dat de Thaische handel voornamelijk in Chinese handen is, mettertijd een stimulans kan worden. De Thailandse overheid stelt dat buitenlandse investeringen de beste methode zijn om een harmonieuze economie op te bouwen. Er worden te weinig groots opgezette ontwikkelingsprojecten ingeplant. Thailand is tot nog toe geen land van ondernemers geweest; dealers en landbouwers zijn er
| |
| |
bij de vleet. Toen onlangs de studenten met de politie op de vuist gingen omwille van de agressieve Japanse aanwezigheid, werd onmiddellijk een wet uitgevaardigd die de activiteiten van buitenlandse ondernemingen inbindt. Voortaan mogen zij nog slechts 30 procent van hun gemaakte winsten uit het land laten wegvloeien.
Tijdens de vrij woelige studentendemonstraties van vorig jaar werd veel gesproken over communistische agitatie, die haar verlengstuk zou hebben gehad in de Indonesische gewelduitbarstingen tijdens het bezoek van Japans premier Tanaka. In Thailand zelf vindt men die interpretatie nogal ver gezocht. Men neemt aan dat de intellectuele democratische oppositie die vorig jaar de militairen ten val bracht, niet de bedoeling heeft een communistisch regime te bevorderen. Die oppositie zou loyaal blijven tegenover het koningshuis. En over het algemeen neemt men aan dat het aanstellen van de burgerlijke regering de sociale vrede ten goede is gekomen.
De economische situatie van de Filippijnen verschilt niet veel van die van Thailand. De export neemt toe en maakt dat er steeds een actieve handelsbalans is, zodat de reserves aan buitenlandse valuta's jaarlijks verdubbelen. De vooruitzichten worden doorgaans goed genoemd, hetgeen in niet geringe mate te danken is aan het feit dat president Marcos er de ijzeren hand aan houdt. Het bankwezen floreert en de aanvragen van investeerders stromen toe. Buitenlandse investeerders hebben geen binnenlandse partner nodig indien zij borg staan voor een uitvoer van zowat 70 procent van hun produktie. Maar in tegenstelling tot landen zoals Singapore en Malaysia beschikken de Filippijnen niet over een commerciële infrastructuur. De Amerikanen zijn bij alles en nog wat betrokken. Dat is wel zoiets als een doorn in het oog van de andere ASEAN-partners.
Binnen de ASEAN is Indonesië wel bereid een constructieve rol te spelen, maar dan toch geen te opvallende. Sinds 1965, toen het leger een communistische staatsgreep neersloeg, zijn de communisten publieke vijand nr. 1. En lange tijd figureerden de Chinezen op de tweede plaats. De belangrijkste investeerders zijn de Amerikanen en de Japanners met op de derde plaats de Filippino's, die vooral geïnteresseerd blijken te zijn in de houtindustrie van Kalimantan. De diplomatieke betrekkingen met China werden in 1965 bevroren en de voorkeur van dit ongebonden land gaat voornamelijk uit naar de niet-communistische staten. Dat alles heeft niet belet dat Indonesië destijds stemde voor de toetreding van China tot de UNO, omdat het steeds heeft vastgehouden aan de theorie van het éne China. Vervolgens staat het volledig achter de eis van Malaysia dat de supermachten de ASEAN-regio als een zone van vrede en neutraliteit moeten erkennen en dat ook in een
| |
| |
verdragstekst garanderen. In tegenstelling tot de Filippijnen is men niet zo erg gesteld op al te enge economische contacten met Japan en Australië. Veeleer propageert men het oprichten van eigen multinationale concerns binnen de ASEAN-context. Niet-communistische staten zoals Japan, Australië en ook de USA beschouwen Indonesië als de sleutelpositie voor de stabiliteit in Zuid-Oost-Azië en wel omwille van zijn uitgestrektheid en zijn geografische positie aan de periferie van China. Maar tot nog toe is het onduidelijk of Indonesië zich zo maar goedschiks laat inkapselen in een systeem dat anderen voor Zuid-Oost-Azië aan het uitdenken zijn. Dat zou best kunnen, maar tot nog toe doet Djakarta er het zwijgen toe.
| |
West-Europa als tegenwicht
De ASEAN staat niet enkel onder druk van de USA, de Sovjet-Unie en China maar ook van Japan. Zoiets is natuurlijk niet bevorderlijk voor een groep alsnog ontwikkelingslanden om hun eigen weg te gaan in min of meer solidariteit. Het kon dan ook niet anders of de ASEAN ging op zoek naar tegenwichten waardoor het haar mogelijk wordt haar eigen koers te blijven varen. Dat moesten dan tegenwichten zijn die zo weinig mogelijk gevaar opleveren, liefst geen strak gestructureerde politieke formaties, maar die toch een internationaal economisch gewicht opbrengen.
Op de ministerconferentie van de ASEAN van april 1973 werd unaniem besloten de hulp in te roepen van de Europese Gemeenschap. Te dien einde werd prompt een secretariaat opgericht. Er werd van uitgegaan dat de ASEAN zes jaar geleden werd opgericht met bepaalde economische, sociale en interregionale plannen in het achterhoofd. De bedoeling was te komen tot samenwerking en niet tot integratie. Tussendoor valt er een soort van toenadering tussen de grootmachten waar te nemen. Het anti-communisme wordt minder scherp gesteld. De vraag was nu welke houding de ASEAN tegenover dat alles moet gaan aannemen? Vorig jaar werd een speciaal coördinatiecomité opgericht dat met de EEG kwam onderhandelen en dat dienst blijft doen als permanent dialogeercentrum. Het is samengesteld uit de ambassadeurs van de ASEAN-landen te Brussel.
Het is nu echter niet zó dat zou gestreefd worden naar associatie van de EEG met de ASEAN. Wel geldt als regel dat zelfs bilaterale contacten met de EEG uiteindelijk ten goede moeten komen aan alle partnerlanden van de ASEAN en wel omdat men naar buitenuit als één geheel wil optreden. Eind vorig jaar had te Bangkok de laatste ontmoeting plaats tussen de ASEAN en de EEG. Commissielid Christopher Soames, die zogezegd verantwoordelijk is voor het buitenlands beleid van de EEG, meende dat het volstond even zijn neus in de vergaderzaal binnen te steken. Die geste werd
| |
| |
in Zuid-Oost-Azië in het algemeen geïnterpreteerd als een gebrek aan echte interesse van de kant van de Europese Gemeenschap. Tot dan toe hadden de ASEAN-leden in de overtuiging geleefd dat de EEG zich meer en meer extravert ging manifesteren, de handel liberaliseren en grotere aandacht zou schenken aan de problemen van de ontwikkelingslanden die niet behoren tot de associatiekring van Afrika.
De ASEAN heeft moeten vaststellen dat het algemene preferentiesysteem van de EEG nu zal oplopen tot zowat 33 miljoen dollar per jaar voor wat de tariefreducties betreft voor zowat 150 landbouwprodukten. De ASEAN-landen zien niet goed in waarom de preferentie van de EEG bijna uitsluitend naar Afrikaanse landen uitgaat. Dat ligt vooral zwaar op de maag van die ASEAN-leden die als oud-Britse kolonies sinds de opneming van Groot-Brittannië de vroegere Commonwealth-preferenties aan hun neus zien voorbij gaan.
Op de bijeenkomst te Bangkok werd weliswaar toegegeven dat de EEG bepaalde garanties heeft gegeven zonder daarbij in concrete details te treden. De Europese Gemeenschap zou in de praktijk meer belangstelling hebben voor de economisch sterkeren van de ASEAN dan voor de achterblijvers. Men argumenteert te Brussel dat het verlenen van concessies aan de zwakkeren inzake tarieven de positie van de sterkeren zou doen wankelen. De ASEAN weet heel goed dat zij inzake de EEG moet differentiëren tussen ‘onwilligen’ zoals Frankrijk en Groot-Brittannië enerzijds en hen die begrip kunnen opbrengen voor de problemen van de Zuidoostaziatische landen. Nederland en België waren de eerste EEG-landen die het immobilisme hebben doorbroken en overgegaan zijn tot collectieve steun. Dit feit werd in ASEAN-kringen des te meer gewaardeerd omdat Japan en Australië onlangs het roer hebben omgegooid door voorstellen te doen voor een alternatieve regionale groepering in Zuid-Oost-Azië.
Afgezien van alle technische moeilijkheden en consultaties blijft het een feit dat de EEG met de ASEAN als onafhankelijke partner in onderhandeling blijft. Zoiets is echter nog niet wat de ASEAN-landen zouden wensen, nl. dat West-Europa in Zuid-Oost-Azië een eigen taak op zich neemt. Men kan hierbij aanvoeren dat de Zuidoostaziaten wat al te ongeduldig zijn. Zij begrijpen haast niet dat het Europese ‘integratie-mirakel’ een werk van uiterst lange adem is en dat de weg naar de internationale scène bestrooid ligt met obstakels. De machtsverhoudingen in Azië zijn in een versnelde maalstroom terecht gekomen en dat verklaart wellicht het ongeduld van de ASEAN.
|
|