Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 606]
| |||||||||||||||
Sociale wetenschappen
| |||||||||||||||
G. Fauconnier
| |||||||||||||||
Hermann Glaser
| |||||||||||||||
[pagina 607]
| |||||||||||||||
Gedragswetenschappen
| |||||||||||||||
P.J.F. Dupuis
| |||||||||||||||
W. Schmidbauer
| |||||||||||||||
G. Bach en R. Deutsch
| |||||||||||||||
[pagina 608]
| |||||||||||||||
ik en met de eigenheid van de andere. De aanbevolen technieken zijn in hoofdzaak: zich juist en volledig durven uitdrukken, de andere beluisteren, de schermen ontdekken en afbreken waarachter men zich verschuilt, de andere uitlokken om zichzelf te laten kennen, gewenste veranderingen nauwkeurig mee te delen. De beschrijving is opgebouwd rond voorbeelden, meestal dialogen, waarin nu eens fouten in relaties worden getoond, dan weer manieren om deze fouten te voorkomen of recht te trekken. Het pairing-systeem kan voor veel mensen een uitweg zijn uit de eenzaamheid, kan therapeutisch werken en een meer open klimaat van genegenheid brengen in de maatschappij. De tekorten van het boek liggen: 1. in de beschrijving; 2. in het systeem zelf. Op het vlak van de beschrijving: er zit te weinig draad in het geheel. Het wordt voortdurend onderbroken door protesten tegen bestaande gewoonten en opvattingen. Deze protesten zijn een goede verduidelijking van de remmingen waartegen de techniek gericht is, maar zijn vaak een te globale verwerping. Het gebrek aan nuanceringen maakt dat de auteurs meermaals zichzelf tegenspreken en daarom op een aantal punten ongeloofwaardig worden. Tenslotte: een aantal technieken wordt te vluchtig beschreven. Het boek is te haastig in elkaar geflanst. Het zal de waardering voor encounter-groepen niet in die mate bevorderen als ze verdienen. In het systeem ontbreekt een fundamenteel element: de partners brengen tot verantwoordelijkheid tegenover elkaar. Pairing blijft steken bij de behoeftebevrediging. Het totale engagement ontbreekt. Daarom is pairing een op weg zetten, een hulpmiddel, en wordt het hopelijk niet aanleiding tot een blijven steken op de weg. Ingebouwd in een relatie die overgave beoogt, of minstens als perspectief heeft, is pairing een sterke techniek. Maar ook dan zouden wij ze niet durven aanbevelen zonder een minimum aan begeleiding. G. Boeve | |||||||||||||||
Alfons Deeken
| |||||||||||||||
Paul Sporken
| |||||||||||||||
Anne Dumoulin & Jean-Marie Jaspard
| |||||||||||||||
[pagina 609]
| |||||||||||||||
Geschiedenis
| |||||||||||||||
Wim Zaal
| |||||||||||||||
Maria C.J. Snethlage
| |||||||||||||||
Geschichte der deutschen Arbeiterjugendbewegung 1904-1945Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 632 pp., EVP. 10.80. Deze publikatie kan als een voortzetting beschouwd worden van de documenten-uitgave Zur Geschichte der Arbeiterjugendbewegung in Deutschland (Berlin, 1956). Daarnaast geeft het boek een aanvulling op de omvangrijke Geschichte der deutschen Arbeiterbewegung. Het probleem bij de beoordeling van dit werk ligt in de afwezigheid van een uitgebreide bibliografie en een verantwoording voor de selectie van het materiaal. Natuurlijk geeft de publikatie wel een verantwoording, maar deze is beperkt tot het formuleren van ideologische uitgangspunten, zon- | |||||||||||||||
[pagina 610]
| |||||||||||||||
der dat deze uitgangspunten in methodische zin geoperationaliseerd worden. De verdienste van dit boek ligt in de zeer uitgebreide maatschappelijke analyse waarbinnen de jeugdbeweging van de KPD functioneert. De kracht en kwaliteit van deze analyse zou de auteurs in staat moeten stellen om ook andere dan specifiek KPD-organisaties binnen de arbeidersklasse te behandelen. Een vergelijking met SPD, maar ook met Nazi-organisaties zou deze publikatie waardevoller gemaakt hebben. Misschien kunnen we in de totekomst een aanvulling verwachten, speciaal bij de door de samenstellers aangegeven onderzoeksgebieden zoals ‘de tradities van de jeugdorganisaties op locaal en regionaal niveau’ en de ‘anti-jongeren-politiek van het imperialisme’. F. Nieuwenhof | |||||||||||||||
Wladislaw Pobedonoszew
| |||||||||||||||
Theologie
| |||||||||||||||
A. Holl
| |||||||||||||||
Karl Rahner, Hrsg.
| |||||||||||||||
[pagina 611]
| |||||||||||||||
delijkheid van de mens zelf voor mensen en wereld. Een tweede boeiende bijdrage is die van Bernhard Grom over ‘een nieuwe religiositeit’ in onze samenleving. De belangstelling voor nieuwe methoden van mediteren, herleven van de Pinksterbeweging en andere religieuze verschijnselen schijnen te wijzen in de richting van een hernieuwde religieuze belangstelling. Ook al toont Grom de gevaren in deze bewegingen aan, uiteindelijk kunnen ze positief gewaardeerd worden. Albert Keller toont aan dat God in onze geseculariseerde wereld ‘onbruikbaar’ geworden is, maar waardeert dit positief voor een gezond Godsgeloof, omdat God uiteindelijk niet in termen van ‘bruikbaarheid’ te vatten is. De studie van Georg Muschalek, die de noodzaak van God in onze wereld verdedigen wil, komt enigszins met de vorige in conflict; hoewel hij toch eerder aantoont dat God het enige en uiteindelijke antwoord is op levensvragen van de hedendaagse mens. Het boekje besluit met een moeilijke - en voor mij ook wat schimmige - verhandeling van Karl Rahner zelf over ‘Glaube zwischen Rationalität und Emotionalität’; maar misschien is het onderwerp er ook naar. S. Trooster | |||||||||||||||
Raymund Schwager
| |||||||||||||||
Godsdienst
| |||||||||||||||
Dr. A.A. van Ruler
| |||||||||||||||
[pagina 612]
| |||||||||||||||
A.F.J. Klijn
| |||||||||||||||
Michel van der Plas en Jan Roes
| |||||||||||||||
Ter Herkenning
|
Nobert Weber |
Messtexte zum Lesejahr C. |
Predigt- und Gebetsanstösse im |
Anschluss an die sonntägliche |
Leseordnung |
Verlag Hans Driewer, Essen, 1973, 288 pp., Linnen DM. 24,80. |
Klaus Schäfer |
Familienfeiern im Gottesdienst. |
Texte zur Sakramentenspendung |
Verlag Hans Driewer, Essen, 1973, 224 pp., Linnen DM. 22,80. |
Uwe Seidel u. Walter Boscheinen, Hrsg. |
Gottesdienst am Ort. |
Ortsbestimmung - Modelle und Analysen |
Verlag Hans Driewer, Essen, 1973, 292 pp., DM. 22,-. |
Weer drie boeken die nuttige diensten kun-
nen bewijzen bij het voorbereiden van liturgische vieringen. Het boek van Weber behoeft nauwelijks toelichting: voor iedere zondag van het jaar (C-cyclus) wordt de inhoud van de lezingen in een korte zin samengevat; daarop volgen een aantal suggesties voor een toespraak, de drie gebeden van de Mis en uitvoerige suggesties voor de voorbeden; de viering in kort bestek dus. De teksten voor gebeden en voorbeden kunnen zó gebruikt worden. Een kostbare handreiking aan hen die geregeld een zondagse Eucharistieviering moeten voorbereiden.
Schäfer geeft modellen, vele en gevarieerde teksten voor de viering van Doopsel, Huwelijk, Communie thuis, Sacrament der zieken en begrafenisplechtigheid. Ook hiervan is veel onmiddellijk te gebruiken; maar vooral boeiend zijn de diverse mogelijkheden die voor deze vieringen aangegeven worden. Als u het mij vraagt: een heerlijk boek voor de pastor aan de basis.
Het laatste boek, Gottesdienst am Ort, lijkt meer een boek om te bestuderen. Hier wordt verslag gegeven van een aantal experimenten in Duitsland. Meestal wordt eerst uitvoerig ingegaan op de situatie waarin het experiment gedaan is; daarop volgt dan een min of meer uitgewerkt ‘draaiboek’ van de vieringen, soms mét, soms zonder uitgewerkte teksten. Uiteraard kan men ook in dit boek de nodige inspiratie opdoen, bruikbare teksten vinden. Maar ze veronderstellen de bereidheid zich in te werken in de situatie van de groepen waarvoor ze bedoeld zijn. Klakkeloos overnemen lijkt hier niet goed mogelijk.
S. Trooster
The Lion Handbook to the Bible
Lion Publishing, Berkhamsted, 1973, 680 pp., £ 3,75.
Het is nauwelijks te beschrijven hoe rijk de inhoud van dit handboek is. Het werk bestaat uit vier delen. Deel 1 behandelt de zgn. bijbelse realia; deel 2 het Oude Testament en deel 3 het Nieuwe Testament. Het vierde deel is gewijd aan registers: sleutelwoorden, lijst van landen en volken, een Who's Who in the Bible, een Gazetteer of Places, een lijst van gebeden in de Bijbel en tot slot een register met ‘Subjects and Events’.
De bedoeling van het handboek is: informatie verschaffen om de lezer zélf met de Bijbel te laten werken. Het is derhalve geen bijbelcommentaar: ‘The major concern is the content and meaning of the Bible rather than matters of introduction, and the text has been taken simply as it stands’ (Preface). Aanvullende informatie wordt alleen dáár gegeven, waar het voor de bijbeltekst nodig of nuttig is. Daarom veel foto's, veel kaarten en getekende historische ontwikkelingen, die bijzonder helder en overzichtelijk werken.
De soms moeilijke problemen (zoals het vraagstuk van de grote aantallen in Numeri) worden helder gesteld en m.i. adekwaat opgelost. Veel aandacht ook voor de omringende culturen van Israël, hetgeen tot grote verheldering leidt bij diverse vraagstukken.
Hulde voor dit meesterwerk, dat mede door goed werk van de fotograaf David Alexander een grote oplage zij toegewenst. Een Nederlandse bewerking zou m.i. in een grote behoefte kunnen voorzien.
Panc Beentjes
Heinrich Spaemann, Hrsg.
Wer ist Jesus von Nazaret - für mich?
100 zeitgenössische Zeugnisse
(Reihe Doppelpunkt) Kösel-Verlag, München, 1973, 128 pp., DM. 9,-.
Nu eens niet een theologische verhandeling, maar getuigenissen van mensen van allerlei slag: uiteraard ook theologen, maar ook eenvoudige gelovigen én ongelovigen, christenen en niet-christenen, zelfs uitgesproken atheïsten. Een bonte verzameling uitspraken, maar die vóór alles mensen aan het woord laat. Voorbeeld heeft een soortgelijke Franse uitgave gestaan. Het spreekt vanzelf dat men dit boek niet in één ruk uitleest: daartoe zijn de getuigenissen te disparaat. Maar het is een boekje dat je graag herhaaldelijk in de hand neemt, omdat je daarin - nogmaals - mensen ontmoet die zich trachten uit te spreken over het diepste wat in hen leeft (of niet leeft; ook dat gebeurt). Dat zet je dan vanzelf aan het denken. Belangrijk vooral voor hen die qualitate qua de Christus moeten verkondigen.
S. Trooster
Anneliese Pokrandt
Elementar Bibel Teil 1, Geschichten von Abraham, Isaak und Jabok
Verlag Ernst Kaufmann, Lahr / Kösel Verlag, München, 1973, 88 pp., DM. 9,80, kart. DM. 6,20.
Een alleraardigst boekje, dat Genesis 12-47 omvat, de beeldende verhalen over Israëls aartsvaders. Beeldend is het zowel in taal, die uiterst leesbaar en ook goed voor te lezen is, als in de bijzonder eenvoudige, maar mooie tekeningen.
Pane Beentjes
Literatuur
Aken, Piet van - Het begeren. - Davidsfonds, Leuven, 1974, 180 pp., BF. 125. |
Baudelaire. - (Genie en wereld), Heideland, Hasselt, 1973, 306 pp., BF. 525. |
Brondeel, Paul - Nachttrein in september. - Davidsfonds, Leuven, 1974, 151 pp., BF. 125. |
Cornelisen, Ann - Torregreca. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1973, 207 pp., f 16,90. |
Leeman, Cor Ria - Zalig de zondaars. - Davidsfonds, Leuven, 1974, 296 pp., BF. 165. |
Machado, Antonio - Sunlight and Scarlet. - Ivor Waters, Chepstow, 1973, 29 pp.. |
Pagden, A.R. and J.H. Elliott - Hernán Cortés (Letters from Mexico). - Oxford University Press, London, 1972, 565 pp., £ 12,- Net. |
Riess, Frank - The Word and the Stone. - Oxford University Press, London, 1972, 170 pp., £ 3,50 Net. |
Vanstreels, Miel - Een beetje leven sprokkelen. - Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1973, 22 pp., f 3,50, BF. 50,-. |
Walschap, G. - Vijf van Walschap. - Davidsfonds, Leuven, 1974, 303 pp., BF. 195. |
Waters, Ivo - Impressions and Versions. - Ivor Waters, Chepstow, 1973, 38 pp., 60 p.. |
Wiesel, Elie - Vuur in de duisternis. - Ambo, Bilthoven, 1973, 231 pp., f 16,50. |
Zola. - (Genie en wereld), Heideland, Hasselt, 1973, 320 pp., BF. 525. |
Amos Oz
Mijn Michael
Nelissen, Bloemendaal, 1973, 251 pp., f 14,90.
De vertaalster van dit boek, Mevr. M. van Tijn, heeft in het aug.-sept. nummer van Streven 1972, p. 1105 de auteur reeds bij onze lezers ingeleid als iemand die weigert de zaken van één kant te bekijken en die zowel de vervolger als de vervolgde in zijn sympathie betrekt. In dit boek heeft hij zich een zeer moeilijke opgave gesteld: de manvrouwrelatie te beschrijven vanuit het leven van de vrouw. Naar mijn mening is hij daar slechts ten dele in geslaagd: ondanks de voortreffelijke weergave van de verwachting die in de verbeelding leeft van gebeurtenissen die anders zullen zijn dan de dagelijkse dag, iets wat volgens een vrouwelijke recensent veel vrouwen kennen tot lang na hun huwelijksdag; ondanks het gevoel van geisoleerdheid dat zo sterk tot uiting komt in de entourage en door middel van zowel de natuurbeschrijvingen als de verdeeldheid en ingewikkeldheid van Jeruzalem - weet de auteur m.i. nergens tot uitdrukking te brengen dat Channa werkelijk van Michael houdt met een volwassen liefde. Sommige critici hebben dit toegeschreven aan het feit dat Michael een wat fantasieloze, saaie en stijve man is. Oz spreekt dit in een interview uitdrukkelijk tegen en hij komt uit het boek ook niet als zodanig naar voren. De indruk die er bij mij overblijft, is die van een zeer emotionele en bij wijlen hypernerveuze vrouw - de huisdokter maant haar voortdurend tot rust en kalmte - die zich van de ene kant tot haar man aangetrokken voelt, maar van de andere kant niet in staat en niet van zins is om zijn evenwichtige liefde te beantwoorden. Daarom denk ik, dat M. van Tijn niet per ongeluk in bovengenoemd artikel dit boek een ‘novelle’ heeft genoemd: het is literair erg knap en toont een groot observatievermogen en inleven, maar het is geen roman geworden. Daarvoor is het te duidelijk geconstrueerd en te rationeel van uitwerking.
Over de kwaliteit van de vertaling kan ik in zoverre alleen oordelen dat het leest alsof het een oorspronkelijk Nederlands boek was.
G.J. Adriaansen
Hadewijch
Miere herten licht doolt na U al
(Poëtisch erfdeel der Nederlanden P 83) Ingeleid door N. de Paepe.
Heideland, Hasselt, 1973, 79 pp., BF. 45. Deze bekende reeks van poëzie-pockets ruimt hier plaats voor de grootste dichteres van onze taal. De strofische gedichten van Hadewijch zijn zonder twijfel een kostbare parel in onze poëtische kroon. De keuze van achttien gedichten wordt vooraf gerechtvaardigd en de inleider helpt de moderne lezer met talrijke verklarende aantekeningen. De inleiding onderstreept de dichterlijke betekenis van Hadewijch, terwijl haar mystieke boodschap volledig wordt verzwegen. Is het te verwonderen dat haar echte boodschap op die manier verborgen blijft? Deze boodschap heeft weinig of niets te maken met zelfbelijdenis of zelfontraadseling. Hadewijch bezingt exclusief de Minne en de Beminde van haar leven: daarnaar doolt het volle licht van haar gemoed. Het is duidelijk dat dit meesterwerk bij geen enkel poëzie-lezer mag ontbreken.
P. Verdeyen
Heinrich Böll
Neue politische und literarische Schriften
Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1973, 285 pp., DM. 22,-.
Böll maakt zich zorgen, zorgen over Duitsland, over de Sovjet-Unie en over de pauselijke kerk. De bombardementen op Vietnam worden terloops genoemd, maar de USA schijnt voor hem wel een afgedane zaak te zijn. De Ierse kwestie maakt deel uit van zijn zorgen over de kerk. Daarbij kan hij als literator dingen doen die een historicus zich niet mag permitteren, hoewel een enkeling zoals Brugmans in zijn geschiedenis van Amsterdam het toch doet, namelijk speculeren hoe alles was gegaan als het anders gelopen was. In zekere zin werkt hij daarbij omgekeerd als in zijn laatste roman Gruppenbild mit Dame. Daarin voerde hij een aantal typen ten tonele waaruit als in een soort weerspiegeling de individualiteit van de dame, die juist helemaal niet meer dame is, als Leni te voorschijn komt. Hier heeft hij het over individuele steden en schrijvers en schildert aan de hand daarvan landen en volken. Steden als Leningrad, Moskou, vele Duitse schrijvers, maar ook Solsjenitzyn, Dostojewski, Tolstoi en Willy Brandt vormen zijn bouwmateriaal. Ook voor wie Leningrad goed kent, is het een onthulling om de schrijver te volgen als hij de stad laat zien door de ogen van Dostojewski. Tolstoi is duidelijk de held evenals Solsjenitzyn en dat had tot moeilijkheden kunnen leiden. Maar toen de schrijver zijn nawoord bij Oorlog en Vrede schreef kende hij Augustus 14 duidelijk nog niet. Deze twee werken staan lijnrecht tegenover elkaar; het laatste is zelfs bedoeld als bestrijding van het eerste. Men zal tussen deze twee Russische schrijvers moeten kiezen.
Meesterlijk zijn ook de beschrijvingen van de Moskouse voetgangersmassa's. Hier is het essay tot een hoge kunstvorm geworden. Deze kunst roept de woorden van Paul Klee in herinnering: Kunst dient niet om de werkelijkheid af te beelden, maar om de werkelijkheid zichtbaar te maken.
C.J. Boschheurne
Karl-Heinz Berger u. A.
Die arge Legende vom gerissenen Galgenstrick und andere deutschsprachige Meistererzählungen des 20 Jahrhunderts
Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 589 pp., EVP 12.
Een bundel van zeven en twintig korte verhalen van Duitse schrijvers van onze eeuw. Blijkens de inleiding van Karl Heinz Berger werden deze uitgekozen omdat ze op bijzondere wijze de conflicten uit hun ontstaanstijd onder het voorteken van hun oplossing weergeven. Deze oplossing kan zijn in de zin van een menselijk geluk en anders moeten we constateren dat de tragiek van de onoplosbaarheid wordt weergegeven. De schrijver wijkt hierdoor iets af van het officiële optimisme van het socialistisch-realisme zoals we dat in de Sovjet-Unie vinden.
Ook de originaliteit is een door deze redacteur gebruikt criterium. In ieder geval ziet hij de literatuur in een sterk sociaal-historisch perspectief. De opgenomen verhalen, zoals uit de titel blijkt, o.a. van Franz Werfel, hebben dan ook allemaal betrekking op sociale of politieke conflicten, ook die uit het begin van de Hitler-tijd. Thomas Mann is vertegenwoordigd met Mario und der Zauberer. Kafka met Ein Hungerkünstler. De aanwezigheid van Kafka doet natuurlijk zoeken naar de afwezigen. De inleiding somt de belangrijkste op: Hofmannsthal, Ternheim, Wassermann, Musil, Kellerman, Fallada, Becher, Fürnberg en Renn. Uitdrukkelijk wordt dat verantwoord o.a. met het afwijzen van schrijvers die niet met het humanisme verbonden waren, of die dichtkunst als pure taalkunst willen maken.
C.J. Boschheurne
Hans Freier
Kritische Poetik. Legitimation und Kritik der Poesie in Gottscheds Dichtkunst
J.B. Metzler, Stuttgart, 1973, 198 pp., DM. 22,-.
Dat J.C. Gottsched (1700-1766) de Autklärerisch-rationalistische codificering van de literatuur voor zijn generatie (en liefst daaroverheen) keurig-didactisch uitgeschreven heeft, is geen geheim, en vele commentatoren hebben er zich ondertussen mee beziggehouden. Het nieuwe van deze verse analyse is dat ze gebeurt vanuit een hedendaags kenkritisch begrippenveld. S. stelt er zich niet mee tevreden de nogal pedante betweterigheid van inhoud en toon die Gottsched kenmerken, voor te stellen als een aspect van zijn psychische persoonlijkheid; veeleer tracht hij de structureel-maatschappelijke fundering van Gottscheds begrippensysteem te doen aansluiten bij immanente waardeschalen die zowel de schrijftijd determineren alsook de uitdrukking zijn van een vernieuwd historisch den-
ken dat bewust een evolutiefase in menselijke opstellingscategorieën poëzietheoretisch wil opvangen. Het resultaat is niet zozeer dat het politiek-burgerlijke progressiviteitsdenken geïntroduceerd wordt als een wat onwennige combinatie van idealisme en materialisme (ook deze synthese werd al vroeger erg weinig overtuigend gepresenteerd) maar als een intuïtieve institutionalisering van objectiverende wetmatigheid gebaseerd op subjectivistische organisatie van mens en wereld. S. weet erg goed aan te duiden welke begrippencode ook vandaag nog (de smaak-categorie b.v.) uit deze periode is blijven hangen. Toch blijft te sterk in het midden of Gottsched nu een legitiem agent van een collectief denken in poeticis mag genoemd dan wel een alleen conjunctureel theoreticus van wie dan de maatschappelijke basis of de poëtologische doctrine om andere dan fundamentele redenen vat heeft gekregen op een tijdperk en een literatuuropvatting.
C. Tindemans
Rhetorik, Ästhetik, Ideologie.
Aspekte einer kritischen Kulturwissenschaft
J.B. Metzler, Stuttgart, 1973, 317 pp., DM. 24,-.
Een dozijn jonge beeldstormers probeert in deze ideologisch-homogene, thematisch-heterogene bundel een principieel-theoretische aanval te formuleren tegen een cultuurpraktijk die ze menen geconditioneerd te zijn door de traditionele mechanismen van de reproduktie van werkelijkheidservaring, tevens de eerste suggesties te leveren voor een afwijkende praktijk en een maatschappelijk-gefundeerde wijziging van de bestaansvoorwaarden. Dat blijkt een uiterst moeilijke onderneming te zijn aangezien ze zonder valnet, zonder voorzorgsmaatregelen tegen historiserende analyse of actualiserende prognose moeten werken, zodat vele formuleringen in een nogal ijl onbehagen blijven hangen en alleen een intentie weten uit te drukken. Het blijft bijgevolg vooral een programmatisch boek dat wel bereid is de evolutiefasen in de burgerlijke cultuurideologie bloot te leggen maar er voorlopig alleen de wil en de behoefte om het anders te doen tegenover weet te plaatsen. De diverse motieven die ze doorlichten, geven nochtans al voldoende de gerichtheid aan: evaluatie van de heersende massacommunicatieve systemen, de samenhang van esthetische produktie en de ontwikkeling van maatschappelijke produktiviteitsdwang, de autonomie van de cultuur, de literatuurmarkt en de auteursrechten, de analyse van het Brecht-Lukacs-debat, arbeidersliteratuur en agitatieliteratuur, de pseudo-klassenstrijd, het objectiviteitsbeginsel in de cultuuranalyse, het warenfetisjisme en het escapisme als een vorm van politieke determinering. Retoriek wordt hier doctrinair opgevat als codificering van talige nutsvormen; het procédé mag momenteel vooral opzettelijk-alternatief aandoen, het slaagt toch reeds in een aantal merkwaardige klemtonen en resultaten die het als meer dan enkel humeurig qualificeren.
C. Tindemans
Hans Mayer
Vereinzelt Niederschläge
Neske, Pfullingen, 1973, 269 pp., DM. 28,-. Wat S. in de loop van vele jaren handelsreizen met Duitse literaire cultuur nog niet in een van zijn vele publikaties ondergebracht heeft gekregen, stopt hij in deze verse verzameling. Maar het is beslist geen afval, dat terecht in de tafella was blijven rusten. De periode beslaat ruim 35 jaren en uiteraard is de toon dus nogal verschillend. Maar even zo dikwijls is het S. te doen om de mens in het boek als om de houding tegenover de tijd, zo literair als maatschappelijk. In deze disparate themabundeling is moeilijk een sluitend centraal begrip terug te vinden, maar de innemende wijze waarop hij de diverse mensbeelden weet te plaatsen in een doelgerichte zorg voor de literaire betekenis en de menselijke oprechtheid, getuigt voor zijn principieel humanisme, omdat herhaaldelijk ook de thematische zwaartepunten van zijn behandelde auteurs blijken overeen te stemmen met de levenservaringen van deze trouwe gids. De merkwaardige berichten over b.v. J.R. Becher, A. Zweig, W. Wisjnewskij, M.A. Nexö, U. Johnson, C. Wolf, P. Celan, B. Brecht en P. Weiss, maar ook over historische figuren als H. von Kleist, J.M. R. Lenz en G. Büchner, horen terecht niet thuis in een strikt vakwetenschappelijk boek maar blijven onmisbaar om deze auteur en zijn tijd te leren kennen.
C. Tindemans
Tintenfisch 6
Jahrbuch für Literatur 120 pp..
Zwiebel Almanach 1973 72 pp..
Klaus Wagenbach, Berlin, 1973.
Twee gelijksoortige boekjes over hedendaagse geëngageerde literatuur uit de BRD. Het tweede boekje is van kleiner formaat
als het eerste. De uitgeverij is een van de doelwitten van de felste aanvallen van de Springerpers, die haar zelfs in contact denkt met de Baader-Meinhofgroep. Dit waarschijnlijk toch wel ten onrechte, want naast stukken van schrijvers uit anarchistische kring zijn er veel meer opgenomen van SPD-leden zoals b.v. Heinrich Böll.
In beide boekjes staan ook talrijke korte citaten, zodat men er inderdaad lang mee bezig kan zijn, want hoe men er ook moge denken, al het gestelde geeft reden tot nadenken.
C.J. Boschheurne
Klaus Günther Just
Von der Gründerzeit bis zur Gegenwart Geschichte der deutschen Literatur seit 1871
Francke, Bern, 1973, 702 pp., SF. 72,-.
Literatuurgeschiedschrijving, in de vakkringen sedert geruime tijd een problematische onderneming, kan toch nog; dat bewijst dit uiteraard dikke deel dat S. (Univ. Bochum) niet als een integrale inventaris of catalogus van reuzen en meelopers opvat maar als een schema van het bewustzijn van een tijd en een maatschappij zoals zich dat literair heeft uitgedrukt. Dat heeft tot gevolg dat de periodenindeling de politiek-staatkundige data volgt en dat de literatoren worden afgewogen naar hun al-dan-niet-aansluiting bij het mentale gebeuren van die tussentijden; literatuur niet langer als een autonoom fenomeen, geïsoleerd van de mens-in-het-leven, maar als een symptoom van geïntegreerdheid en continuïteit. De genregrilligheid is opgeheven voor een panorama; de oude twistvraag of een school-kenmerk dan wel een auteursauthenticiteit de voorrang verdient, wordt opgeheven voor een collectief object met representatieve (negatieve zowel als positieve) kwaliteit. S. gaat, als we het drama even doornemen, bijgevolg selectief te werk; de krachtlijnen en de synthese beheersen de individuele nuances, ook al vallen de persoonlijke differentiëringen uiteindelijk samen in een periodeschakering. De toonaard is er niet een van historisch zo rechtvaardig mogelijke objectiviteit, maar van een secuur en eigenzinnig beoordelende actualiteit (vanuit een historisch weten om wat en hoe); dat leidt herhaaldelijk tot verschuivingen in de evaluatie. Zo wordt G. Hauptmann zwaar aangetast in zijn betekenisstructuur en wordt A. Schnitzler verblijdend erkend in zijn unieke outsidersallures; zo wordt de vroege B. Brecht hartversterkend belangrijk geacht en niet onzinnig weggeduimd ten gunste van zijn exielstukken. Deze subjectiviteit lijkt me alleen bij de nazi-periode wat te hinken; de aandacht is wel ontoelaatbaar intens ofschoon de basis keurig overeenstemt met de uitgezette principebenadering. Als geheel is het gehalte van deze geschiedenis ongemeen hoog; de demonstratie van de gehanteerde criteria, de discussie van de literaire theorie, de principiële opname van de niet-fictieve of essayistische literatuur, de systematische verbinding van de generatie-impulsen, al deze werkaspecten zijn tot een gezaghebbend en prettig-leesbaar compendium samengegroeid, terwijl de uitgedrukte oordelen zonder twijfel de discussie in positieve zin zullen blijven bepalen.
C. Tindemans
Poesiealbum 73
Annette von Droste-Hülshoff
Verlag Neues Leben, Berlin, 32 pp., 90 Pf. De poesiealbums van deze DDR-uitgever zijn korte twee en dertig pagina's tellende boekjes met gedichten. Nauwelijks of niet voorzien van commentaar op de schutpagina. Op de achterste pagina staat meestal een verklarende woordenlijst. De serie is een voortreffelijk initiatief. Toch ziet men hier dat gebrek aan commentaar toch een partijdige voorlichting niet uitsluit. De dichteres Annette von Droste-Hülshoff, 1797-1848, wordt hier voorgesteld als een typisch voorbeeld van het burgerlijk realisme en de uitgekozen gedichten zoals de ‘Mergelgrube’ zijn ook realistisch; ondanks haar eigen adellijke afstamming is een werk als ‘Das Fegefeuer des Westfälischen Adels’ burgerlijk. Maar dit is een onjuiste voorstelling door een eenzijdige keuze. In al het werk van de schrijfster is juist een ondergrond van Unheimlichkeit die voortdurend verwijst naar een buiten-reële wereld. Er hangt een spookachtige sfeer, maar anderzijds is er ook een duidelijke godsdienstige ondergrond. Over haar eigen dichterschap schreef zij dan ook
‘So hört denn, hört, weil ihr gefragt
Bei der Geburt bin ich geladen,
Mein Recht so weit der Himmel tagt,
Und meine Macht von Gottes Gnaden’. Dit hoort veel meer bij de romantiek dan bij het realisme. Maar in de DDR is er evenals trouwens in de Sovjet-Unie, een duidelijke tendens om, uitgaande van de stelling dat het realisme goed is, alle kunstenaars die men als goed heeft leren kennen, realist te noemen. Daarmee kan ik vrede hebben als men dan maar inziet dat het woord realist zo een nieuwe betekenis heeft gekregen, namelijk die van kunstenaar.
C.J. Boschheurne
Theater
Altenhofer, Norbert - Komödie und Gesellschaft. - Athenäum, Frankfurt, 1973, 245 pp.. |
Borchmayer, Dieter - Tragödie und Oeffentlichkeit. - Fink, München, 1973, 328 pp., DM. 58,-. |
Haida, Peter - Komödie um 1900. - Fink, München, 1973, 199 pp., DM. 19,80. |
Hayman, Ronald - The set-up. - Eyre Methuen, London, 1974, 322 pp., £ 2,-. |
MacCarthy, Desmond - Shaw: The plays. - David & Charles, Newton Abot, 1973, 217 pp., £ 2,95. |
Offermans, Ernst - Arthur Schnitzler. - Fink, München, 1973, 244 pp., DM.28,-. |
Kurzenberger, Hajo - Horvaths Volksstücke. - Fink, München, 1974, 177 pp., DM. 16,80. |
Wiltschko, Gunther - Raimunds Dramaturgie. - Fink, München, 1973, 125 pp., DM. 16,80. |
Heinz Brüggemann
Literarische Technik und soziale Revolution. Versuche über das Verhältnis von Kunstproduktion, Marxismus und literarischer Tradition in den theoretischen Schriften Bertolt Brechts
Rowohlt, Reinbek, 1973, (das neue buch 33), 340 pp., DM. 8,-.
In Brechts werk valt het traditiebewustzijn op, vooral zijn voorkeur voor de Aufklärung, opvallend begeleid met bewijzen uit de oude didactische volksdichtkunst en buitenliteraire overlevering. Methodisch heeft hij geprobeerd in zijn actuele produktie een integratie van al deze herkenbare ingrediënten te realiseren; hij beklemtoont graag de gebruikswaarde, een term voor onmiddellijke functie en het heeft hem van Adorno het verwijt van ‘regressie’ opgeleverd. Deze term moet echter ingepast in een uitgebreid vocabularium van filosofische, maatschap-pijtheoretische en esthetische begrippen en deze discussie wordt in dit boek op belangrijke wijze ondernomen. De uiteenzetting beweegt zich doorlopend in het theoretische vlak en maakt van Brecht pas gebruik als demonstratie-object; tegelijk wint S. zowel een verdiepte kennis van Brechts instelling en methodiek als een systematische analyse van het basisprobleem. Brechts werk wordt geïnterpreteerd als een materialistisch-didactische ‘Umfunktionierung’ van de emancipatorische rationaliseringsbehoeften van de radicale burgerlijke Aufklärung; Brechts argumenten zijn tweeërlei geweest: revolutietheoretisch en esthetisch (vooral in het Lehrstück-project, maar altijd met de dialectiek als kritische methode). Zelf kan S. het ‘regressie’-aspect niet helemaal ontlopen, maar hij blijkt bereid Brechts consequente zoeken op te vatten als een dynamische ‘anticipatie’ waarin de werkingsesthetische intenties in een dialectische relatie blijven met een vooruitgeschoven esthetische stelling en een formeel-pseudoïntact maar mentaal-‘aufgehoben’ traditiebegrip.
C. Tindemans
Manfred Krüger
Wandlungen des Tragischen. Drama und Initiation
Verlag Freies Geistesleben, Stuttgart, 1973, 243 pp., DM.22,-.
Van Schelling en Steiner uitgaand tracht deze Romanist (Erlangen - Nürnberg) de evolutie van het tragische basisbegrip te demonstreren, vooral met de bedoeling het rechtmatige bestaan van het tragische ook in onze tijd bewijsbaar te stellen. De oorsprong van het tragische legt S. in het mysterie, in een strikte transcendentie die als zuivere realisering (in dramatische vorm) nauwelijks wordt aangetroffen; van Aeschylos af reeds wordt de dualistische confrontatie van transcendente bestemming en menselijke conflictsituatie centraal geplaatst en meteen is de fundamenteel-verticale relatie definitief onderweg naar horizontalisering die vrij vlug (gebaseerd op het principe van de menselijke vrijheid) de mysteriebinding loslaat. Gradueel ziet S. het tragische evolueren van een katharsisidee (reiniging) over de moralisering (plaisir) naar het nihilisme (absurd). Dat zou het einde betekenen, als S. niet bereid bleek een heropleving van het tragische in onze 20e eeuw te ontdekken: Artaud, Claudel, Ionesco, Beckett. Bij deze theaterlieden vindt hij nieuwe aanvangen waarin de mens bezig is zijn eigen afgronden te overbruggen naar een (andere) verticaliteit toe. Deze analyse is zondermeer uitstekend, zij het dat de afronding veeleer in het teken van een verlangde sublimering bestaat dan in een overtuigende demonstratie van een herwonnen transcendentie. Het thesis-achtige gehalte van het evolutieverloop verliest toch wel zijn logica, als de bewijzen te selectief en bovendien in erg grote chronologische sprongen worden aangeboden. Positief blijft uiteraard wel de
grote nadruk op de principiële mogelijkheid van een tragedie vanuit christelijke inspiratie.
C. Tindemans
Hugo von Hofmannsthal. Jedermann.
Das Spiel vom Sterben des reichen Mannes und Max Reinhardts Inszenierungen. Texte Dokumente Bilder
S. Fischer, Frankfurt, 1973, 264 pp., DM. 22,-.
N.a.v. Max Reinhardts 100e geboortedag rolt dit originele gedenkboek de in- en externe geschiedenis op van de tekst, de bewerking, de enscenering en het onthaal van Hofmannsthals Jedermann-scenario voor Reinhardts beroemde voorstellingen te Salzburg. Het boek begint met de Hofmannsthal-tekstadaptatie, de Belgische germanist M. Vanhelleputte graaft de historische betekenis van het spel op, L. Fiedler behandelt de samenwerking van beide verantwoordelijken voor de opvoering, E. Leisler en G. Prossnitz vertellen het theaterhistorische verhaal van de eerste ideeën over de omstandige beschrijving van de Salzburgtraditie tot de na-Reinhardt-cycli en zelfs de Jedermann-revivals in de U.S.A.. Brieven, documenten en (boeiende) foto's belichten het scenische gebeuren; een facsimile van Hofmannsthals Engelse grondtekst en een uitgeleide van E. Weber (die Everyman en Jedermann met elkaar vergelijkt) sluiten af.
Het geheel is veel meer dan een gelegenheidsuitgave; naast een rijke duidelijkheid van relevante detaillering biedt het boek tevens wetenschappelijk-verantwoord inzicht in de impulsen, de tijdssfeer, de werkwijze en de uitwerking van deze over de hele wereld bekende (en nagevolgde) speeltekst.
C. Tindemans
Horst Denkler
Restauration und Revolution. Politische Tendenzen im deutschen Drama zwischen Wiener Kongress und Märzrevolution
W. Fink, München, 1973, 384 pp., DM. 36,-.
Waar F. Sengle in zijn Biedermeier-studie de literairhistorische constanten en evolutie in een magistrale synthese bezig is te registreren, brengt S. in deze deelsynthese een bijzondere correctie. Ofschoon hij merkwaardige conclusies brengt i.v.m. de typerend-Aristofaanse vormcode van vele blijspelen uit deze periode tussen 1815 en 1848 in Duitsland en Oostenrijk, ligt zijn interesse geconcentreerd op de thematiek, meer bepaald op de politieke standpunten die via intrige en dialogisch epigram als dramaturgische wereldvisie uitgedrukt worden. Dat gebeurt vrij agressief; S. kiest bewust voor een standpunt-evaluerende beschrijving, zodat zijn dramatisch wereldje wel heel erg polariserend opgedeeld wordt in goeden (pro-revolutionairen) en slechten (restauratieven). Terwijl hij menigvuldige schakeringen weet te onderscheiden (zowel ideëel en thematisch als periodisch of groepsgebonden), is S. kennelijk toch niet in staat voldoende te nuanceren: er zijn eenvoudig te veel auteurs geweest om verder te kunnen doordringen dan een parafraserende standpuntbeschrijving die de discussie noodzakelijk herleidt tot een oncontroleerbaar oordeel. Tegelijk nochtans is zijn panorama zo uitgebreid dat een breed spectrum van uiteenlopende waarheden en waarden voor het eerst vrijkomt. Het maakt niet alleen een uitermate boeiend deelgeheel uit, het maakt tevens duidelijk dat de literaire historiografie heel snel tot bredere en diepere analyse moet overgaan, wil een periode-oordeel steekhoudend aandoen. Denkler, die elders reeds uitvoeriger stof over dit tijdvak heeft gepubliceerd, lijkt zonder twijfel de aangewezen studax om deze graafarbeid bevredigend af te werken.
C. Tindemans
Horst Breuer
Samuel Beckett Lernpsychologie und leibliche Determination
W. Fink, München, 1972, 182 pp., DM. 19,80.
De menselijke figuren in Becketts oeuvre worden gedomineerd door de mechanische functies van hun lichaam. Zo drastisch luidt S.'s stelling die hij overtuigend weet te baseren op een uitvoerige classificatie van de thematische en situationele gegevens en waarin hij als fundamenteel gebeuren een serie leerpsychologische experimenten ontdekt die letterlijk uit de laboratoria van de natuurwetenschappen stammen (Pavlov, Köhier, Thorndike e.a.). De relatie blijft echter niet beperkt tot het theatraal natekenen van wat de exacte wetenschap reeds heeft voorgedaan; de kunstenaar Beckett is ertoe in staat deze empirisch-experimentele
gegevens om te verklaren tot een a.h.w. Metafysische dimensie van het object mens. S. interpreteert deze vaak walgelijke taferelen als een uiting, niet van nihilisme of cultuurpessimisme zoals zo vaak wordt gedaan, maar van een principiële negatie van de dichotomie tussen lichaam en geest. M. a.w. het element geest komt in Becketts oeuvre helemaal niet voor. Niet omdat hij dit gegeven wil negeren, wel omdat hij de mens door zijn lichaam gedetermineerd ziet. De situaties zijn dan exclusief leerprocessen, waarin de mens in een primitief animaal stadium geleidelijk vanuit het louter lichamelijke zichzelf iets aanleert. Dit stadium maakt de ijle kosmos van Beckett uit, waarin bijgevolg nog geen ruimte is voor sociaal-maatschappelijke dimensies, waarin ook het prettige cliché van een theologisch drama-zonder-God uitgesloten blijft. Psychofysisch gedetermineerd als deze wezens zijn, tracht Beckett een universum van interne (niet externe) onvrijheid in prangende beelden uit te drukken.
C. Tindemans
Heinz Geiger
Widerstand und Mitschuld. Zum deutschen Drama vort Brecht bis Weiss
Bertelsmann Universitätsverlag, Düsseldorf, 1973, 202 pp., DM. 24,-.
Met een veelvoud van auteurs en toneelstukken als argumenten tracht S. na te gaan onder welke aspecten het Duitse drama de problemen van nazi-verleden en oorlog heeft verwerkt en tot welke dramatische vormen dit aanleiding heeft gegeven. Vormelijk valt dit spectrum in twee heldere afdelingen uiteen: het analytische stuk dat in procesvorm of in chronologische natekening van een anekdotisch gebeuren de schuld op personen (typen of uitzonderingen) tracht vast te leggen, en het documentenstuk dat, doorgaans in epische scenevorm, aan het exacte document (hoe ook geselecteerd, hoe ook geëxcerpeerd, hoe ook geïnterpreteerd) een eigentijdse dimensie meegeeft. Tussen realistisch gebeurstuk en symbolistische moralisering in komen de ethisch-historische tendensen vrij. Elk van de opdelingen (idealisering en demythologisering, bevel en geweten, Galileï en de consequenties, terror en medeschuld) kent tweeslachtige benaderingen en uiteindelijk is het batige saldo erg krap. Maar de vragen zijn gesteld, en de antwoorden zijn vaak bevredigend, ofschoon herhaaldelijk van het dramatische medium misbruik werd gemaakt, in welke zin dan ook. In dit complexe proces van zelfondervraging heeft het drama bepaald wel een specifieke functie toegewezen gekregen.
C. Tindemans
C. Walter Hodges
Shakespeare's Second Globe The Missing Monument
Oxford UP, London, 1973, 100 pp., £ 3,-. Met het oog op een eventuele constructie van een Elisabethaanse schouwburgruimte (de enige fase in de theaterontwikkeling waarover geen rechtstreekse resten bewaard zijn gebleven) projecteert S. de historische werkelijkheid via aardig gis- en tekenwerk. Het enige document van Shakespeares Swan-theater (de Nederlander De Witt tekende in 1596 een binnenzicht) staat geen architecturale reconstructie toe. S. ontdekt een ets van de Boheemse kunstenaar Wenceslaus Hollar (Long View of London, ca 1642) waarop de 2e Globe-schouwburg (de 1e brandde af in 1613, de 2e onderging hetzelfde lot in de grote brand van Londen in 1666) voorkomt). Deze 2e Globe analyseert S. minutieus: afmetingen, vorm (16-hoekig, niet cirkelvormig), dakstructuur, toren (lantaarn), machinerie-accomodatie, publieksruimte (capaciteit ca 3000), ingangsdeuren, dakbedekking, stijlversiering. De theater-historische waarde is erg groot, ofschoon de bedoeling (het herbouwen als een nationaal monument) wat wazig blijft.
C. Tindemans
Hans-Christof Wächter
Theater im Exil. Sozialgeschichte des deutschen Exiltheaters 1933-1945
Hanser, München, 1973, 298 pp., DM. 29,80.
Deze unieke studie tracht een beeld te geven van organisatie, repertoire, effect en resultaat van de Duitse theateractiviteit onder de (politieke en Joodse) ballingen tijdens de nazi-periode in vele streken van de wereld. Niet alle toevluchtslanden zijn onderzocht, Nederland en België b.v. Ontbreken), maar met Tsjechoslovakije, Frankrijk, Groot-Brittannië, Skandinavië, de Sowjetunie, de USA, Midden- en Zuid-Amerika, Sjanghai en (door Louis Naef in een bijzondere bijdrage) Zwitserland zijn bepaald de belangrijke basissen behandeld. Na een verkenning van de algemene situatie in elk van de landen om de mogelijke activiteit in het theater te kunnen beoordelen, beschrijft
(zonder waardeoordeel) S. welke emigrantentroepen zich hebben gevormd, welke stukken ze hebben opgevoerd met welke materiële middelen, welke samenwerking er met nationale troepen of acteurs heeft bestaan en welke echo hun repertoire heeft gekend in de kritiek. Brecht, F. Wolf, F. Bruckner en F. Werfel komen naar voren als de (betrekkelijke) sterauteurs; nergens is er voor de theaterkunstenaar een vaste bodem ontdekt. Ook de analyse van de redenen waarom het theater in ballingschap zo moeilijk is uitgevallen, is erg relevant: wachten op de terugkeer naar Duitsland (met de moeilijkheden van theater in een vreemde taal of in het Duits zodat er geen publiek kon groeien) of meteen integreren in de culturele zelfstandigheid van het beschermingsland. Duidelijk komt ook naar voren dat het na-oorlogse Duitse theater (zij het weifelend) de invloed van vele exiel-ervaringen heeft opgenomen, terwijl de inbreng van Duitse theateropvattingen ook nagewerkt heeft op de exiellanden. De relativerende rechtvaardigheid van deze zorgvuldige studie vormt een belangrijke aanvulling bij de nu flink op gang gebrachte studie van het anti-nazi-exiel.
C. Tindemans
Dorothy M. Farr
Thomas Middleton and the Drama of Realism. A Study of Some Representative Plays
Oliver & Boyd, Edinburgh, 1973, 139 pp., £ 2,25.
In deze beperkte (7 stukken, met The Changeling, Women Beware Women en A Game at Chess als meest uitgediepte) studie van de Elisabethaanse toneelauteur T. Middleton, poogt S. enige correcties aan te brengen op het recente interpretatiebeeld van deze schaduwauteur. In verschillende fasen ziet S. hem evolueren vanuit de Webster- en Fletcher-invloed naar een eigen grond, een tussenterritorium van komedie (in plot en subkarakters) en tragedie (wereldbeeld, beeldspraak en moraal). Deze analyse spijkert zich toch te eenzijdig vast op psychologische uitrafeling en betrekt echt te weinig de theatrale conventie binnen de horizon. ‘Realism’ moet dan de kwalijke aanduiding zijn van de auctoriale kennis van het ‘lagere’ leven. Boeiend is wel dat S. in staat is het didactische verwijt af te wijzen en integendeel vele aspecten weet terug te brengen tot politieke allusies die af en toe regelrecht allegorisering zijn. Dit boek kan op bescheiden wijze bijdragen tot de recente discussie van de Elisabethaanse tweede lichting.
C. Tindemans
Manfred Jurgensen, Hrsg.
Grass. Kritik-Thesen-Analysen
Francke, Bern, 1973, 210 pp., SF. 20,-.
Midden in de talrijke kritische behandelingen van de Duitse auteur G. Grass blijkt er nog ruimte te zitten voor een apart boekje. Sommige bijdragen (M. Reich-Ranicki, H.L. Arnold, H-G. Jung) werden elders al gebruikt, maar de meeste zijn kersvers: K. Krolow over Grass' poëzie, G. Just, D. Roberts, R. Kellermann, W.J. Schwarz, K.L. Tank, F.J. Raddatz en M. Jurgensen zelf over de diverse romans, de politieke werking, de beïnvloeding. Zodat alvast zijn dramatische produktie (als aanvang van een nieuwe toonaard in ook het Duitse theater) uitgesloten blijft. De heren-critici lopen nogal storm tegen hun object als het om politiek effect gaat maar pluizen het arglistig-grondig uit als het om de retorische architectuur begonnen is. Dergelijk ritje doorheen een wel erg bochtig landschap laat vele plekjes on verkend; omdat het resultaat bepaald niet definitief wil zijn, lijkt de opzet dan ook stimulerend te werken.
C. Tindemans
Jean-Paul Sartre
Un théâtre de situations
Gallimard, Paris, 1973 (Idées 295), 382 pp., FF. 6,20.
Niet Sartre zelf, maar enkele handige knapen bundelen hier zijn teksten over hét en zijn theater. ‘Situation’ als term verraadt meteen de argeloze traagheid waarmee S. destijds op het theater afging; het theater, in principe een proces-gebeuren, kan niet tot een toestand worden herleid. Natuurlijk is dit wel zijn standpunt omdat het bevriezen van een mentale behoefte kan leiden tot het analyseren van een bereikt punt. Toch is deze analyse meer een bevestiging van het noodzakelijke gelijk dan het verkennen van een rationele bewijsvoering en dat stelt hevig teleur. De teksten zijn wat willekeurig samengeplukt uit interviews en (gelegenheids)toespraken, plus de vele commentaren als voorberichten bij Sartres eigen dramatische teksten. Het zal wel marktwaarde hebben; in de dramaturgische discussie stelt het niet veel voor.
C. Tindemans
Film
Agel, Henri - Poétique du cinéma. - Signe, Montpellier, 1973, 97 pp., FF. 15,-. |
Gregor, Ulrich, en Enno Patalas - Geschichte des Films. - Bertelsmann, München, 1973, 534 pp., DM. 35,-. |
Dieter Krusche & Jürgen Labenski
Reclams Filmführer
Reclam, Stuttgart, 720 pp., geïll., DM. 36,80.
Niet alleen het formaat van deze Reclam-Führer (15 × 21,5 cm) verschilt nogal erg van de gekende andere lexica van deze uitgeverij; ook qua aanpak en voornamelijk qua resultaat zijn er nogal wat verschillen. Voornamelijk wat het evenwicht betreft: de auteurs hebben duidelijk hun voorkeur voor bepaalde tendensen, bepaalde scholen en bepaalde auteurs gekozen (de Oosteuropese landen worden t.o.v. de Hollywoodproduktie kwantitatief erg overgewaardeerd). Vanuit een idealistisch standpunt beschouwd valt deze kritiek zwaar op een werk dat in de eerste plaats ‘lexicon’ wil zijn. Maar beschouwd in de context van de filmstof is deze gedwongen keuze begrijpelijk, vooral op dit moment van de filmnavorsing: er zijn te veel verschillende richtingen, die uiterst uiteenlopende, zo niet contradictorische, waardeoordelen en normen hanteren. Zo kan men de auteurs beslist verwijten geen aandacht besteed te hebben aan b.v. de ‘underground’, bepaalde zeer belangrijke Hollywoodauteurs vergeten te hebben (Sirk en Cukor b.v., wat me onvergeeflijk lijkt), een bepaald soort cinema te prefereren; meer aandacht te wijden aan de esthetische componenten dan aan de sociologische of economische. Stuk voor stuk zijn dat zeer erge gebreken voor een lexicon; maar in de huidige context begrijpelijke en waarschijnlijk ook onvermijdelijke. Naast een paar andere werken is dit lexicon dus wel degelijk ‘bruikbaar’. Het handige formaat, de mooie druk, de prettige indeling zal deze bruikbaarheid trouwens nog verhogen.
Eric De Kuyper
Donald Knox
The Magie Factory How MGM made ‘An American in Paris’
Praeger, New York, 1973, 217 pp., geïll., $ 9,95.
De Amerikaanse Filmgeschiedschrijving begint hoe langer hoe meer af te wijken van de continentale; zowel de aard als de kwaliteit ervan. Dit jaar ontvingen we reeds vol bewondering het prachtig werk dat Arlene Croce met haar ‘Astaire and Rogers Book’ geleverd had op een terrein dat zo goed als niet geëenploreerd was (dans en film). Het werk van Knox is een réussite van gelijke aard. Opvallend is dat beide boeken verschenen in opdracht van de American Film Institute in hun programma van de zg. ‘oral history’: grondige gesprekken met de veteranen die Hollywood gemaakt en meegemaakt hebben. (Terloops: een andere opdracht van de AFI, ‘Cukor’ van Gavin Lambert daarentegen is een soort mislukking geworden!). Knox is alle medewerkers van de beroemde film ‘An American in Paris’ na twintig jaar gaan opzoeken, heeft hen grondig geïnterviewd, en heeft het resultaat daarvan zo gemonteerd dat het vervaardigen van de film, van het allereerste creatieve proces tot de Oscarbekroning, chronologisch en erg gedetailleerd tot leven komt. Meer niet. Maar dit document is merkwaardig in verschillende opzichten. Eerst en vooral krijgen we de doorlichting van een zeer ingewikkeld (creatief, maar ook finantieel) maak-proces te lezen, zoals er naar mijn mening tot op heden nog geen enkel bestond. Het voorbeeld is natuurlijk bijzonder goed gekozen: een musical is een bijzonder aparte vorm van filmmaken, die een ver doorgevoerde colaboratie van verschillende (muzikale, plastische, choreografische) talenten eist. Het voorbeeld is om een andere reden nog bijzonder goed gekozen; het laat nl. bijzonder duidelijk zien hoe een grote studio als MGM in het begin van de jaren vijftig functioneerde. Zo krijgt men in deze ‘studie’ tevens een in-depth-analysis van zo'n ‘factory’ die zoals de auteur het erg mooi noemt, zich bezighield met het vervaardigen van ‘magie’! Met dit boek, en de studie van Croce is de literatuur over de Amerikaanse musical - die gedurende meer dan twintig jaar gewoon onbestaande is geweest - met een historische bijdrage verrijkt. Het inleidend woord van Andrew Sarris is in menig opzicht interessant te noemen, omdat het het standpunt van deze criticus i.v.m. de ‘politique des auteurs’ opnieuw formuleert en nuanceert. Warm aanbevolen lectuur.
Eric De Kuyper
Kunst
Goosen, E.C. - Ellsworth Kelly. - Museum of modern art, New York, 1973, 127 pp., $ 6,95. |
Rubin, William - Miro in the collection of the museum of modern art. - Museum of modern art, New York, 1973, 139 pp., $ 7,95. |
Oper 1973 Chronik und Bilanz des Opernjahres Friedrich Verlag, Velber, 1973, 120 pp., geïll..
Ballen 1973 Chronik und Bilanz des Ballettjahres Friedrich Verlag, Velber, 1973, 124 pp., geïll..
Beide jaarboeken bieden weer de gebruikelijke rijkdom aan informatie over de voorbije (internationale) ballet- en operaseizoenen. Naast interviews en portretten (o.a. Boulez, Leitner,...) staat het ballet-boek in het teken van de vorig jaar overleden John Cranko, en zijn opera-equivalent biedt een interessante vergelijkende studie van alle ‘Falstaff’-opnamen die er op plaat momenteel te vinden zijn. Is het door het formaat: de illustraties komen niet erg tot hun recht, en zijn zelfs vaak inferieur (vooral in Oper 1973), wat voor dergelijke publikaties toch een zwaar mankement is? Al zijn deze twee publikaties onontbeerlijk voor de vakman en de geïnteresseerde leek, ze laten jaarlijks een gevoel van onbevredigdheid achter die de Theater Heute-jaarboeken veel minder treft. Het komt waarschijnlijk voornamelijk door de te behandelen stof; in ieder geval een herziening van de formule lijkt aangewezen.
Eric De Kuyper
Elmar Jansen, Hrsg.
Ernst Barlach. Werk und Wirkung. Berichte, Gespräche, Erinnerungen
Athenäum, Frankfurt, 1972, 595 pp., 50 Abb., 53 Taf., DM. 32,-.
Beeldhouwer, grafisch kunstenaar, dramatisch auteur en romancier als E. Barlach gul en intens is geweest, heeft dat zijn leven (hoe teruggetrokken in zijn barre landstreek ook) gevuld met vele mensen die ook vrienden konden worden. Nu, terwijl zijn plastische oeuvre over de musea verspreid is en zijn literair-dramatisch werk in dikke delen ter beschikking ligt, komen in deze eerbiedige herinneringsbundel de oude vertrouwden nog een enkele keer bij elkaar en stellen in flarden en brokken de geestelijke zelfstandigheid van deze begenadigde eenling samen. Deze anthologie doet als een geestelijk testament aan, een getuigenis van Barlachs diepe indruk op tijd- en generatiegenoten (van K. Kollwitz over Th. Mann, R. Musil en C. von Ossietzky tot M. Planck en B. Brecht), bekende theaterlui, intieme vrinden, zelfs boosaardige nazi-journalisten die hem moesten wegschrijven. De toon is voorspelbaar verscheiden: bewonderend, perplex, afwijzend, intelligent, banaal of zelfonderzoekend, geestdriftig, defensief, lief, onstuimig. Met de evenwichtige inleiding, de selectieve illustraties en de voorraad aantekeningen en noten is het resultaat een verblijdend gedenkteken voor een boeiend man.
C. Tindemans
Sieglinde Mierau, Hrsg.
Intersongs Festival des Politischen Liedes
Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 391 pp., ill., EVP 9,50.
Een verzameling liederen gezongen en gespeeld op het festival van het politieke lied in Berlijn DDR. Het doel is politieke activering met behulp van de kunst, hoewel het voorwoord weet dat een lied de wereld niet veranderen kan. Het lied kan het geweer niet vervangen, maar, zo staat in de inleiding, wel helpen met het juiste gebruik er van.
Over het algemeen zijn de liederen afkomstig van zangers uit de westelijke landen veel meer bewogen dan die uit de oostelijke. De laatste, hoewel ze zich ook tegen het imperialisme wenden, maken op ons een nogal geconstrueerde indruk. Nederland is in de bundel vertegenwoordigd met een lied van Jaap van der Merwe: soldaten en andere moordenaars. Merkwaardig is het om in een bundel uit deze hoek deze cabaretier te horen prijzen omdat zijn werk in Nederland voor het eerst taboes als monarchie en seksualiteit aan de lachlust prijs gaf.
C.J. Boschheurne
Miscellanea
Boey, Marcel, e.a, - Clés pour la Flandre. - Lannoo, Tielt, 1973, 280 pp., BF. 198. |
Boey, Marcel, e.a. - Guide to Flanders. - Lannoo, Tielt, 1973, 268 pp., BF. 198. |
De beoefening der Koninklijke Kunst in Nederland. Een cultuurgeschiedkundige platenatlas der Vrijmetselarij in Nederland. - 1971, 44 pp., 94 kapittels. |
Pelt, Herman van - De omroep in revisie. Acco, Leuven, 1974, 406 pp., BF. 395. |
J.M. Broekman
Strukturalisme
Athenaeum, Polak en Van Gennep, Amsterdam, 1973, 167 pp., f 17,50.
De lezer van Streven is al enigszins ingeleid in dit boekje, omdat twee gedeelten ervan als artikel verschenen zijn bij wijze van voor-publikatie in resp. augustus en oktober 1973. Hier komen die gedeelten echter beter tot hun recht, omdat ze, met meer ondertiteling, op hun eigen plaats gezet zijn. Wanneer men misschien enigszins overdonderd wordt door de vele stromingen en richtingen, brengt het heldere slothoofdstuk: ‘wat is strukturalistisch filosoferen?’ rust en inzicht.
G.J. Adriaansen
George Lichtheim
Georg Lukacs
Meulenhof, Amsterdam, 1973, 120 pp., f 9,50.
Een behoorlijke goed gedocumenteerde inleiding op het werk van de overleden schrijver. Goed gedocumenteerd laat het ook het evenwicht tussen de esthetische werken en het overige oeuvre van Lukacs zien. Enige algemene kennis van de overige marxistische filosofie is wel noodzakelijk voor de lezer.
C.J. Boschheurne
Hanne-Lore von Canitz
Droge und Sexualität. Eine Fallstudie
Piper & Co., München, 1973, 182 pp., DM. 10,-.
Beschrijving van levensomstandigheden en lotgevallen gedurende drie jaar van minderjarige Heidi, enig kind van ouders die beiden zelf duidelijke psychotraumata-ervaring hadden. De therapie was gebaseerd op de logotherapie van Frank. Door de psychologe-schrijfster wordt de nadruk gelegd op de begeleiding inclusief de vrijwel permanente beschikbaarheid voor crisissituaties. De interactie met de ouders kon in betere banen geleid worden, zonder dat de therapie in family-therapy overging. Van de interactie therapeute-cliënte zijn de verslagen niet uitvoerig. Wel kwam Heidi in het gezin van haar therapeute.
Dat hashischgebruik en seksuele contacten door Heidi gebruikt werden om haar falen op school ‘op te vangen’, lijkt niets bijzonders. Heidi leek echter zonder haar therapie een junkie of een prostituee of tenminste een psychiatrisch gestigmatiseerde te kunnen worden en wel zonder dat ze tevoren ziek was. De therapeute gelooft, dat ze het gered heeft, mede op grond van bekende profectietests.
Het boekje is met zorg geschreven, maar het geeft slechts een globaal inzicht en overzicht. Een aanmoediging voor een leketherapeut om toch vol te houden.
J.H. van Meurs
Thoma Billhardt
Hanoi am Tage vor dem Frieden
Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 318 pp., ill., EVP 19,50.
Een fotoboek met commentaren in vijf talen. Fotos die ons laten zien dat we ons niet voor niets in de laatste maanden van de Vietnamese oorlog hebben opgewonden over de bombardementen en dat we er goed aan doen, nu we gekomen zijn in de periode van een crisis per dag, deze crisis niet te vergeten.
C.J. Boschheurne
Theo Schmidkonz
Maria - Gestalt des Glaubens. Meditationen, Fragen, Gebete
Rex Verlag, Luzern/München, 1973, 116 pp., DM. 13,50.
Dit fraai uitgegeven boekje vult naar mijn vermoeden een leemte op die angstwekkend groot dreigde te worden: een aantal rustige, verantwoorde overwegingen n.a.v. teksten uit de Evangeliën, waarin over Maria, de Moeder des Heren, gesproken wordt. Deze overwegingen kunnen onmiddellijk met een grotere groep mensen gehouden worden; ze lijken zelfs voor gemeenschappelijk gebed bedoeld. Ter afsluiting volgt na iedere overweging een gebed. Waar de aandacht momenteel voornamelijk gericht is op het vieren der Eucharistie, zijn para-liturgische gebedsdiensten als rozenkrans-bidden voor een groot deel in onbruik geraakt. Maar daarmee is meteen een verantwoorde gemeenschappelijke Mariaverering in het slop geraakt. Dit boekje biedt de mogelijkheid tot mooie gebedsdiensten rond het mysterie van de Moeder Gods. Daarom bijzonder aanbevolen.
S. Trooster