| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Gedragswetenschappen
Batselier, Steven de - Impasse. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen / Utrecht, 1973, 160 pp.. |
Blankertz, Herwig - Didactiek (theorieën en modellen). - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 198 pp., f 6,50, BF. 106. |
Deeken, Alfons - Alt sein ist lernbar. - Butzon & Bercker, Kevelaer, 1973, 132 pp., DM. 9,80. |
Géminard, Lucien - L'enseignement éclaté. - Casterman, Tournai, 1973, 288 pp., BF. 300. |
Gourévitch, Jean-Paul - Défi à l'éducation. - Casterman, Tournai, 1973, 204 pp., BF. 180. |
Jaccard, Roland - L'homme aux loups. - Edit. Universitaires, Paris, 1973, 118 pp., FF. 12,-. |
Ott, Ernst, et Hans Leizinger - Cent jeux créatifs pour votre enfant. - Casterman, Tournai, 1973, 120 pp., BF. 200. |
Torris, Georges - Essai sur l'hominisation. - Edit. Universitaires, Paris, 1973, 144 pp., FF. 12,-. |
| |
Clark Moustakas
Speltherapie voor het gefrustreerde kind, het gestoorde kind, de gehandicapte
Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1973, 348 pp., BF. 330.
‘De levende relatie tussen de therapeut en het kind is de essentiële dimensie, misschien zelfs de enige belangrijke werkelijkheid, van het therapeutische proces en van iedere vormende intermenselijke betrekking’ (p. 9). Dit citaat doet veronderstellen dat men de zoveelste thesis zal lezen over wat dan wel de genezende factor is in een therapie. Maar het boek is op de eerste plaats het relaas van ervaringen waardoor Moustakas tot de persoonlijke houding is gekomen die in bovenstaande zin is neergeschreven. De lezer krijgt bedenkingen en vooral voorbeelden toegespeeld waaruit hij voor zichzelf tot een idee kan komen over de contacttherapie. Hij ziet als het ware het proces van de therapie verlopen en neemt tegelijk kennis van de houding van de therapeut. Het boek bevat namelijk zeer uitgebreide transcriptes van therapieen, telkens ingeleid door meer theoretische beschouwingen en gevolgd door besprekingen van wat in de therapie gebeurt. Voor wie ‘Dibs’ van Virginia Axline gelezen heeft: Moustakas geeft zijn verklaring waarom een speltherapie als bij Dibs resultaten oplevert. Ongewild - waarschijnlijk - bewerkt zijn boek een ontmythologisering van de psychotherapie. De professionele, in de spreekkamer beoefende therapie, is niet de enige mogelijkheid om een persoon te bevrijden van zijn remmingen. Een klimaat scheppen waarin de ‘patiënt’ zich vrij kan uiten en het vertrouwen van iemand ervaart dat hij in staat is zichzelf te bevrijden en tot ontplooing te brengen, dat is reeds therapie. Waaruit volgt dat om het even wie die respectvol de ‘patiënt’ toestaat zich vrij te uiten en die uiting wil begrijpen, therapeutisch werk verricht. Logischerwijze loopt het boek dan ook uit op een beschrijving hoe ouders hun kinderen over psychische gestoordheid heen helpen.
‘Het... ontwikkelingsproces van de therapie hoeven we in principe niet anders te zien... dan enige andere situatie in het dagelijkse leven, waarin twee mensen op een reële en fundamentele manier met elkaar bezig zijn’ (p. 12). Het proces is wel bewuster en gestructureerd, maar de houding van de therapeut tegenover zijn ‘patiënt’ is in wezen niet anders dan de ideale houding van ieder persoon tegenover een ander.
Men kan Moustakas aanwrijven dat hij eenvoudig het begrip therapie zo heeft uitgebreid dat iedere vertrouwensrelatie er on- | |
| |
der valt. Maar men moet ook omgekeerd zien dat hij de therapeutische dimensie aanwijst in iedere respectvolle relatie en op die manier de lezer op weg zet meer methodisch zijn relatie te evalueren en te verbeteren.
De typisch Amerikaanse klemtoon op de individuele vrijheid speelt in Moustakas' benadering een grote rol en zijn geloof in de kracht van het gestoorde kind om zelf zijn gevoelens en motieven te leren kennen en verwerken grenst aan het naieve. Althans in theorie. Uit de transcripties blijkt dat in de praktijk meer directieven gegeven worden dan men verwachten zou na lezing van de inleiding.
Een zeer ruim publiek kan uit dit werk inzicht en methode putten tot verheldering en verrijking van zijn relaties.
G. Boeve
| |
Ewout Th. Cassee
Naar de dokter. Enkele achtergronden van ziektegedrag en gezondheidszorg
Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1973, 190 pp., f 16,-, BF. 245.
Dit exploratieve sociologische onderzoek werd van overheidswege gefinancierd, o.a. door T.N.O.. De interviews werden gehouden in Utrecht. Gezondheid wordt een latente waarde genoemd, waarbij de schrijver onderscheid maakt tussen een traditioneel-magisch en een meer modern-wetenschappelijke ziekteopvatting (hfdst. 2). De huisarts kan op verschillende wijzen optreden: Informatief, communicatief, afwerend, instrumenteel of diffuus. Deze z.g. Dimensiebegrippen rollen uit de door de schrijver toegepaste cluster- en factoranalyse. Ze worden gecorreleerd met de sociaal-economische status van de patiënt (hfdstk. 3). Bij de analyse van de factoren die de medische consumptie bepalen, wordt veel waarde gehecht aan de ‘Vragenlijst Over Ervaren Gezondheid’ (de VOEG), die een indicator zou kunnen geven voor de z.g. probleempatiënten (hfdst. 4). In hfdst. 5 gaat het over uitstel van doktersbezoek. Hfdst. 6 behandelt de z.g. onbevoegde genezers. Daarna volgt de samenvatting en conclusie.
Het boek bevat naast technische analyse met veel tabellen ook boeiende beschouwingen aan de hand van relevante literatuur; een literatuurlijst, de gebruikte vragenlijsten en een summary. Belangrijk voor leek en gezondheidswerkers; al gaat het meer over ziektegedrag dan over gezondheidszorg.
J.H. van Meurs
| |
Sociale wetenschappen
Braam, G.P.A. - Invloed van bedrijven op de overheid. - Boom, Meppel, 1973, 341 pp., f 24,50. |
Fauconnier, G. - Massamedia en samenleving. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Utrecht, 1973, 202 pp., BF. 275. |
Gilhuis, Drs. T.M. - Nieuw ABC van de Protestants-Christelijke onderwijsorganisaties 1973. - Kok, Kampen, 1973, 212 pp., f 12,50. |
Glaser, Hermann - Der Gartenzwerg in der Boutique. - Fischer, Frankfurt, 1973, 198 pp., DM. 18,-. |
Hoekveld, G.A. e.a. - Geografie van stad en platteland in de Westerse landen. - Romen, Roermond, 1973, 223 pp., f 14,50. |
Houtte, J. van, e.a. - Aanvaarding van de rechtsnorm. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Utrecht, 1973, 143 pp., BF. 175. |
Kernvraag 39 - Vakbeweging en democratie. - Geest. Verzorging Krijgsmacht, Den Haag, Nov. 1973, 100 pp.. |
Minkowski, Herman - Sociologie als verzet. - Van Gennep, Amsterdam, 1973, 196 pp., f 12,90. |
Rieter, A.W.W. - Kabouterjaren gaan voorbij 1. - Rieter, Berkel-Enschot, 1973, 197 pp., 2 delen, f 15,-. |
Woerden, W.M. van, e.a.. Red. - Onderwijs in de maak. - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 341 pp., f 9,50, BF. 155. |
| |
A.M.J.M. Herman van de Spijker
Homotropie Die gleichgeschlechtliche Zuneigung
Manz Verlag, München, 1972, 104 pp., DM. 12,80.
De schrijver, geboren Nederlander, is capucijn en diaconale priester. Hij studeerde meer dan theologie alleen. Zijn beschouwingen zijn echter vooral moraaltheologisch. Hij gebruikt ‘homotropisme’ als generische term voor homoseksualiteit, -filie en -erotiek. Hij is vol begrip voor deze verschijnselen vanuit een milde attitude. De genese wordt niet uitvoerig behandeld. Men krijgt de indruk dat de schrijver respect heeft voor een homotrope grondhouding, als existentiële keuze of als noodlot. Zijn pastorale ervaring zal van veel nut kunnen zijn voor priesters die bij huwelijks- en andere problemen op de homoproblematiek stuiten.
J.H. van Meurs
| |
| |
| |
Donald W. Treadgold
The West in Russia and China Religious and Secular Thought in Modern Times vol 1. Russia 1472-1917 324 pp.. vol. 2. China 1582-1949 251 pp..
Cambridge University Press, London, 1973, per deel £ 1,90.
Sinds vijf eeuwen is er sprake van een beinvloeding vanuit ‘het Westen’ op verschillende gebieden, met name t.a.v. systematische theologie, mathematisch gefundeerde wetenschap, gebaseerd op experimenten in de empirie en gecodificeerde wetgeving. En vanaf de 15e eeuw hebben samenlevingen buiten ‘het Westen’ geworsteld met de vraag of en in hoeverre deze culturele invloeden geaccepteerd of verworpen dienen te worden.
De socioloog Max Weber meende dat de culturele verworvenheden van het Westen een universele betekenis hebben, van waaruit hij de mondiale verspreiding verklaarde. Treadgold sluit zich aan bij Webers uitgangspunt, hoewel hij de kanttekening maakt, dat van volledige overname geen sprake kan zijn en dat de werkelijke verbeteringen slechts ontstaan wanneer er sprake is van acculturatie in de zin van inpassing van de verworvenheden van de Europese cultuur binnen de bestaande autochtone cultuur.
Bij zijn analyse van de culturele ontwikkelingen gaat hij bovendien uit van de gedachte, dat maatschappelijke veranderingen niet in de eerste plaats verklaarbaar zijn vanuit sociaal-economische ontwikkelingen binnen een samenleving, maar dat kleine eliten vaak ‘de geschiedenis maken’. Letterlijk schrijft hij: ‘Het is de gewoonte geworden - in de USSR en soms ook daarbuiten - om historische werken over de ‘Geistesgeschichte’ in te leiden met opmerkingen over graanprijzen, de groei van de steden of het spoorwegnet, en in het algemeen over de economische situatie over welke periode het werk dan ook handelt. Maar economische veranderingen hebben weinig te maken met veranderingen in het denken’ (Vol. 1, p. 251). Door deze benadering schept Treadgold een bepaald eenzijdig beeld van het acculturatieproces, verklaart hij de historische ontwikkelingen met termen zoals ‘staat’ en ‘autocraat’, zonder deze te binden met inzichten ten aanzien van de samenlevingen waarbinnen dergelijke termen en institutes gestalte kregen en functioneerden. Zo merkt Treadgold op dat de staat binnen de Russische cultuur als arbiter functioneerde en dat daarom de ‘Geistesgeschichte’ geschreven moet worden in nauwe samenhang met de geschiedenis van het centrale gezag. Misschien is deze opmerking juist, maar Treadgold geeft geen enkele informatie over de samenleving waarbinnen dat centrale gezag functioneerde en verklaart zo onvoldoende de plaats en dus de functie van dat centrale gezag binnen de Russische samenleving. Nog duidelijker wordt Treadgold wanneer hij opmerkt dat filosofische ideeën in Rusland nauw samenhangen met politieke en religieuze ideeën. Maar deze filosofische ideeën konden in feite nooit exclusief Russisch zijn, want het Russische volk had geen politieke ervaring. De Russische burger participeerde niet zelfstandig in een politieke institutie, dit was alleen voorbehouden
aan de centrale figuren binnen de tzaristische bureaucratie. Deze structuur maakte het dan mogelijk dat de ‘Marxistische ramp’ over het tzarenrijk kon voltrekken. De structuur belef bestaan, de stuurlieden wisselden en de Russische burgers pasten zich aan.
Een vergelijkbare ontwikkeling schetst Treadgold voor China, hoewel hij ten aanzien van de zelfstandige culturele kracht van de Chinese traditie een voorbehoud maakt. De secularisatie in het Westen importeerde in Rusland en China een nieuwe reeks politieke credo's zoals liberalisme, socialisme en communisme, die via acculturatie-mechanismen, sinds vijf eeuwen ontwikkeld ten aanzien van de invloeden uit het Westen, vertaald werden binnen China en Rusland.
Ondanks de genoemde bezwaren geeft het werk van Treadgold belangrijke en interessante gegevens over de culturele invloed van het Westen, zoals zijn hoofdstuk over het werk van de Jezuietenorde in China, waarbij hij speciaal veel aandacht besteed aan de pogingen om het confucianisme in overeenstemming te brengen met vitale dogmata van het Rooms Katholicisme.
F. Nieuwenhof
| |
| |
| |
Politiek
Bischoff, Detlef - Franz Joseph Strauss, die CSU und die Aussenpolitik. - Verlag Anton Hain, Meisenheim am Glan, 1973, 347 pp.. |
Bultman, J. - Fluoridering is een politieke beslissing. - Katernen 2000, Wolters - Noordhoff, Groningen, 1973, 23 pp.. |
Hartl, Hans - Nationalitätenprobleme im heutigen Südosteuropa. - R. Oldenbourg, Verlag, München, 1973, 158 pp., DM. 20,-. |
Kaiser, Karl - Die europäische Herausforderung und die USA. - Piper, München, 1973, 219 pp., DM. 22,-. |
Krise der atlantischen Partnerschaft. - Europa Union Verlag, Bonn, 1973, 119 pp., DM. 8,50. |
Oltmans, Willem L. - Den Vaderland getrouwe. - Bruna, Utrecht/Antwerpen, 1973, 680 pp., f 29,50, BF. 472. |
Revolución. Latijns-Amerika Bulletin. - Lynx, Amsterdam, 1973, 37 pp., f 2,75. |
Steenbergen, B. van - Milieuvoorstellen en wereldmodellen. - Katernen 2000, Wolters - Noordhoff, Groningen, 1973, 23 pp.. |
Ridder, Hugo de - Zes maanden met dossier Demaegt. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Utrecht, 1973, 135 pp., BF. 175. |
| |
Agenor
Links laat Europa rechts liggen Hoe lang nog? I/II
Katernen 2000, Wolters - Noordhoff, Groningen, 23 en 23 pp., 1973, nr. 6 en 7, f 3,- per deeltje.
Links heeft volgens deze publikatie de politieke boodschap van socialistische internationale solidariteit in de kast gezet, op het plankje met langzaam vergelende socialistica. Door de omarming van het nationalisme en fixatie op locale problematiek kunnen multi-nationale ondernemingen hun slag slaan. Het is opvallend dat in dit vertaalde discussiestuk uit Socialism and Europe in the Seventies, een in België verschijnende periodiek, niet van proletarische solidariteit wordt gesproken. Maar niet alleen door het taalgebruik valt het revisionisme op, ook de geformuleerde doelstellingen zijn weinig precies ten aanzien van de te voeren tactiek en de te verwachten politieke strijd. Ook spreken de schrijvers zich niet uit over het wel en wee van de burgerlijke democratie in de verschillende Europese landen. Zeker, de Italiaanse communisten zijn aangepast en de Franse CP staat pal wanneer studenten en arbeiders het heersende systeem bedreigen, maar daaruit valt nog geen nieuwe politieke lijn te destilleren en zeker niet de conclusie te trekken dat het nu maar op Europees niveau verder moet. En Breda dan? In Breda werden de acties tegen de directie van de Enkafabrieken mede door internationale vakbondssolidariteit een succes; het machtige AKZO-concern werd hierdoor een poot dwars gezet. Dit betekent alleen niet dat via dergelijke acties ook zoiets als een Socialistisch Verenigd Europa zal ontstaan. Zoiets vereist een hecht gesloten politieke partij met een duidelijke visie op tactiek, strategie en doelstellingen. Acties aan de basis via de bonden zonder centrale coördinate leveren weinig op, geven hoogstens de broodnodige informatie binnen het kapitalistische stelsel om bij te sturen.
F. Nieuwenhof
| |
Robert van Waesberge
Zuidelijk Afrika op weg naar de bevrijding
Angola-Comité, Amsterdam, 1973, 40 pp..
De steeds dreigender ontwikkeling binnen Zuidelijk Afrika versterkt de kans op felle volksbevrijdingsoorlogen en de kans op interventie vanuit het Westen. Van Waesberge tracht in zijn brochure een beeld te geven van de motieven en gevoelens achter deze beginnende strijd via een reeks portretten van vrijheidsstrijders. Het belang van deze publikatie ligt in zijn benadering; helaas wordt te vaak alleen feitelijke informatie verstrekt, waardoor het publiek onvoldoende op de hoogte is van de gevoelens die ten grondslag liggen aan de bereidheid tot het gebruik van geweld.
F. Nieuwenhof
| |
Anthony Rhodes
The Vatican in the Age of the Dictators, 1922-1945
Hodder and Stoughton, London, etc., 1973, 383 pp., ill., £ 4,25.
Rhodes probeert bij te dragen tot de verheldering van een grote problematiek: welke houding moet de paus, als hoofd van de katholieke kerk, innemen ten opzichte van het wereldgebeuren? Een problematiek die een ‘dramatische’ toespitsing vindt in de vraag naar de houding van Pius XII ten opzichte van de jodenvervolging tijdens de
| |
| |
Tweede Wereldoorlog. Op grond van archiefgegevens probeert hij de doelstellingen van de ‘pauselijke politiek’ in de periode 1922-1945 te omlijnen.
Wat voorop staat in de relaties met de diverse staten, welke politieke kleur ze ook mogen hebben, is het verzekeren en bevorderen van de vrijheid van het kerkelijke werk. Uiteraard zielzorg in de engere zin (vrijheid om kerken te openen, kloosters te vestigen, godsdienstonderwijs te geven), maar ook het apostolaat in een breder verband (jeugdorganisaties, Katholieke Actie). Begrijpelijk is dat men een voorkeurspositie prefereert (in traditioneel katholieke landen), maar tot compromissen is men eveneens bereid. Er is misschien een overschatting van eigen machtspositie in concordaatsonderhandelingen waar te nemen, maar dat is wel begrijpelijk wanneer verschillende keren bevestigd wordt dat de tijd ten gunste van Rome werkt. Aan een monarchie wordt niet de voorkeur gegeven boven een republiek (de Spaanse Republiek van 1931 wordt vlot erkend; en wat men ook kan zeggen van sommige Spaanse bisschoppen, de burgeroorlog is niét van harte begroet door het Vaticaan, dat pas na geruime tijd Franco erkent). In concordaten ziet men het beste middel om het katholieke leven te beschermen; niet in confessionele partijen. Ten opzichte van de dictatoren worden dezelfde beoordelingsfouten gemaakt als Engeland en Frankrijk het doen; men gaat ervan uit dat ieder zich zal houden aan afspraken en overeenkomsten. Tijdens de oorlog deed zich voor het Vaticaan dezelfde dubbele positie voor als voor de westelijke geallieerden. Het Rusland van Stalin was niet veel beter dan het Duitsland van Hitler.
Op de vraag tenslotte waarom Pius XII niet in het openbaar geprotesteerd heeft tegen de jodenvervolging, geeft Rhodes het antwoord: het zou niet geholpen hebben; de jodenvervolging zou doorgegaan zijn en de positie van de katholieken alleen maar verder bemoeilijkt. Zo heeft de paus althans de grenzen van zijn macht en onmacht geschat; het is bekend dat er achteraf mensen gekomen zijn die het menen beter te weten. Rhodes heeft van het bestudeerde materiaal een zeer leesbaar boek gemaakt met - bij alle tragiek - ook amusante informatie. Er zijn wel wat evidente slordigheden (p. 51: Victor Emmanuel II i.p.v. III; p. 83: Nederland herstelt al in 1915, niet eerst in 1917, het gezantschap bij de Heilige Stoel; p. 150: Berchtesgarten i.p.v. Berchtesgaden) en de jezuieten krijgen natuurlijk weer van alles de schuld (een lot dat zij met de joden en vrijmetselaars delen). Fundamentele kritiek zal alleen mogelijk zijn op grond van ander en nieuw archiefmateriaal.
Marcel Chappin
| |
Jon Halliday and Gavan McCormack
Japanese Imperialism Today ‘Co-Prosperity in Greater East Asia’
(Pelican) Penguin Books, Harmondsworth, 1973, 297 pp., 50 p..
Aan het begin van hun boekje stellen de auteurs dat een vast punt in de wisselende Amerikaanse bezettingspolitiek van Japan een bestrijding van het socialisme was. Wanneer men dit werk leest, zou men de Amerikanen haast gelijk gaan geven: want we zien weer eens welk een irritante boeken door het socialisme worden voortgebracht. Als we het al niet wisten, zou hun spraak hen verraden hebben: de auteurs belijden een marxistisch geloof. En dan spreek je over de ‘regering’ van de Sovjet-Unie, maar over het ‘regime’ te Tokyo; dan is er maar één vijand: het Westers (+ Japans) Imperialisme; dan moet je in je voorwoord verklaringen afleggen als deze: ‘The southern parts of Korea and Vietnam are referred to, respectively, as “South Korea” and “South Vietnam” - usage which is in no way meant to imply recognition of the regimes in Seoul and Saigon’ (p. XVI). Ze achten zich ontslagen een definitie van ‘imperialisme’ te geven en pretenderen de gedachten van de Japanse Keizer te kennen (p. 91), terwijl wat betreft dit laatste misschien de keizerin niet eens weet wat hij feitelijk denkt. Ik vermeld dit alles terwille van hen die onder de zo vertrouwenwekkende blauw-witte omslag niet zoveel roods zouden verwachten.
Het is verder een uiterst nuttig boekje, omdat er een schat aan informatie in staat over de industriële ontwikkeling van Japan na 1945, over buitenlandse investeringen en handelsbetrekkingen, over opbouw en omvang van de Japanse strijdmacht, etc.. De macht die dit land heeft, komt duidelijk naar voren en valt af te lezen uit de vele tabelen die opgenomen worden. Vele gegevens zijn door de auteurs ontleend bv. aan de ‘Times’ en aan de betrouwbaarheid twijfelen we dan ook niet.
De informatie is afgesloten in oktober 1972; sindsdien is de ontwikkeling weer beduidend voortgeschreden. Dat vermindert de waarde van dit boekje niet, omdat vanuit het gegeven overzicht de lijnen doorgetrokken kunnen worden door de lezer zelf.
Marcel Chappin
| |
| |
| |
Geschiedenis
Berkhof, Dr. H. en Dr. Otto J. de Jong - Geschiedenis der Kerk. - Callenbach, Nijkerk, 19738, 346 pp., f 39,50. |
Dorsinfang, A. - Precolumbiaans Amerika. - Heideland, Hasselt, 1973, 220 pp., BF. 795. |
Lechner, Prof. Dr. J. - De Spaanse burgeroorlog en zijn gevolgen. - (Studium Generale Voordrachten) Univ. Pers, Leiden, 1973, 143 pp., f 18,75. |
Loen, Dr. A.E. - De Geschiedenis. Haar plaats, zin en kenbaarheid. - Van Gorcum, Assen, 1973, 218 pp., f 41,-. |
Reisberg, Arnold - Lenins Jugend. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 256 pp., foto's, EVP. 7,20. |
Statius van Eps, Dr. L.W., en E. Luckman-Maduro, Red. - Van Scheepschirurgijn tot Specialist. - Van Gorcum, Assen, 1973, 196 pp., ill., f 48,-. |
Zeldin, Theodore - France 1848-1945. - Volume I. - Oxford University Press, London, 1973, 823 pp., £ 6,-. |
| |
Max Lamberty
De Vlaamse Opstanding. Deel I: tot 1914; deel II: van 1914 tot heden
Davidsfonds, Leuven, 1973, 98 pp. en 280 foto's, BF. 325; 1973, 90 pp. en 310 foto's, BF. 375.
In fraai album-formaat heeft het Davidsfonds hospitaliteit geboden aan M.L. 's historische schets van de ‘Vlaamse Opstanding’, een term die tenslotte meer gepast leek dan ‘Vlaamse ontvoogding’. Als bronnen werden gebruikt de sinds 1846 verschenen ‘Statistique de la Belgique. Recensement général du 15 octobre 1846. Population, agriculture, industrie’, de daaropvolgende tienjaarlijkse statistieken genoemd ‘Exposé de la situation du royaume’ (1841-1900) alsmede de ‘Handelingen van Kamer en Senaat’. Voorts ontmoet men in de al te bondige bibliografie namen als Cordemans, Elias, Van Haegendoren, Luyckx, Robberechts, Tindemans, Van den Daele, Van Isacker, Wills en natuurlijk Lamberty zelf. De huidige algemene Voorzitter van de Lodewijk de Raet-Stichting laat zich op zijn pluralisme voorstaan en beschouwt de opstanding vooral vanuit sociaal en economisch standpunt. Zijn schetsmatig historisch verslag is tevens een bezinning op het verloop der gebeurtenissen. Het loopt uit op een onverheelde hulde aan wat de derde regering Eyskens, dank zij de ‘uitzonderlijke handigheid’ van de premier zelf, tot stand wist te brengen met de in 1970 doorgevoerde grondwetsherziening: ‘voor de eerste maal sedert honderdveertig jaar beschikt het (Vlaanderen) over een statuut dat op volledige wijze de oude leus van de vlaamsgezinden tot waarheid heeft gemaakt: “In Vlaanderen Vlaams”’ (II, 68). Of iedereen het met de schrijver eens kan zijn als deze zo hoog opgeeft over het baanbrekend karakter van de gewijzigde grondwet ten aanzien van de ideologische en filosofische minderheden, durven wij betwijfelen. Doctrine en praxis met elk hun eigen toenemend aantal rijstroken zijn beiden afgezet met stevige opvangrails en zachte bermen en voorzien van een bewegwijzering die nogal eens te wensen overlaat. Menigeen zal allicht even met de ogen knipperen als hij bij
Lamberty II, 74 leest ‘Belgicadocet... Belgie geeft het voorbeeld’. De lezer late niet na kennis te nemen met het standpunt van de schrijver m.b.t. ‘de jeugd en vlaamse beweging’ (1185-87). Nu er zoveel in de wereld roert, nu beschaving, continent en christendom een ander uitzicht krijgen, is een springtij van publikaties over Vlaanderen op gang gekomen.
Daaronder is ‘De Vlaamse Opstanding’, een enthousiast essay, een historische monografie (helaas zonder personenregister), een eerlijk oud verhaal waarvan de laatste lijnen - paradoxaal genoeg - nog niet geschreven zijn. Alle hulde toch aan deze geëngageerde geleerde die ook de schrijver is geweest van een apologie waaraan hij als titel meegaf: ‘Roeping van het Westen’.
S. De Smet
| |
H.B. Gisevius
Adolf Hitler
((Fontein Folio), De Fontein, De Bilt, 1973, 565 pp., ill., f 12,50.
Vertaling: F.J. Kliphuis.
Dit boek is één van de acht aan Hitler gewijde werken die op het ogenblik in het Nederlands verkrijgbaar zijn. (Fest, Maser, Irving, Paynes, Bullock, Ravenscroft en Langer zijn de schrijvers van de andere zeven). Voor de jeugd en de jaren van Mein Kampf moet de schrijver het hebben van studie; voor de periode van de man aan de macht kunnen eigen observaties van de schrijver gebruikt worden.
Het gaat er in dit boek niet om een reconstructie van Hitlers leven te geven; we worden alleen geconfronteerd met de beslissende punten in dit leven. Op een gege- | |
| |
ven moment zijn dat dan tevens beslissende punten voor Duitsland en zelfs de wereld. Gisevius tracht alles zo natuurlijk en menselijk mogelijk te verklaren; geen ingewikkelde psychologie indien een eenvoudiger voor de hand ligt. Hitler heeft eigenschappen die hem in staat stellen te bereiken wat hij bereikt heeft. Zijn grootste gave: een intuïtie, waardoor hij tegenover de massa de juiste toon weet te treffen in redevoeringen en in de leidende personen de zwakke plekken ontdekt, zodat hij hen kan verslaan. Als het uitkomt, wordt hij niet gehinderd door fatsoen, moraal of gevoel. Dapperheid is hem niet vreemd, hij durft alles op één kaart te zetten (ook al voelt hij zich daarbij onzeker - de alles vooruitziende Hitler bestaat niet), hij is ijverig indien een zaak hem werkelijk interesseert (de luie Hitler bestaat maar gedeeltelijk - hij heeft zich jarenlang voortdurend op de hoogte gehouden van de nieuwste ontwikkelingen in bewapening e.d.), hij houdt vast aan zijn ideeën op een wijze dat ook anderen erin gaan geloven, hij weet vele jaren lang een dynamiek uit te stralen die voor velen onweerstaanbaar is. Naarmate de oorlog voortduurt, schrompelt hij echter ineen; hij meent veldheerskwaliteiten te hebben en gaat zich op de duur bemoeien met de kleinste onderdelen van de strijd. De politieke ontwikkelingen in de wereld staan dan al buiten zijn aandacht. Hij houdt vast aan wat hij begonnen is, tot eigen ondergang en die van zijn land.
Zonder de moeilijke politieke en sociale toestand van Duitsland zouden deze gaven natuurlijk niet ontplooid kunnen zijn, zonder de zwakke houding van de verantwoordelijke Duitsers (Gisevius hamert voortdurend op het tekortschieten van de generaals) zou er niet zoveel mee bereikt zijn, zonder zoveel trouwe medewerkers (‘Goering is de aartsschoft van het Derde Rijk’, p. 222) die Hitler tegen elkaar uitspeelt, zou niet zoveel onheil zijn aangericht.
De benadering van Gisevius is vruchtbaar en helpt het verschijnsel Hitler opnieuw en dieper te doordringen; ook al is het niet het laatste woord. Het is onmogelijk om alle schuld van het kwaad op Hitler te schuiven; maar zonder hem is het niet te begrijpen.
Marcel Chappin
| |
François Crouzet Ed.
Capital Formation in the Industrial Revolution
Methuen & Co, London, 1972, 261 pp., £ 1,60.
Deze bundel opstellen werd verzorgd door de Franse historicus Crouzet. Diens dissertatie handelde indertijd over het continentale stelsel. Hij besprak daarin de gevolgen van de Napoleontische blokkade, zowel voor Engeland als voor de tot eigen industrialisatie komende landen in West-Europa. De onderhavige paperback heeft een plaats gekregen in een serie onder leiding van Peter Mathias, een van Engeland's grootste economisch-historici, die op het idee is gekomen om tijdschriftartikelen over bepaalde controversiële thema's samen te brengen. De serie loopt al enkele jaren onder de titel: Debates in Economie History.
In 1935 plaatste de Engelse historicus Postan, tegen de toenmalige tijdsstroom in, een groot vraagteken bij de theorie dat de industriële ontwikkeling gebukt was gegaan onder een tekort aan kapitaal en dat de ondernemers om aan geld voor investeringen te komen, de arbeiders hadden uitgebuit. Zijn bijdrage is aan het hoofd geplaatst van deze bundel, nu het onderzoek steeds duidelijker resultaten afwerpt in de richting welke door Postan werd vermoed. Diens moed in 1935 was groot: in de crisisjaren werd door velen met een manende vinger in de richting gewezen van ondernemers en vooral van kapitaal-renteniers. Veel positiever was men geneigd te oordelen over de werkers; de bij uitstek rechthebbenden op volwaardig leven. Het ter discussie stellen van emotionele lievelingsthema's is een riskante zaak. Deze bundel eert Postans wetenschappelijke durf; en legt voorts getuigenis af van wat de moderne economisch-historici over het thema kapitaal versus arbeid hebben te zeggen. Het is niet gering wat zij te berde hebben te brengen; het kan daarbij niet verbazen, dat geen van beide partijen als overwinnaar tevoorschijn komt. Achter beide produktie-factoren stonden groepen mensen met deels verschillende deels gelijke belangen. Engeland als het land met de beste economische geschiedenis - een merkwaardig feit bij zoveel aarzeling in de economische ontwikkeling van dat land na 1945 - liet door Peter Mathias de Fransman Crouzet een rangschikking verzorgen. Geïnteresseerden zullen er hun voordeel mee doen. Betere kwaliteit, tenminste op dit gebied, bestaat er niet.
Th. de Jong
| |
Ernst-Wolfgang Böckenförde, Hrsg.
Moderne deutsche Verfassungsgeschichte (1815-1918)
(Neue Wissenschaftliche Bibliothek), Kie- | |
| |
penheuer & Witsch, Köln, 1972, 502 pp., DM. 38,-, broch. DM. 28,-.
Sommige van de in deze band verzamelde bijdragen dateren van vele jaren terug; er is zelfs een vooroorlogse bij. Maar alle hebben zij een hoog gehalte. Artikelen die anders maar moeilijk bereikbaar zijn, vertellen ons over de vele aspecten die de Duitse constitutionele geschiedenis in de vorige eeuw heeft. Het is een verbreding van wat we al aangetroffen hebben in de bundel van Hans-Ulrich Wehler, Krisenherde des Kaiserreichs 1871-1918 uit 1970. (Bespreking in Streven, januari 1972, p. 426-427).
Het woord ‘Verfassungsgeschichte’ moeten we in ruime zin verstaan; het gaat niet alleen om de staatsinrichting, maar ook om de sociale verhoudingen die ermee overeenkomen of in strijd zijn. Het gaat ook om de werking in praktijk van staat en maatschappij. Sommige van de behandelde problemen zijn specifiek Duits; maar dan nog hebben zij onze aandacht nodig, omdat we zonder een verstaan van de Duitse geschiedenis in de moderne tijd, de Europese geschiedenis in zijn algemeenheid niet verstaan. Want de economische en sociale structuurverandering aan het einde van de 19e eeuw in Duitsland (K.E. Born) is mede die van Europa; en de boerenbevrijding in Pruisen (W. Köllmann) heeft gevolgen die verder reiken dan de Pruisische grenzen. Voorts zijn er problemen die in zich internationale elementen hebben, zoals de politiek ten opzichte van de Polen (H.U. Wehler). Opstellen over de revolutie van 1848 (K. Griewank), de aard van de constitutionele monarchie (E.W. Böckenförde) en het partijwezen (Th. Nipperdey, E. Pikart) dragen begrippen en nuanceringen aan om toe te passen op andere staten. In minstens twee bijdragen vervullen de geschiedschrijvers één van hun belangrijke taken: het ontmaskeren van algemeen-heersende, maar niettemin verkeerde zienswijzen. Th. Hamerow toont aan - op grond van cijfers - dat de verkiezingen voor het Frankfurter Parlement van 1848 echt niet zó algemeen waren; E.R. Huber laat zien dat men niet kan spreken over ‘das persönliche Regiment’ (met de negatieve betekenis die dat heeft) als karakterisering van de regeringsperiode van Wilhelm II. Waarmee ongecontroleerde emoties het veld moeten ruimen voor controleerbare gegevens - een weldaad!
Marcel Chappin
| |
Michael Grant
The Ancient Historians
Weidenfeld and Nicolson, London, 1970, 486 pp., 85/-.
Dat er een tijd geweest is waarin geschiedschrijving niet bestond, is voor mensen uit de 20e eeuw een vreemde gewaarwording. De in Engeland zeer populaire historicus Michael Grant heeft een boek gewijd aan Griekse en Latijnse schrijvers die het schrijven van geschiedenis hebben uitgevonden en vervolmaakt. Geschiedenis, een term die wij gebruiken voor een vak, een wetenschap, is een Griekse ‘uitvinding’, m.n. van Herodotus en Thucydides. Schrijvers als Tacitus, Livius en Caesar hebben hun traditie voortgezet.
Dat Grant geprobeerd heeft van 15 grote geschiedschrijvers (tot ca. 400 n. Chr.) de relevante gegevens, theorieën en werkwijzen te verzamelen, is op zich al lofwaardig. Om zo'n werk bovendien nog leesbaar te houden is een grote kunst. Hij heeft niet getracht de geschiedenis van deze personen te schrijven zoals het feitelijk gebeurd is, aangezien dat niet mogelijk is. Geschiedenis schrijven is - tegen de opvatting van de eminente historicus Von Ranke in - altijd nog een subjectieve zaak. Grant weet door allerlei interessante wetenswaardigheden de lezer te boeien, zodat deze blijft doorlezen. Zo is bijv. zijn opmerking dat Herodotus' historiën hardop gezegd moeten worden, zeer verhelderend t.a.v. bepaalde problemen.
De Joodse schrijver Josephus (ca. 37-94 n. Chr.) is in de rij van geschiedschrijvers een opvallend figuur. Hij beschrijft niet zoals bijna al zijn voorgangers de grootheid van de democratie, het keizerrijk of de republiek. Hij geeft een verslag van de strijd der Joden tegen de Romeinse bezetting, die culmineerde in de verwoesting van de Tweede Tempel in 70 n. Chr. en de verovering van de vesting Masada in 73. Door Hieronymus werd hij ‘de Griekse Livius’ genoemd.
Met Eusebius van Caesarea (ca 260-340) deed de kerkgeschiedenis als wetenschap haar intrede. Voor zeer velen was Eusebius in de Oudheid de enige goede informatiebron.
In de epiloog vertelt Grant een en ander over overgeleverde handschriften, vertalingen en reacties op de werken van deze 15 geschiedschrijvers uit de Oudheid.
Panc Beentjes
| |
| |
| |
Biografie
Dagboek van Mozes Flinker (1942-1943). - Meulenhoff, Baarn, 1973, 146 pp., f 9,90. |
Morozow, Michael - Leonid Breschnew. - Kholhammer, Stuttgart, 1973, 288 pp., DM. 25.-. |
| |
E. Dasberg
Rabbijn Simon Philip de Vries
De Tijdstroom, Lochem, 1973, 144 pp., f 17,50.
Het is wel eens goed dat een dergelijk werk geschreven is. De auteur is schoonzoon van de rabbijn die op zulke onovertroffen wijze het Joodse leven naderbij bracht in zijn uitstekende boek ‘Joodse riten en sybolen’, dat zojuist een derde druk mocht beleven.
Oorspronkelijk was het boek over rabbijn De Vries bedoeld als geschrift voor de kleinkinderen, maar groeide allengs uit tot een complete biografie over de rabbijn van Haarlem die op 25 maart 1944 in het concentratiekamp Bergen-Belsen gestorven is. Wie rabbijn De Vries kent uit zijn ‘Joodse riten en symbolen’ en hem daar als een uiterst beminnelijk auteur heeft ontmoet, zal ook dit boek, verlucht met 20 foto's en een verklarende woordenlijst, met plezier lezen. Helaas ontbreken aan deze lijst enkele onbegrijpelijke termen, zoals ‘daf’ op pag. 126 evenals het sjekel (p. 73) dat elders dan weer als shekel-afdracht wordt gespeld. Deze niet altijd konsekwente translitteratie treft men vaker aan. Het boek wordt samen met ‘Joodse riten en symbolen’ zeer warm aanbevolen.
Panc Beentjes
| |
Kazan par Kazan
Entretiens avec Michel Ciment
Stock, Paris, 1973, 322 pp., FF. 30,-.
Elia Kazan (A Streetcar Named Desire, The Arrangement) is een cineast die, om een of andere reden altijd ergens tussenin zal blijven hangen. Te erg Hollywoods voor velen in Europa, doet zijn jarenlange bekommernis om het theater - met de Actor's Studio en vele ensceneringen van Williams en Miller - hem nogal erg van de doorsnee Hollywood-cinema verschillen. Intellectualistisch kun je zijn cinema bezwaarlijk noemen, al lijkt hij - vergeleken met Ford, Hitchcock, Minelli of Cukor wel meer rationeel en doordacht films te maken. Instinctief, naïef of spontaan al evenmin, daarvoor is hij te veel gemaniëreerd. De beschrijvingen en appreciaties die op het theater van Inge, Williams en Miller (hoe verschillend ook) passen, passen uiteindelijk ook op het werk van Kazan. Ook sociaal en politiek zal Kazan voor velen moeilijk te begrijpen vallen: ex-lid van de communistische partij heeft hij een weinig bewonderenswaardige (maar misschien erg begrijpelijke?) rol gespeeld in de heksenjachten waarvan een heel stel Hollywoodmensen onder MacCarthy het slachtoffer werden in het begin van de jaren vijftig. Dit zeer lange, altijd boeiend, en vaak interessante gesprek met de franse filmrecensent Michel Ciment maakt heel wat duidelijker, begrijpelijker in de ‘dubbelzinnige’ figuur die Kazan is. Zijn artistieke, politieke en ook culturele tweespalt (hij is van Griekse afkomst, maar erg pro-Amerikaans: voortdurend geslingerd tussen deze twee polen die weinig of niets met elkaar te maken hebben) worden door dit boek, zoals trouwens door een eerder gepubliceerde roman van Kazan ‘The Arrangement’ geheten, op veelzijdige en doordringende wijze belicht. Maar het blijft een figuur op afstand, waarvoor de term ‘anti-pathie’ in zijn eerste en sterkste betekenis toepasselijk is. Een uitvoerige chronologische biografie (die zowel de theater- als de filmactiviteiten bevat) besluit het boek.
Eric De Kuyper
| |
Leif Backlund
Charles De Gaulle
Interland, Aalten / Denis, Borgerhout, 1973, 168 pp., geïll., BF. 155.
L.B., een te Genève geboren Zweed, is een expert in sociaal-economische aangelegenheden die als econoom aan een bankinstelling werkt. Dit boek dat hij in 1967 schreef in het Zweeds, werd voor de Nederlandse versie van een aanvulling voorzien over de laatste levensjaren van de Gaulle. Koel en zakelijk heeft de schrijver zich zo positief mogelijk opgesteld tegenover zijn onderwerp. Volgens hem heeft de stichter van de Vijfde Franse Republiek meer gedaan dan zijn individuele ambitie ingevolgd. In 1963 sprak hij zijn veto uit tegen het toetreden van Groot-Brittannie tot de Euromarkt, een jaar later liet hij Frankrijk uit de Nato treden en bezocht Moskou. Wat de Gaulle verwerpelijk achtte was dat de wereld tussen slechts twee wereldmachten zou verdeeld blijven. De Europeanen heeft hij aangemoedigd een eigen rol te spelen en eigen verantwoordelijkheid te dragen.
De verdienste en wellicht ook de beperking van dit boek over de Gaulle ligt hierin dat al wat de Gaulle gedaan en gedacht heeft behoort tot één sluitende visie welke in feite een drama was. In dit drama heeft de generaal zichzelf laten promoveren tot
| |
| |
hoofdrolspeler. Hoog boven ‘rechts’ en ‘links’ uit, zich verheffend heeft hij een nieuw staatsbestel willen ontwerpen met een continue doorstroming van de basis naar de top. De volken wilde hij tot geciviliseerde persoonlijkheden opvoeden, die, als zij gedwongen worden de erkenning op te eisen die anderen hen onthouden willen, op onvergetelijke wijze hun inzichten tot een ‘force de frappe’ weten te maken. Niet zonder reden typeert L.B. zijn personage met een vers uit Hamlet dat geciteerd staat in het beroemde Le Fil de l'épée: ‘Groot zijn is een grote zaak verdedigen’.
S. De Smet
| |
Albert Stol
Golda Meir
Interland, Aalten / Denis, Borgerhout, 1973. 148 pp., geïll., BF. 155.
A.S., free-lance journalist en redacteur buitenland van een Nederlandse krant, bezocht herhaaldelijk het Midden-Oosten. Hij maakte de Zesdaagse oorlog van 1967 mee, de burgeroorlog in Jemen, de strijd van de Koerden in Irak. Met dergelijke ervaring moest het hem gelukken een boeiend profiel na te tekenen van Golda Meyerson, met haar verjoodste naam Meir (schitterend licht). Hoe kon het ook anders dan dat hiermee ook een schijnwerper werd gericht op de evolutie van de jonge staat Israël en nagenoeg twintig verschillende politieke partijen die de kop hebben opgestoken in deze met veel bloed en tranen terug geirrigeerde zandwoestijn. Stol stelt dat, na Ben Goerion, deze meer dan zeventigjarige vrouw de sterkste president blijkt te zijn. Keihard is zij in het vasthouden aan haar politieke beginselen. Van het Palestijnse volk wil ze niet horen. In Duits grondgebied weigert zij te landen. Met Arafat wil ze niet onderhandelen: hoe kan dat met iemand die me naar het leven staat, zegt Golda. Geen reis die haar niet nauwer met haar volk verbond, want de gedaagde, ofschoon rusteloze en ietwat pessimistische premier blijft nog steeds de militante uit Rusland geëmigreerde Amerikaanse die voorgoed neerstreek in Israël. Dochter van een berooid joods timmerman kwam ze in 1973 oog in oog te staan met Paulus VI. Voor kinderen van timmerlui heeft men niet alleen in het Vatikaan een bijzondere achting. Een dame die interviewers over vrouwenemancipatie tussen twee politieke crises in pruilend te woord staat, om te denken aan de echte grenzen van haar nieuwe vaderland en te dromen over het geluk van eens rustig met haar kleinkinderen te kunnen zijn.
S. De Smet
| |
Wijsbegeerte
Bakker, Dr. R. - Albert Camus. - Wereldvenster, Baarn, z.j. 250 pp., f 9,50. |
Bakker, Dr. R. - Het anonieme denken. Michel Foucault en het structuralisme. - Wereldvenster, Baarn, 1973, 173 pp., f 15,90. |
Broekman, J.M. - Strukturalisme. Moskou - Praag - Parijs. - Atheneum, Polak en Van Gennep, Amsterdam, 1973, 167 pp., f 17,50. |
Fann, K.T. - Wittgenstein en zijn wereld. - Wereldvenster, Baarn, 1973, 135 pp., f 12,75. |
Flam, Leopold - De Bron. - Acco, Leuven, 1973, 312 pp., BF. 290. |
Garaudy, Roger - Het alternatief. - A5, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 168 pp., f 12,-. |
| |
P.A. van der Weij
Grote filosofen over de mens Van Plato tot Teilhard
Bijleveld, Utrecht, 156 pp., f 12,90.
Dit boek is niet precies een bloemlezing, maar een kort en bevattelijk overzicht van het belangrijkste dat de filosofen van zowat alle eeuwen geschreven hebeben over de mens. Het veronderstelt bij de schrijver een niet gewone vertrouwdheid met de geschiedenis van de filosofie en is, in de mate van het mogelijke wanneer het gaat over zo korte weergaven, zeer trouw aan de gedachte van de respectievelijke auteurs. Wel kan iemand bij een paar aangehaalde auteurs de vraag stellen, of ze moesten worden opgenomen in de rij van de groten, maar dit doet weinig af van de bruikbaarheid en de waarde van het geheel.
M. De Tollenaere
| |
G.W. Planotov und G.M. Schtraks
Grundlagen der Methodik der Philosophieausbildung
Deutscher Verlag der Wissenschaften, Berlin, 1973, 294 pp., EVD. 12,-.
Een uit het Russisch vertaalde uiterst nauwkeurige beschrijving van de wijze waarop het filosofie-onderwijs moet worden gegeven. Praktisch alle conventionele onderwijsmethoden worden er bij behandeld, moeilijkheden worden niet verdoezeld. Een dergelijke studie is alleen mogelijk in een land waar veel aan dit vak wordt gedaan en het vak buitendien populair is. Duidelijk spitst alles zich natuurlijk toe op het marxismeleninisme dat bij alle opleidingen een verplicht vak is.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Theologie
Berkhof, Dr. H. - Christelijk geloof. - Callenbach, Nijkerk, 1973, 586 pp., f 67,50, paperb. f 29,50. |
Hoogstraten, Dr. H.D. van - Interpretatie. - Van Gorcum, Assen, 1973, 214 pp., f 24,50. |
Meslin, Michel - Pour une science des religions. - Seuil, Paris, 1973, 270 pp.. |
Niftrik, Dr. G.C. van - De liefde. - Callenbach, Nijkerk, 1973, 84 pp., f 14,50. |
Ratzinger, Joseph - Dogma und Verkündigung. - Erich Wewel Verlag, München, 1973, 464 pp., DM. 29,50, Kart. DM. 22,-. |
Scheffzyck, Leo - Die Heilszeichen in Brot und Wein. - Don Bosco Verlag, München, 1973, 140 pp., DM. 14,80. |
| |
J. Verburg
Adam
Veenman & Zn, Wageningen, 1973, 289 pp., f 17,50.
Pas in de huidige theologie, aldus p. 132, komt het probleem van Adam naar voren. De ontdekking van de evolutie betekende een aanval op de schepping van de wereld. Daarna werd de evolutietheorie op de mens toegepast. Tenslotte werd de antropogenese aan de orde gesteld, waardoor de discussie zich thans toespitst op het al dan niet bestaan hebben van een eerste mens(enpaar). Auteur onderzoekt in dit omgewerkte (?) proefschrift heel veel, misschien wel te veel: eerst het O.T., dan het N.T., dan de dogmageschiedenis, dan de natuurwetenschap en tenslotte de huidige theologie. Hij komt tot de conclusie dat ‘naar de bijbelse gegevens als zodanig het bestaan van een eerste mens niet noodzakelijk is’ (p. 146). Voor de dogmageschiedenis is het niet noodzakelijk gebleken dat er een eerste mens is geweest ter verklaring van de dood (p. 157).
Alles draait om de vraag: ‘als het bestaan van Adam, resp. een eerste mens, niet noodzakelijk is om het heil van Christus naar de klassieke omschrijving te handhaven’, wat dan wel? Christus is het centrum van schrijvers betoog en terecht, maar ziet op welke wijze: ‘Zonder Christus is in wezen over de mens niets meer te zeggen dan mutatis mutandis over de rest van de fauna. De mens is niet van nature een hoger wezen, doch hij is door Christus bijna goddelijk gemaakt’ (p. 175).
Vanuit Christus komt de auteur dan tot een nieuwe wereldbeschouwing: De mens blijkt op Christus te zijn aangelegd, doordat Christus hem het antwoord geeft op de cruxen van schuld en dood en zodoende de mens verheft (p. 183). Zo is niet het heil van Christus in de evolutie opgenomen, doch is de evolutie in het heil van Christus opgenomen. Het uitgangspunt is het heil van Christus en de kosmische betekenis daarvan wordt uitgedrukt in het begripsmateriaal van het huidig wereldbeeld (184). De 90 pagina's noten laten zien hoeveel materiaal er overhoop is gehaald. Mijns inziens heeft de auteur door op deze wijze te werk te gaan naast de reeds bestaande meningen er óók weer een ontworpen, met als thema: het gevecht tussen geloof en weten. Hij is er niet echt uitgekomen. Misschien had Karl Barth het in zijn K.D. III, 1 toch wel beter gezien.
Panc Beentjes
| |
Rudolf Schnackenburg
Glaubensimpulse aus dem Neuen Testament
Patmos Verlag, Düsseldorf, 1973, 152 pp., DM. 9,80.
De bekende exegeet uit Würzburg wil met deze nieuw-testamentische impulsen niet zozeer het hard-kritische discussiëren als wel het geestelijke gesprek onder de gelovigen bevorderen.
Deze impulsen hebben hun verschillende ‘Sitz im Leben’: oorspronkelijk gehouden als korte voordrachten, reflecties, meditaties en afgesloten met een persoonlijke geloofsgetuigenis verloochenen zij geen van alle de uiteindelijke oorsprong van het Nieuwe Testament. De schrijver maakt zich niet veel illusies over de huidige innerlijke veerkracht van het christendom en menselijke samenleving, evenmin over de gemakkelijke assimileerbaarheid van het evangelie. Deze twee factoren geven min of meer een garantie voor het niveau van deze impulsen, die helder geschreven, met gezag én eenvoud gebracht, niet bij een loutere kritische kennisname tot hun recht komen. Als een weg naar de ruimte van het geloof in Christus geven zij getuigenis van de hoop die in mensen leeft.
G. Wilkens
| |
Bernard Lonegran
Introducing the Thought of Bernard Lonergan
Three papers reprinted from Collection with an introduction by Philip McShane. Darton, Longman and Todd, London, 1973, 61 pp., 80 pence.
De Canadees Lonergan, geboren in 1904, is waarschijnlijk de meest invloedrijke katho- | |
| |
lieke theoloog van de Verenigde Staten en Canada. Maar behalve in Engeland, heeft zijn werk weinig weerklank gevonden in Europa. Dat hangt wel samen met zijn overwegende nadruk op het kenprobleem zoals dat in de hedendaagse wetenschappen en theologie functioneert en waarin hij een uiterst analytische weg volgt. Als Europeaan staat men daarom enigszins verbaasd over het enthousiasme aan de overzijde van de oceaan.
Dit boekje, dat na een korte inleiding drie voordrachten van Lonergan uit 1964 en 1965 afdrukt, maakt die geestdrift beter begrijpelijk. De eerste voordracht geeft onder de titel Cognitional Structure een bijzonder levendige en heldere samenvatting van zijn epistemologie, die de dynamische structuur van het kenproces benadrukt en dan uitklinkt in de spanning tussen objectief kennen en authentiek menselijk leven: ‘It is quite true that objective knowing is not yet authentic human living; but without objective knowing there is no authentic living’ (p. 32). Onder de titel Existenz and Aggiornamento wordt dan vooral de authenticiteit van menselijk kennen onderstreept en de intellectuele ‘bekering’ die daartoe vereist wordt. Een juweeltje is de laatste voordracht: Dimensions of Meaning (p. 46-61). Onder deze abstruse titel gaat een penetrante analyse schuil van het klassieke griekse ken-ideaal, dat tot in de 18de eeuw de hele Europese cultuur en tot in de 20e de katholieke theologie inspireerde, en dat nu wel definitief achter ons ilgt. Helaas gaat Lonergan nauwelijks in op ‘the gravest problems’ en ‘Herculean labors’ (p. 60), die dit cultuur-proces aan de geloofs-verkondiging en -bezinning stelt. Kort merkt hij op, dat ‘the very possibility of the old distinction between philosophy and theology vanishes’ (p. 32). Bijna profetisch, in 1965, klinken de woorden: ‘There is bound to be formed a solid right that is determined to live in a world that no longer exists. There is bound to be formed a scattered left, captivated by now this, now that new development... But what will count is a perhaps not numerous center, big enough to be at home in both the old and the new, painstaking enough to work out one by one the transitions to be made, strong enough to refuse half-measures and insist on complete solutions even though it has to
wait’ (p. 61). De eerste groep, zou Lonergan in het perspectief van de twee vorige inleidingen zeggen, waagt het niet authentiek, de tweede groep niet objectief te denken. Hier blijkt abstracte epistomologie buitengewoon praktisch te kunnen worden.
P. Smulders
| |
Godsdienst
De aktieve en kontemplatieve mens nu... (kursus voor de religieusen in het bisdom Rotterdam 1972-1973). - Diepgang Centrum, Hazerswoude, 1973, f 6,-, BF. 90,-. |
Goddijn, Prof. Dr. Walter - De beheerste kerk (Uitgestelde revolutie in R.K. Nederland). - Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1973, 224 pp.. |
Lenzman, Jakow - Wie das Christentum entstand. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 299 pp., EVP. 7,20. |
Meiden, Dr. Anne van der - Mensen winnen (de overdracht van de boodschap). - Ten Have, Baarn, 1973, 172 pp., f 12,90. |
Praag, H. van - Sleutelwoorden van de Bijbel. - Boekencentrum, 's-Gravenhage, 1973, 64 pp., f 6,50. |
Schäfer, Klaus - Familienfeiern im Gottesdienst. - Hans Driewer, Essen, 1973, 224 pp., Linnen DM. 22,80. |
Scholten, Dr. R.G. - Enquêteren in gemeente en parochie. - (Wegen tot pastoraat) Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen, 1973, 122 pp., f 11,50. |
Veldhuis, Wil - Geloof en ervaring. - Ambo, Bilthoven, 1973, 70 pp., f 6,50. |
Volwassenen Katechese Cursus I en II. - Diepgang Centrum, Hazerswoude, 1973, per deel f 4,50, BF. 65,-. |
Weber, Norbert - Messtexte zum Lesejahr C. - Hans Driewer, 1973, 287 pp., Linson. DM. 24,80. |
| |
Kleine beeldbijbel (Oude Testament) Bosch en Keuning, Baarn, 1973, 184 + VIII pp., f 3,25.
Een heruitgave van een boek uit 1733, ‘bestaande in driehondert ses en dertig afbeeldingen, Cierlyk in 't koper gebragt door Pieter H. Schuts, en nieuwlyks uitgegeven door Philippus Losel, Boekverkoper te Rotterdam’, is altijd weer een interessant historisch gebeuren. Elke cultuur namelijk drukt haar eigen stempel op een bepaald bijbelverhaal, zowel op vertelling als op afbeelding. Bij dit boekje is het laatste zeer duidelijk het geval; wanneer men het jaar van uitgave niet zou kennen, dan stralen klederdracht, architectuur, gebruiksvoorwerpen enz. onmiddellijk de 18e eeuw uit. De tekst die naast de kopergravures is afgedrukt lijkt op het eerste gezicht de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap te zijn, maar is dat bij nadere beschouwing niet. Helaas wordt nergens in dit prachtige boekje vermeld uit welke andere bijbelvertaling men dan wél heeft geput.
| |
| |
Deze kleine beeldbijbel van het Oude Testament is m.i. echt geschikt als geschenk. De gelukkige ontvanger zal er zalige uren aan beleven.
Panc Beentjes
| |
Thomas a Kempis
De navolging van Christus
vertaald en ingeleid door Bernard Naaykens Ambo, Bilthoven, 1973, 219 pp., f 12,50. Een boek dat in de loop van vijf eeuwen een vierduizend uitgaven beleefde in een negentigtal vertalingen, behoeft geen aanbeveling.
Velen, priesters en leken, hebben dit monnikenboek gelezen, bemediteerd en in praktijk gebracht. Het is een boek dat dermate persoonsbetrokken werkt in een vroomheid voor de persoon van Christus dat het niet buiten de aandacht gehouden en uit het persoonlijke leef- en geloofsgevoel verdrongen kan worden. Psychologisch inzicht gaat gepaard met het opvallende feit dat tekorten niet verdoezeld worden, realisme gaat samen met hoopvolle suggesties en verlangen naar een beter leven, vertrouwen op Gods genade en vergeving is vooronderstelling eerder dan de conclusie via een redenering die er naar toe of van af gaat.
De vertaling is van die kwaliteit dat deze de eenvoud van het boek niet in de weg staat. De Ambo-uitgeverij zal niets nalaten deze pretentieloze bestseller een ruime verspreiding te geven, hetgeen bij dit boek de navolging verdient.
G. Wilkens
| |
K. Deddens
Zefanja's profetieën
Oosterbaan & Le Cointre, Goes, 1973, 143 pp., f 10,75.
Over de profetieën van Zefanja, de profeet die leefde ten tijde van koning Josia (639-609) is een boek verschenen dat de moeite van het lezen nauwelijks waard is. Het komt mij voor dat dit boek een bundeling van preken is, maar dan van vrij slechte. Het is een moraliserend, kerkelijk commentaar met een uiterst archaïsche stijl en woordkeus.
Panc Beentjes
| |
Paul Mommaers
Waar naartoe is nu de gloed van de liefde?
Fenomenologie van de liefdegemeenschap volgens de mysticus Ruusbroec
Patmos, Antwerpen/Utrecht, 1973, 139 pp., BF. 175, f 12,90.
Binnen drie jaar opnieuw een Nederlandstalig boek over de Nederlandstalige mysticus Ruusbroec; vgl. Streven 25 (1971), p. 103. De hier te bespreken studie is het resultaat van wetenschappelijke arbeid, waarbij als werkhypothese gesteld werd, dat Ruusbroec in zijn geschriften de fenomenologie van de liefdesgemeenschap beschreef. Deze vooronderstelling bleek als stelling te kunnen worden gehandhaafd na afloop van het onderzoek dat geenszins eenvoudig geweest moet zijn. Niet alleen blijft Ruusbroecs taal - zelfs omgezet in modern Nederlands - moeilijk grijpbaar, maar ook doet zich het eeuwige probleem voor van de onmogelijkheid tot genoegzaam verwoorden van een - zeker religieuze - ervaring. Waagt men zich niettemin hieraan, dan dreigt spoedig een behoefte tot systematisering, die de spontaneïteit en de onherhaalbaarheid van de ervaring tekort of teniet doet. Mommaers is er verbazend goed in geslaagd de teksten zodanig te ontbolsteren, dat de kern van Ruusbroecs mystieke ervaring aan het licht komt en tot affectieve herkenning leidt bij de lezer. De door hem gebezigde ‘flamicismes’ en de wat zwakke Inleidende vragen neemt men daarbij op de koop toe. In de noten worden de oorspronkelijke Nederlandse teksten afgedrukt, waarbij nogmaals blijkt hoe moeilijk de oorspronkelijke taal is.
P. Begheyn
| |
U. Seidel und D. Zils
Psalmen der Hoffnung
Schriftmissions-Verlag, Gladbeck, 1973, 207 pp., DM. 9,80.
Op het eerste gezicht doet deze bundel zich voor als een Duitse vertaling van het boek der Psalmen. Bij een nadere bestudering blijkt dit geenszins het geval te zijn. De auteurs hebben een ander doel; zij hebben getracht de sfeer die de oorspronkelijke Psalmen oproepen weer te geven in beelden van deze tijd. Om een duidelijk voorbeeld te noemen neme men Ps. 1. N. van Uchelen (Psalmen I, Nijkerk, 1971) geeft:
‘Gelukkig de man,
die niet gaat in de kring van goddelozen en niet staat op de weg van zondaren, noch zit waar spotters zitten;
wiens verlangen veeleer uitgaat naar de leer van de Heer
ja, zijn leer dag en nacht voor zich uit zegt’. In bovenstaande Duitse bundel wordt het: ‘Glücklich die Kirche, die nicht blind ihren eigenen Traditionen vertraut,
doch auch nicht kritiklos auf jede neue Mode hereinfällt.
Glücklich die Kirche,
die nicht nur milden Spott übrig hat für das unsichere
Suchen und Fragen des Menschen
und auch nicht gereizt reagiert,
| |
| |
wenn sie selber Spott erfährt und belächelt wird’.
Misschien is de gevoelssfeer van beide citaten wel hetzelfde; in ieder geval is er een duidelijk verschil, namelijk: men gaat in de Duitse bundel de man uit Ps 1 benoemen, aanwijzen: het is de kerk. En deze tendens lijkt mij nogal gevaarlijk.
Een tweede citaat kan mijn bedenking wellicht verduidelijken; het is het begin van Ps 2:
‘Warum wird Krieg geführt in Vietnam, warum verhängt das reichste Land unserer Erde
eine Wirtschaftsblockade über Kuba?’
Naar mijn oordeel is het wezenskenmerk van het boek der Psalmen dat zij gebeden, verzuchtingen, ja zelfs vloeken bevat, waarin de lezer, of liever de bidder zich kan herkennen. Om een tweetal redenen ben ik daarom met dit boek niet zo gelukkig:
Het heeft er alle schijn van dat het oorspronkelijke Psalmenboek opzij is gezet terwille van het actuele wereldgebeuren; nog verwarrender is het wanneer men dan soms nog beginwoorden van de oorspronkelijke Psalmen overneemt, maar de inhoud totaal laat verschillen.
2) De actualiteit van de Bijbel zélf is in het geding. Het lijkt er bij deze auteurs op dat de Psalmen niet zo veel meer te zeggen hebben en dan vervangen moeten worden door actuele sociale, politieke of andere onderwerpen. Beseft men wel wat zij dan aan het doen zijn? Zij vervangen de Bijbeltekst door iets anders. Maar hoe lang zal de oorlog in Vietnam, de blokkade van Cuba nog actueel zijn? Twee jaar, vijf jaar, tien jaar? Wat moet er met Ps 2 gebeuren als Vietnam en Cuba geen wereldnieuws meer zijn? Gaan de auteurs dan een ander politiek hangijzer lanceren als Ps 2? Hetzelfde geldt voor Ps 57, die als titel draagt: Vrijheid voor Angola.
De lezer begrijpe mij goed; dit alles betekent niet dat ik Vietnam, Angola enz. niet als grote problemen zie; evenmin gevoel ik behoefte om het omvangrijke werk van beide studentenpastores belachelijk te maken of te kleineren; hun poging is daarvoor veel te belangrijk. Het gaat mij erom hun uitgangspunten te signaleren en tevens te wijzen op eventuele gevolgen die een dergelijk ‘bijbelgebruik’ met zich meebrengt. Mag men bijv. God vergelijken met een trip van druggebruikers, zoals dat in Ps 16 van deze uitgave geschiedt?
‘Gott, du bist mein bester Trip
Ich lobe Gott, die besser ist
als jede Drogenberatung’.
Hoewel de auteurs in hun voorwoord opmerken dat deze bundel niet geschreven is om het Boek der Psalmen te vervangen, maar om de psalmen van Israël juist toegankelijker te maken voor deze tijd, is het gevaar dat hun bundel inhoudt m.i. groter dan zij zelf denken. Aangezien een gewaarschuwd lezer voor twee telt, wordt dit boek toch ter lezing aanbevolen.
Panc Beentjes
| |
Josef Sudbrack
Beten ist menschlich. Aus der Erfahrung unseres Lebens mit Gott sprechen
Herderbücherei, Freiburg i. Br., 1973, 256 pp., DM. 5,90.
De titel is een program dat uitgebreider wordt omschreven in bovenstaande ondertitel. Het is de voortdurende zorg van de schrijver, bekend auteur van vele publikaties over problemen in het geestelijke leven, het gebed te plaatsen midden in het leven en de menselijke ervaring. Bidden is geen achterhaalde vroomheidsoefening. Trouwens wie doet zoiets dan nog? Wel zijn er opkomende tendensen van een meditatief ongebonden koesteren van menselijke grondproblemen. Bidden is, naar de auteur, een bevrijdende uitdrukking van het menselijk bestaan, waarbij dan deze bevrijding ook indruk moet maken op de mens.
De schrijver weet waarover hij spreekt, wanneer hij zijn gedachten uiteenzet met betrekking tot vroomheid en spirituele theologie. Getuige zijn belezenheid is hij geen onbekende met wat er gedacht wordt over het huidige zelfverstaan en aanvoelen van de moderne mens. Steeds tracht hij problemen in het geestelijke leven, ja, het geestelijke leven zelf, als een probleem te plaatsen in de menselijke ervaring. De schrijver vermijdt eenzijdigheden. Elke auteur vindt zijn tegenwicht in een ander, terwijl het een verdienste van de schrijver is de eigen keuze voor het levensbelang van het bidden niet in de uiteenzettingen te verdoezelen. De schrijver geeft een goede inleiding in de problematiek met betrekking tot het bidden: bidden mag (weer), want bidden kan (weer); immers je blijft er mens bij, als je God in je leven betrekt. Daarbij ontbreekt het niet aan aanzetten om bidden ook te verstaan uit het christelijk geloven zelf; af en toe zijn er pogingen tot een dogmatiek van het gebed. Wel moet men niet van deze oorspronkelijke uitgave in zakboekformaat verwachten dat dit een hoofdstuk is uit de pastorale begeleiding of een onderdeel van de spirituele theologie, waarmee mensen geholpen zouden kunnen wor- | |
| |
den die uit de praktijk van het bidden of het geestelijk leven de titel bevestigen of ontkennen.
G. Wilkens
| |
Ferdinand Kerstiens
Der Weg Jesu
(Topos), Matthias Grünewald, Mainz, 1973, 152 pp., DM. 6,80.
Een aantal preken over Jezus naar aanleiding van het zondagsevangelie in de studentenparochie van Münster vormt de inhoud van het boek, waarvan de auteur aldaar studentenpastor is. Hoe kan men nog mens blijven in deze verscheurende wereld, hoe kan men christen zijn en blijven in een scheurende kerk, zijn de vragen die op de achtergrond meespelen bij de poging het evangelie van Jezus te confronteren met het leven van diegenen die ervan willen ophoren.
De gang van het boek bestaat in het beschouwen van Jezus' weg naar de mensen toe om vervolgens te zien hoe Hij hen op Zijn weg meeneemt naar een toekomst die altijd anders en groter is dan onze verwachtingen en ons toch niet desillusioneert. Het boek kan een wegwijzer zijn voor iemand om zijn eigen weg te vinden ondanks de soms wat academische inslag van de preken, die de neiging hebben te spreken over geloof met mensen die het nog eens moeten zien gebeuren en niet altijd toekomen aan de altijd te veronderstellen ontvankelijkheid voor de weg die Jezus zelf is.
G. Wilkens
| |
Heinrich Bacht
Zeiten des Herrn III. Lesejahr C.
Knecht, Frankfurt, 1973, 416 pp., DM. 14,80.
De bekende Duitse specialist in oud-christelijke spiritualiteit, H.B., publiceert hiermee het derde en laatste deel van een geestelijke anthologie. Voor elk feest of zondag zijn drie à vijf bezinningsteksten samengelezen aansluitend bij het liturgisch jaar C. Tot de meest geciteerde geestelijke schrijvers behoren K. Rahner (17), Horatczuk en Tillich (14), Bonhoeffer (11), Lilje (8), Thurian en Guardini (6), de Foucauld, Teilhard, Ratzinger en Zarhnt (4).
Naast de inhoudstafel verhogen een auteurs- en thematisch register de bruikbaarheid van dit handzaam en fraai uitgegeven boekje. F. Wulf schreef voor dit alles een voortreffelijke inleiding. Bidden is geen vlucht voor de werkelijkheid, maar zich openstellen voor een hogere aanwezigheid die ons van binnenuit doordringt en noopt zich tot God te richten als ‘Gij’.
S. De Smet
| |
Literatuur
Alstein - Axel Chanis. - De Clauwaert, Kessel-Lo, 1973, 55 pp., BF. 60. |
Andrews, W.T. - Critics on Shakespeare. - Allen & Unwin, London, 1973, 84 pp., £ 095. |
Knuvelder, Dr. G.P.M. - Handboek der Nederlandse Letterkunde III. - Malmberg, Den Bosch, 1973, 636 pp., f 72,50. |
Lewin, Waldtraut - Herr Lucius und sein Schwarzer Schwan. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 376 pp., EVP. 6,50. |
Loest, Erich - Schattenboxen. Roman. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 208 pp., EVP. 5,80. |
Michener, James A. - De Bron (roman van Israël). - Strengholt, Naarden, 1973, 1142 pp., f 49,-. |
Pieters, Roger - Uit een naam treden. - Soethoudt, Antwerpen, 1973, 92 pp.. |
Poesiealbum 73. Annette von Droste-Hulshoff. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 31 pp., 90 Pf.. |
Preuss, Gunter - Die Grasnelke. 19 Geschichten. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 272 pp., EVP. 5,50. |
Roland, Walter - Kain, waar is je broeder.- Soethoudt, Antwerpen, 1973, 124 pp.. |
Schönbar, Rainer, Hrsg. - Dialog. - Schmidt, Berlin, 1973, 274 pp.. |
Untersuchungen zur Literatur als Geschichte. - Schmidt, Berlin, 1973, 598 pp.. |
Veulemans, Jan - Wachten op een wonder. - De Clauwaert, Kessel-Lo, 1973, 168 pp., BF. 185. |
| |
Ward Ruyslinck
De verliefde akela
Paris - Manteau, Amsterdam & Brussel, 1973, 126 pp., BF. 65.
De hoofdpersoon van de titelnovelle doet sterk denken aan Casimir Roseboom uit ‘Het dal van Hinnom’. Hij verloor zijn enig dochtertje en werd krankzinnig toen hij als nachtwaker op het kerkhof voortdurend met haar graf je werd geconfronteerd. In ‘De verliefde akela’ is het omwille van de dood van zijn vrouw dat de hoofdpersoon meer en meer het contact met de alledaagse werkelijkheid verliest. Een welpenleidster wier gevoelens voor de eenzame man meer dan medelijden blijken te zijn, brengt hem helemaal in verwarring. Hij vermoordt haar in ‘zijn’ werkelijkheid, die door een kunstgreep van Ruyslinck nog geruime tijd samenvalt met de gemeenschappelijke werkelijkheid van anderen. Het verrassende slot
| |
| |
is wellicht te happy-end-achtig om helemaal overtuigend te kunnen zijn.
In de vier overige korte verhalen vinden we dezelfde Ruyslinck terug die tien jaar geleden al in een lezing voor de Nederlandse radio heftig van leer trok tegen de collectieve maatschappelijke verdwazing en hypocrisie: ‘Niet alleen tegen het sociale onrecht en de verdrukking dient de schrijver zijn stem te verheffen, maar ook tegen de decadentie, tegen de innerlijke ontbinding, tegen een beschaving die steunt op materialistische beginselen, op de begrippen nut en winst, en die dus geen werkelijke beschaving is’. Elk kort verhaal in deze bundel is een literaire belichaming van die overtuiging.
J. Gerits
| |
Paul Goetsch, e.a.
Der englische Roman im 19. Jahrhundert. Interpretationen
E. Schmidt Verlag, Bielefeld, 1973, 346 pp., DM. 39,-.
Theorieën over de roman behoren al lang niet meer uitsluitend tot de wereld van de literaire critici. Elke gevormde lezer heeft er in de laatste decennia kennis mee kunnen maken. In een opmerkelijke studie (Het optreden van de verteller in de roman, Heideland, Hasselt) heeft onlangs nog H. Van Gorp de meeste van deze studies voor ons taalgebied toegankelijk gemaakt.
Naarmate de theorieën geperfectioneerd werden, heeft het formalisme steeds meer de bovenhand gehaald. In de Nederlandse literatuur kan men reeds enkele auteurs aanwijzen (Ivo Michiels o.a.) die deze formele structuren als uitgangspunt nemen voor het schrijven van een roman. Zulke aanpak maakt meteen duidelijk tot welke paradoxen een ahistorische en louter synchrone toepassing van het structuralisme kan leiden.
Het hierboven vermelde boek gaat uit van het gezonde principe dat er in de literatuur iets als eeen historische evaluatie bestaat. Deze collectieve en meestal onbewuste selectie erkent in feite dat er in een roman structuren aanwezig zijn die de historische situatie waarin hij is ontstaan, overstijgen. Meteen wordt ook duidelijk waarom een studie van de 19de-eeuwse Engelse roman nog steeds ‘actueel’ kan zijn. Omwille van deze aanpak verdient dit boek een meer dan gewone belangstelling. Het boek bevat achttien opstellen over de meest representatieve Engelse romans uit de 19de eeuw. Dat deze opstellen van de hand van verschillende auteurs zijn biedt het voordeel dat hierin van meet af aan de grote variëteit van romantheorieën en -typologieën concreet weerspiegeld is. Typologieën op grond van de constituenten (karakter en handeling) van de roman, van zijn tijd en ruimtestructuren, zowel als typologieën uitgaande van de vertelsituatie (point of view) zijn hier met een grote soepelheid op de afzonderlijke romans toegepast. Als aanhangsel bevat dit werk nog een uitgelezen bibliografie over de 19de-eeuwse Engelse roman en een bibliografie van de werken en bijdragen van Horst Oppel, aan wie dit boek werd opgedragen.
Om de bruikbaarheid van dit boek aan te tonen, voor al wie in een roman meer wil ontdekken dan wat kleurige informatie over onze bonte wereld, wil ik even ingaan op een drietal bijdragen. De analyse van Wuthering Heights maakt meteen duidelijk waarom dit boek nog steeds het lezen waard is. Door de spreekstijl van de verschillende Ik-figuren in de roman met elkaar te vergelijken, toont de auteur aan dat de hoofdfiguur van deze roman niet een van zijn personages is, maar een omvattend bewustzijn waarmee zich de lezer van alle tijden kan identificeren.
De studie over Jane Eyre maakt het ons mogelijk de tijdgebonden elementen van dit verhaal met zijn happy end, te scheiden van de indringende karakterontleding en het rijpingsproces van een jong meisje. Men hoeft slechts aan de miniatuurvolwassenen die vele van Dickens' romans bevolken te denken, om het uitzonderlijke van deze jeugdpsychologie avant-la-lettre naar waarde te kunnen schatten.
De bespreking van The picture of Dorian Gray, toont aan hoe de tijdstructuur van een roman een objectieve grond is waarop de studie van de verschillende motieven is geënt. Het spel met de tijdstructuren (versnelling en vertraging) biedt daarbij de sleutel voor de esthetiserende tendens van deze roman.
Deze voorbeelden mogen volstaan om de bruikbaarheid van dit boek, niet alleen voor de literaire criticus, maar voor elke ontwikkelde lezer aan te tonen. Dit boek biedt inderdaad een gelukkige aanvulling op de vele theoretische werken over de roman, die de laatste jaren verschenen.
H. Roeffaers
| |
Martin Christadler
Amerikanische Literatur der Gegenwart
Kröner Verlag, Stuttgart, 1973, 660 pp., DM. 28,50.
De Amerikaanse literatuur sinds 1945 is nu wel voldoende geprofileerd om ze op een verantwoorde manier op een literaire kaart
| |
| |
te kunnen brengen. Dit is precies wat deze verzameling van korte monografieën beoogt. Zulke onderneming blijft echter even hachelijk als noodzakelijk. Men kan zich immers terecht afvragen of men van een generatie auteurs waarvan de meeste nog in leven zijn en produktief, een literaire staalkaart kan opmaken: Anderzijds heeft de lezer nood aan dergelijke literaire gidsen om zijn weg te vinden in een wirwar van nieuwe publikaties en één-dags-sterren. Deze gids bevat dertig korte monografieën van de hand van vijfentwintig auteurs. In een inleiding van een veertigtal blz. wordt ons een zeer overzichtelijke analyse geboden van de verschillende stromingen in de Amerikaanse literatuur. Hier vindt de lezer ook de criteria die de samenstellers hebben aangewend om hun keuze te verantwoorden. Eerder dan zich naar individuele auteurs te richten, gaan zij uit van een aantal stromingen, waarrond zich literaire groepen hebben gevormd. Zo kan de lezer kennis maken met representatieve figuren van de Negerroman, van de literaire school van het Zuiden, van de Joodse roman, of nog van de politiek gerichte en van de erotisch-pornografische literatuur. Dat bij dit selectieprincipe de literaire kwaliteit niet altijd een hoofdrol speelt, blijkt uit de afwezigheid van John Updike in dit overzicht. Wij voegen er graag aan toe dat dit dan ook de enige opvallende leemte is; maar voor zulke auteurs kan men natuurlijk ook elders terecht. Wie belang stelt in de Amerikaanse literatuur, in ons taalgebied nog een te grote onbekende, zal dit boek niet graag willen missen.
H. Roeffaers
| |
Johannes Schenk
Die Genossin Utopie. Dreiszig Gedichte
Verlag Klaus Wagenbach, Berlin, 1973, 56 pp..
De bundel valt in twee delen uit een: ‘Von Gefängnissen und Seeleute’ en ‘Von den Frauen in der groszen Stadt’. De schrijver, die nu acteur is, was oorspronkelijk zeeman. We hebben hier dus te maken met een soort arbeidersliteratuur. Daarbij zijn in de tweede serie wel allerlei aanwijzingen van hoop in dit leven, vandaar waarschijnlijk de titel. Maar toch zijn deze gedichten sterk door een traditie bepaald. Voortdurend moest ik denken niet alleen aan Gerard Hauptmann, maar zelfs aan Käthe Kollwitz. Het heeft het sombere van de twintiger jaren en mist, wat we bijvoorbeeld wel vinden bij Van Vollenhoven en De Vries, de tekening van het arbeidersleven door de welvaartsstaat.
C.J. Boschheurne
| |
Theater
Brereton, Geoffrey - French tragic drama in the sixteenth and seventeenth century. - Methuen, London, 1973, 312 pp., £ 3,50. |
Dramaturgie und Geschichtlichkeit. Schriften zur Theaterwissenschaft. Band 5. - Henschel, Berlin, 1973, 575 pp.. |
Greif, Hans-Jürgen - Zum modernen Drama. - Bouvier, Bonn, 1973, 91 pp., DM. 16,-. |
Loftis, John - The spanish plays of neoclassical England. - Yale University Press, London, 1973, 263 pp., £ 4,-. |
Steiner, Gerhard - Jakobinerschauspiel und Jakobinertheater. - Metzler, Stuttgart, 1973, 336 pp., DM. 26,-. |
| |
Klaus Peter Jochum
Die dramatische Struktur der Spiele von W.B. Yeats
Athenäum, Frankfurt, 1971, 260 pp., DM. 58,-.
Bij de toch wel verrassende vaststelling dat het werk van W.B. Yeats (1865-1939) in de analyse nog steeds niet meer dan accidenteel werd onderzocht, trekt deze studie er op uit om de dramaturgische en theatrale constanten te ontdekken. S. volgt daarbij de triadische Hegel-structuurprincipes aangevuld met de categorieën van E. Staiger (pathos en probleem). Onder deze aspecten onderzoekt hij daarna systematisch alle toneelteksten, ieder voor zich volgens dezelfde werkpunten. De conclusie is dat inderdaad de invloed van het Japanse Nospel bepalend moet genoemd worden, zowel mentaal als structureel. In een meervoudige codificatie (9 gegevens) wordt dan de telkens unieke basis van elk stuk (meestal eenakters) veralgemeend tot een eigen dramaturgisch systeem. Het is S.'s verdienste dat hij methodisch de eigen aard van Yeats als dramatisch auteur aantoonbaar maakt; dat hij hem niet helemaal weet te redden als ook belangrijk auteur voor het theater (met name zijn de analysecategorieën van de theatrale aspecten te sterk begeleidend en niet structureel gezien), zegt meer over Yeats dan over zijn analist.
C. Tindemans
| |
Hans Dieter Mäde und Ursula Püschel
Dramaturgie des Positiven
Henschelverlag, Berlin(-Ost), 1973, 276 pp., M. 9,50.
In een uiteenzetting die leeft van het detail en toch zweert bij de doctrine, maken deze
| |
| |
twee theaterleiders in de D.D.R. (Berlin, Karl-Marx-Stadt, Dresden) duidelijk welke de intenties zijn waarmee zij theater bedrijven en bij middel van welke procédés zij dit voor elkaar brengen. Het zijn vrij dorre theoretische rapporten die keurig de pragmatische bocht nemen om finaal terecht te komen in het principiële. De activiteit is erop gericht de basis, de inhoud, de toepassing en de baten van het socialistische realisme aan te tonen, door de flapschrijver uitstekend omschreven als ‘ein mit sozialistischer Parteilichkeit vertretener kritischer Realismus’. Dit fundament maakt het geheel tot een document.
C. Tindemans
| |
Franz Norbert Mennemeier
Modernes Deutsches Drama. Kruiken und Charakteristiken. Band 1: 1910-1933 W. Fink, München, 1973 (UTB) 135), 375 pp., DM. 19,80. Walter Hinck
Das moderne Drama in Deutschland. Vom expressionistischen zum dokumentarischen Theater Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1973, 241 pp., DM. 16,80.
Mennemeiers aanloop tot een evaluatieve studie van het recente Duitse drama ruimt methodisch op met de gedesinteresseerde kunst-problematiek en gaat van één enkele vraagstelling uit: wat is gebleven? Het antwoord wordt gezocht in de wisselwerking tussen maatschappelijk-relevante thematiek en de daarvoor adequaat gevonden vormoplossingen. De antiquarische esthetische normen worden stelselmatig genegeerd en alleen de wijze waarop het drama een exponent van het menselijke bewustzijn en wereldgebeuren is, leidt tot de mogelijke antwoorden op de basisstelling. Natuurlijk wordt het overzicht nog chronologisch opgebouwd, maar de afgewogen dosering van pregnante vignetten, tastend naar neo-evaluatie en tegelijk historisch informerend, en verrassende monografische analyses, dramaturgisch opgebouwd en met graagte voorverwijzend naar meer actuele dramatische kenmerken (b.v. parallellisme tussen het expressionistische en het absurde drama), is erg goed. Uiteraard is er een bewuste selectie gebeurd (deze studie is met nadruk geen complete geschiedenis), zowel in de auteurs als binnen de produktie van diverse auteurs, en dat op basis van dramaturgische inbreng of wereldbeschouwelijke indicaties. Vaak oneerbiedig spelend met reputatie (b.v. W. Hasenclever), of insisterend op herontdekking (b.v. R. Goering), of nuancerend afwijzend (b.v. Y. Goll, zij het dat deze als absurdist wordt gevierd), vaak ironiserend zoniet cynisch, of volstrekt wijzigend (b.v. E. Toller), met aandacht voor vergeten figuren (b.v. F. Jung en het hele proletarische drama), manifesteert deze herverkenning een wat topzware structuur: eerst algemeen-verduidelijkend, daarna scherp (zo niet eenzijdig) maatschappelijk beoordelend, in elk geval nu reeds de eerste Brecht-fase imponerend reevaluerend. Als het vervolg deze koers weet aan te houden, krijgen we een gezagvol monument gepresenteerd.
W. Hinck behandelt dezelfde stof, zij het wat meer gecondenseerd en niet zo erg uit op een nieuwe actualisering van waarde en betekenis, en voegt daar een vlugge synthese van de meer recente Duitse dramatiek aan toe. Ook bij hem dwingt het temperament hem herhaaldelijk tot zelfstandige, monografische tekening en vervagen de algemene ontwikkelingstendensen. Maar ook bij hem staat de vermaatschappelijking van het drama (als inhoudsinstrument en als artistieke categorie) voorop. Bij Hinck blijft meer een panorama overeind dan een strooptocht, maar zijn intentie (een overzicht voor leken) heeft hij bevredigend omgezet in meningen die ook daarbovenuit hun eigen zin bewaren.
C. Tindemans
| |
The Television Dramatist
selected and introduced by Robert Muller
Paul Elek, London, 1973, 382 pp., £ 3,80. Waar de titel toch een analyse van een fenomeen belooft, vult zich dit kaft met 5 Britse TV-scripts. De beste uit een ruime reeks, zogezegd. Want de inleiding geeft geen uitsluitsel over de criteria en de teksten zelf springen er niet uit. Wel beklagen alle auteurs zich in hun plichtsgetrouw voorwoord over de miskenning van hun vak en de jachtigheid van het tv-bedrijf. En verder moeten de teksten zich waarmaken tussen literaire verwoording en (spaarzame) technische aanwijzing in. L. Lehmann plaatst een tv-schrijver die aan zijn leveringsplicht ten onder gaat, P. Nichols mengt weekend-uitstap en banaal erotisme, J. Bowen speelt handig op de horror-rage in, J. Rosenthal heeft een voetbalwedstrijd (en zijn referee) als vedette en D. Potter laat een reclame-acteur aan zijn onzinnige tekstblazen stukbreken. Vlug gelezen, vlug vergeten.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Kunst en architectuur
Acton, Harold - Tuscan Villas. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1973, 288 pp., BF. 952. |
Boult, Adrian - My own trumpet. - Hamish Hamilton, London, 1973, 213 pp., £ 3,25. |
Hauser, Arnold - Der Ursprung der modernen Kunst und Literatur. - Beek, München, 1973, 425 pp., 320 pl., DM. 39,50. |
Hauser, Arnold - Kunst und Gesellschaft. - Beek, München, 1973, 241 pp., DM. 10,80. |
Oehlmann, Werner - Reclams Liedführer. - Reclam, Stuttgart, 1973, 1024 pp., DM. 38,80. |
Rimbert, Sylvie - Les paysages urbains. - Colin, Paris, 1973, 240 pp.. |
Rubinstein, Arthur - Erinnerungen. Die frühen Jahre. - Fischer, Frankfurt, 1973, 591 pp., DM. 34,-. |
Sullivan, Michael - The arts of China. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1973, 256 pp., BF. 575. |
Warrack, John - Tchaikovsky. - Hamish Hamilton, London, 1973, 287 pp., £ 5,-. |
| |
Alan Carter
John Osborne
Oliver & Boyd, Edinburgh, 19732, 213 pp., £ 3,50.
Dat J. Osborne door de routine een automatisch auteur is geworden die thematisch en formeel de eigen vinding uit de weg blijft gaan en onrustig teert op het aroma van weleer, is een werkelijkheid die je tevergeefs in deze hagiografie zult zoeken. Dit boek behoort tot de diva- en vedette-serie. Ongenuanceerde verering en verheerlijking sluiten elke evenwichtige kritische doorlichtting uit; dit reclame-boek uit de Ocultus zweert vooraf elke poging tot objectivering af. Dus krijgen we het lieve sprookje verteld van de onversaagde held die met zijn kranige stukken deze vieze wereld te lijf gaat. S. rijt levensfeiten lustig aan elkaar, waadt borsthoog door de historische citaten, zet ons omstandig de plotverhaaltjes uiteen. Zelfs krijg je nog zoiets als een thesis waarin S. verkondigt dat Osborne met zijn taalgebruik een belangrijke bijdrage zou hebben geleverd tot een zindelijker levensgedrag in dat Engeland van nu. Vergeet het maar, tenzij je dit soort happige vergulding van een dramatische hinkepoot op prijs stelt.
C. Tindemans
| |
Miscellanea
Cultureel jaarboek van de provincie Antwerpen, 1972. - Provinciale Kultuurdienst, Antwerpen, 1973, 785 pp., BF. 461. |
Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Deel I. - Lannoo, Tielt, 1973, 902 pp.. |
| |
Joos Florqyuin
Ten huize van... 9e reeks
Davidsfonds, Leuven, 1973, 320 pp., geïll., BF. 100.
Andermaal bezorgde J.F. een serie van zes gesprekken met eminente figuren uit Vlaanderen en Nederland: Simon Carmiggelt, A. den Doolaard, Flor Grammens, Nico Gunzburg, Luk Philips en Kardinaal Alfrink.
Ook als men de inmiddels overal gewaardeerde TV programma's heeft kunnen meemaken, leest men toch met genoegen deze tegelijk boeiende en ongedwongen gesprekken. Een personenregister en een serie foto's van de geïntervieuwde verhogen nog de waarde van deze originele cultuurspiegel.
S. De Smet
| |
Charles Higham
Ziegfield
W.H. Allen, London, 1973, 245 pp., £ 2,75. Deze biografie van de grote Amerikaanse showman en show-producer is voornamelijk op de vlotte leesbaarheid afgestemd. En Higham slaagt daar bijzonder wel in, zonder de ernst van zijn studie in het gedrang te brengen. Integendeel zelfs: vaak betreurt men dat de S. van deze biografie niet meer gedetailleerd en niet dieper ingaat op datgene wat hij zo accuraat en genuanceerd aanvoelt en inziet: een unieke brok show-busines (met het hoogtepunt tussen de jaren 1907 en 1920), tevens kruispunt en startpunt voor een rijkgevariëerde Amerikaanse traditie. Sommige terloopse en rake opmerkingen (uiterst zeldzaam omdat Higham in de eerste plaats een vlotte maar extreem zakelijke verteller-biograaf is) doen vermoeden dat de S. heel wat meer te vertellen heeft over de werking en de functie van het fenomeen ‘show’. Maar als dusdanig een waardevol document, dat de hagiografie beslist te boven stijgt.
Eric De Kuyper
|
|