Streven. Jaargang 27
(1973-1974)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Socialistische maatschappij en subjectief voorbehoud
| |
[pagina 337]
| |
listische denk- en gedragswijzen’Ga naar voetnoot3. Maatschappelijke en individuele belangen, die volgens Honecker in het kapitalisme altijd vijandig tegenover elkaar staan, komen in het socialisme met elkaar overeen. En omdat (om met Christian Morgenstern te spreken) ‘datgene wat er niet mag zijn, er ook niet kan zijn’, beweert Honecker dat ‘de geïsoleerdheid van de mens in de maatschappij’Ga naar voetnoot4 niet beschreven kan worden, ook niet in de kunst. Gebeurt het toch, dan is de ‘opzet van zulke werken strijdig met de eisen die het socialisme aan kunst en literatuur stelt’Ga naar voetnoot5. | |
Middelpunt van de aanvallen: Ulrich Plenzdorf's Die neuen Leiden des jungen W.Het was niet moeilijk om uit te vinden op wie deze kritiek in het bijzonder doelde: namelijk op Ulrich Plenzdorf, die met zijn toneelstuk Die neuen Leiden des jungen W., later ook als prosaversie verschenenGa naar voetnoot6, een discussie in de DDR en de Bondsrepubliek op gang bracht, die onverminderd aanhoudt, ook al kan men vaststellen dat de reacties allengs minder geëmotioneerd worden. Teneinde inzicht te krijgen in de aanleiding voor de officiële berispingen gaan wij wat uitvoeriger op Die neuen Leiden des jungen W. in. De leerling Edgar Wibeau, de held van de roman, geeft de brui aan zijn opleiding uit protest tegen onzinnige middeleeuwse opleidingspraktijken in zijn bedrijf, en trekt zich in een tuinhuisje met zijn vriend Willi terug: ‘Toen begon ik pas te begrijpen dat ik van nu af aan kon doen waar ik zin in had. Dat niemand me meer iets te zeggen had’ (29). Met zijn vriend Willi blijft hij door bandopnamen, die zij elkaar toesturen, in contact. Edgars voorbeelden zijn Satchmo, Robinson Crusoe en Salingers held Holden in The Catcher in the Rye. Al deze voorbeelden worden echter door Edgar zelf overtroffen: ‘Mijn grootste voorbeeld is Edgar Wibeau. Ik zou net zo willen worden als hij eens wordt’ (15). Begrijpelijk, dat hem bij een dergelijke houding de in de DDR zo geliefde zelfkritiek pijnlijk en vernederend voorkomt: ‘Ik vind dat je de mens zijn trots moet laten’ (15). Edgar, die een hartstochtelijk schilder is (abstrakt natuurlijk), ‘niets tegen hasj’ (31) heeft, graag minirokken ziet (22) en zelf jeans draagt (‘kan iemand zich een leven zonder jeans voorstellen?... voor jeans kon ik al het andere opgeven... | |
[pagina 338]
| |
jeans zijn een instelling en niet een broek’) (26-27), vindt op het toilet van het tuinhuisje een oud Reclam-boekje waarvan hij de titelbladzijde en het nawoord bij gebrek aan toiletpapier anders dan waarschijnlijk bedoeld gebruikt, terwijl hij de rest met gemengde gevoelens leest: Goethe's Leiden des jungen Werther, die hem materiaal leveren voor zijn bandopnamen aan ‘makker Willi’ en hem in de loop van de roman uit pijnlijke situaties redden. Helemaal op zichzelf aangewezen probeert Edgar een spuitpistool te ontwikkelen, dat ‘zelfs Amerikaanse’ zou overtreffen. Toevallig leert Edgar een kleuterleidster, Charlie geheten, kennen die, zoals men in dit verband zou moeten zeggen, zijn gevoelens beantwoordt. De idylle is niet van lange duur, want Charlie's verloofde komt terug uit militaire dienst. De complicaties zijn duidelijk: van persoonlijke aard in de vorm van de driehoeksverhouding, van maatschappelijke aard in de vorm van zijn terugtocht uit de maatschappij: als Deus ex machina fungeert het spuitpistool; terwijl hij er aan knutselt wordt Edgar gedood: ‘Een stroomkwestie’, constateren de artsen. ‘380 Volt is geen grapje, lui’ (16). | |
Plenzdorf's kritiek op de socialisme-opvatting van de DDRTerwijl Goethe's ‘Werther’ het kader van de uiterlijke handeling van Plenzdorf's roman vormt, oriënteert de stijl zich op frappante wijze naar Salingers The Catcher in the Rye. In verschillende recensies werd daarop gewezen; mij gaat het in dit verband om iets anders: om Plenzdorf's deels verborgen, deels zeer duidelijke kritiek op het Socialistisch Realisme, op het socialisme-beeld van de DDR en de positie van het individu in de (socialistische) maatschappij. Want ondanks alle westerse oriëntatie dient men zich er van bewust te blijven dat Edgar (Plenzdorf) kritisch staat ten opzichte van het kapitalisme: ‘Ik had niets tegen Lenin en de zulken. Ik had ook niets tegen het communisme en dergelijke, de afschaffing van de uitbuiting in de hele wereld... De meesten van ons gaat het zo. Ze hebben niets tegen het communisme. Geen enigszins intelligent mens kan tegenwoordig wat tegen het communisme hebben’ (80-81). Deze passage wordt door die critici in westerse recensies meestal weggelaten die Plenzdorf al bij het kapitalisme ‘ingedeeld’ hebben: ‘maar indelen liet hij zich daarom nog lang niet’ (41). Waartegen Plenzdorf is, blijkt uit de inhoudsopgave van de roman: Edgar laat zijn werk, het collectief, in de steek (‘Als ik werk, dan werk ik en als ik lanterfant, dan lanterfant ik’ 66); hij trekt zich uit de maatschappij op zich zelf terug (en hier zijn de parallellen met Goethe's ‘Werther’ meer dan slechts een uiterlijk kader). Edgar is tegen alomtegenwoordige bevoogding.Ga naar voetnoot7 | |
[pagina 339]
| |
Hij wil doen waar hij zin in heeft, niet dat wat hem wordt voorgeschreven. Edgar wil zich uit de anonymiteit van het collectief losmaken door een dood die de waardering van allen verdient. Zoals Holden als ‘vanger in het roggeveld’ de kinderen zou willen redden, zo zou Edgar als uitvinder van een sensationeel spuitpistool de geschiedenis willen ingaan. Edgar (Plenzdorf)Ga naar voetnoot8 is tegen het Socialistisch-Realisme van het DDR-type. Hij schildert abstract, luistert naar ‘echte muziek’ (26), waaronder hij beat en jazz verstaat, keert zich tegen de stereotype ‘positieve held’ als penetrant opvoedingsideaal: ‘Ik zei hem dat een film waarin de mensen aan één stuk door leren en verbeterd worden, alleen maar vervelend kan zijn. Dat iedereen dan direct ziet wat hij eruit moet leren, en dat geen sterveling zin heeft, als hij de hele dag geleerd heeft, ook 's avonds in de bioscoop nog te leren, als hij denkt dat hij zich kan amuseren’ (42). Edgar is helemaal westers ingesteld, dat bewijst o.a. ook zijn op Salinger georiënteerde woordkeus (jeans, high, popt, haar gezicht was niet met dollars te betalen, popart, happening, speech, we jumpten aan land enz.)Ga naar voetnoot9, zijn voorliefde voor Satchmo, jazz en beat, lang haar, Chaplin, Sidney Poitier enz.; hij oriënteert zich op de ‘door bederf aangetaste, antihumane cultuur van het imperialisme’Ga naar voetnoot10. Edgar (Plenzdorf) is tegen de uitreisbeperkingen in de DDR: ‘Ik geloof dat de meesten de wereld willen zien. Wie van zich zelf beweert: nee - die liegt’ (41). Edgar (Plenzdorf) is, zo niet tegen het leger, dan toch tegen de militaire dienst: ‘Ik was... pacifist...’ (77). Woedend werd hij alleen, als hij foto's uit Vietnam zag. | |
De receptie van Die neuen Leiden des jungen W. in de DDR en in de BondsrepubliekBegrijpelijk dat van een dergelijk boek ook in het westen met belangstelling kennis werd genomen. De kritieken vielen evenwel zeer verschillend uit: voor sommigen geeft het boek blijk van een nieuw zelfbewustzijn van de DDR, het opgeven van het Socialistisch-Realisme: kunst moet niet meer alleen maar het politieke en maatschappelijke tonen. In ieder geval, zo | |
[pagina 340]
| |
meent men, heeft partijleider Honecker zelf van een wenselijk ‘openhartig meningsverschil’ en een ‘wijd terrein voor artistieke creativiteit’Ga naar voetnoot11 gesproken, wanneer men ‘van vaste socialistische posities uitgaat’12. Anderen zien in het boek een apologie van de SED-politiek, Edgar zelf is ‘een echte DDR-modeljongen’Ga naar voetnoot13. Volgens laatstgenoemden is van liberaliseringstendensen niets te bespeuren, het begin van een nieuwe literatuur wordt door dit boek in geen geval aangekondigd. Hoe gevaarlijk dit boek echter voor de officiële SED-politiek is, toont de scherpe kritiek van Honecker en de eenstemmige veroordeling van de roman in DDR-tijdschriften. Aanvankelijke onzekerheid bij de beoordeling van het boekGa naar voetnoot14 heeft plaats gemaakt voor het inzicht: Edgars robinsonade is in strijd met de eisen van de SED-politiek. Men verwijt Plenzdorf individualistische en kleinburgerlijk-anarchistische tendensenGa naar voetnoot15. De discussie neemt historische dimensies aan: SED-Plenzdorf = Marx/Engels-StirnerGa naar voetnoot16. | |
Historische dimensie: Karl Marx en Max StirnerIn zijn geschrift Over de jodenkwestie (1843) bekritiseert Karl Marx de ‘van de mens en de gemeenschap gescheiden mens’Ga naar voetnoot17. Zijn aanvallen richt Marx niet op het individu zelf, maar op het individu ‘als geïsoleerde op zichzelf teruggetrokken monade’Ga naar voetnoot18. Het menselijke emancipatieproces vindt pas dan een afsluiting, wanneer het individu ‘soortwezen geworden is’, d.w.z. wanneer het individu zijn eigen krachten ‘als maatschappelijke onderkend en georganiseerd heeft’Ga naar voetnoot19. Tegelijkertijd schrijft de linkshegeliaan Max Stirner in zijn filosofische hoofdwerk Der Einzige und sein Eigentum (Leipzig 1844), dat het werk de mens en niet het abstracte begrip maatschappij dient te bevredigenGa naar voetnoot20. ‘Hij werkt dus omwille van zichzelf en ter bevrediging van zijn behoefte. Dat hij daarmee ook anderen, ja het nageslacht diende, bevrijdt zijn werk niet van het egoïstische karakter’Ga naar voetnoot21. Of, zoals Stirner elders schrijft: ‘Ieder (zij) in | |
[pagina 341]
| |
zich volmaakt, dan zal jullie gemeenschap, jullie sociale leven, ook volmaakt zijn’Ga naar voetnoot22. Lijken Marx en Stirner op het eerste gezicht hier geenszins zo tegenstrijdige posities te vertegenwoordigen, op zijn laatst wordt in de Duitse ideologieGa naar voetnoot23 duidelijk, hoe Marx en Engels dit individualisme interpreteren en welke betekenis ze er aan toekennen. Op meer dan 300 bladzijden houden zij zich met Stirner bezig en proberen bij hem juist die kleinburgerlijk-anarchistische tendensen aan te tonen die men bij Plenzdorf meent te hebben gevonden. Aan de confrontatie Marx-Stirner moet dus veel meer dan historisch belang worden gehecht, temeer daar verschillende moderne Stirner-exegetenGa naar voetnoot24 aan Stirner actuele betekenis toekennen: hij geldt hier als voornaamste ideoloog van een fascistisch gedetermineerde middenklasse. Een ding hebben in ieder geval alle Stirner-critici met elkaar gemeen: zijn individualisme is antisocialistisch (zoals bij H.G. Helms), is of anarchistisch-kleinburgerlijk (zoals bij B. FreiGa naar voetnoot25). of kapitalistisch (zoals bij A. Meyer), waarbij de begrippen vaak synoniem gebruikt worden; de inmiddels erfelijk geworden misvattingen met betrekking tot Stirner en zijn verhouding tot het socialisme gaan ver voorbij aan de eigenlijke problematiek. | |
De existentialistische aanvulling van het marxismeVolgens Sartre is het existentialisme een provisorische enclave in het marxisme, bestemd om er in op te gaan zodra het definitief de weg gevonden heeft naar een nieuwe antropologie, naar de mens niet meer slechts als sociaal, maar ook als individueel wezen. Deze door de marxisten ondanks centrale antropologische uitspraken bij de jonge Marx veronachtzaamde taak verricht, aldus Sartre, het existentialisme als het ware plaatsvervangend. In de ‘kritiek der dialectische rede’ beperkt Sartre tegen Engels, Lenin en de gehele officiële communistische partijfilosofie de didactiek tot het gebied van de mens en zijn historische confrontaties met de natuur. Existentialistische sleutelcategorieën als vrijheid, ontwerp en engagement worden sociaalfilosofisch omgefunctioneerdGa naar voetnoot26. | |
[pagina 342]
| |
Dat het existentialisme aan Stirner het één en ander te danken heeft, is zeker; de punten van overeenkomst zijn te talrijk om van toevallige aard te kunnen zijn. De integratie van het individualistische uitgangspunt in Sartre's filosofie is gelijktijdig een integratie van de filosofie van Stirner. Inzoverre wordt hier de poging tot een verzoening van de beide filosofische polen Marx en Stirner ondernomen. Soortgelijke tendensen ziet men bij Martin Heidegger en Herbert Marcuse. Marcuses ‘Grote weigering’, zijn kritiek op de ‘reikwijdte van de maatschappelijke heerschappij over het individu’Ga naar voetnoot27 is met Sartre's aanzet te vergelijken. Zo is het niet verwonderlijk, dat men Marcuse in het spoor van Stirner ziet en dat hem door SED-gezinde critici een kleinburgerlijk-anarchistische positie wordt toegeschrevenGa naar voetnoot28. | |
Edgars robinsonade en het individualistische voorbehoudPast Edgar nu de ‘Grote weigering’ toe? Ongetwijfeld weigert hij de officiële politiek van de SED op alle punten te volgen. Ongetwijfeld is zijn ‘filosofie’ eerder existentialistisch in de zin van Sartre en Marcuse dan socialistisch in de zin van Erich Honecker of Kurt Hagers. Edgar articuleert de behoefte aan individualisme en begeeft zich op een robinsonade. Daniel Defoe's Robinson is naast Jerome D. Salinger's The Catcher in the Rye Edgars lievelingslectuur. Terwijl Holden Caulfield, de held bij Salinger, herhaalde malen in recensies met Edgar vergeleken werd, ontbreekt een thematisering van het Robinson-motief ten enen male. Dit verrast des te meer, wanneer men rekening houdt met de uiterst belangrijke rol die Robinson voor de socio-economische belangstelling bij de staatseconomen Smith en Ricardo en vooral bij Karl Marx gespeeld heeftGa naar voetnoot29. Robinson is bij Marx en in de Marx-exegese de geheel en al op zichzelf aangewezen, geïsoleerde mens bij uitstek, prototype van de burger van een imperialistisch Engeland die slechts uit eigenbelang zijn bedrijf uitoefentGa naar voetnoot30. De Marxistisch-economische kritiek op Robinson en diens individualistische houding motiveert de kritiek op de maatschappij-negerende Edgar, die zich op zijn eiland (in zijn tuinhuisje) terugtrekt en daarmee de topos van de | |
[pagina 343]
| |
‘hut’ en het idyllische vluchteiland actualiseert. Robinson als lievelingslectuur van Edgar weerspiegelt diens eigen situatie: die van de op zichzelf teruggetrokken ontdekker (van het spuitpistool). Dit geval van literair gemanifesteerd individualisme, dat duidelijk het subjectieve voorbehoud van een jeugdige in het socialisme van de DDR articuleert, mag gerust als voorbeeld van de positie van vele jeugdigen in de DDR worden genoemd. Tegenover de omsingeling door collectiveringstendensen en door een bureaucratisch-technologisch rationalisme kan Edgar slechts zijn individuele uitbraakpoging stellen. In dit opzicht onderscheidt Edgar zich slechts weinig van de jeugd in het westen: ook hier verzet zich de projectieve fantasie van de jeugdigen tegen de niet meer doorzichtige bureaucratisering en technologisering. De constateerbare opheffing van Leibniz' principe van de uitgesloten derde, het accepteren van de tegenstrijdigheid maakt duidelijk, hoe weinig de discussie Marx-Stirner tot een einde is gekomen. Bewust of onbewust wordt ze door Plenzdorf met zijn Leiden des jungen W. voortgezet. Of het optimisme gerechtvaardigd is, met Plenzdorf een ingrijpende caesuur in de cultuurpolitiek van de DDR te zien, lijkt mij twijfelachtig. Men wordt sceptisch gestemd door de geluiden die de DDR-advocaat en detectiveschrijver Friedrich Karl Kaul geruime tijd geleden liet horen en die de officiële SED-politiek dreigen te worden: walging van zulk een ‘vervalsing van ons socialistisch zijn en worden’. Teleurgesteld zijn ook diegenen die over een soort ‘Praagse lente’ in de DDR orakelden, een zweem van liberalisme bemerktenGa naar voetnoot31 en over Honeckers nieuwe, ‘openere, meer zelfbewuste cultuurpolitiek’Ga naar voetnoot32 spraken, met behulp waarvan Plenzdorf een dergelijke bekendheid zou hebben kunnen verkrijgen. Het wachten op de dooi duurt nog voort. |
|