| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Sociale wetenschappen
Baeck, Louis - De kloof tussen arm en rijk. - Davidsfonds, Leuven, 1973, 65 pp., BF. 50. |
Beerling, R.F. - Sociologie en wetenschnpscrisis. - Boom Meppel / Denis, Borgerhout, 1973, 75 pp., f 7,90, BF. 120. |
Berger, Peter L., en Brigitte Bergei - Sociologie. Een biografische opzet. - Ambo, Bilthoven, 1973, 335 pp., f 22,50. |
Boer, R.A. de - Nascholing van huisartsen. - Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1973, 232 pp., f 19,50, BF. 295. |
Lambert, Willi u. A. - Damit alle leben konnen. - (Topos) Patmos Verlag, Düsseldorf, 1973, 168 pp., DM. 6,80. |
Segal, Ronald - De Amerikanen. - Bruna, Antwerpen, 1973, 286 pp., BF. 265. |
Wiegersma, S. - Sociale arbeidspsychologie. - De Toorts, Haarlem, 1973, 258 pp., f 27,50. |
Zijderveld, A.C. - De theorie van het symbolisch interactionisme. - Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1973, 237 pp., f 17,50, BF. 265. |
| |
W.A.C. Whitlau, red.
‘Of het gedrukt staat...’
Uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van HAGRA b.v. te Amsterdam, Van Gorcum en Comp., Assen, 1973, 146 pp., f 14,50.
De in deze bundel verzamelde twaalf artikelen zijn gegroepeerd rond de vraag, welke de functie is van het gedrukte woord in de ontwikkeling van de communicatiemiddelen, zoals de ondertitel luidt. De probleemstelling is ruim en de artikelen zijn evenredig gevarieerd. Zo wordt bijvoorbeeld binnen dit kader zowel de underground-pers behandeld (door Henk van Gelder) als de mogelijkheden die de technische ontwikkelingen met name in de elektronika bieden voor de uitgeverij (Prof. Dr. Ir. J.J. Bordewijk). Overigens heeft de samensteller het gevarieerde aanbod kundig geordend en ingeleid.
Het wordt uit de artikelen duidelijk, dat de eigenheid van de grafische media niet wordt aangetast en vaak ook wordt versterkt door het verschijnen van de nieuwere communicatiemiddelen. Zo wijst het artikel van Prof. Dr. Ir. F.A. Heijn (‘Leerboeken, de grootste uitvinding op onderwijsterrein’) op het grote belang van het gedrukte woord vooral in het leerproces. Th. Oltheten ziet de functie van de grafische media vooral liggen in de ‘mogelijkheid van maximale diversiteit’ voor de gebruiker. Anderzijds wordt de nadruk gelegd op het belang van een goed samenspel tussen de onderscheiden media, waardoor de voordelen van zowel grafische als visuele middelen worden gecombineerd en elkaar versterken. Hierover handelen met name de artikelen van Dr. G.A. Kohnstamm (‘Leren lezen met TV’) en G.H.L. Schouten (‘De open university, een multimediaal experiment’), maar deze stellingname vindt men verder terug in vrijwel alle artikelen. Men valt uit verre toekomstvisioenen terug in de harde realiteit, wanneer men leest over de juridische aspecten van de nieuwe ontwikkelingen, die voorshands slechts ter sprake komen in verband met het fotokopiëren. Hierover handelt met name het artikel van John Brooks (‘Kopieermachine en auteursrecht’).
J.J.S. Weitenberg
| |
Jan H.C. Cuijle
Zigeuners in Vlaanderen
Ecclesiola, Antwerpen, 1973, 89 pp., BF. 95. Als pastoor van de zigeuners is Cuijle erom begaan dat het wantrouwen tegenover deze groep zou afnemen. Daarom vertelt hij over hun leven, gebruiken, opvattingen, werk, nadat hij gedurende enkele jaren dagelijks met hen omging. Een tiental bladzijden geschiedenis heeft hij bijeengebracht met de hulp van de Franse abbé Barthélémy die sinds geruimere tijd met de zigeuners en hun verleden bekend is. Ondanks de aanklachten tegen de willekeur van de overheid vervalt het boek niet in pamfletstijl. Het is een goede eerste kennismaking.
G. Boeve
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Mucachielli, Roger - Das Gruppeninterview. 1. Theoretische Einführung, 2. Praktische Übungen. - Otto Müller Verlag, Salzburg, 1973, 69 en 56 pp., öS. 137. |
Sporken, Paul - Umgang mit Sterbenden. - (Topos) Patmos Verlag, Düsseldorf, 1973, 104 pp., DM. 5,80. |
Spijker, A.M.J.M. Herman van de - Homotiopie. - Manz-Verlag, München, 1972, 104 pp., DM. 12,80. |
| |
Dr. A. Cassee, Dr. P. Boeke en Dr. J. Barendregt, red.
Klinische Psychologie in Nederland, Deel I
Van Loghum Slaterus, Deventer, 1973, 288 pp., f 28,50.
Dit boek wordt door de samenstellers gezien als het eerste van een serie, waarin Nederlandse artikelen en onderzoeksverslagen op het gebied van de klinische psychologie gebundeld zullen worden. Inmiddels is ook het tweede deel van de serie verschenen, dat met het eerste een, weliswaar nogal kunstmatig, geheel vormt. Ik beperk me hier tot een bespreking van het eerste boek, dat enkele beschouwende studies bevat en voorts verslagen van diagnostische onderzoekingen. De samenstellers leiden de serie, naar mijn gevoel, nogal magertjes in met één enkele pagina verantwoording, waarin zij zelfs verzuimen een omschrijving te geven van wat volgens hen onder ‘klinische psychologie’ verstaan moet worden. Uit de keuze van de bijdragen wordt men in dit opzicht ook niet veel wijzer; ze vormen op geen enkele manier een eenheid en het moet de leek volslagen onduidelijk zijn, waarom zulke uiteenlopende artikelen - als de (bij uitzondering) zeer leesbare beschouwing van Van Leeuwen over de psychoanalyse en de 4 uitgesproken specialistische neurologische onderzoeken aan het einde - in één boek zijn samengebracht. Ik weet met een recensie dan ook niet goed raad: je zou iedere bijdrage apart moeten bespreken - over de inhoud als ‘geheel’ valt niets te zeggen. Toen ik het boek de eerste keer doorbladerde kwam al de vraag bij mij op voor wie het eigenlijk geschreven is; na lezing vraag ik me dit nog sterker af: de meeste artikelen zijn zo specialistisch, qua onderwerp en qua taal (zeg maar gerust: vakjargon), dat ze alleen belangwekkend en leesbaar zijn voor iemand die op het betreffende gebied thuis is. Zo iemand echter (hij zou bijv. klinisch psycholoog kunnen zijn...) zal de hier weergegeven resultaten of de besproken literatuur al kennen uit eerdere publikaties in de vaktijdschriften. Mijn oordeel is dan ook dat het 'n overbodig boek is. Het spijt me dat ik niet vriendelijker kan zijn, want ik heb sympathie voor de poging
van de samenstellers om het werk en het denken van Nederlandse psychologen voor een breder publiek toegankelijk te maken. Naar mijn smaak is dit, althans in dit eerste deel van de serie, niet gelukt.
Peter van der Linden
| |
Colin Wilson
Van Freud naar Maslow.
Nieuwe wegen in de psychologie
Lemniscaat, Rotterdam /Denis, Borgerhout, 1973, 287 pp., BF. 295.
Ongeveer één derde van dit boek is besteed aan een goed synthetisch overzicht van de tendensen of scholen in de psychologie, vanaf Descartes tot de Gestalt-psychologie. Maslows plaats in dit geheel wordt verder in het werk meer in detail geschetst, beter dan Frank Goble het gedaan heeft in ‘De derde weg’ (zelfde uitgeverij). Wilson geeft een veel systematischer overzicht van Maslows ontwikkeling en eigen bijdrage, die wel het best samengevat is in de zinnen: ‘De mens streeft naar objectieve werkelijkheid, waarden buiten hemzelf’ (p. 216) en ‘Maslow... begreep dat waarden een hiërarchie vormen’ (p. 217). Wilson besteedt het laatste kwart van zijn werk aan het beschrijven van de draagwijdte van Maslows thesissen, legt een verband met het werk van andere auteurs van de ‘humanistic-psychology’-richting en geeft tussendoor zijn eigen ideeën.
Zowel voor de kennismaking met de ontwikkeling van de psychologie in de laatste dertig jaar als voor de vele kritische bedenkingen over de analytische richting is dit een boeiend boek. Op veel plaatsen waagt de auteur zich op het terrein van de fenomenologie, waar hij wel zijn man kan staan, maar toch verraadt niet grondig filosofisch geschoold te zijn, ondanks zijn grote belezenheied. Zijn bedenkingen moet men dan ook af en toe met een glimlach lezen.
Een steeds terugkerende, bemoedigende ondertoon in Wilsons werk is: psychische gezondheid is niet van buitenaf gedetermineerd; ieder mens kan ze op eigen kracht herstellen, handhaven, opvoeren. Hiermee geeft hij de indruk invloeden van buitenaf te onderschatten.
G. Boeve
| |
| |
| |
W. Zijlstra
Klinische pastorale vorming
(Wegen tot pastoraat), Dekker & van de Vegt, Nijmegen, 19732, 194 pp., f 18,90.
De handelseditie van zijn dissertatie van 1969 plaatste de auteur in de aandacht van de pastoraal-theologisch geïnteresseerden. De dissertatie was een belangrijke publikatie, de daarin beschreven pastorale vorming, geïnspireerd door Amerikaanse methodieken en gedachtengangen, bood aantrekkelijke kanten voor een minder rationele vorming van pastores.
Het is dan ook geenszins opmerkelijk dat in de serie ‘Wegen tot pastoraat’, waarbij de dragende grond van alle over het algemeen aan te bevelen publikaties de functie en praktijk van de zielzorger is, deze studie als elfde deel wordt opgenomen. De historische gedeelten zijn ingekort of weggelaten, de nogal technische uiteenzettingen niet meer opgenomen, de meer op de onmiddellijke praktijk gerichte gedeelten aangevuld en bijgewerkt tot de laatste stand van zaken in de methodiek.
De merites van deze studie werden reeds in Streven (1970, p. 10088/89) besproken.
Waar deze klinische vorming inderdaad pastores brengt tot en helpt bij het herder zijn in Godsnaam, kan instemming slechts op zijn plaats zijn.
G. Wilkens
| |
Hans Smits
Crimineel; - meedenken over misdaad en straf
(Feiten achter feiten), Spectrum, Utrecht ï Antwerpen, 1973, 96 pp., f 3,-, BF. 49.
Het werkje an Hans Smits ‘Crimineel’ is snel en goed te lezen. Het geeft feiten achter feiten over crimineel gedrag. Deze feiten zijn ontnuchterend en dragen er toe bij om vele vooroordelen over crimineel gedrag uit de weg te ruimen. In dit opzicht is het werk geslaagd.
Als ondertitel heeft Hans Smits opgegeven: meedenken over misdaad en straf. In dit laatste opzicht is zijn overzicht van minder gehalte. De discussie over aard en doeleinden van de straf wordt genoemd en aangeduid, maar de geïnteresseerde lezer krijgt wat weinig van zijn gading, wanneer hij inderdaad wil meedenken in de achtergronddiscussie. Conclusie: wel feiten achter feiten, weinig over het hoe en waarom. Als eerste aanzet echter zeker een waardevol overzicht.
A. Leijen
| |
Alfred Benjamin
Het helpende gesprek
De Toorts, Haarlem, 1973, 175 pp., f 17,50. Dit praktijk- en werkboek ontstond uit een tienjarige praktijk in interviewen en uit een nadenken en onderwijs geven in gespreksvoering door de schrijver, docent aan een Israëlische en Amerikaanse universiteit.
Het helpende gesprek doelt niet op de eerste plaats op dat gesprek waar de interviewer informatie en hulp vraagt, zoals een journalist zijn vragen stelt, maar op dat bijeenzijn van twee mensen, waar de interviewer de geïnterviewde wil helpen.
Achtereenvolgens brengt de schrijver ter sprake de voorwaarden en fasen van zo'n soort gesprek, het vragen stellen en het vastleggen van het gesprek, de communicatie, het reageren en leiding geven. Talloos zijn de voorbeelden die hij geeft, telkens uit een verschillende praktijksetting.
Een uitgewerkte, bijgehouden literatuurlijst biedt de helpende hand voor verdere vorming in het moeilijke ambacht van het helpende gesprek.
Een goede hulp, dat aan te bevelen is voor ieder die voor anderen baat wil vinden in het helpende gesprek.
G. Wilkens
| |
Prof. Dr. J.H. van den Berg
De Reflex
Metabletische tegelijk maatschappijkritische studie
Callenbach, Nijkerk, 1973, 181 pp., f 24,90. Het woord reflex heeft de betekenis van een automatische reactie bij een toegediende prikkel van buiten. Automatisme van handeling, ook in het gedrag van de mens, wordt beheerst vooral door de zenuwen in het ruggemerg. Deze wetenschappelijke mededeling van de zenuwarts Van den Berg was reeds eerder bekend. Het specifieke aanzetpunt van deze studie van menselijk gedrag vindt zijn uitleg in de ondertitel. Een metabletische studie, zoals deze, wil laten zien hoe dit automatisme in zijn wetmatigheid, waardoor men wordt ingelijfd bij een van de mens onafhankelijk centrum in hem, historisch is bepaald. De laatste eeuwen zijn er meer automatische bewegingen verricht dan tevoren; dit illustreert de schrijver aan de hand van tal van feiten. Jazelfs, men kan zeggen dat het bovenpersoonlijk ingelijfd worden in een groter anoniem geheel ook het sociale leven is gaaan doortrekken. Anonieme bijeenkomsten, naamloze vennootschappen, algemene instemming en aller inspraak vormen evenzovele zenuwcentra die het indi- | |
| |
vidu gaan beheersen. Dat laatste biedt de gelegenheid om het maatschappijkritische element van de ondertitel te rechtvaardigen. Wat dat betekent, kunnen we het best aan de schrijver overlaten, waar hij zijn tijdgenoot oproept met de woorden: ‘Algemene bijeenkomsten, mijd ze, geloof er niet in,... Rechten voor allen, betwist de rechtvaardigheid ervan, slechts het enkele ik is recht waardig. Algemene besluiten, besluiten met algemene stemmen, denk niet dat zoiets bestaat. De menigte besluit niet. De menigte rijdt auto’. En verder: ‘Verlaat du pad, tijdgenoot. Het kan nog. Kies het pad, dat te smal is voor een spinale massa. Alleen moet men gaan, getweeën, gedrieën. Aan de kleine groep, aan de enkeling, openbaart dit bestaan zijn bezit, zijn bestemming. De massa verplaatst zich onder elkaar. Wie het leven zoekt, gaat alleen. Hij verlaat de brede weg die naar
het bederf voert, en kiest het smalle, ongeplaveide pad, dat bij elke stap aandacht vraagt’.
Wie de schrijver kent uit de studies die hij ter voorbestudering aanbeveelt: Leven in Meervoud (1961) en 's-Morgens jagen, 's-Middags vissen (1971), zou bijna spreken van een persoonlijke maatschappijkritische reflex bij de schrijver. De heldere taal, de even verzorgde als ongemeen leesbare stijl nodigen uit tot het ter hand nemen van deze studie. De lezer late het niet bij deze reflex. Hij late zich gerust meevoeren door de schrijver over zijn pad, maar hij vergete niet aan het eind van het boek te vragen aan de schrijver van een twintigtal boeken, waaronder een aantal met een indrukwekkend aantal herdrukken en vertalingen, waarheen het pad voert en wat de inhoud is van het innerlijk dat zo overweldigd wordt. Het antwoord daarop, door ieder persoonlijk gegeven - en niet alleen om de schrijver een genoegen te doen - kan een automatisme in vragen en antwoorden bij lezer en schrijver doorbreken tot een mogelijk persoonlijke belijdenis.
G. Wilkens
| |
Edith Cardoen en Marcel Ploem
Antwoord in vrijheid. Over opvoeding tot luisterbereidheid en engagement
De Toorts, Haarlem, 1973, 99 pp., f 12,50. In de titel wordt het sleutelbegrip uitgedrukt dat door beide auteurs, gevormd door de pedagogische inzichten van de Universiteit van Leuven en werkzaam in de begeleiding van studenten en scholieren, gehanteerd wordt om het opvoedingsgebeuren aan te geven.
In het eerste deel, van de hand van Marcel Ploem, wordt de horizon nagegaan waarbinnen de huidige verantwoorde opvoeding mogelijk of onmogelijk wordt gemaakt. Naast deze leesbare analyse worden er tevens enige voorwaarden aangegeven die voor opvoeding noodzakelijk zijn.
Het tweede deel bevat een theoretische fundering vanuit de wijsbegeerte en enige fundamentele opvoedkundige inzichten. Sleutelbegrip is hier het woord engagement, gezien als het persoonlijke, vrije antwoord op het appèl dat van de werkelijkheid uitgaat. Enkele vooronderstellingen van dit engagement als vrijheid en verantwoordelijkheid, trouw en een positief beleven van het veranderingsproces worden verder uitgediept. De schrijvers zien in een volwaardig engagement ook de binding in vrijheid waaraan in de godsdienst gestalte wordt gegeven.
Het geheel geeft een ernstig, helder en leesbaar antwoord op de fundamentele vragen van de opvoeding, als men daarnaar vragen heeft. Waar men concrete vragen uit de praktijk stelt, zal men niet direct bevredigende en hanteerbare antwoorden in deze bescheieden studie moeten verwachten.
G. Wilkens
| |
Marc Oraison
Überwindung der Angst
Knecht, Frankfurt, 1973, 134 pp..
Het kan niemand ontgaan dat de psychologie op haar eigen terrein met gegevenheden geconfronteerd wordt die op een ander vlak in het centrum van Openbaring en theologische reflectie gelegen zijn. Echte tegenstelling tussen wetenschap en geloof bestaat eigenlijk niet en de aanvaarding daarvan schenkt legitieme bevrediging. Dat wil echter niet zeggendat men alles dooreen mag mengen zoals degenen die geloof door wetenschap en vice versa willen ‘bewijzen’. In dit nieuwe boek poogt Oraison drie fundamentele levensvragen toe te lichten vanuit de psychologie: met name de zelfliefde in conflict met de liefde tot de ander, verder de vrees en de angst, tenslotte het veelvormig en ambivalente streven naar prestatie en effect. Daarbij blijkt hoe de wederzijdse aanvulling van de kennis zowel van de psychologie als van de theologie, nieuwe gezichtspunten mogelijk maakt op de grondsituaties van de mens. Een boek dat doet nadenken.
S. De Smet
| |
| |
| |
Politiek
Pobedonoszew, Wladislaw - Schlagt nach bei Lenin. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 157 pp., EVP. 3,60. |
Raffalt, Reinhardt - Wohin steuert der Vatikan? - Piper Verlag, München, 1973, 300 pp., DM. 28,-. |
Snethlage, Maria C.J. - Cuba op weg naar het socialisme. - (Kritiese Biblioteek) Van Gennep, Amsterdam, 1973, 207 pp., f 10,90. |
| |
Prof. Dr. Paul Van de Meersche
Het antwoord van Brugmans
Orion, Brugge, 1973, 212 pp., BF. 150.
Dit boek heeft eigenlijk de vorm van een heel lang gesprek van de oud-student van het Brugse Europacollege, P. Van De Meersche, thans hoogleraar te Leuven en te Antwerpen UFSIA, met zijn oud-rector H. Brugmans. Uiteraard gaat het over Europese aangelegenheden. Merkwaardiger is dat in de loop van dit gesprek veel meer, of moeten we zeggen de kern van de Europese geest naar voren komt, die toch onlosmakelijk met het christendom verbonden is. Brugmans, spits als steeds en ruiterlijk openhartig, vertelt dan ook over zijn Europese roeping die nogal parallel liep met zijn ontplooiing als mens, die van huize uit Remonstrants, heftig rood gezind werd en van de Romaanse Filologie overstapte naar de politiek en zich daarbij nog tot het katholicisme bekeerde. Behalve deze revelerende bijzonderheden, die toch alles behalve een etaleren van een individueel leven zijn, komt hier ook de reflectie op tal van eigentijdse vraagstukken aan bod, zoals dat in een gesprek tussen twee mensen wel eens gaat. Het resultaat is een werkelijk boeiend boek geworden waarom de lezer zowel de oud-student van het Europa college te Brugge als zijn voormalige Rector dankbaar zal zijn.
S. De Smet
| |
Friedrich Engels
De rol van het geweld in de geschiedenis
Pegasus, Amsterdam, 1973, 160 pp., f 6,75. Revolutie en Contra revolutie in Duitsland
Pegasus, Amsterdam, 1973, 181 pp., f 7,25. Nederlandse vertalingen van twee werken van Marx' vriend en medewerker. Voortreffelijk uitgegeven en vertaald, voorzien van verklarende noten en registers. Wil men de boeken karakteriseren, dan moet men zeggen: contemporaine geschiedenis van honderd jaar geleden, gezien door een dialectische bril en te boek gesteld als middel tot agitatie en propaganda. De meest sensationele gebeurtenis uit de vorige eeuw, de revolutie, of moet men zeggen revolutiepoging, van 1848 staat daarbij in het middelpunt, de kwestie Elzas-Lotharingen speelt een tweede rol.
C.J. Boschheurne
| |
Andres Küng
Estland zum Beispiel Nationale Minderheit und Supermacht
Seewald Verlag, Stuttgart, 1973, 192 pp., DM. 19,80.
Dit boek beschrijft het lot van een van de niet-Russische volken in de Sovjet-Unie. Een lot dat hoofdzakelijk bestaat uit economische uitbuiting en Russificering, met als antwoord daarop passief verzet met als antwoord weer nieuwe represailles.
De schrijver kent het land blijkbaar goed, zodat dit overzicht, wars van sensatie, zeer goed geworden is, al mag men de inhoud ervan niet zonder meer op andere republieken toepassen. Overal vindt men natuurlijk de tegenstelling tussen Russen en de autochtone bevolking; overal vindt men Russisch imperialisme en uitbuiting, behalve wat het laatste betreft misschien in Georgië. Maar wat over de kerk geschreven wordt, dat het een instelling voor nog maar weinig oude mensen is, geldt elders zeker niet. In de vele, verschillende, open kerken in Tiblisi ziet men opvallend veel jonge mensen. Zoals ook in de RSFSR (Russische Socialistische Federale Sovjet Republiek) zelf demonstreert men zijn ongenoegen door kerkbezoek. Men ziet dan jonge mensen in grote groepen, die de dienst bijwonen, maar van de betekenis blijkbaar niets afweten. In Armenië noemt iedereen zich Christen en is het portret van de patriarch overal te koop. De discriminatie van de Koerdische bevolking van deze republiek wordt verklaard door hun Islamitische overtuiging.
De rol van de kerk in Estland hangt zeker samen met de geheel eigen ontwikkeling van dat land. Het nationaal gevoel ontwikkelde zich namelijk niet in strijd met de
| |
| |
Russen, maar in strijd met de Duitssprekende Baltische baronnen. Russificatie betekende in de vorige eeuw emancipatie van de Duitse overheersing. Zo is te verklaren dat terwijl in Finland in de Russificatieperiode slechts l,7% van de bevolking Russisch-orthodox werd, dit in Estland 17% was.
Men nam vrij algemeen aan dat Estland, indien het zich na de dertiger jaren zonder politieke schok had kunnen ontwikkelen, het in korte tijd tot Scandinavisch welvaartspeil gebracht zou hebben. De produktie zal ook nu ongeveer gelijk zijn. Opvallend is ook dat men in het land, in tegenstelling tot de RSFSR, dezelfde goede vormgeving vindt als in Finland. Dat de ontwikkeling geen Finse toestanden heeft doen ontstaan, is een gevolg van de uitbuiting ten behoeve van het Russische gebied. De Russificering moet men dan beschouwen als een vaak contre coeur doorgevoerde consequentie van die uitbuiting.
C.J. Boschheurne
| |
Friedrich Print
Wenzel Jaksch - Edvard Benes. Briefe und Dokumente aus dem Londener Exil 1939-1943
Wissenschaft und Politik, Köln, 1973, 160 pp., DM. 18,-.
In dit boek vinden we de briefwisseling en de gesprekken die gevoerd werden tussen de president van de Tsjecho-Slovaakse republiek in ballingschap Benes en de leider van de Sudetenduitse sociaal-democraten in ballingschap Jaksch, en een deel van de nota's die door de Tsjechen en de Sudetenduitsers in Londen werden verspreid in de oorlogsjaren 1939-'43. Het gaat hier om 23 documenten die heel wat meer weergeven dan de titel van het boek doet vermoeden: verklaringen van de Sudetenduitsers in ballingschap over de toekomst van Tsjecho-Slovakije; de briefwisseling van Jaksch met Benes en andere Tsjecho-Slovaakse leiders; verklaringen van de Tsjecho-Slovaakse regering over de toekomst van de minderheden. In al deze documenten schuilt een tragedie die door de auteur sterk belicht wordt in zijn inleiding. Daardoor is het boek ook een tijdsdocument geworden en de uitgever Prinz maakt in werkelijkheid het proces van Benes en vooral van diens houding tegenover het minderheidsprobleem in Tsjecho-Slovakije. Vandaar dat het boek dan ook uitgegroeid is boven de loutere dimensie van een documentenverzameling.
A. Van Peteghem
| |
Heinrich End
Zweimal deutsche Aussenpolitik. Internationale Dimensionen des innerdeutschen Konflikts 1949-1972
Wissenschaft und Politik, Köln, 1973, 224 pp., DM.28,-.
Door het afsluiten van de erkenningsverdragen tussen de Bondsrepubliek en de DDR wordt een tijdstip afgesloten in de buitenlandse politiek van de twee staten. De basis van de buitenlandse politieke strevingen waren voor beide staten tegenovergesteld, nl. de niet-erkenningstheorie die door Bonn gehuldigd werd en het streven van de DDR om zich diplomatiek te doen erkennen. De auteur heeft zich dan ook tot doel gesteld om in feite twee grote problemen te onderzoeken. Aan de ene kant de politiek die gevolgd werd in de periode van de niet-erkenning. Aan de andere kant de gevolgen en de mogelijkheden die hij ziet in het toekomstig politiek gedrag van de beide staten tegenover elkaar. Eerst onderzoekt hij de feiten van de Duitse buitenlandse politiek. Vervolgens gaat hij de gevolgen na van de niet-erkenningstheorie op het vlak van de diplomatieke bewegelijkheid van de DDR en de BRD en welke invloeden een rol hebben gespeeld in de beide staten om deze politiek af te dwingen. Ten derde wordt een onderzoek gewijd aan het model waardoor in de toekomst de verhouding tussen de beide Duitse Staten zal verlopen. Zijn thesissen zijn de volgende: de niet-erkenning volgde uit de feitelijke gebeurtenissen na de tweede wereldoorlog en uit het ontstaan van de BRD en de DDR; de Hallsteindoctrine bracht het instrument voor deze niet-erkenning tot stand; de niet-erkenning werd ondersteund door alle partijen met correctieven; de onafhankelijkheidsverklaring van de derde landen bracht een onhoudbaarheid van de niet-erkenningstheorie teweeg; toekomstige mogelijkheden in de verhoudingen tussen de twee staten: conflictsituatie, indifferentie, coöperatie, integratie. Het voorstel van de auteur is een coöperatieve niet-inmengingspolitiek die voor een lange termijn gepland zou worden. Zeer degelijk werk, met een uiterst belangrijke bibliografie.
A. Van Peteghem
| |
| |
| |
Biografie
Prof. Dr. E. Verbeek
De man met de glazen hoed. Biografisch essay over de dromen van Sigmund Freud
Callenbach, Nijkerk, 1973, 309 pp., f 39,50. Wie het woord ‘Traumdeutung’ tegenkomt, denkt aan de schrijver van de gelijknamige studie: Sigmund Freud, vader van de psycho-analyse, waarin droomuitleg een bevoorrecht middel is om inzicht te krijgen in iemands onbewuste strevingen. Freud analyseerde eigen dromen, niet in het minst om eigen theorieën toe te lichten. Maar krijgen we in deze dromen en de daarbij geleverde zelfanalyse de werkelijke Freud te zien? Het zijn de vragen van een biograaf: was Freud sociaal, familiaal, als wetenschapsmens? Was hij eerlijk? Hoe werken de diepste elementen in zijn natuur in zijn werk door? De bekende biografie van Ernest Jones laat, volgens Verbeek, te veel bewondering en te weinig kritische distantie ten aanzien van de meester zien.
Verbeek past Freuds eigen methode van droomuitleg toe op Freud zelf. Hij wil aan de hand van de dromen, die geheel of fragmentarisch gepubliceerd en bereikbaar zijn, tot een interpretatie van de werkelijke Freud komen.
Droomuitleg, tegelijk met van elders verzameld biografisch materiaal, levert een invoelende en overtuigende schets op van de mens Freud, waarbij Verbeeks persoonlijke stellingname ten aanzien van Freud is: Freud was te rigide, stond te weinig relatief tegenover eigen werk, was te bezeten van eigen vondsten, kon geen mensen naast zich dulden die zijn inzichten zelfs maar betwijfelden. Tragisch wordt Freud, in Verbeeks schets, waar deze zelf zo weinig baat heeft gehad bij de vondsten die hij voortbracht. ‘Hij was geen gelukkig mens, omdat hij zo'n neurotisch mens was en onder zijn neurosen zozeer heeft geleden’ (p. 299). Een ongewoon mens was Freud zonder twijfel, waarvoor men als mens weinig sympathie kon opbrengen en die teveel schoolmeester was om een echt genie te zijn.
Het boek van Verbeek is origineel. Zowel wat het onderwerp als de aanpak betreft. De stijl is uitermate helder en goed leesbaar, ook voor de analytisch ongeschoolde lezer, terwijl het die wetenschappelijke objectiviteit bezit waarbij invoeling en overtuigingskracht een elkaar ondersteunende functie hebben.
G. Wilkens
| |
Dra M.G. Schenk en A. Mac Gillavry
Driemaal drie is negen
De Boekerij, Baarn, 1973, 108 pp., f 12,50. Het blijkt niet zo eenvoudig om nu ook over de Oranjekinderen een boek te schrijven. Er is veel historie in verwerkt naar aanleiding van de namen. De diverse doopplechtigheden worden uitvoerig beschreven, de aangifte, zelfs een horoscoop vindt een plaats, maar toch wordt het geen sprankelend boekje, zoals men van deze kinderlevens zou verwachten. Het doet allemaal een beetje moeizaam aan. Dit geldt niet van de foto's: die geven een veel spontanere kijk op de kinderen dan de enigszins wijsneuzerige tekst. Jammer van de gemiste kans.
R.S.
| |
Dra M.G. Schenk
De Prins der Nederlanden
De Boekerij, Baarn, 1973, 108 pp., foto's, f 12,50.
Schrijfster heeft succes gehad met haar vorige boeken over leden van het Koninklijk Huis. Het was dus te verwachten dat zij haar reeks zou voortzetten. Dit deel, handelend over Prins Bernhard, is echter niet het sterkste geworden uit de rij. Het somt de functies van de Prins der Nederlanden op en geeft met name enige informatie over het Wereld Natuurfonds en de Bilderbergconferenties, alsook over de Fondation Européenne de la Culture, maar het blijft allemaal erg aan de oppervlakte. En als zij terecht stelt dat de Prins o.a. door de oorlog gerijpt en gevormd is, had de lezer daar wel iets meer over mogen vernemen, als men tenminste de bedoeling heeft de mens te schetsen. Hetzelfde geldt voor zijn taak als hoofd van het koninklijk gezin bij de opvoeding van de prinsessen. Het kan best zijn dat men daar uit fijngevoeligheid niet te diep op in kan gaan, maar dan moet men die fase zo niet behandelen. Bij de foto's valt de merkwaardige volgorde op en de geringe variatie in tijdsverloop. Neen, vergeleken bij de andere deeltjes uit deze reeks, is dit niet zo erg geslaagd.
R.S.
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Dubinin, Nikolai - Geheimnis der Unsterblichkeit, - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 127 pp., EVP. 3,20. |
| |
Corn. Verhoeven
Het Axioma van Geulincx
Ambo, Bilthoven, 1973, 91 pp., f 8,90.
De schrijver behandelt in dit boek het axioma van Geulincx, dat luidt: dat wat je doet, maar waarvan je niet weet hoe het gebeurt, dat doe je niet. Geulincx was een Nederlands filosoof die leefde van 1624-1669 en in die korte tijd een vrij uitgebreid oeuvre tot stand bracht. Hij was een cartesiaanse jansenist die, zoals de schrijver aantoont, een schakel vormt tussen de opvattingen van Descartes en de monadenleer van Leibnitz. De bedoeling van de stelling is te zeggen dat als iets schijnbaar door je gedaan wordt, maar je in werkelijkheid niet weet hoe je het doet, je het ook niet in werkelijkheid zelf doet, maar dat het als het ware met je gedaan wordt. Ik weet bijvoorbeeld in werkelijkheid niet precies wat er gebeurt als ik mijn arm ophef, derhalve is er een kracht, wel te verstaan God, die mijn arm als het ware buiten mij om opheft, op het ogenblik dat ik het wil. Dit is in feite de opvatting van de occasionalisten, die dus hier gebaseerd wordt op dit axioma.
De schrijver analyseert het hele systeem scherp en toont aan dat het in feite gaat om een ethische theorie die beoogt het geweld te bestrijden. In dat verband was de opvatting natuurlijk hoogst actueel in een tijd met zoveel geweld als het midden van de zeventiende eeuw. Ook verder is de theorie duidelijk tijd-bepaald. Uit een van de vele citaten in het boek blijkt duidelijk dat Geulincx zijn theorie dezelfde zekerheid wilde geven die men in zijn tijd nog in de mathematica aanwezig achtte. Pas in de vorige eeuw, toen Riemann en Lobatschewsky nieuwe axiomatische theorieën voor de geometrie hadden gevonden, ging men twijfelen aan die zekerheid van de wiskunde. Zolang die zekerheid nog niet was ondergraven, kon men in feite nog niet behoorlijk denken over de aard van axioma's. De uitvoerige citaten uit het werk van Geulincx over axioma's doen ons dan ook allemaal als ver achterhaald aan.
Toch is het werk zeker van actueel belang. Het extreme dualisme, absolute scheiding van lichaam en ziel (waardoor nooit te verklaren is hoe wat we willen door het lichaam ook gedaan wordt) komt ook nu zelfs in schijnbaar progressieve kringen weer sterk op. Dolle Mina bijvoorbeeld wil de gelijkberechtigdheid van man en vrouw niet funderen in het mens zijn van beide, maar in het gelijk zijn van man en vrouw. Waardoor ze komen tot eenzelfde opvatting als die van deze zeventiende eeuwse denkers, namelijk dat er bij beide een gelijke ziel bestaat die belangrijk is en een lichaam dat wel is waar verschillend maar volslagen onbelangrijk is, en daarom ook rustig verwaarloosd mag worden. Het systeem dat Geulincx, in navolging van Descartes, toepast, wordt ook in de populaire parapsychologie toegepast. Men heeft een aantal verschijnselen die men niet kan verklaren en stelt nu bij wijze van hypothese eenzelfde verklaring op van al deze verschillende onbekende verschijnselen. Deze verklaring acht men dan in zichzelf bewezen, dat wil zeggen evident. Een evidentie stelt men dan gelijk aan een axioma. Bij de parapsychologen is dat axioma het bestaan van de ziel, bij Descartes God. Het ontologische Godsbewijs van Descartes doet daaraan niets af, daar het in feite niets anders is dan het aanwijzen van een schijnbare evidentie. Dergelijke theorieën zijn op ieder gebied misleidend. Systematisch zijn ze onjuist en ze worden extra verwarrend omdat zij ten onrechte de hier geïntroduceerde begrippen ‘God’ en ‘ziel’ gelijk stellen met de christelijke begrippen die met hetzelfde woord worden aangeduid. (Voor zover het laatste zelfs betrekking heeft op een oorspronkelijk christelijk begrip).
C.J. Boschheurne
| |
Lew S. Gordon
Studiën zur plebejisch-demokratischen Tradition in der französischen Aufklärung
Rutten & Loenig, Berlin, 1972, 370 pp., M. 24,-.
Het werk is oorspronkelijk in het Russisch verschenen. De schrijver is hoogleraar aan de universiteit in Saransk in Mordovië. Het gaat verder met een onderzoek dat in de Oostbloklanden al sinds enige jaren populair is, namelijk naar de fundamentele tegenstellingen tussen de schrijvers van de verlichting. De schrijver is er inderdaad in geslaagd aan te tonen dat er een groep filosofen is geweest die inderdaad op een fundamenteel ander standpunt stond dan Voltaire en zelfs Rousseau. Deze schrijvers
| |
| |
ontwierpen sociale utopieën met sociale, althans economische gelijkheid als doel. Voltaire en de schrijvers rondom de encyclopedie hebben deze groep metterdaad bestreden, zover dat zij herhaaldelijk betoogden dat men aan dit soort uitingen een eind hoorde te maken. Dat zij zelf weinig voor een dergelijke gelijkheid voelden, was natuurlijk bekend. Vooral Voltaire heeft zich herhaaldelijk geuit op een wijze die doet denken aan de beroemde uitspraak van Catharina de Grote, dat een land alleen te regeren valt als er veel domme bedelaars zijn. Hoewel hij op dat punt het meest uitgesproken is, kan men wel zeggen dat hij de meeste van de bekende verlichtingsfiguren achter zich had staan. Het dunkt mij nu juist dat deze mensen bekend en de door Gordon gevonden schrijvers vrijwel onbekend bleven, omdat de tegenstelling tussen arm en rijk in de feodale maatschappij natuurlijk wel aanwezig was, maar toen niet de fundamentele en in het oog vallende ongelijkheid was. Dat kon ze pas worden nadat de op geboorte berustende tegenstellingen uit de weg gewerkt waren.
De tegenstelling die de door Gordon genoemde auteurs, zoals b.v. Le Beaumelle, Tiphaigne de la Roche, Goudars en Du Lauens, al zagen, waren in hun tijd feitelijk tegenstellingen binnen een subcultuur. De boeken die zij schreven, vaak niet meer dan pamfletten, zijn voor een groot deel verloren gegaan. Schrijver kent ze uit de bibliotheken van Voltaire. Of zijn stelling juist is dat deze pamfletten op het gewone volk meer invloed hadden dan de geschriften van de bekende verlichtingsmannen is belangwekkend, vooral als hij die aanvult met de veronderstelling dat het gewone volk deze mensen voor de schrijvers ervan aanzag. Natuurlijk is het juist dat hun grote geschriften op de vrijwel ongeletterde massa nooit enige invloed konden uitoefenen. Ook dat hun populariteit, die er zeker was, op andere factoren, zoals b.v. het ingrijpen van Voltaire in de zaak Calas, berustte. Gordon wijst er nu op dat ook de door hem gevonden schrijvers zich met dergelijke dingen bezig hielden en dat bij voorbeeld Beaumelle zich al voor Voltaire met Calas bezig hield.
Merkwaardig is wel dat alle door hem gevonden utopische verlichtingsdenkers optreden in de vijftiger en begin zestiger jaren van de eeuw. Kort voor de eigenlijke revolutie spelen ze een veel minder grote rol, zodat hun invloed op de houding van het volk in die dagen verwaarloosd kan worden.
C.J. Boschheurne
| |
Godsdienst
Brenning, Klaus - Worte zum Alltag. - (Topos) Patmos, Düsseldorf, 1973, 142 pp., DM. 5,80. |
Handbook to the Bible. - The Lion publishing, Berkhamsted, 1973, 656 pp., £ 3,75. |
Hultsch, Eric - Beten für Nicht - Beter.- Benziger Verlag, Zürich, Einsiedeln, Köln, 1973, 122 pp.. |
Lenfers, Karl - Trimm dich, bet mal wieder. - Butzon & Bercker, Kevelaer, 1973, 132 pp., DM. 9,80. |
Seidel, Uwe und Walter Bonheinen, Hrsg. - Gottesdienst am Ort. - Verlag Hans Driewer, Essen, 1973, 291 pp., Paperback DM. 22,-. |
Spaemann, Heinrich - Orientierung am Kind. - (Topos) Patmos Verlag, Düsseldorf, 1973, 144 pp., DM. 4,80. |
Steiner, Rudolf - Het Johannes Evangelie. - Vrij Geestesleven, Zeist, 1973, 243 pp.. |
| |
D.J. Kohlbrugge en J. van der Werf
De ware Jozef
Callenbach, Nijkerk, 1973, 111 pp., f 12,90. De Jozef van de titel is de oud-testamentische Jozef, de zoon van de aartsvader Jakob; de verhalen over hem die we vinden in het Oude Testament en in de Koran vormen het onderwerp van dit kleine boekje. Er bestaat in het Nederlands maar weinig literatuur over de Islam, een reden om elk nieuw boek over dit onderwerp met vreugde te begroeten. Na het lezen van dit boek voelde ik me echter enigszins teleurgesteld: ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat het in wezen niet om de Koran of de Islam gaat, ook niet om het vóórchristelijke Jodendom waar het boek Genesis zijn vormgeving heeft gevonden, maar om het hedendaagse Christendom. In het zevende (en laatste) hoofdstuk komt met name de bezorgdheid van de beide auteurs over de wegen die de theologie en de bijbelwetenschap hebben ingeslagen, aan het licht. Enkele citaten uit dit hoofdstuk dat de veelzeggende titel ‘De Moslem contra de Messias van Israël’ heeft meegekregen: ‘Het zal de lezer waarschijnlijk nu ook niet meer zo gemakkelijk afgaan om Islam en Christendom als zeer verwante godsdiensten te beschouwen...’ (p. 98). ‘Jozef (in de Koran) blijft een hersenschim. En nu moet men onmiddellijk verder gaan en constateren dat het met Allah zelf niet anders is. Ook Allah is een abstractie, een algemene
| |
| |
God’ (p. 99). ‘Wie kennis neemt van allerlei christelijke exegese van het Jozef-verhaal, van de manier waarop men in deze geschiedenis knipt en wijzigt, hoe men Jozef hanteert als een figuur die ons enkele zinnige lessen in moraal kan geven, hoe er toepassingen gemaakt worden, die regelrecht de verbinding leggen tussen Jozef en ons, die ontdekt dat onze christelijke exegese telkens weer ten offer valt aan een islamiserende werkwijze. De Islam heeft de boodschap van de Bijbel echter in zijn tegendeel omgekeerd, tot op de wortel bedorven’ (p. 105).
Naar mijn mening zullen moslims zich moeilijk herkennen in de visie die in dit boekje op hun geloof wordt gegeven. Het lijkt erop, dat de auteurs - gedreven door een diepe pastorale bewogenheid - een wig proberen te drijven tussen Islam en Christendom. De houding van de lezer tegenover dit pogen zal afhangen van de verwachtingen (positieve of negatieve) die hij heeft van de op gang komende gesprekken tussen Moslims en Christenen. Tenslotte nog dit: de manier waarop het politieke probleem rond de staat Israël wordt herleid tot een confrontatie tussen Jodendom en Islam (p. 105 s.), lijkt mij voorbij te gaan aan de realiteit.
Jan Peters
| |
Jörg Zink
Vijf broden en twee vissen
Gooi en Sticht, Hilversum, z.j., (1973), 240 pp., foto's, f 19,90.
Een bijzonder boek, dat de ondertitel draagt: hedendaagse bevindingen tegen de achtergrond van documenten uit de bijbel. Fris zowel vanwege de vele goede foto's als vanwege de taal. De auteur, televisiepastor in Stuttgart, heeft namelijk een geheel eigen vertaling gemaakt van de fragmenten die hij uit de bijbel uitkoos. Tussen die fragmenten in staan opmerkingen, uitleg van de tekst, korte gedachten, foto's, enz..
Zo is bijv. zijn tekst en uitleg bij de twee scheppingsverhalen uiterst waardevol, zeer informatief, en up to date. Het zondvloedverhaal en de toren van Babel krijgen hun Oosters decor en worden zo zeer begrijpelijk. De informatie is gedegen en staat m.i. overal functioneel in verband met de aangehaalde bijbeltekst.
We volgen de geschiedenis van Israël met zijn God op de voet. Het heeft duidelijk verwijzingen naar de huidige geschiedenis, hetgeen Zink goed weet aan te voelen. Wel is het vreemd dat bij de periode van ballingschap en wederopbouw een belangrijk profeet als Ezechiël niet ter sprake komt. Zijn naam wordt zelfs nergens genoemd! In verhouding tot het Oude Testament is het gedeelte van dit boek dat het Nieuwe Testament behandelt, groot. Moest het O.T. met zevenmijlslaarzen worden doorlopen, het N.T. wordt nogal detaillistisch bekeken. Een tweetal opmerkingen hierbij. Het wekt bevreemding dat een zo goed bijbeluitlegger als Zink Matt. 5:1 (p. 135) als volgt weergeeft: ‘Toen Hij de mensen zag, ging Hij een berg op’. De Griekse grondtekst heeft heel duidelijk ‘de berg’. Mattheus heeft namelijk heel duidelijk een parellel op het oog tussen Mozes en Jezus, de nieuwe Mozes. Ook het woord ‘verraden’ en ‘verraad’ bij Judas zijn weer opgenomen, niet het m.i. betere woord ‘overleveren’ en ‘overlevering’. Dat zou een veel bijbelser begrip zijn; Judas zet dan namelijk de apostolische overlevering op gang.
Het gehele werk is magnifiek en zeer ad rem geïllustreerd. Het is zeer overzichtelijk wat inhoud en uitvoering betreft.
Panc Beentjes
| |
Dr. P.A. Elderenbosch
Jahweh is onze God
Boekencentrum, Den Haag, 1973, 143 pp., f 13,75.
Na zijn indrukwekkend boek ‘Hoor, Israël...’ (besproken in Streven, juli 1972, p. 1053-1054) heeft Dr. Elderenbosch een tweede jaarcyclus voor bijbellezen op de zondagen samengesteld.
De lezingencyclus voor het tweede jaar (de Joodse eredienst las de hele bijbel in drie jaar door) begint met Exodus 12 en eindigt met Numeri 6. Dat betekent dat er in het tweede jaar een groot aantal lezingen ter sprake komen uit een voor velen weinig interessant stuk Bijbel, nl. Exodus 21 t/m Numeri 10, ook wel eens het minst gelezen bijbelgedeelte genoemd.
Het is daarom bijzonder verheugend dat de auteur m.n. het minst gelezen bijbelboek, Leviticus, tot spreken weet te brengen. Het blijkt dat vooral dit boek in de eredienst een zeer belangrijke functie vervult.
Of de lezingen uit de Profeten en de voorgestelde Psalmlezing alsmede de lezing uit het Nieuwe Testament ook inderdaad op de sabbat of op de vroegchristelijke zondag zijn gebruikt, zal waarschijnlijk altijd een open vraag blijven. Het werk van Dr. Elderenbosch is er in ieder geval niet minder om. Voor predikanten die in hun diensten
| |
| |
een zgn. lectio continua zouden willen invoeren zijn zowel ‘Hoor Israël...’ als ‘Jahweh is onze God’ uitstekende exegetische gidsen. Alleen wat hij op p. 49 vertelt over 153.000 en 153 vissen uit Joh. 21 lijkt mij niet juist.
Panc Beentjes
| |
Missionair handelen
(Handreiking 8) Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam - Haarlem 1973.
Handreiking 8 is samengesteld voor het schooljaar 1973/1974. Het jaar is opgedeeld in 6 blokken van ieder 7 weken, waarin één bepaald bijbelboek, nl. de Handelingen van de Apostelen, wordt gelezen. Het is de bedoeling dat door heel het boekje heen een brug geslagen wordt tussen de activiteiten van de apostelen, m.n. Paulus, en datgene wat zich in Afrika afgespeeld heeft en nog afspeelt. ‘Handreiking 8 staat in het teken van Afrika... en van de bijbel. Het is dit jaar 100 jaar geleden dat David Livingstone stierf. Hij was de eerste die het christendom in het hart van Afrika bracht, zoals 2000 jaar geleden Paulus de eerste was die het christendom in het hart van Europa in Griekenland en Italië bracht. Wat is daarvan overgebleven? 2000 jaar na Paulus, 100 jaar na Livingstone?’ (aldus de inleiding).
Na de eerste 7 weken is de actualiteit van Livingstone en van Afrika totaal verdwenen. Het boekje is dan alleen nog maar een (aardige) leeshulp bij de Handelingen. De leraar die dit boekje wil gebruiken, moet zich realiseren dat enige voorbereiding, althans enige voorafgaande bezinning op de opening wordt verondersteld.
Achterin worden vele waardevolle suggesties vermeld die kunnen helpen bij de verwerking (liederen, teksten, enz.).
Panc Beentjes
| |
WAAR! (Het evangelie van Matteüs) 110 pp..
LICHT (Het evangelie van Johannes) 88 pp..
Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam-Haarlem. 1973, per deeltje f 2,75.
Deze beide deeltjes uit een serie van inmiddels 7 bundels (enkele titels: Vaart, Houvast, Vrij!, Macht) mogen er zijn. Allereerst wegens de ongelofelijk lage prijs, vervolgens vanwege de uitermate goede verzorging: vele foto's, goede aantekeningen, register en kaartjes. Doel van deze serie is, om de boeken van het Nieuwe Testament in Nederlands van nu te vertalen; in hoeverre deze vertalingen gelukt zijn lijkt mij een opdracht voor elke lezer. Met name in bijbelgroepen zou deze kwestie aan de orde gesteld kunnen worden. Door hun hanteerbaarheid, lage prijs en goede uitvoering lijken deze deeltjes mij voor dergelijk soort werk zeer geschikt. Naast deze hedendaagse vertaling raadplege men voortdurend een andere bijbelvertaling; allereerst om gespitst te zijn op zgn. moderne vertalingen, vervolgens om verkeerde moderniseringen te kunnen signaleren. Daarvan een tweetal voorbeelden:
- In de oudere vertalingen van Joh. 12:16 staat: ‘dat dit over hem geschreven stond’; in Licht, p. 47 wordt dat: ‘dat dit over hem in de bijbel stond’. Dit laatste is m.i. een onjuiste weergave. Het woord bijbel is immers een woord dat in Johannes' tijd nog niet bestond. Dan mag men het in dit evangelie ook niet gebruiken, ook al weet iedereen dat er expliciet bijbel mee bedoeld wordt.
- Het woord schriftgeleerden wordt ook in Wam! steeds vertaald met: rabbijnen. Ook dit lijkt mij een onjuiste weergave van het origineel, met name omdat de benaming rabbijn sinds ongeveer 70 na Chr. in zwang kwam.
Panc Beentjes
| |
Maitin Buber
Het geloof der profeten
Servire, Wassenaar, 1972, 285 pp., f 12,90. Profeten nemen in de Bijbel een belangrijke plaats in. Israël heeft veel geschriften als profetisch bestempeld; zij sprak van de Vroege en de Late profeten. De vroege profetische geschriften beginnen met Jozua, de helper van Mozes, en lopen via Samuël, de grote ziener van Israël, naar II Koningen, waar Elia en Elisa, de legendarische profeten, verschijnen. Wat wij doorgaans als dé profeten betitelen, heet in de Bijbel zelf de latere profeten: Jesaja, Jeremia, Ezechiël en de 12 kleine profeten. Deze latere profeten noemt men ook wel schriftprofeten, omdat van hun leven en hun prediking schriftelijke bevestiging is achtergelaten.
Inmiddels is door veel Bijbelonderzoek wel duidelijk komen vast te staan dat een profeet niet de toekomst voorspelt. Num. 23:23 zegt dat wel uiterst duidelijk. Een nawi (profeet) is de middelaar tussen God en de mens; hij draagt het woord van boven naar beneden en van onder naar boven (p. 62); nawi is de aanduiding niet voor een stand, maar voor een toestand (p. 71). De Israëli- | |
| |
tische profeet spreekt in de volle actualiteit van een bepaalde situatie: hij voorspelt bijna nooit een stuk toekomst dat ondubbelzinnig vast zou staan. De echte profeet verkondigt geen onveranderlijk noodlot; zijn spreken is gericht op de beslissingsmogelijkheid van het moment (pp. 116-117). De profeet zet de mens, de gelovige mens, voor een onvermijdelijke keuze: doorgaan met dit verwerpelijk gedrag of Jahweh volgen. In de loop van de Schrift zien we dat de profeten steeds feller worden aangevallen, soms zelfs met de dood worden bedreigd. De Godswaarheid die de profeten te verkondigen hebben, is tegengesteld aan hetgeen het hof en de grote heren willen horen (p. 268). Er waren dan ook hofprofeten die precies ‘profeteerden’ wat het bevoegde gezag graag wilde horen.
Het boek van Martin Buber, een verdere uitwerking van zijn bekende opstel in het Nederlandse verzamelwerk ‘De godsdiensten der wereld’, is een magnifiek werk. Allereerst om Bubers wijze van schrijven: zeer deskundig, gedetailleerd, zonder de grote lijnen te verliezen. Vervolgens spreekt het boek aan door zijn vaak goede suggesties van de tekst. Tenslotte zijn bijbeluitleg d.m.v. Leitworte, woorden die een verhaal, een heel boek soms dragen. Dit wordt direct al aan het begin van het boek duidelijk bij de zeer verhelderende uitleg van het lied van Debora (Richt. 5) en bij de analyse van Deuterojesaja (Jes. 40-55).
Helaas wordt de leesbaarheid van het boek door twee factoren bemoeilijkt. Ten eerste door de af en toe moeilijk leesbare en onbegrijpelijke vertaling (m.n. door lange zinnen); ten tweede door de zeer onduidelijke bladspiegel. Verder had Bubers standaardwerk, zoals ik het zou willen noemen, heel uitstekend een goed naslagwerk kunnen zijn, wanneer er een register met bijbelverwijsplaatsen was opgenomen en daarnaast een register van gebruikte Hebreeuwse woorden. Waar was het opnemen van dergelijke registers meer op zijn plaats geweest?
Panc Beentjes
| |
Walter Dietrich
Prophetie and Geschichte. Ein redaktionsgeschichtliche Untersuchung zum deuteronomistischen Geschichtswerk
Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1972, 158 pp., DM. 36,-, broch. DM. 32,-.
Dit boek zou, aldus de flap, een beslissend tijdperk van de oudtestamentische literatuurgeschiedenis kunnen helpen ophelderen: het tijdvak vlak na het einde van de staat Israël in 587 v. Chr.. In het boek wordt nagegaan wat de deuteronomistische redactie ertoe bewogen heeft in een werk over de geschiedenis van Israël zo uitvoerig de profetie aan het woord te laten komen; daarnaast wordt bestudeerd wat voor opvatting over profetie haar daarbij geleid heeft.
Het deuteronomistisch geschiedwerk (Deuteronomium, Jozua, Richteren, I en II Samuël en I en II Koningen) is ontstaan als vrucht van profetie in de 6e eeuw v. Chr.. Omdat er vooral in I en II Koningen profeten optreden, is dit het focus van de auteur. Hij poneert de these dat er drie redacteuren aan het grote geschiedwerk hebben gewerkt: één met een sterk nomistische interesse in de geschiedenis van Israël (DtrN), één redacteur uit de onmiddellijke nabijheid van koning Josia met zijn bepaalde kijk op de geschiedenis van Israël (DtrG) en tenslotte iemand die de profetenteksten in het deuteronomistisch geschiedwerk heeft geredigeerd (DrtP.). Dit soort oplossingen doet onwillekeurig denken aan de opsplitsingen die men ooit voor de eerste bijbelboeken heeft gemaakt. Altijd blijft de vraag wát er wordt opgelost. Bovendien werkt de auteur van deze studie op essentiële punten soms naar een anticlimax. Zo bewijst hij dat de teksten die hij bespreekt rond het begin van de ballingschap (580-560 v. Chr.) geschreven en/of geredigeerd moeten zijn, om dan te constateren dat zijn bewijsvoering eigenlijk niet klopt, omdat er veel met onheilsprofetieën wordt gewerkt, terwijl juist het begin van de ballingschap (587 v. Chr.) als einde van de onheilsprofetie wordt gezien. Maar ook voor dit tere punt heeft hij zijn oplossing klaar: ‘Ausnahmen bestätigen nur die Regel’ (p. 105). Waarom hij in zijn goede literatuurlijst het boek van Cl. Westermann (Grundformen prophetischer Rede) niet noemt, is mij een raadsel, temeer daar hij deze woorden wél gebruikt (p. 69).
Panc Beentjes
| |
Valentin Löhr
Auf dein Wort hin. Biblische Betrachtungen
Knecht, Frankfurt, 1973, 116 pp., DM. 12,80.
In 31 korte overwegingen heeft V.L. in de loop van het liturgisch jaar een of andere zinsnede uit de bijbellezingen overgehouden, welke hij op een spontane concrete en directe manier de gelovige voorhoudt. Cultuur en actualiteit worden door dit bijbel- | |
| |
woord getoetst en zo tot tekenen van deze tijd gemaakt die ons dichter tot Christus kunnen brengen. Een pretentieloos maar weldoend geestelijk boekje.
S. De Smet
| |
Marie Noel
Erfahrungen mit Gott. Eine Auswahl aus den Notes Intimes
Mit einem Vorwort von Karl Pfleger.
(Topos), Matthias Grünewald, Mainz, 1973, 160 pp., DM. 5,80.
De auteur is een erkend talentvolle Franse schrijfster, die, in 1883 geboren, enige jaren geleden is gestorven. Zij beschrijft in haar Notes intimes hoe zij gedurende 40 jaar in verhouding tot God heeft gestaan. Het dagboek diende om haarzelf te helpen bij haar eenzaamheid en Gods afwezigheid. ‘Sündennot... Erbarmen. Die ganze Religion Christi fasst in diesen beiden Worten - den Einzigen’ (p. 149), geeft goed de zwaarte-, diepte- en hoogtepunten van haar geloof en ongeloofscrisis aan.
De Duitse vertaling en selectie dempt uiteraard de glans van de Franse esprit, terwijl het ontbreken van een biografische context bij verschillende aantekeningen deze een absoluutheidskarakter geven dat het persoonlijke zoeken en verwerken van Gods aan- en afwezigheid nogal tekort doet.
G. Wilkens
| |
A. Vanhoye
Door het voorhangsel heen
(Van exegese tot verkondiging, deel 12), Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1973, 69 pp., f 6,25.
Dit deeltje uit de inmiddels zeer bekende serie is een commentaartje op de brief aan de Hebreeën (de titel van het boekje is ontleend aan Hebr. 10:20). Het is bijzonder verheugend dat de zeer moeilijke Hebreeënbrief aan een groter publiek wordt gepresenteerd. De brief (eigenlijk een knap gecomponeerde preek) is een boodschap aan christenen in verwarring. Christus staat centraal. Wie met het Nieuwe Testament voor zich dit boek gaat lezen zal ontdekken dat de nog altijd vrij duistere Hebreeënbrief iets naderbij is gekomen. Enkele slordigheden kunnen wellicht worden verbeterd. Bijv. op p. 24: ‘wel verre van Hem van ons te verwijderen’, hetgeen een slecht lopende constructie is; p. 64 waar de tussenzin: ‘zegt hij reeds in het derde hoofdstuk’ als bijbelcitaat wordt afgedrukt, hetgeen bijzonder vreemd aandoet. Naast persoonlijk gebruik lijkt dit boekje mij een leuke handleiding voor bijbelgroepen.
Panc Beentjes
| |
Ladislas Boros
Gedanken über das Christliche
Knecht, Frankfurt, 1973, 85 pp., DM. 8,-. Het christelijk tijdschrift Ruhrwort was van oordeel dat hedentendage de mens aan zijn milieu ontgroeit. De mens heeft geen tijd meer wanneer hij geen tijd meent te hebben. Wat te doen om als christen weer de kern van het leven te vinden. Op deze vraag verzocht de redactie aan de Hongaarse Jezuiet L. Boros, die sinds 1969 met een leeropdracht aan de Universiteit van Innsbruck belast is, antwoord te geven. Dit boekje bundelt thans de diverse bijdragen welke Boros regelmatig aan dit onderwerp heeft gewijd in de loop van 1972. Geestelijke lectuur in de goede zin van dit woord. S. De Smet
| |
Robert Guelluy
Présence de Dieu
(Vivre et croire), Casterman, Tournai, 19724, 205 pp..
In twee gedeelten valt dit studie- en gebedenboek uiteen.
In het eerste gedeelte laat de schrijver, theologieprofessor aan de universiteit van Leuven, de huidige dimensies van de christelijke contemplatie zien.
Aan de hand van de tekst van het evangelie wordt, zonder geleerdheid, Gods aanwezigheid in het leven naar voren gebracht, om vervolgens deze aanwezigheid in het gebed met verschillende vormen en inhoud uit te werken. Uiteraard komt dan de verhouding tussen gebed en leven ter sprake, terwijl enige praktische overwegingen voor het cultiveren van Gods tegenwoordigheid in een serieus en volgehouden geestelijk leven de levensechtheid verhogen.
Het tweede gedeelte bevat een keur van gebeden voor verschillende leefsituaties en helpt de contemplatie waarover in het eerste gedeelte is gesproken.
De toon van dit boek is direct, maar niet opdringerig; eenvoudig zonder in naïviteit te vervallen; van een beschouwende woordkeus, zonder de lezer te bedwelmen; contemplatief van inhoud, maar toch niet zonder de actieve medewerking van een zekere ascese. Het werkelijkheidsgehalte is uiteraard afhankelijk van de mate waarin de Goddelijke Tegenwoordigheid als werkelijk ervaren wordt.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Literatuur
Berger, Karl-Heinz u. A. - Die arge Legende vom gerissenen Galgenstrick. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 589 pp., EVP. 12,-. |
Espaces inhabitables. Tome 2. - Casterman, Tournai, 1973, 320 pp., BF. 180. |
Mierau, Sieglinde, Hrsg. - Intersongs. Festival des politischen Liedes. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 391 pp., ill., EVP. 9,50. |
Oz, Amos - Mijn Michael. - Nelissen, Bloemendaal, 1973, 251 pp., f 14,90. |
Poesiealbum 65. - Georg Herwegh. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 32 pp., 90 Pf.. |
Poesiealbum 66. - Erich Kästner. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 31 pp., 90 Pf.. |
Poesiealbum 68. - Axel Schulze. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 32 pp., 90 Pf.. |
Poesiealbum 70. - Günther Deicke. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 32 pp., 90 Pf.. |
Poesiealbum 71. - Günther Eich. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 32 pp., 90 Pf.. |
Poesiealbum 72. - Octavio Paz. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 32 pp., 90 Pf.. Schmidlin, Guido - Versuch zur dichterischen Vernunft. - Francke Verlag, Bern/München, 1973, 160 pp., SF. 25. |
| |
Roger van de Velde
De dorpsveroveraar
Paris - Manteau, Amsterdam - Brussel, 1973, 111 pp., BF. 185.
Heel korte tijd nadat Roger van de Velde in 1970 de Ark-onderscheiding gekregen had van het Nieuw Vlaams Tijdschrift is hij plots gestorven, 45 jaar oud. Na diverse maagoperaties moest hij palfium gebruiken als pijnstillend middel en is eraan verslaafd geraakt. Acht jaar lang is hij langzaam dood gegaan: kliniek, gevangenis, psychiatrische inrichting, voorlopige vrijheid, interneringscentrum enz.. Frans Strieleman, zijn collega op de redactie van de Antwerpse krant De Nieuwe Gazet, schreef dat Roger van de Velde als journalist vooral deernis had met de verschoppelingen, de zwakken, de misdeelden van de welvaartmaatschappij en degenen die door haar overdaad vergiftigd waren, de opstandigen en de stille martelaars, de meelopers van verroeste structuren en de ontspoorden aan de zelfkant van het leven. In de negen nagelaten verhalen die de bundel De dorpsveroveraar vormen, vinden we precies die deernis met de kleine mens weer, direct uitgedrukt zonder psychologische uitrafeling en literaire gewichtigdoenerij. Roger van de Velde is literator geworden tussen 4 celmuren en in de strijd tussen hoop en vertwijfeling om ooit weer te genezen. Hij is altijd blijven geloven in de mens, hoe ellendig zijn situatie ook kan zijn. Maar hij zelf is er niet meer om dat met klare en sterke woorden uit te drukken.
J. Gerits
| |
Asher Barash
De brouwerij
Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 198 pp., f 14,90.
Het levensverhaal van een vrome Russische joodse vrouw, een echte matriarch, is geschreven met een eenvoud en een gave voor relevante details, dat het niet de minste moeite kost zich als het ware zelf in dat milieu te voelen. Men zou kunnen gaan zoeken naar een categorie of een genre, maar dat heeft voor dit boek weinig zin; we kunnen volstaan met te zeggen: een heel mooi, vaak ontroerend boek.
R.S.
| |
Hugo Bousset
Schreien, schrijven, schreeuwen
Orion, Brugge, 1973, 237 pp., BF. 285.
Hugo Bousset heeft zijn recensies van de Nederlandse romanproduktie in de periode 1967-1972 gebundeld onder de titel ‘Schreien, schrijven, schreeuwen’, die gevat de drie stromingen weergeeft die de huidige literatuur voortstuwen. Voor deze bundeling heeft S. een structuur gevonden in Bernard Kemp's poëtica van de Vlaamse roman, ‘Van In 't Wonderjaar tot de Verwondering’. Bousset groepeert in de eerste plaats die schrijvers die het eigen ik zo problematisch ervaren dat alleen de schrijfdaad nog enige uitkomst kan bieden. Voor hen geldt het schrijven als een therapie. (Hier kunnen o.m. de namen genoemd worden van Clem Schouwenaars, Jef Geeraerts, Jan Wolkers, Roger Van de Velde). Een andere groep vindt de schrijfsituatie zelf problematisch en beschouwt de werkelijkheid van het schrijven belangrijker dan het beschrijven van de werkelijkheid. De roman evolueert bij hen tot anti-roman (cf. o.m. Daniël Robberechts). Een derde pool die de schrijver aantrekt of afstoot, is de maatschappij. In satirische verhalen en korte stukjes wordt ze gehekeld en gekritiseerd, in reportages en sociale romans wordt ze geanalyseerd en geëvalueerd.
| |
| |
Schreien, schrijven, schreeuwen is voor de romanlezer wat het programmaboekje is voor de toneelkijker: een eerste benadering, kennismaking en situering die een zekere vertrouwdheid tot stand brengt vóór de eigenlijke lectuur aanvangt. In zijn kronieken geeft Bousset een paar grondlijnen, enkele weloverwogen aanwijzingen, die de lectuur oriënteren en stimuleren.
J. Gerits
| |
Leo Mets
De baronnen
De Clauwaert, Kessel-Lo, 1973, 176 pp., BF. 175.
De jongste roman van Leo Mets handelt over een oedipale relatie die nu eens door de vader, baron Jean Craenenbroeck de Vroenhoven, dan weer door zijn zoon Charles, beschouwd en gecommentarieerd wordt. De auteur heeft de psychologische conflictsituatie verbreed door er het generatieconflict bij te betrekken. De jonge baron verzet zich namelijk tegen de hem door zijn vader opgedrongen levenswijze door zich te verloven met een cafémeisje. Overigens gebruikt de schrijver in deze roman zowat alle clichés die in deze context passen: de vader drinkt overvloedig cognac en schuwt het bed van de huishoudster niet, de jongen is verslaafd aan drugs, voor de dorpsnotabelen lijken de helden uit de Vlaamse t.v.-series model gestaan te hebben.
De personages komen dan ook haast zelden tot leven en dienen bijna uitsluitend als voorwendsel om wijdlopige gedachten te spuien over de hypocriete levenswijze van de geldadel, gepersonifieerd in de steenrijke baronfamilie, die de typische ondeugden en karaktertrekken van haar kaste bezit. Van een katharsis is eigenlijk geen sprake: nadat zijn vader aan een hartcrisis bezweken is, ondergaat Charles een ontwenningskuur en neemt als jonge baron de plaats van zijn vader in.
J. Gerits
| |
Emil Staiger
Spätzeit. Studien zur deutschen Literatur
Artemis, Zürich, 1973, 319 pp., DM.29,-. Zonder ook maar even aanleiding te geven tot ergernis of ontgoocheling, blijft de nieuwste bundel van deze grote literatuurcriticus toch vrij van verrassingen. Andermaal valt alle gewicht op de klassieke auteurs (van Goethe tot Keller), heel even op het nog niet eens recente (Trakl en Benn). In deze zorgvuldige interpretaties van fragmenten en passages verlegt S. de aandacht naar de verantwoording van het detail, naar het unieke moment dat een literair systeem bepaalt, naar het atomistische symptoom van taalcreatieve vakbekwaamheid. S.'s rationaliseringsmechanisme, zich baserend op empathie en ritmeperceptie, is voor lyriek voortreffelijk. Zijn methodische inzicht stagneert echter, zijn prominente tijd is uit. In deze reverente verzameling heeft hij zich nog eens tot een monument-aan-zichzelf laten verleiden, terwijl de dienst volledig gaat naar de geliefde dichters die het allemaal provoceerden.
C. Tindemans
| |
Horst Steinmetz
Max Frisch: Tagebuch, Drama, Roman
Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1973, 110 pp., DM. 8,80.
Uitgaande van de ik-verteller-structuur die hij als een autonomiseringstendens van M. Frisch's eerste dagboek kenmerkt, weet S. aanvaardbaar aan te tonen dat deze iktechniek niet alleen voor het dagboek opgaat, maar terug te vinden is in het totale oeuvre van deze Zwitserse literator. Dat heeft zelden iets uit te staan met autobiografisch materiaal dat de wereld vanuit het ik-perspectief zou verslaan, maar altijd met strikte fictie-verbeelding, projectie van een fictie die wereldbeeldgehalte blijkt te vertegenwoordigen. Meteen kan S. ook diffeentiëren; het totale oeuvre heeft dan wel een grondmethodiek, meer nog thematiek gemeenschappelijk, tegelijk is iedere nieuwe fictie een wijziging van de opstelling in de vorige of de volgende, met duidelijke accentverleggingen tussen roman en/of drama. S. bespreekt ook de relatie tussen Brechts voorbeeld van objectiverende fictie en Frischs poging tot fingerende objectiviteit; waar Brecht variaties op het mogelijke ontwerpt, waagt Frisch variaties op het werkelijke, alle didactiek daarbij principieel schuwend. In Gantenbein (roman) en Biographie (drama) ziet S. het voorlopige failliet van Frischs poging om het rollenspel van de mens als varieerbaar naar eigen intenties voor te stellen. Dat biedt hem de gelegenheid in het recente tweede dagboek een sterk veranderde opstelling tegenover mens en wereld aan te duiden, die weliswaar formeel een terugkeer naar de aanvangstechniek inhoudt, maar wereldbeschouwelijk een relativerende revisie van vorige stoere formuleringen inhoudt. Deze beknopte, intelligente analyse is ertoe in staat de Frisch-visie grondig te wijzigen. C. Tindemans
| |
| |
| |
Theater
Krüger, Manfred - Wandlungen des Tragischen. - Freies Geistesleben, Stuttgart, 1973, 243 pp., DM. 22,-. |
Sophocles - Tragediën. Vert. Emiel De Waele. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1973, 380 pp., BF. 450. |
| |
Gottfried Reinhardt
Der Liebhaber. Erinnerungen seines Sohnes an Max Reinhardt
Droemer Knaur, München, 1973, 408 pp., DM. 29,50.
Dit is zoonliefs bijdrage tot de herdenking van de 100e geboortedag van zijn vader, de grote regisseur die het theater heel alleen uit het individuele talent en intuïtiegebeuren gehaald heeft om er een ensemblegerichte, stijlhomogene prestatie van te maken. De herdenking zal elders ongetwijfeld in historische revisie en reëvaluerende synthese plaatsvinden. Maar de jongste zoon (1913) wil de neutrale of alleen esthetische lievewoorden ontlopen en borstelt een breed portret van de mens die zijn vader en een groot kunstenaar is geweest. Tot op zekere hoogte is dit boek (nergens een studie wordend) dan ook autobiografisch, met de verteller echter in de bijrol; hij kijkt vanuit de coulissen toe naar het woelige én dankbare leven van wat kennelijk ook zijn idool is gebleven. De structuur is tweeledig: als een lijst omprangt een logboek van de ziekte en dood van Max Reinhardt (31 okt. 1943, New York) de vele hoofdstukken die menigvuldige facetten als kleine essays vol narratieve opwinding omvatten. Uit eigen ervaring, uit vakverwante analyse en uit tweede hand stelt S. een geheel samen dat zeker ophemelend en verheerlijkend is bedoeld maar bepaald niet onkritisch blijft (apolitieke argeloosheid, chronische geldonmacht, emigratiesyndroom, vrouwen). Het ‘geheim’ van de regisseur wordt niet achterhaald, dat poogt S. niet eens, waarschijnlijk met opzet, want S. houdt het bij de magie van het theater en schuwt elke rationele benadering. Dat kan fijn uitvallen voor dit soort klimaatschets, maar uiteindelijk blijft het fenomeen Max Reinhardt nog even raadselachtig in herkomst, intensiteit en werking.
C. Tindemans
| |
Manfred Wekwerth
Schriften. Arbeit mit Brecht Henschelverlag, Berlin(-Ost), 1973, 431 pp., M. 16,-.
M. Wekwerth, vlijtig discipel van B. Brecht bij diens Berliner Ensemble, na de dood van de leider een belangrijk regisseur en groepsdenker, zelfs zo iets als een mentaal testamentuitvoerder, legt hier zijn verzamelde opstellen ter beschikking. Hun belang kan nauwelijks overschat worden, zowel om hun revelering van wat zich binnen de troep aan socialistisch theaterdenken heeft voorgedaan als om hun richtingaanwijzende functie voor de opvatting van het theater in een socialistische maatschappij. Een eerste deel bevat kleurige notities van een notarisklerk, verslagen van ontmoetingen met vooral Brecht maar ook met andere leidende Oostduitse theaterfiguren. Het tweede gedeelte bevat de belangrijkste portie: zijn reflectie over Brechts theorie en praktijk, zijn assistenten-opstellen bij voorgenomen produkties of repetitie- en post-première-bedenkingen die deze produkties kritisch stimuleren, zijn eigen verwerking van Brechts basisideeën na de dood van de geestelijke inspirator. In een derde deel formuleert hij wat in een veranderde maatschappelijke situatie (de DDR bestaat, moet niet meer geaffirmeerd worden) de projectfunctie van het theater kan zijn. Hoe doctrinair soms ook, Wekwerth blijkt een ernstig denker te zijn i.v.m. wat hij uiteraard niet een socialistisch-realistisch maar een socialistisch-wetenschappelijk theater noemt. De nuancering is erg belangrijk, omdat hij zijn theaterconcept moedig plaatst naar een artistiek-maatschappelijke toekomst toe en niet naar een bevroren code van een dogmatisch kunstverleden. Ook voor niet-socialistische theatermakers is deze bundel een erg constructieve oefening.
C. Tindemans
| |
Norbert Neudecker Der ‘Weg’ als strukturbildendes Element int Drama A. Hain, Meisenheim am Gian, 1972, 211 pp., DM. 38,-.
Paul M. Levitt A Structural Approach to the Analysis of Drama
Mouton, Den Haag, 1972, 119 pp., f 22,-. Zwervend door de hele Duitse theater- en dramageschiedenis, ziet N. Neudecker het begrip ‘weg’, aanvankelijk een concrete,
| |
| |
materiële uitvoering van een beweging zoals in het liturgische drama, geleidelijk, zoals reeds in de passiespelen, een symbolische betekenis aannemen: het fragment tijd tussen geboorte en dood, tevens de afstand tussen twee uiteenliggende bewustzijnstoestanden. Deze symbolische uitwerking analyseert hij in Faust, bij Ibsen en Strindberg (als instigators), vooral bij het expressionistische toneelstuk waar de liturgische herkomst formeel-dramaturgisch terugkeert in het ‘Stationendrama’, een laïcistische kruisweg met de staties als dramatische momenten. E. Barlach verhevigt deze conventie tot een metafysische belevenis, terwijl B. Brecht, de epische aanvang in een nieuwe formalistische code dwingend, de dramaturgische functie sterker beklemtoont dan de symbolische vermogens.
P. Levitt wil als structuureenheid van het drama de ‘scène’ (gekenmerkt door opkomen en afgaan van personages) zien, aangevuld door een serie ingrepen: moment van inzet van de dramatische fabel, auteursaanwijzingen, rekwisieten, de principes van continuïteit en partiële voltooiing, en ritme. De meeste van deze elementen behoren tot de vanzelfsprekende en lijken nauwelijks in staat de complexe constructies adequaat analyseerbaar te maken. Verrassend is het bijgevolg niet dat, waar S. als voorbeeld J.M. Synge's Riders to the Sea keurig uiteenrafelt, de wat automatische aspecten het best lijken te slaan op het toch ouderwetse ‘pièce bien faite’. Bovendien is de totale afwezigheid van de Duitse vakliteratuur niet goed te praten.
C. Tindemans
| |
Sybil Rosenfeld
A Short History of Scene Design in Great Britain Basil Blackwell, Oxford, 1973, 214 pp., £ 3,25.
Bij het ruime gebrek aan degelijke behandelingen van de decorgeschiedenis (niet alleen in Groot-Brittannië overigens) in andere dan illustratie-albums-met-onderschriften, is elke nieuwe publikatie meteen welkom; alleen, het had zoveel beter gemoeten. Behalve de irriterende slordigheid met data (en een noodzakelijke theaterhistorische voorkennis bij de lezer) valt nadelig op dat geschiedenis andermaal blijkt te bestaan uit een eindeloze opsomming van historische momenten en namen, zonder methodische analyses van principes en fundamenten, zonder zelfs maar een inventaris van tijdsdeterminerende constanten of evolutiefactoren. Ook wanneer S. een individueel artiest breder uitmeet (zoals b.v. Inigo Jones), wordt het resultaat meer een beschrijving van de uitgevoerde themata dan van het concept of de methode, waarbij het theaterprincipe (zij het dramatisch zij het spectaculair) nauwelijks aan bod komt. De dramatische of theatrale functie van het decor wordt hoogst uitzonderlijk behandeld. En waar S. belangrijke elementen vermeldt (zoals b.v. de pionierrol van haar land in de evolutie naar een ‘realistisch’ decorconcept), wordt dit nergens een vraag waarop een verklaring kan volgen. Ook in rechtvaardige verdeling valt het boek topzwaar uit, zodat de recente geschiedenis in niet eens algemeenheden weggemoffeld raakt. Positief blijft het feit dat een overzicht werd aangedurfd, negatief dat de aanpak naïefkunsthistorisch gebeurt, zodat het theater eigenlijk een onbelangrijk fenomeen blijft in deze autonome decorsector.
C. Tindemans
| |
Michael Goldman Shakespeare and the Energies of Drama Princeton UP, Princeton, 1972, 176 pp., $ 7,95.
Maynard Mack, Jr. Killing the King. Three Studies in Shakespeare's Tragic Structure Yale UP, New Haven, 1973, 210 pp., $ 8,75. Norman Council
When Honour's at the Stake. Ideas of honour in Shakespeare's plays George Allen & Unwin, London, 1973, 165 pp., £ 3,-.
Uitgaande van de lichamelijke ervaring die acteurs en publiek gemeenschappelijk in het theater hebben, tracht M. Goldman verklaarbaar en begrijpelijk te maken wat als dramatische intentie wordt aangeboden: drama als theatrale voortekst. Bewustworden en bewustzijn fungeren als centrale categorieën en S. gaat in de hoofddrama's na op welke wijze, met welke middelen en met welk effect de dramatische constructie en de theatrale perceptie als één procesgebeuren bestaan, gedemonstreerd via de analyse van het thema, de betekenis, het karakter, de rol, de techniek, de beweging. Zijn conclusie (theater-betekenis ontstaat uit de immanente relatie tussen het gepeilde ik en het specifieke bewustzijnsproces van een toeschouwersgroep) is uiteraard voor nuan- | |
| |
cering vatbaar; ze maakt in elk geval S.'s persoonlijke benadering van het fenomeen theater bij Shakespeare weer boeiend, ontroerend en belangrijk.
Mack demonstreert dat het motief van de koningsmoord een belangrijke evolutie ondergaat. Als historische evocatie (in Richard II) aangevat, gebaseerd op de dubbele-lichaam-theorie van functie en individu, brengt S. een rapport van een ingenieus leesavontuur, waarin hij het functieverlies ziet omslaan in persoonswinst. In Hamlet wordt de persoonlijke bewustzijnsbehoefte geleidelijk onvermijdelijk, het wraakmotief onbelangrijker en het doe-complex imposant. Macbeth spant voor S. de kroon, omdat hierin de ambivalentie van usurpatie en functie metafysische betekenis bereikt. S. sluit overtuigend af op een bewijsvoering dat alleen het theater deze regicide-problematiek uitbeeldbaar maakt.
Council interpreteert ‘eer’ als het richtvlak waarop alle incidenten, ideeën, personen en dramatische bedoelingen toelopen, als een stabiele code die binnen Shakespeares theater geleidelijk een individuele interpretatie ontvangt. De thema-analyse staat voorop, maar ook deze studie brengt een opvallend theatraal-georiënteerde visie, omdat S. de literaire dramatisering van dit ethisch-sociale begrip pas in de theatrale uitwerking terugvindt. Zo vullen deze drie studies elkaar op merkwaardige wijze aan in de heroriëntering van het theatrale gebeuren dat Shakespeare's primaire bedoeling is geweest.
C. Tindemans
| |
Cecil Price
Theatre in the Age of Garrick
Basil Blackwell, Oxford, 1973, 212 pp., £ 2,75.
In een boeiend verhaal dat deels vanuit eigen en nieuwe argumenten wordt opgebouwd, deels steunt op een prettige synthese van bestaande inzichten, loopt S. systematisch de aspecten af die het theater onder Garricks inspiratie onderscheiden in de evolutie van de Britse conventie. David Garrick die tussen 1740 en 1776 als manager van het Londense Drury Lane Theatre het theater beheerste, is de eerste exponent van een burgerlijk tijdsgevoel dat zich in artistieke doctrine en code vastlegt: een principieel zoeken van ‘natuurlijke’, d.w.z. ‘realistische’ effecten. Hoe deze intenties teruggevonden worden in Garricks werk en het theater van zijn periode, gaat S. detaillerend (en toch niet uitsluitend voor de theaterhistoricus) na: acteerstijl, kostuum, decor, belichting, tekstadaptatie, schouwburgaccommodatie, publiekgedrag, sociaal reliëf, spreiding, repertoire.
C. Tindemans
| |
Henri Lagrave
Le théâtre et le public à Paris de 1715 à 1750
Klincksieck, Paris, 1972, 717 pp., 22 fig., FF. 100,-.
Met een opmerkelijke methodiek (combinatie van sociologisch-statistische techniek en literarhistorische principes) achterhaalt S. in deze ongewone periode (gestaafd door een theaterorganisatorisch feit, de start van de Opéra-Comique, als begin en de bevestiging van evolutie in de smaak van het publiek en het gehalte van het repertoire, als slot) de constante en labiele elementen in het publiek en het theater. Hij gaat systematisch te werk: de toestand van het theater (organisatie, administratie, zalen, accommodatie, publieksvoorzieningen), het publiek (het Hof, de omvang, de sociale samenstelling), de relatie tussen theater en publiek (seizoenen, speeldagen, programma, repertoire, concurrentie), het publiek in het theater (classificatie, premièregewoonten, herrie, ‘claque’, galanterie) en het publiek als rechter (rol, oordeel, invloed, smaak, morele code, dramaturgische kennis, criteria). Met talrijke onbekende documenten en bronnen als basis, is S. in staat niet alleen het interne leven van deze periode te beschrijven, maar bovendien ook te evalueren, tevens vele overgeleverde feiten te corrigeren. Enkele bewijzen: de wegvallende functie van het Hof, de sociale geleding van de bestaande schouwburgen, de ‘liefde’ als determinerende factor zowel sociaal als esthetisch, de zich handhavende voorkeur voor de tragedie, de groeiende invloed van de ‘bourgeoisie’ zo thematisch als numeriek, de rol van Voltaire, de literairhistorisch verkeerd voorgestelde reputatie van Marivaux (verschil tussen erudiete kritiek en dagkritiek van het publiek op het hete repertoire), de betekenis van het theater in het maatschappelijke leven, de verschuivende opvattingen over het theater als realistisch of illusoir. Ondanks enige repetitiviteit zal dit grondige werk blijven behoren tot de nieuwe oriëntering in de theatergeschiedenis, waarin het theater als sociaal fenomeen en niet als esthetische creativiteit wordt
geanalyseerd; de resultaten zijn op vele plaatsen aanleiding tot een herschrijven van de geschiedenis van de 18e eeuw.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Miscellanea
Andersen Nexö, Martin - Ditte Menschenkind. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 752 pp., EVP. 11,-. |
Arnold Werner - Fachdidaktik Französisch. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1973, 320 pp., DM. 28,-. |
Beckel, Lothar und Gerhard Stenzel - Im Flug über österreich. - Otto Müller Verlag, Salzburg, 1973, 208 pp., 100 kleurenfoto's, öS. 480. |
Billhardt, Thomas - Hanoi am Tage vor dem Frieden. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 318 pp., ill., EVP. 19,50. |
Challa, G. - Polymeerchemie. - (Prisma-Technica) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 154 pp., f 18,50. |
Hitziger, Lothar - Abenteuer Wissen-schaft. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 159 pp., EVP. 4,60. |
Jacobs, Peter und Thomas Billhardt - Bengalisches Feuer. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 184 pp., foto's, EVP. 10,80. |
Kirkegaard, Ole Lund - Orla de Kikkenslikker. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1973. 84 pp., ill., f 8,90. |
Moschnjaga, Wiktor - Freundschaft mit der Jugend der Welt. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 191 pp., EVP. 3,80. |
Panitz, Eberhard - Der Weg zum Rio Grande. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 191 pp., foto's, EVP. 5,40. |
Selbmann, Erich - Der Degen des grossen Korsen. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1973, 240 pp., EVP. 7,40. |
Vorbeck, Eduard und Lothar Beckel - Carnuntum, Rom an der Donau. - Otto Müller Verlag, Salzburg, 114 pp., 75 ill., öS. 280. |
| |
Periodiekenparade
Boom, Meppel, 1973, 40 pp., abonn. (12 x per jaar) f 18,50.
Dit is het eerste nummer van een nieuwe opzet, nl. zoals de ondertitel aangeeft: ‘maandoverzicht van tijdschrift-inhouden’ van een aantal Nederlandse sociaal-wetenschappelijke en daaraan verwante tijdschriften. Als men dit blad doorbladert, heeft men een overzicht dat men anders alleen kan verkrijgen door op meerdere bibliotheken de laatste afleveringen van ca. 80 tijdschriften in te zien.
Het initiatief is uitgegaan van het Sociaal-Wetenschappelijke Informatie- en Documentatiecentrum. De verzorging geschiedt door Boom, Meppel. De twee nog in 1973 verschijnende nummers zijn te verkrijgen voor f 2,- bij wijze van kennismaking. Daarna kost een abonnement f 18,50.
De inhoudspagina's der verschillende tijdschriften worden fotografisch overgenomen, waardoor elk blad zijn eigen karakter behoudt.
R.S.
| |
Bruno Henri Solnik
Linear programmeren voor de praktijk
Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 127 pp., f 6,50, BF. 106.
Omdat het in de economie gaat om voorraden en geld die men beide in getallen uitdrukt, kan men de wiskunde gebruiken om economische processen te berekenen. Dat kan zelfs voor de allereenvoudigste. De wiskunde heeft dus aan de wetenschap van de schaarste een aantal technieken geleerd. Een van deze technieken wordt in dit boekje op zeer overzichtelijke wijze met aardige voorbeelden behandeld. De schrijver laat zien dat deze techniek zowel door een marktkoopman zou kunnen worden toegepast als door een oliebedrijf. Het geeft een goed inzicht, maar men kan het niet gebruiken om deze techniek zelf ook te leren bij gebrek aan opgaven (met uitwerkingen).
C.J. Boschheurne
| |
Het bijbels museum
Het Nederlands Bijbelgenootschap heeft het beheer van het Bijbels museum op zich genomen; het is gemoderniseerd, vernieuwd en verbeterd. Het is de bedoeling dat de gehele collectie, die zich nu in de Amsterdamse Hemonylaan (tegenover nummer 19) bevindt, naar een groot pand aan de Herengracht wordt overgebracht. Daar zal een zgn. Bijbelwerkplaats worden ingericht.
Wat kan men in het Bijbels museum tegenkomen? Maquettes, waaronder die van Jeruzalem in de tijd van Jezus. Een mummie, lijkvazen en godenbeeldjes, kleitabletten, papyrusbrieven, schrijfstiften, oude bijbelhandschriften en zeldzame bijbeluitgaven. Oude munten, veel voorwerpen uit het dagelijks leven in Israël. Een model van de tabernakel op 1/7 van de ware grootte; een hogepriester in vol ornaat.
Het museum is geopend iedere werkdag en ook zaterdag van 10-12 en van 14-17 uur. Gesloten op zondag en iedere eerste donderdag van de maand. Met tramlijn 3, 4 en 7 is het gemakkelijk te bereiken. Voor
| |
| |
de toegangsprijs behoeft niemand het te laten: volwassenen f 1,- en kinderen 60 ct. Bovendien ontvangen groepen korting. Ook kan er voor rondleidingen worden gezorgd als men 020-726410 belt.
Het museum heeft boekjes, dia's, bouwplaten, foto's en briefkaarten te koop.
| |
F.J. Lammers
Juliana Regina
Hollandia, Baarn, 1973, 64 pp., ill., f 6,90. Deze vijfentwintigste uitgave van Juliana Regina valt op door de vele uitstekende foto's van de kleinkinderen. Naast de gewone foto's over staatsbezoeken treffen we ook foto's aan van alle minister-presdienten die de koningin tijdens haar regeringsperiode meemaakte (waarbij opvalt dat na Dr. Drees Sr. met 10 jaar, Dr. J. de Quay en P. de Jong de enigen zijn geweest die dit ambt vier jaar hebben vervuld). Naar aanleiding van haar jubileum zijn ook enkele gelukwensen opgenomen.
R.S.
| |
R. Schenkel
Operatie neushoorn
La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, z.j., 213 pp., foto's, kaarten, tekeningen, f 19,50. Een populaire, hier en daar humoristische beschrijving van een expeditie om de Javaanse neushoorn te bestuderen en te redden. Een onderhoudend, soms moraliserend verhaal, dat ook inzicht geeft in de werkwijze van het World Wildlife Fund en de Internationale Unie voor Natuurbehoud. Een concreet werk van natuurbescherming.
R.S.
| |
W.L.K. van Oosten
Diskussiblat over spellingsvereenvoudiging
Postbus 7, Badhoevedorp, 1973, 20 pp., gratis.
Ondanks de onwil en blijkbare onkunde van een gedeelte van de Nederlandse pers blijft de auteur zich enthousiast inzetten voor een nieuwe spelling.
In deze aflevering een aantal perscommentaren met de reactie van W. van Oosten hierop en tevens wat ingezonden brieven met opmerkingen en vragen van belangstellenden.
Interessante lectuur voor degenen die op de hoogte willen blijven van de spellings-problematiek.
C. Free
| |
Prof. Dr. W.J. van Doorenmaalen
De Ooievaar ontmaskerd
Tekstboekje bij een diaserie over het ontstaan (het leven) van de mens. Levensrecht, Postbus 7450, Amsterdam, f 4,50; 24 dia's f 25,-.
Mevrouw Haitsma Mulier, de alom bekende vurige strijdster tegen abortus provocatus en tegen een nieuwe wetgeving op dit gebied, heeft samen met Van Doorenmaalen, de Utrechtse embryoloog, een sprong gemaakt die weinig spectaculair is geworden. De wetenschappelijke polsstok is n.l. nog veel langer dan hun sprong.
Vele aborteurs simplificeren hun ingreep door te zeggen dat ze niets anders wegnemen dan een ‘bolletje slijm’, dat ‘nog niks’ is. Dit argument doet het bij de massa.
Tegenargumenten voor deze groeperingen worden veeleer gevonden in de menselijke vorm van het jonge embryo, het hartje, na een paar weken de aanleg van voetjes en handjes, de oogjes etc. dan in de wetenschappelijke verhandeling van het D.N.A. en R.N.A.. Dat ‘dat bolletje slijm’ typisch menselijke eiwitten bevat, waarin alle menselijke eigenschappen liggen opgetast, is een wetenschappelijke waarheid die de volkswijheid te boven gaat. Het boekje is voor zijn doel precies 8 pagina's te lang.
Voor de wat geschoolde lezers, waartoe ik zeker reken de lezers van dit blad, ten zeerste aanbevolen. Samen met de dia's zou dit boekje in het bezit moeten zijn van bijv. alle verpleegstersopleidingen.
P. Beijerbergen van H.
| |
K. Friedmann
800.000.000 spijkers op laag water
De Fontein, De Bilt, 1973, 149 pp., f 9,75. Dit is een vreselijk geestig boekje dat iedereen met genoegen zal lezen. Het gaat over het communisme, zoals we dat kennen uit ‘Kuifje in het land der Sovjets’ (1929) en China zoals we dat kennen uit ‘Kuifje en het avontuur van de Blauwe Lotus’. Met andere woorden, het komt neer op een zich vrolijk maken, en het is leuk, over clichés en stereotypen.
C.J. Boschheurne
| |
Godfried Bomans
Trappistenleven
Elsevier, Amsterdam/Brussel, 176 pp., geill., BF. 185.
In 1950 schreeef Bomans een kroniek over een halve eeuw trappistenleven in de abdij van Zundert. In 1957 werd daarvan een door Bomans aangevulde tweede druk bezorgd.
| |
| |
De huidige abt van Zundert merkt in zijn inleiding op, dat deze heruitgave in 1973 niet gerechtvaardigd wordt door de waarde of inhoud van de kroniek, maar door de persoon van de schrijver. Nu men aan het verzamelen van alle werken van Bomans toe is, mocht ook dit vrijwel onbekende boek van hem niet ontbreken.
De kroniek van de Zundertse abdij is met de woorden van K. Fens eigenlijk een geschiedenis van bijna niks, die als volgt kan worden samengevat: ‘Het gaat slecht, het gaat goed, het gaat weer slechter en ten slotte heel goed’ (p. 12). Misschien kon alleen een Bomans, omwille van zijn groot inlevingsvermogen en zijn enorme stilistische bekwaamheid, een geschiedenis van bijna niks tot een lezenswaardige geschiedenis maken ook voor wie niet behoort tot de onmiddellijke vriendenkring van de abdij en zelfs voor hen die de stereotiepe taal van de vroomheid en het kerkelijk jargon van vóór twintig jaar niet of nog nauwelijks begrijpen. Terecht wordt er door K. Fens in zijn inleiding op gewezen, dat in het microgebeuren van de abdijgeschiedenis een stuk geestesgeschiedenis van het Nederlandse katholicisme en ook een stuk persoonlijke historie van Godfried Bomans vastligt.
J. Gerits
| |
Prof. Dr. Otakar Zich und
Prof. Dr. A. Kolman Unterhaltsame Logik
Teubner Verlag, Leipzig, 1973, 84 pp., M. 4,40.
Dit is een bijzonder aardige eerste inleiding in de moderne logica wat betreft de volzinscalculus en de verzamelingenleer. Meer dan de heleft van het boekje wordt ingenomen door bijzonder leuke opgaven, zo van de aard van een geleerde die een aantal brieven verkeerd adresseert, waarbij men dan aan de hand van enige gegevens af moet leiden wie welke brief krijgt. Alle opgaven zijn voorzien van goeduitgewerkte oplossingen. Een Nederlandse vertaling zou de titel ‘logica als gezelschapsspel’ moeten hebben.
C.J. Boschheurne
| |
George-Arthur Goldschmidt
Molière ou la liberté mise à nu
Plon, Paris, 1973, 207 pp., FF. 22,-.
Vrijheid is een begrip dat altijd al makkelijk in een Franse mond heeft gelegen. En of er nu een Molière-herdenkingsjaar in de buurt is of toevallig ook niet, het hoofdletterwoord houdt vele geesten en harten bezig. De epigrammatische zinnigheden die S. hier aardig op een rijtje heeft geplaatst, hebben dan ook weinig met Molière van doen. Het is hem niet begonnen om wat Molières oeuvre hem vandaag nog te vertellen heeft, maar wat hij in staat is en bereid in Molière terug te vinden van wat hem vandaag in zijn leven bezig houdt. Molière wordt bijgevolg in de functie van een tijdgenoot gedrongen. Vrijheid wordt als een obsessie-in-woorden beweeglijk Omgezet in alertheid van het individu, in afwijzing van het systeem (idee of gedrag), vrij zijn van onderwerping, dwang, gehoorzaamheid, een anarchie-zonder-ideologie. Molière kan dan gepromoveerd worden tot een radikaal ongeloof, een vrijheid-in-actie, de subversiviteit als morele vanzelfsprekendheid. Dat mag voor mijn part allemaal best. Als we er maar het (vrij boeiende, zij het te geëxalteerde) leesavontuur van een ‘hineininterpretierend’ essayist in blijven zien. Molière als voorwendsel, tegelijk ook een bewijs dat hij immanente aspecten blijkt te bezitten die hem (sommige) tijdgenoten als volstrekt actueel doen zien. Met drama of theater heeft deze beschouwing verder niets uit te staan.
C. Tindemans
| |
Prof. Dr. J.J.M. Timmers
De Glorie van Nederland
Elsevier, Amsterdam - Brussel, 1972, 384 pp..
Dit prachtige boek bedoelt een beeld te geven van de Nederlandse beschaving zoals die zich in de afgelopen eeuwen heeft geopenbaard. De vele facetten van de menselijke expressie vinden hun vertolking en verbeelding in de tekst en in de illustraties, waarbij vanzelfsprekend beeldende kunst en architectuur het meest in het oog vallen. In de geschreven tekst wordt uitvoerig ingegaan op de vijf perioden waarin Schr. de vaderlandse cultuur indeelde. Bovendien wordt de tekst regelmatig onderbroken door verhelderende, rijk geïllustreerde excursen over bouwstijlen, ontwikkelingen in letterkunde en mode, enz.. De zeer talrijke afbeeldingen vormen een fraaie keuze; de gekleurde illustraties zijn over het algemeen van uitstekende kwaliteit (de schilderijen van Rembrandt zijn, zoals vaker, aan de rossige kant). Met name voor de vroegste perioden worden indrukwekkende staaltjes van menselijk scheppen vertoond. Het meest recente verleden is helaas onvoldoende vertegenwoordigd. Het boek besluit met een alfabetisch register. Zeer aanbevolen.
P. Begheyn
|
|