| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Sociale wetenschappen
Buntinx, Hubert - Geëngageerde bedrijfsstructuren. - Universitaire Pers, Rotterdam, 1973, 153 pp.. |
Smits, Hans - Crimineel. - (Feiten achter feiten), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 96 pp., f 3,-, BF. 49. |
Stappers, Dr. J.G. - Massacommunicatie, een inleiding. - (Informatie) Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1973, 214 pp., f 14,90. |
Wee, Herman van der - Historische aspecten van de economische groei. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Utrecht, 1972, 245 pp., f 21,90, BF. 285. |
Whittau, W.A.C. - Of het gedrukt staat. - Van Gorcum, Assen, 1972, 146 pp., f 14,50. |
| |
Geneesmiddel en Maatschappij
Katernen 2000, Wolters - Noordhoff, Groningen, 1972, 4/5, 35 pp., f 6,-.
Hier zijn geen medici aan het woord, maar een pater-bioloog-futurist (Thiadens), een biochemicus (Lucas Reynders), een industrieman (Van Winzum), een medisch-socioloog (Aakster), een werkgroep zelfmedicatie Utrecht, twee farmaceuten (Wijnne en De Nooy), twee gedragstherapeuten (Okma en Van Leuteren) en een ziekenfondsunie-bestuurder (De Vries). Het congres, dat hier gedeeltelijk wordt verslagen, stond onder de auspiciën van de Algemene Nederlandse Pharmaceutische Studentenvereniging.
Veel kritiek, die al eerder tegen de farmaceutische industrie weerklonk, wordt hier herhaald en gedocumenteerd. Door Van Winzum moedig maar zwakjes bestreden. Er Staat veel relevants in deze katerne, maar de politieke visie van geen van de genoemden leidt tot het aanbieden van voldoende geloofwaardige oplossingen voor de gestelde Problemen. Theoretisch is het stuk van De Nooy en Wijnne vooral van belang, praktisch Aakster en Okma en van Leuteren. Een goed initiatief van de A.N.P.S.V. voor haar eigen bewustwording. Idem van de werkgroep 2000 voor de onze.
J.H. van Meurs
| |
Dr. J.M.A. Munnichs
Bouwstenen voor een Sociale Gerontologie
Dekker & van de Vegt, Nijmegen / Van Gorcum, Assen, 1972, 322 pp., f 29,50.
In de serie ‘Gerontologie en Geriatrie’, als vierde band verschenen in de reeks wetenschappelijke bijdragen, is deze studie een goede introductie in een jonge tak van de sociale wetenschappen: de sociale gerontologie. De schrijver, bekend lector in de ontwikkelingspsychologie van de volwassenheid en ouderdom aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, geeft daarbij een goede introductie in zijn eigen onderzoekswerk, dat vooral bekendheid kreeg in zijn dissertatie van 1964, Ouderdom en Eindigheid.
De twaalf, gebundelde, grotendeels reeds verschenen, maar moeilijk toegankelijke studies zijn gegroepeerd in drie afdelingen: studies van algemene aard, o.a. met een historische schets van de psychogerontologie, studies met betrekking tot de middelbare leeftijd en tenslotte die welke gaan over de ouderdom in eigenlijke zin en eindigheid.
Het omvangrijke empirische materiaal wordt in goede balans gehouden door studies die de dragende ideeën in de gerontologie naar voren brengen, terwijl het sociale van de gerontologie voortkomt uit beschouwingen die het veld van de sociologie raken.
Deze bundel is onmisbaar voor elke student in de gerontologie. Vakkundig en toch toegankelijk blijvend voor grotere problematieken dan het eigen specialisme, zijn deze bouwstenen een goed fundament waarop men met vertrouwen en kennis van zaken verder kan bouwen.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Davis, Norton D. - Inleiding tot de speltheorie. - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 224 pp., f 6,50, BF. 106. |
Eerste tussentijds V.S.O.-Rapport. - Licap, Brussel, 1973, 159 pp., BF. 95. |
Heim, Alice - Intelligentie en persoonlijkheid. - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 221 pp., f 6,50, BF. 106. |
Kuntz, Karl-Michael - Zur Soziologie der Akademiker. - Enke, Stuttgart, 1973, 237 pp., DM. 29,80. |
Moustakas, Clark - Speltherapie. - Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1973, 348 pp., f 22,50, BF. 330. |
Roszak, Theodore - Where the wasteland ends. - Faber and Faber, London, 1973, 525 pp.. |
Schachtel, Ernest - Metamorfose. - Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1973, 368 pp., f 25,-, BF. 365. |
Schmidbauer, W. - Opvoeding zonder angst. - Het Wereldvenster, Baarn, 1973, 195 pp., f 15,50. |
Verkuyl, Prof. Dr. J. en Drs. C. Plomp - Christelijk onderwijs met de wereld als horizon. - Kok, Kampen, 1973, 99 pp., f 7,90. |
Wilson, Colin - Van Freud naar Maslow. - Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1973, 287 pp., f 19,50, BF. 295. |
| |
Prof. dr. P.C. Kuiper
Psychoanalyse actueel of verouderd?
Van Loghum Slaterus, 1972, 170 pp., f 14,50.
Een psychoanalyticus met vele jaren doceerervaring geeft hier in acht hoofdstukken, 170 bladzijden, zijn visie op een aantal psychoanalytische onderwerpen. De ‘klinische theorie’ wordt door hem gehandhaafd, inclusief de z.g. metapsychologische gezichtspunten. Dat zijn dan structurele (Ich, Es en Überich), dynamische (afweer), economische (energetische of libidotheoretische), topische (bewust - onbewust), en genetische gezichtspunten. De mechanistische metafysica die hiermee door Freud bedreven is bij zijn constructie van het psychische apparaat, verwerpt de schrijver. De instanties Überich, Ich en Es laat hij onaangetast als méér dan fenomenologische ervaringen op common sense niveau. Hij spreekt van ‘systeem der metapsychologie’ (p. 45) hoewel nooit een logische mogelijkheid, laat staan noodzaak, is aangetoond voor een systematisering van al de bovengenoemde ‘meta-’ gezichtspunten in één echte theorie. De schrijver meent dat een psychisch fenomeen pas werkelijk begrepen is, wanneer men alle ‘meta-’ gezichtspunten heeft toegepast. D.w.z. hij acht deze én noodzakelijk én voldoende (hoofdstuk I en II). Hij past dit toe op waanvorming (hoofdstuk III), het ageren (hoofdstuk IV), de vakantie (hoofdstuk V) en rouwprocessen (hoofdstuk VII). Hoofdstuk VI geeft blijk van respect voor leertheorieën, als complementaire visie naast de orthodoxe-analytische.
Het slothoofdstuk (VIII) gaat over analytische groepstherapie.
Met een aantal absurdismen wordt afgerekend. Bepaalde fouten en misvattingen in de praktijk van analytici en anderen worden duidelijk aan de kaak gesteld: zoals crypto-moralisme.
Het boekje is vlot geschreven, maar het bevat veel herhalingen (frapper toujours). Het beeld, dat de leek van een psychoanalyse hieruit kan krijgen is wel dat van een martelgang door agressieve en seksuele fantasieën en angst en schuldgevoelens, alles bij voorkeur gecentreerd op de analyticus.
Het stuk over partial reinforcement (p. 106) is verwarrend en tegenstrijdig. Het boekje is vooral voor aankomende vakmensen bestemd.
Allen kunnen genieten van de pregnante uitspraken, zoals ‘m.i. is eclecticisme beter dan geborneerdheid’ (p. 111) en ‘het ontgaat mensen dikwijls, welke gevoelens ze oproepen bij anderen’ (p. 152).
Dat de gevoelstheorie van de orthodoxe psychoanalyse wat armelijk is gebleven met als elementen narcisme, libido en agressie (p. 133) kan de auteur niet (ver)helpen.
Conclusie: ‘de psychoanalyse’ is nog steeds actueel, maar ook gedeeltelijk verouderd. Het laatste wellicht meer dan de auteur beseft.
J.H. van Meurs
| |
Norman O. Brown
Leven tegen dood
Ambo, Bilthoven, 1972, 431 pp., f 25,-.
Freud is niet alleen slechts de grondlegger van een individuele therapie tot genezing van een neurose. Freud is een begrip, dat staat voor een nieuwe antropologie van een neurotische mensengeschiedenis, als een register van de ondeugden en dwaasheden van de mensheid.
Voor de schrijver, meer cultuurfilosoof dan psychoanalyticus, is het duidelijk dat de mensheid bij al het rusteloze streven en de vooruitgang geen idee heeft van wat zij werkelijk wil. Zij kan zichzelf niet bevrijden, omdat zij zich niet kan bevredigen in
| |
| |
die verlangens waar ze geen weet van heeft. Gestolde neurose is de geschiedenis der mensheid, gekweld door de last van het verleden dat ze steeds weer meesleept. Ook al heeft Freud te weinig de antropologische waarde van zijn gedachten ingezien en was hijzelf ook nog gevangen door zijn sociale opvattingen, waardoor de psychoanalyse niet gevormd kon worden tot een algemene theorie aangaande de menselijke natuur, toch is zijn originaliteit zo vruchtbaar dat het de schrijver in staat kan stellen aan zijn verlangens te voldoen om door middel van een grondige analyse van sleutelbegrippen als Eros, Dood en Sublimatie, zowel een diagnose alsook een uitweg aan te wijzen die heet: de wederopstanding van het lichaam.
Een erudiet boek in de stijl van een essay en volgens de schrijver nogal excentriek. Het lezen van dit boek veronderstelt nogal wat psychoanalytische kennis. Daarbij heeft het de voor- alsook nadelen van een origineel werk, zeker bij het verschijnen in het midden van de vijftiger jaren: teveel om niet op te vallen, te weinig om te overtuigen, meer leven dan historie makend.
G. Wilkens
| |
Russell J. Becker
Gezinsbegeleiding
Dekker & van de Vegt, Nijmegen, 1972, 139 pp., f 13,50.
Deze pastoraaltheologische studie belicht haar onderwerp, gezinsbegeleiding, van twee kanten, beantwoordend aan de twee delen waarin het boek van deze pastoraaltheoloog aan de Divinity School van de Yale universiteit uiteenvalt. Een gezin kan worden begeleid in een groep waaraan ook anderen, getrouwde echtparen, vaders en moeders, deelnemen. Een verslag van de mogelijkheden van een kleine groep getrouwde mensen, allen christen en bewust bijeengekomen in Christus' Naam, die elkaar regelmatig treffen, en in gesprekken en schriftlezing aan elkaar pastoraal bedrijven. De aangehaalde voorbeelden en de naar voren gebrachte theologie, die deze groepspastoraal draagt, zijn van doorslaggevende christelijke kwaliteit.
Het tweede gedeelte laat zien hoe een pastor een gezin begeleidt bij opkomende moeilijkheden van een der gezinsleden. Zowel gesprekken met een gezinslid afzonderlijk als van meerderen tezamen illustreren helder de gevolgde werkwijze.
Deze studie is door de schrijver bedoeld als een min of meer uitgewerkte handleiding voor gezinsbegeleiding voor de actief werkzame pastor, die reeds enigszins bekend is met de algemene principes van het pastoraat.
Jammer is dat deze overigens goede Nederlandse vertaling van de reeds in 1965 verschenen originele Amerikaanse editie niet een bijgewerkte bibliografie bevat van bovendien niet alleen angelsaksische origine.
G. Wilkens
| |
Prof. Dr. K.D. Voigt en Dr. H. Schmidt
Hormonen en seksualiteit
(Seksologie) Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 222 pp., f 6,50, BF. 106.
Zeer terecht zeggen de schrijvers in hun voorwoord dat kennis van de biologische voorwaarden van het seksuele leven een conditio sine qua non moet zijn voor ieder advies, zowel van theologen en juristen als van pedagogen. En het genoemde boek gééft deze kennis in de vorm van uitgebreide en verantwoorde informatie.
Gezien het belang van hormonen in de puberteit, bij de chemische geboorteregeling, enz. wordt allereerst het biochemische en celbiologische onderzoek van de hormonen op gedegen wijze toegelicht. Vervolgens worden de fysiologische werking en de lichamelijke gevolgen besproken. Uitwendige manifestaties en praktische ervaringen worden tot hun fysiologische achtergronden teruggebracht. In deze uiteenzetting klinken de mogelijkheden van natuurlijke en kunstmatige verstoringen van het proces reeds door.
Het hoofdstuk over de stoornissen in de hormonale functie van de geslachtsklieren geeft een uitvoerige en goed ingedeelde weergave van onze kennis op dit gebied. Het belang van hormonen voor seksueel gedrag en voor anticonceptie komt aan de orde als afsluiting van dit voortreffelijke boek. Het geheel wordt gecomplementeerd met een korte lijst van bondig gedefinieerde termen.
G. Verschuuren
| |
A.S. Romer
De gewervelde dieren
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 384 en 347 pp., 2 dln., f 16,-, BF. 261.
De oorspronkelijke, Engelstalige uitgave van 1962 is intussen een klassiek handboek geworden, dat in 1970 een vierde druk, in 1972 een Duitse versie en in 1972 een verkorte Nederlandse versie in pocketeditie bereikte. De grote kracht ervan schuilt in de synthetische aanpak, die zich bedient van compacte formuleringen. Aldus wordt bereikt dat de veelheid aan gegevens dit boek tot een handzaam naslagwerk maakt. Toch verzandt de veelheid niet in een encyclope- | |
| |
dische opsomming, omdat het geheel staat binnen een evolutionistisch kader: in tegenstelling tot een ‘natte his’-aanpak komen algemeen biologische principes ter sprake; de vergelijkende anatomie wordt aldus een studie van de wisselwerking tussen structuurveranderingen en functieveranderingen. Gezien de compactheid lijkt verkorting een hachelijke zaak. Deze poging om de inhoud meer toegankelijk te maken voor leken en meer handzaam voor beginnende studenten of voor docenten biologie, is evenwel geslaagd te noemen. Daartoe draagt het bijna volledig overgenomen tekenmateriaal zeker bij.
De hoofdstukken betreffen: stamboom der vertebraten, de vroege ontwikkeling der vertebraten, huid, skelet, spierstelsel, lichaamsholten, ademhalingsorganen, spijsverteringssysteem, uitscheidings- en voortplantingsorganen, bloedsomloop, zintuigen, zenuwstelsel, endrocriene organen.
G. Verschuuren
| |
C.G. Jung
De scheppende mens. Wetenschap en kunst als uiting van de geest
Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1972, 147 pp., f 12,50.
Waar de lemniscaat (term uit de wiskunde) van oudsher het symbool is voor het evenwicht en het in elkaar grijpen van het geestelijke en het stoffelijke, ligt het geheel in de oriëntatie van een uitgeverij van die naam een uitgave te verzorgen van een aantal vertaalde artikelen van de Zwitserse psychiater C.G. Jung, in wiens denken de balans en het evenwicht een belangrijke plaats innemen.
Wetenschap, kunst en daarbij vooral literatuur staan in een uitgebalanceerde verhouding tot het geestelijke in de mensheid en tot de geest die een cultuur schept en draagt en zo naar voren komt in het werk en de persoon van wetenschapper en kunstenaar. Naast twee algemene beschouwingen over kunst vanuit de analytische psychologie zet Jung zijn gedachten op papier over grote persoonlijkheden in de geestesgeschiedenis. Allereerst de 16e-eeuwse alchemist Paracelsus, die de weg baant voor een moderne medische wetenschap, die ook rekening houdt met psychische factoren. Dan komt Freud, oorspronkelijk vriend en later vijand van Jung. Deze laatste schetst Freud als een cultuurhistorisch verschijnsel (hij heeft dan al gebroken met Freud, uiteraard) en wijdt een In memoriam aan de Weense meester en grondlegger van de psychoanalyse. Vervolgens komt een sinoloog, Richard Wilhelm, voor in Jungs beschouwingen, wiens levenswerk voor Jung zo belangrijk was omdat Jung daarin zoveel verklaard vond wat hij zelf nagestreefd en uitgedacht had om het psychische lijden van Europa het hoofd te bieden. Een beschouwing gewijd aan Ulysses, het gigantische werk van James Joyce en gedurende drie jaar het boek waarin Jung heeft gelezen, vermeldt tevens hoeveel Jung aan Joyce te danken heeft. Picasso vormt de laatste persoonlijkheid voor de schetsen van Jung.
De wijze van beschouwen is zo universeel en zo vérstrekkend dat ook de in analyse nietgeschoolde lezer de wetenschap van Jung kan waarderen als een uiting van de geest.
G. Wilkens
| |
Kees Struyker Boudier
Vervreemding en Bevrijding
Bijdragen tot een moderne antropologie
Ambo, Bilthoven, 1972, 179 pp., f 12,50.
In dit boek maakt men kennis met schrijvers poging het maatschappij-kritisch denken, zoals zich dat men name in Marcuses werk heeft geuit, te verwerken vanuit zijn fenomenologische achtergrond, die zich vooral aan Merleau-Ponty en Sartre heeft gevormd. In het eerste deel wordt deze confrontatie in globale vorm uitgevoerd vanuit het gezichtspunt van de wijsgerige antropoloog. In het tweede deel spitst zich de confrontatie toe op het probleem van het kwaad. Het is aan dit deel dat het boekje zijn titel ‘Vervreemding en Bevrijding’ ontleent. De fenomenologische tegenspeler van Marcuse is daarbij Sartre. In het derde en laatste deel wordt de wetenschapskritiek thema van de confrontatie. Dan is het Merleau-Ponty die de rol van tegenspeler van Marcuse krijgt toegeschoven. Waar de schrijver zelf staat, is niet zo duidelijk. Hier en daar komt een voorkeur voor de existentieel-fenomenologische wijze van filosoferen tot uitdrukking, maar deze voorkeur is in bewerking, wat zeker niet in de laatste plaats toe te schrijven zal zijn aan schrijvers taak om aan de Nijmeegse universiteit ‘studenten in te leiden in de wijsbegeerte in het algemeen en in de wijsgerige antropologie in het biezonder’. Men mist een laatste hoofdstuk waarin de gezochte ‘bouwstenen voor de opbouw van een moderne antropologie’ uit het spanningsveld van de beide denkrichtingen gehaald hadden kunnen worden, om een plaats te krijgen in een schets voor een toekomstige ‘systematiese wijsgerige antropologie’, waarvan de uitwerking de schrijver voor ogen schijnt te staan.
Chr. v. Buijtenen
| |
| |
| |
Geschiedenis
Backlund, Leif - Charles De Gaulle. - Interland, Aalten / Denis, Borgerhout, 1973, 168 pp., BF. 155. |
Beaufre, André - Die Revolutionierung des Kriegsbildes. - Seewald Verlag, Stuttgart, 1973, 235 pp., DM. 26,-. |
Bomans, Godfried - Trappistenleven. - Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1973, 176 pp., BF. 185. |
Koomen, Martin - Het ijzige zaad van de duivel. - Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1973, 214 pp., f 17,90. |
Nieuwenhof, Drs. F.Ph. - Darboek geschiedenis. Moderne geschiedenis 1945-1972. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1973, 112 pp.. |
Schepens, Luc - Van vlaskutser tot Franschman. Bijdrage tot de geschiedenis van de Westvlaamse plattelandsbevolking in de 19e eeuw. - Provincie Westvlaanderen, Brugge, 1973, 295 pp., BF. 350. |
Smit, Mr. Dr. C. - Nederland in de eerste Wereldoorlog. Deel 3. 1917-1919. - Wolters - Noordhoff, Groningen, 1973, 173 pp., f 37,50, 3 dln. compleet f 100,-. |
| |
Woordenboek der Oudheid.
Encyclopedisch overzicht van het oude Egypte, het oude Nabije Oosten, de grieks-romeinse wereld en het vroege Christendom
Afl. 7 Jaar-Luca (Kol. 1545-1736) Romen, Roermond, 1972, f 18,50.
Ook deze aflevering biedt de lezer weer een informatief geheel. Vanwege de transscriptieregels tellen de letters J en K nauwelijks artikelen op het gebied van de grieks-romeinse Oudheid. Des te meer vallen de steekwoorden op, die betrekking hebben op de wereld van het Nieuwe en Oude Testament. Te noemen vallen de trefwoorden Jezus van Nazareth, Johannes. Het uitgebreide artikel over Jeruzalem gaat vergezeld van een uitnemende plattegrond. De illustraties van het werk in zijn geheel bestaan over het algemeen uit plattegronden en kaarten, die zeer informatief zijn. Te noemen valt ook de afbeelding van de voornaamste typen van grieks aardewerk sub ‘lecythus’.
Mesopotamisch en Egyptisch materiaal springt naar voren onder de K. Wij vermelden: Karatepe, Karnak (eveneens met plattegrond); ook een artikel als Kreta, veelzijdig en up-to-date, kan niet onvermeld blijven.
Als laatste illustratie tenslotte van de veelzijdigheid van dit voortreffelijk naslagwerk noemen wij de trefwoorden Latijn en Logos.
J.J.S. Weitenberg
| |
Otto Habsburg
Damals begann unsere Zukunft
Verlag Herold, Wien/München, 1971, 228 pp., S. 98.
Als drager van een van de aanzienlijkste namen van Europa (zich onderwerpend aan een bekrompen republikeinse wetgeving laat hij ‘von’ weg) heeft Aartshertog Otto van Oostenrijk, zoon van de laatste Oostenrijkse Keizer, het merkwaardige genoegen met dezelfde woorden de geschiedenis van Europa en van zijn voorvaderen te kunnen beschrijven. Dat hij zich drager weet van oude tradities en erfgenaam van oude idealen, wordt heel duidelijk in deze bundel verzamelde artikelen. Na enige historische beschouwingen worden enkele eigentijdse grote mannen beschreven; vervolgens nog een blik op de Europese toekomst geworpen. De schrijver wenst vurig een verenigd Europa en meent dat het oude Oostenrijk daarbij inspiratief kan zijn. Centraal staat bij hem de Rijksidee (zoals deze dan in de Middeleeuwen gestalte heeft gekregen, overigens in aansluiting bij ideeën uit de oudheid). Iets te gemakkelijk schrijft hij de Duitsers toe de roeping te hebben dragers van deze idee te zijn (p. 77). Daarmee voert hij een ‘nationale’ factor in, die juist in de Rijksidee overwonnen moet zijn. Heeft hij het recht te betreuren dat het nationalisme eerst de Rijksidee in Duitsland heeft aangetast (overwinning van Pruisen op Oostenrijk in 1866 en schepping van het Klein-Duitse Rijk daarna) en vervolgens in de Oostenrijks-Hongaarse Monarchie, ik vermag niet in te zien hoe dit af te wenden zou zijn geweest. Nationalisme is een gevolg van de expansie en daarmee gepaard gaande ontbinding van de Europese samenleving in de negentiende eeuw. Een ongewild gevolg voor sommigen, door anderen bewust bevorderd, nu waarschijnlijk door velen betreurd. De vraag is in hoeverre er nog met de Rijksidee te werken valt in het post-nationalistische Europa
| |
| |
(dat nog maar aarzelend ontstaat) en in een post-christelijk Europa (dat bezig is te ontstaan). Ik zou dat wel wensen en aan de aartshertog een vooraanstaande plaats gunnen in een vernieuwd Europa, maar twijfel aan de mogelijkheden. Duidelijk wordt dat we een gefundeerd concept over de Europese eenheid hard nodig hebben. De schrijver draagt daar het nodige uitgangsmateriaal voor aan.
Marcel Chappin
| |
Prof. Dr. W. Jappe Alberts
Geschiedenis van de beide Limburgen Deel 1 (tot 1632)
(Maaslandse Monografieën), Van Gorcum, Assen, 1972, 209 pp., f 17,50.
De onderbedeeldheid van de provincie Limburg in de Nederlandse geschiedschrijving wordt de laatste jaren met rasse schreden ingelopen. Het boek van prof. Alberts, dat onlangs verscheen, wil daartoe een bijdrage leveren en heeft in een moeite ook de Belgische zusterprovincie in dit overzicht betrokken, hetgeen als een primeur mag gelden. Openend met een beschrijving van de geografische gesteldheid (volgens concept van E. Roebroeck) behandelt Schr. achtereenvolgens prehistorie, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd tot 1632; een tweede deel, dat de verdere geschiedenis bevat, is voor dit jaar nog toegezegd. Op grond van recente onderzoekingen werd deze geschiedenis geschreven, zakelijk en factisch, onderverdeeld in paragrafen, waarbij een interne beoordeling van de gegevenheden evenwel op de achtergrond bleef. Hoofdaandacht in het hele werk heeft de staatkundige en politieke ontwikkeling. Elk hoofdstuk besluit met een beknopte literatuurlijst en een aantal desiderata t.a.v. details die nadere Studie behoeven (onderwerpen voor scripties liggen hier voor het opscheppen!). Twaalf buitentekstplaten vormen het illustratiemateriaal; ook zijn twee kaarten der beide Limburgen (1815, 1543) opgenomen, evenals twee registers op persoonsnamen en aardrijkskundige namen. Nogal wat kleine, overigens niet storende drukfouten (bv. hardnekkige verschrijvingen als begijnshoven, Cuyck, Hoensbroeck) ontsieren dit fraai uitgegeven boek, dat ontegenzeggelijk ondergrond zal vormen voor ieder die een verdere bestudering van de geschiedenis der beide Limburgen wil ondernemen.
P. Begheyn
| |
Geofrey Parker
The Army of Flanders and the Spanish Road 1567-1659
(Cambridge Studies in Early Modern History), Cambridge, 1972, 309 pp., £ 7,10.
Uitgangspunt van de zeer interessante studie van Dr. Parker is de veranderde oorlogvoering in de tijd van onze Tachtigjarige Oorlog. De veranderingen bestonden er voornamelijk in dat de voormalige ruiterij overspeeld begon te worden door het voetvolk, waardoor de nadruk kwam te liggen op numeriek overwicht, maar vooral in het opkomen van het bastion, een kwestie waarover de auteur in 1972 in Leiden een boeiende lezing hield. Het bastion was in de loop van de vijftiende eeuw in Italië ontwikkeld en geperfectioneerd en werd allengs in Europa bekend onder de naam ‘trace italienne’. In plaats van hoge, stenen stadsmuren te bouwen - waar uiteindelijk een bres in geschoten kon worden, waarna de bestorming plaats vond - wierp men lage wallen op van vooral baksteen en puin, een materiaal dat de schoten absorbeerde terwijl steen steeds meer uit elkaar sprong, en hield de artillerie van de vijand op een afstand door de in de grachten vooruit stekende bastions. Van deze bastions wezen de twee zijden van de speerpunt naar de vijand, terwijl de twee inspringende vlakken daarachter, dus als het ware de schacht van de speer, de wallen onder controle hielden. Dit maakte dat de oorlogvoering voortaan niet meer bestond uit min of meer snelle en beslissende slagen tussen ruitervolk, of uit belegeringen van relatief korte duur met daarop volgende bestormingen, maar een kwestie werd van grote logistieke Problemen, die enerzijds ontstonden door de aanvoer en het verdere onderhoud van grote hoeveelheden infanterie, anderzijds doordat goed bescherende en op vijandelijkheden voorbereide steden slechts na lange, uitputtende belegeringen op de knieën waren te krijgen. Dit verklaart volgens de auteur het raadsel van de discrepantie tussen het enorme overwicht van de Spaanse krijgsmachine en haar formidabele organisatie enerzijds, en de lange duur van de vijandelijkheden die ten slotte voor Spanje geen overwinning brachten anderzijds. Een belangrijk aspect om
in de Nederlandse schoolgeschiedenisboeken op te nemen.
Het boek valt uiteen in een inleiding, ‘The character of the Low Countries’ wars' (pp. 3-25), een eerste deel, ‘Assembling an army: the problem of distance’ (pp. 25-127), een tweede deel, ‘Maintaining an army: the
| |
| |
problem of resources’ (pp. 127-231) en een ‘Conclusion: Spain, her enemies and the revolt of the Netherlands’ (pp. 231-271). Een groot aantal belangwekkende statistieken (o.a. de samenstelling van de Spaanse troepen naar huurlingen; verloop van Alva's mobilisatie; plaats en duur van de belangrijkste muiterijen en de totaal daarmee gepaard gaande kosten) is tussen de tekst verwerkt, terwijl uit 11 appendices aan het eind van het werk (pp. 271-297) o.a. af te lezen zijn: naam en dienstperiode van de Spaanse opperbevelhebbers, Philips II's budget voor 1574, de jaarlijkse uitgavenstaten van de kwartiermeester-generaal met betrekking tot de voeding van de troepen, etc..
Na een overzicht gegeven te hebben van de verdeling van de huurlingen over de Spaanse troepen en hun specifieke kwaliteiten, van de opbouw en het functioneren van de Italiaanse garnizoenen in de ‘Milanesado’ en de diverse mobilisatiesystemen, behandelt de auteur in het eerste deel het vervoersprobleem van de Spaanse troepen vanuit Spanje en Italië naar de noordelijke gebieden, nadat de Fransen in januari 1558 Calais op de Engelsen veroverd hadden, via de marsroutes die ofwel over Tyrol en de Elzas, ofwel over Savoye en de Franche- Comté in Lotharingen samenkwamen en vandaar verder leidden naar de Spaanse Nederlanden. Vergelijkt men de logistieke problemen van dit soort troepentransport, dat decenniën lang plaats vond, met die van een twintigste eeuwse D-day, dan moet men ook hier weer - evenals Garret Mattingly in zijn beroemde werk over The defeat of the Spanish Armada - tot de conclusie komen dat de Spanjaarden beschikten over een bewonderenswaardig organisatorisch vermogen, een conclusie die Dr. Parker in zijn werk duidelijk onderstreept. Opbouw en functionering van het opperbevel - autoriteit van de ‘capitán general’, administratieve organisatie, controlemaatregelen op het bestuur, salariëring - besluiten het eerste deel. Het tweede deel behandelt de concrete economische problemen die samenhingen met de oorlogvoering, de financiering van de oorlog vanuit Spanje zelf in samenwerking met haar buitenlandse bankiers (een van de interessantste hoofdstukken uit het boek), het leven van alledag in het Spaanse leger, de muiterijen en hun achtergronden en de demobilisatie. De conclusie van de auteur is, dat Spanje's onvermogen om de kwestie met de Spaanse Nederlanden te regelen, niet in eerste instantie een economische, maar een politieke ondergrond had, en wel door een geestelijk niet aangepast zijn aan de nieuwe soort oorlogvoering en verder door een te starre houding, die niet van
compromis wilde weten en streefde naar een ‘totale’ overwinning.
In de bespreking die Times Literary Supplement (20-10-72) wijdde aan dit werk, werd gesproken van ‘Dr. Parker's very lucid book’ en het komt mij voor dat men in de auteur duidelijk een leerling herkent van de briljante Engelse historicus J.H. Elliot. Een belangwekkend boek, waarvan een tweede druk op komst is en een paperback uitgave.
J. Lechner
| |
P. Dukes
Amerika Rusland
Vergelijkende geschiedenis
(Aula), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 151 pp., f 9,50.
Aan het begin van dit boekje schrikt schrijver er niet voor terug om maar meteen de hamvraag te stellen: Wat is geschiedenis? Na enige aardige doch wel algemene opmerkingen erover komt het eigenlijke corpus. Bij lezing ervan zal niemand van de ene verbazing in de andere vallen. Voor zover de wereldgeschiedenis door alle staten gezamenlijk doorleefd wordt (en gemaakt) is het niet zo moeilijk parallellen te ontdekken tussen de geschiedenis ook van déze twee landen. Hun ligging aan de rand van Europa, hun ‘achterstand’ en grote geografische omvang - later ook een grote bevolking - geven enige parallellen meer. Maar de vraag is of de verschillen niet veel belangrijker zijn. Het vergelijken blijft tot aan 1941 niet zo interessant, noch relevant. Veel meer dan twee naast elkaar staande overzichten van twee geschiedenissen, met wel aardige informatie en cijfermateriaal, biedt het grootste deel van dit boek daarom niet.
Na de Tweede Wereldoorlog blijkt de verantwoordelijkheid voor het behoud van de wereld voor een totale vernietiging op beide supermogendheden neer te komen. Dat draagt er zeer toe bij dat - met de groei van andere overeenkomsten eigen aan grote staten - de diepe verschillen in systeem overschaduwd worden. Er is sprake van een convergentie, hetgeen de schrijver brengt tot het uitspreken van hoopvolle woorden voor de toekomst.
Het boek heeft een zeer aantrekkelijke omslag.
Marcel Chappin
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Allen, J.P.B. / Paul van Buren - Chomsky over taal. - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 218 pp., f 6,50, BF. 106. |
Dippel, Dr. C.J. - De omgekeerde wereld. - Bosch & Keuning, Baarn, 1973, 134 pp., f 7,90. |
Koestler, Arthur - De wortels van het kwaad. - Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1973, 142 pp., BF. 198. |
Lichtheim, George - Georg Luckacs. - Meulenhoff, Amsterdam, 1973, 120 pp., f 9,50. |
Luijpen, Dr. W. - Ethiek in de politiek. - Wereldvenster, Baarn, 1973, 66 pp., f 8,50. |
Lyons, John - Noam Chomsky. - Meulenhoff, Amsterdam, 1973, 89 pp., f 12,50. |
Miller, Jonathan - Marshall McLuhan. Oriëntatie op morgen. - Meulenhoff, Amsterdam, 1973, 106 pp., f 9,50. |
Pears, David - Ludwig Wittgenstein. - Meulenhoff, Amsterdam, 1973, 146 pp., f 10,-. |
Solnik, B.H. - Lineair programmeren voor de praktijk. - (Marka) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 123 pp., f 6,50, BF. 106. |
Vandenbulcke, Jaak - Hans-Georg Gadamer. Een filosofie van het interpreteren. - Orion, Brugge, 1973, 266 pp., BF. 250. |
| |
Belcampo
De filosofie van het belcampisme
Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 295 pp., f 18,50.
Dit boek kan men als een bekroning beschouwen van de ontwikkeling van Belcampo's werk van studentikoos-humoristisch naar wijsgerig-wetenschappelijk.
Op bijzonder knappe en onderhoudende wijze weet hij de toetsing van zijn eigen filosofie aan die van de erkende grootheden uit oudheid t/m heden te beschrijven.
In het eerste deel van zijn boek geeft hij een expositie van zijn leer, terwijl in het tweede deel de confrontatie volgt met de leren van Thales t/m Sartre.
Het doel van Belcampo is om het denken van de mens over zijn positie op deze wereld te ontdoen van die reeds eeuwenoude geheimzinnige sfeer en terug te brengen tot een huiselijk begrip waaraan niets mysterieus, niets magisch en niets absoluuts meer is.
In zijn met humor doorspekt betoog, waarin hij telkens een link weet te leggen met de taal (het belangrijkste instrument in het onderlinge verkeer), slaagt hij daarin volkomen.
Uitgaande van zijn filosofisch (en volgens hem algemeen menselijk ethisch) beginsel: ‘Lekker leven en lekker laten leven’ bouwt hij een eigen leer op, waarin hij op zeker ogenblik o.a. tot de volgende ontboezeming komt: ‘Het totaal van filosofen doet aan als een verzameling monosexuelen, zodat men zich af zou kunnen vragen: is filosofie een gebreksziekte?’
Al lezend is men geneigd om zich af te vragen: ‘Hebben ze daar nu eeuwenlang zo moeilijk voor moeten doen, het is toch zo eenvoudig’. Waarschijnlijk beseft Belcampo dat ook, want hij zegt dat het niet de bedoeling van zijn kritiek is om de geweldige prestaties die de pioniers van de wetenschap hebben verricht, te kleineren, maar om aan te tonen dat er in de ervaarbare wereld grote gebieden bestaan die door de wetenschappelijke methode niet benaderd kunnen worden. Al zet hij alles op losse schroeven en worden alle absoluta ontwricht, toch hoopt hij dat de lezer een positief gevoel overhoudt, nl. de verbondenheid met de wereld.
Jammer is het dat Belcampo, waarschijnlijk i.v.m. het feit dat hij vindt dat een filosoof zich moet distantiëren van een bepaalde cultuur, zich genoodzaakt voelt om een (mijns inziens onnodige) aanval te doen op het christendom, waarin hij o.a. zegt: ‘Het christendom is doordrenkt met mensenhaat, het vormt hele samenlevingen van mensen, die niet gelukkig dúrven zijn’.
Dit kan echter een gevoel van grote bewondering niet verdringen, daarvoor is alles te briljant. Al is het vermakelijk om te constateren dat zelfs zo'n grote geest ook huistuin-en-keukenfoutjes kan maken: zo wil hij ons door een snorkel naar de zeebodem laten kijken, laat hij varkens eikels opgevroten hebben en heeft hij het regelmatig over jamboel i.p.v. janboel.
C. Free
| |
Ernst Bloch
Vorlesungen zur Philosophie der Renaissance
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M, 1972, 156 pp., DM. 7,-.
Schrijver behandelt in deze colleges een aantal van de meest bekende filosofen uit de renaissance. Daarbij laat hij die periode wat laat beginnen, namelijk in het tweede kwart van de vijftiende eeuw en wat laat eindigen, namelijk met Giambattista Vico (1668-1744). Hij beschouwt de geestesbeweging van deze tijd niet zozeer als een weer opleven van de antieke cultuur, maar
| |
| |
vooral als een geheel eigen nieuwe stijl. Hij staat daarbij nogal heftig veroordelend tegenover de scholastiek-gotieke periode die er aan voorafgaat.
Hij toont aan dat de neo-platoonse verschijnselen in het denken van deze tijd niet zonder meer als neo-platoons beschouwd mogen worden. Voor de renaissance-denkers was het verschijnsel belangrijker dan datgene wat er verscheen. Hij meent dan ook bij enkele van de filosofen van deze tijd, en met name bij Brijno, materialistische beginselen te kunnen aanwijzen.
Voortdurend trekt hij daarbij lijnen van deze denkers naar de grote dichters van de Duitse klassiek.
C.J. Boschheurne
| |
Corn. Verhoeven
Het gewicht van de buitenstaander
Ambo, Bilthoven, 1972, 148 pp., f 12,50.
Een nieuwe serie wijsgerige essays van Verhoeven, ditmaal met als hoofdthema de macht en onmacht van denken en interpreteren. De titel is ontleend aan de titel van het eerste essay, dat samengeschreven werd met ir. Cas Eijsbouts. Sommige essays verschenen al eerder elders, twee werden in 1971 en 1972 gepubliceerd in Streven. De S. maakt het de lezer niet altijd gemakkelijk, hij dwingt tot denken, meedenken of tegendenken over de werkelijkheid van vandaag in verband met het verleden. Zijn essays zijn een uitstekend tegengif tegen het gemis aan denken bij velen die zich tevreden stellen met het repeteren van het gepraat over radio of op T.V. of het geschrijf in het lijfblad. Dit werkje moet - ondanks zijn beknopte vorm - langzaam worden gelezen en is uitstekend materiaal voor onderlinge discussie.
J.H. Nota
| |
Dr. P. van der Hoeven
Descartes, Wetenschap en Wijsbegeerte
Wereldvenster, Baarn, 1972, 118 pp., f 11,50.
Men kan Descartes van allerlei kanten benaderen. Professor van der Hoeven heeft, op grond van zijn eigen interesse, de keus gemaakt om de relatie tussen wetenschap en wijsbegeerte naar voren te brengen en verdedigt de Stelling, dat Descartes het als zijn voornaamste taak heeft gezien echte wetenschap mogelijk te maken. In korte hoofdstukken wordt dit thema op zeer heldere wijze uiteengezet, met nu en dan een kritische opmerking. Persoonlijk zou ik Descartes' grootste Verdienste eerder willen zien in zijn wijsbegeerte en deze kan, meen ik, zeker in haar uitgangspunt, meer existentialistisch worden uiteengezet dan in dit boek gebeurt. Dit neemt echter niet weg, dat wij hier een uitstekende inleiding bezitten voor het thema: wetenschap en wijsbegeerte, zoals S. dit heeft gekozen. De korte bibliografie kan de lezer nog helpen in verdere studie.
J.H. Nota
| |
Johann Gottfried Herder
Briefe zur Beförderung der Humanität
2 Bde.
Aufbau-Verlag, Berlin / Weimar, 1972, 759 en 784 pp..
Deze uitgave van Herders werk stelt ons in staat een van de meest interessante leerlingen van Kant beter te kennen. En met hem zijn tijd, zodat filosofen, historici, literatoren, zowel vakmensen als amateurs, veel plezier en voordeel van deze twee delen kunnen hebben. De bruikbaarheid wordt nog vergroot door uitvoerige notities, register en een ‘Nachwort’ van Heinz Stolpe over ‘Herders Ideen zur Vervollkommnung der Humanität und sein Verhältnis zur Französischer Revolution’.
J.H. Nota
| |
Anna Teresa Tymieniecka, ed.
Analecta Husserliana
The Yearbook of Phenomenological Research. Volume II
D. Reidel Publishing Company, Dordrecht, 1972, 374 pp., f 85,-.
Dit jaarboek bestaat uit een twintigtal essays van zeer verschillend gehalte. Uiterst belangrijk daarbij zijn natuurlijk die van wijlen Roman Ingarden. Een brief van hem aan Husserl is als bijlage toegevoegd.
Hoofdthema is eigenlijk de zogenaamde crisis in het filosoferen van Husserl. Uitdrukkelijk zeg ik hier zogenaamd, omdat ik geen crisis kan zien. In ieder geval zijn deze jaarboeken op het ogenblik van veel belang omdat filosofen van andere richtingen de fenomenologen hier aan het werk kunnen zien. Voor de dialectici is dat bijzonder belangwekkend omdat zij uit moeten gaan van een niet dialectische positie. Daarin zit vooral de moeilijkheid waarop Hegel stuitte bij het begin van zijn Logik. Anderzijds is het duidelijk dat dialectisch gesproken ook de dialectiek zelf opgeheven moet worden; ook daarbij kan de fenomenologie een rol speien. Voor analytische en andere neo-positivistische denkers kan het van belang zijn na te gaan in hoeverre deze leer in wezen met hun eigen opvatting in overeenstemming is.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Theologie
Altner, Dr. G. - Grammatika van de schepping. - (Oekumene) Bosch & Keuning, Baarn, 1973, 77 pp., f 6,90. |
Feiner, J. und L. Vischer - Neues Glaubensbuch. - Herder, Freiburg / Theologischer Verlag, Zürich, 1973, 686 pp., DM. 34,60. |
Machovec, Milan - Jezus voor atheïsten. - Ten Have, Baarn, 1973, 213 pp., f 17,50. |
Schnackenburg, Rudolf - Glaubensimpulse aus dem Neuen Testament. - Patmos Verlag, Düsseldorf, 1973, 152 pp., DM. 9,80. |
Sudbrack, Josef - Beten ist menschlich. - (Herderbücherei), Herder, Freiburg, 1973, 256 pp., DM. 5,90. |
| |
Heinz Zahrnt
Wozu ist das Christentum gut?
R. Piper & Co. Verlag, München, 1972, 265 pp., DM. 20,-.
Dit nieuwste boek van de zo succesvolle auteur houdt zich in feite bezig met de identiteitscrisis die de Kerk momenteel doormaakt. Vraag is: waarin bestaat vandaag de dag de onvervangbare bijdrage van het christelijk geloven voor het leven van mens en gemeenschap? Toegespitst op het antwoord dat schr, geven wil: kan de mens zonder God leven, kan hij zonder God mens blijven? Het eigenlijke antwoord op deze vraag van het christendom nu is de verkondiging van de menswording Gods in Jezus Christus, die de menswording van de mens eerst mogelijk maakt. Maar voordat dit antwoord uitgesproken wordt, is al heel wat behandeld. Afwijzing van een vals theïsme, waarin de mens God tot eigen nut aanwendt (zowel in een vroegere primitieve Godsbenadering als in hedendaagse ‘politieke theologie’), houdt nog geenszins afwijzen van theïsme zonder meer in; het eigenlijke ‘distinctivum’, waarin het christendom zich van alle andere religies onderscheidt, is Jezus' kruis: God die niet alleen liefheeft, maar uit liefde ons lijden en sterven deelt; kruis als teken van Gods tegenwoordigheid in ons mensenbestaan, en verrijzenis als bevestiging van Jezus' ‘armoede’ die alleen hierin bestaat dat Hij niets bezeten heeft dan God alleen; tegen deze achtergrond moet de mens inderdaad God zoeken in deze wereld en in zijn medemensen; waarin echter twee eenzijdigheden vermeden dienen te worden: orthopraxie zonder orthodoxie, en omgekeerd orthodoxie zonder orthopraxies; het geloven moet zich metterdaad in deze wereld waar maken, maar áls geloof in Gods menswording. Zoals steeds zet Zahrnt ons weer kritisch aan het denken over onze eigentijdse beweringen en leuzen en toont aan dat deze vaak wat te gauw en te gemakkelijk geformuleerd zijn. In die zin weer een uitstekend boek, dat voor iedereen toegankelijk is. Toch kan men al lezend een lichte teleurstelling niet onderdrukken: vanaf het begin voelt men een duidelijke
afwijzing van iedere vorm van ‘politieke theologie’, die naar mijn smaak aan de onmiskenbare waarden daarin al te gemakkelijk voorbijgaat. Ook de m.i. waardevolle momenten in neomarxistische waardering voor het christendom (Bloch, Gardavsky) worden te sterk bestreden. Eerst helemaal aan het eind van het boek wordt duidelijk dat deze kritiek toch vooral gericht is tegen de gedachtengang van Dorothee Sölle, en dus in feite o.a. Metz en Moltmann nauwelijks treft. Maar het onbehagen wordt al vanaf het begin gewekt. Wanneer men dit echter weet te onderdrukken, houdt men een voortreffelijk boek over.
S. Trooster
| |
Karlheinz Müller, Hrsg.
Die Aktion Jesu und die Re-Aktion der Kirche
Jesus von Nazareth und die Anfänge der Kirche
Echter Verlag, Würzburg / Gütersloher Verlagshaus Gerd Mohn / Tyrolia Verlag, 1972, 168 pp., DM. 10,80.
In de discussie met de sensationele Jezus-boeken van J. Lehmann c.s. lag tot voor kort de nadruk alleen op een wetenschappelijk verantwoord beeld van persoon en activiteit van Jezus van Nazaret. De verhouding van de latere Kerk tot de mens Jezus werd nauwelijks besproken; terwijl Lehmann c.s. toch stelden, dat de latere Kerk op een vervalsing door Jezus' leerlingen, met name Paulus, berustte. In deze bundel wordt uitdrukkelijk ook dít probleem aan de orde gesteld. De eerste drie studies in dit boek (resp. van de hand van K-H. Müller, H. Geist en H. Merklein) tonen aan dat Jezus' verkondiging van het nabij-zijn van het Rijk Gods en zijn poging heel Israël te verzamelen voor dit moment niet uitsluiten dat Hij leerlingen om zich heen verzameld heeft, maar dat van de andere kant moeilijk aan te nemen valt dat Hijzelf aan het stichten van een Kerk gedacht heeft. De drie laatste bijdragen (resp. van
| |
| |
K. Kertelge, R. Schnackenburg en K-H. Müller) laten zien hoe de eerste gemeenten zichzelf verstaan hebben: zeker nog niet als ‘Kerk’ in onze zin, maar als ‘Gods kerk’ in traditioneel joodse zin. Wel valt vast te stellen, dat de eerste christenen sterk geinspireerd waren door Jezus' verkondiging en als taak zagen deze verkondiging door te geven. Eerst met de missionering der ‘heidenen’ ontstaat het latere begrip ‘Kerk’. Bijzonder suggestief is de bijdrage van Schnackenburg, waarin hij o.a. aantoont dat de eerste christenen zeker nog niet alle consequenties uit Jezus' verkondiging gezien hebben en in praktijk gebracht. Zo ontbreken o.a. de sociale en maatschappijkritische implicaties van Jezus' eigen verkondiging; en zijn de latere Nieuwtestamentische geschriften niet geheel vrij te pleiten van een opkomend antisemitisme. Dit wordt begrijpelijk vanuit de situatie waarin de jonge kerk zich moest ontwikkelen. Van een mythologisering van Jezus en zijn boodschap is dan ook weinig waar te nemen. Het boek informeert grondig over de stromingen ten tijde van Jezus' leven en daarna (partijen, profetische stromingen, enz.) om de ‘actie’ van Jezus en de ‘reactie’ van de eerste christengemeenten duidelijker te situeren. Een belangrijk boek, zeer leesbaar geschreven, dat de nodige hedendaagse verbuigingen van de heilsboodschap van het Evangelie weer recht trekt.
S. Trooster
| |
Josef Blank
Jesus von Nazareth. Geschichte und Relevanz
(Theologisches Seminar), Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1972, 150 pp., DM. 14,80.
De sensationele Jezus-boeken van o.a. Carmichael, J. Lehmann, Augstein e.a. hebben gelukkig toch ook hun positieve zijde gehad: gevolg is geweest dat christelijke bijbelwetenschappers de resultaten van hun vaak bijzonder belangrijk onderzoek nu eindelijk eens aan ons eenvoudige lieden hebben prijsgegeven. Vooral vorig jaar zijn er ineens een aantal bijzondere boeiende boeken over Jezus en zijn heilsboodschap losgekomen. Eén van deze boeken is zeker het boek van J. Blank. Hoewel een bundeling van reeds eerder gepubliceerde artikelen, wordt hier in voor ieder verstaanbare taal geschreven over het probleem van de aardse Jezus, zoals men die kan ‘reconstrueren’ uit de christelijke verkondiging van de eerste eeuw, met name de evangeliën. Een eerste hfdst., dat meer dan de helft van het boek beslaat, spreekt over bronnen en methoden voor onze kennis van de mens Jezus van Nazareth en de historische fundamenten van zijn aards bestaan; over Jezus' boodschap van het Rijk Gods, zijn ‘nieuw gebod’, de zin van zijn wonderen (en van de wonderverhalen in de evangeliën); wie Jezus in feite geweest is; en tenslotte over het paasmysterie als fundament van christelijk geloven. De volgende - heel wat kortere - hfdst. over de ‘ethiek van Jezus’ en over Jezus' verhouding tot de latere Kerk vallen hier en daar in herhalingen. Dit is echter alleen maar een voordeel, omdat een en ander toch vanuit andere gezichtspunten wordt benaderd: deze hfdst. verdiepen het eerste nog aanmerkelijk; men wordt ook op alleszins verstaanbare wijze enigszins ingewijd in de hedendaagse wijze van evangelie-verklaring. Al bij al een kostbaar boekje, dat sterk kan worden aanbevolen aan al degenen die beroepshalve zich bezig houden met de verkondiging van het evangelie; maar ook aan hen die zich - hetzij indvidueel, hetzij in bijbelclubs - op het evangelie bezinnen. Dat het boek ook kostbare inleidng kan zijn op gebed en overwegng, behoeft
nauwelijks toegevoegd.
S. Trooster
| |
Josef Kopperschmidt
Der fragliche Gott
Fünf Versuche einer Antwort
(Patmos-Paperback), Patmos Verlag, Düsseldorf, 1973, 136 pp., paperback DM. 14.
Als je naar God mag vragen, is Hij niet zo dood als men denkt.
In het wintersemester 1971/1972 werden over dit thema inleidingen gehouden aan de universiteit van Ulm, die hier, gebundeld, aan de lezer worden aangeboden.
De ‘God is dood’-theologieën hebben hun eigen graf gegraven. Dat laat S. Daecke zien aan de hand van een schets van deze theologiën. De filosoof R. Spaemann ziet deze theologieën als een progressieve misstap, die niet geheel ‘een bedrijfsongeval’ is wanneer men de lijn van de historische gedachten nauwgezet volgt.
Deze bundel openbaart, niet gewild, een riskante zijde van theologische beschouwingen: God of niet, de theologie gaat door. Wellicht klinkt een vraag op in dit paradijs van denkmogelijkheden en gedachtenalternatieven: mens, waar ben je, als een herhaalde vraag na een herhaalde zondeval. In dat geval zal men hopelijk niet zo snel tot de orde van de dag overgaan als men de onttakelde God verder van zich af schuift met de vraag: Wat is waarheid?
G. Wilkens
| |
| |
| |
Godsdienst
Elderenbosch, Dr. P.A. - Jahweh is onze God. - Boekencentrum, Den Haag, 1973, 143 pp., f 13,75. |
Litjens, Dr. H.P.M. - Critische Kerk en Critische Maatschappij. - Ernst van Aelst, Maastricht, 1972, 74 pp.. |
Mommaers, P. - Waar naartoe is nu de gloed van de liefde? - Patmos, Antwerpen/Utrecht, 1973, 139 pp., BF. 175, f 12,90. |
Reedijk, Laura en Bas - Troost. - Ambo, Bilthoven, 1973, 66 pp., f 7,50. |
Snelder, C. - De dodelijke dosis? - J.H. Gottmer, Haarlem, 1973, 87 pp., f 7,50. |
Zink, Jörg - Vijf broken en twee vissen. - Gooi & Sticht, Hilversum, 1973, 240 pp., foto's, f 19,90. |
| |
Groot nieuws voor u:
Het nieuwe testament in de omgangstaal
Nederlands Bijbel Genootschap / Katholieke Bijbelstichting, Amsterdam / Boxtel, 1972, 572 pp., f 9,90.
Het Nederlands Bijbel Genootschap en de Katholieke Bijbelstichting kunnen niet genoeg geprezen worden om hun streven de Bijbel dichter bij de mensen te brengen. Maar om hun laatste uitgave, Groot nieuws voor u, Het nieuwe testament in de omgangstaal, prijs ik hen niet. Het is niet zozeer het journalistieke Nederlands dat mij hindert; evenmin zelfs het feit, dat je uit dit ‘Nieuwe Testament’ nog nauwelijks kunt voorlezen of verkondigen. Ik citeer Joh. 1, 1 in de omgangsvertaling: ‘In het begin was het Woord. Het was bij God en het was God’. Inderdaad, het Woord moet met de trein mee. Er gaat dus nogal wat verloren in een vertaling als deze. Dat zou echter nog allemaal te verteren zijn geweest (want welke vertaling kan het halen bij de oorspronkelijke tekst?), als de uitgevers dat nu ook maar toegegeven hadden. Doch de Verantwoording geeft ons te verstaan, dat ‘de getrouwheid van de vertaling hierin bestaat, dat ze de inhoud en de bedoeling van het origineel zo tot uitdrukking probeert te brengen, dat de hoorders en de lezers van vandaag op dezelfde wijze kunnen reageren als de oorspronkelijke hoorders en lezers’. Een drogreden. Alsof vooreerst het griekse (of - zo u wilt - het aramese) Nieuwe Testament gesproken en geschreven is in eenzelfde vlotte en journalistieke stijl als deze Nederlandse vertaling suggereert. Alsof bovendien niet Twintig Eeuwen Traditie liggen tussen de readies van nu en toen (en alsof we veel van die reacties van toen afweten!). Alsof dus wij vandaag net zo op ‘engelen en duivelen’ reageren als ‘men’ toen. En alsof het Kruis van Christus intussen niet even veranderd is van een ordinaire executie in een triomfantelijk teken des geloofs! Het slechte van het boekje zit 'm dus niet eens zozeer in de vertaling, alswel in de pretentie waarmee zij ons wordt aangereikt. Doodzonde. Want er zullen allicht mensen zijn gediend met deze
interpretatie/vertaling... als tussenstapje naar een meer eisende interpretatie/vertaling. En dat zijn nu juist de mensen - vrees ik - die zich door de valse pretentie van de Verantwoording maar al te gemakkelijk zullen laten wijsmaken, dat ze met dit boekje het Nieuwe Testament gelezen hebben. (P.S.: de tekeningetjes doen tenslotte toch vermoeden, dat het boek blijkt te gaan over mensen in lange jurken en gevleugelde engeltjes met kransjes om het hoofd).
Dries van den Akker
| |
Ben Rademaker CssR
Van leven en dood
Ik-zal-er-zijn-voor-U, 3
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1972, 124 pp., f 5,90.
Deze serie, waarvan de andere deeltjes in januari 1973 (p. 409) zijn besproken, is uitermate geschikt voor pastores en anderen die ambtshalve met de topmomenten van het leven te maken hebben. Ook dit deel met bijbelteksten over leven en dood is weer met uiterste zorg samengesteld. Het boekje bestaat echter niet alleen uit (al dan niet verknipte) bijbelteksten, maar biedt ook 15 pagina's met 20 verschillende woorddiensten die men bij overlijden kan gebruiken. Een uitermate nuttig en bruikbaar boekje.
Panc Beentjes
| |
Minder uit meer
Bloemlezing uit de Bijbel
Nederlandsch Bijbelgenootschap, Amsterdam - Haarlem, 1972, 380 pp., f 19,50.
Het N.B.G. kondigt deze uitgave aan als ‘een boek dat U een nieuwe kijk geeft op de bijbel’, een waarlijk geen geringe omschrijving. In hoeverre is men hierin geslaagd? Het samenstellen van een bloemlezing is een zeer hachelijke zaak (men ont- | |
| |
komt niet aan een keuze en wie garandeert dat het de juiste is?) zoals het voorwoord dit terecht opmerkt. Deze bloemlezing uit de Bijbel bevat een vijfde gedeelte van de Bijbel. En dat is goed te merken. Boeken als Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, 2 Samuel moeten in 2 à 3 pagina's hun essentie verhalen, een m.i. schier onmogelijke opgave. Tevens verraadt een zodanig gecomprimeerde weergave van de tekst een zeer uitgesproken standpunt van de samenstellers over genoemde bijbelboeken.
Wat het N.T. betreft, heeft men het Marcusevangelie nagenoeg integraal opgenomen (34 pp.), terwijl daarentegen Matteüs met 3 en Lucas met 5 pagina's genoegen moeten nemen. De gedachte hierachter is dat Marcus de bron is geweest waaruit de andere drie evangelisten hebben geput. Komt Marcus in deze bloemlezing dus zeer uitvoerig aan het woord, een goed begrip van de andere drie evangelies krijgt men nauwelijks.
Minder uit Meer is o.a. samengesteld om ook jonge mensen te laten ontdekken ‘hoe nieuw, boeiend en interessant het lezen uit de bijbel kan zijn’. Om een drietal redenen lijkt deze uitgave mij daarin niet geslaagd. - Allereerst kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat in deze bloemlezing de bijbel vaak als bijbelse geschiedenis wordt benaderd. Het verteilen van het historisch verloop wordt verkozen boven het presenteren van de bijbel als literatuur.
- Vervolgens hebben de inleidingen op de bijbelboeken voornamelijk tot doel: historische achtergrondinformatie. Een samenvatting van de essentie, de heilsboodschap, of hoe men het ook noemen wil, ontbreekt nog al te veel. Dat dit met het eerste punt nauw samenhangt behoeft geen betoog.
- Tenslotte is de prijs van deze uitgave vrij hoog, ze kost bijv. meer dan een complete bijbeluitgave van het N.B.G.. De hoge prijs is ongetwijfeld het gevolg van de fraaie kleurenfoto's, de vele kaarten en de prachtige bladspiegel; positieve gegevens die enkele gesignaleerde nadelen helaas niet ongedaan kunnen maken.
P. Beentjes
| |
Bijbelkatalogus
(Van exegese tot verkondiging, deel 8), Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1972, 62 pp..
Dit werkje is een uiterst lofwaardige poging om in de oceaan van literatuur over de Bijbel duidelijke bakens uit te zetten. Er zijn de laatste jaren zoveel boeken rondom de Bijbel verschenen, dat het voor een leek bijna onmogelijk is geworden een verantwoorde keuze te maken tussen kaf en koren. Het onderhavig boekje is m.i. een geslaagde neerslag van een verantwoorde keuze; in diverse rubrieken onderverdeeld wijzen de samenstellers op de goede literatuur die men zou kunnen raadplegen, wanneer men op een bepaald onderwerp uit de Bijbel dieper wil ingaan. Niet alleen vermelden zij goede bijbeluitgaven, ook gaan zij na welke commentaren en naslagwerken hanteerbaar zijn. Over het gebruik van de Bijbel in prediking en katechese alsook in bijbelgroepen geven zij uitstekende boektitels op.
Het komt mij voor dat iedere bibliotheek dit naslagwerkje moet aanschaffen. Het is zeer de moeite waard er eens in te bladeren, al was het alleen maar om te zien hoeveel goede uitgaven er in het Nederlandse taalgebied zijn verschenen, met name de laatste 5 jaren. Tenslotte is het wellicht nuttig de lezer erop te wijzen dat tamelijk veel van de genoemde boeken tegenwoordig tegen gereduceerde prijs te koop zijn in winkels die zgn. uitgeversrestanten verkopen.
Panc Beentjes
| |
Ter Herkenning
Tijdschrift voor christenen en joden
Boekencentrum, Den Haag, verschijnt tweemaandelijks, f 15,- p.j..
Een nieuw tijdschrift betekent vaak een nieuwe bezinning. De vroegere periodieken ‘Kerk en Israël’ en ‘Christus en Israël’ zijn samengegaan en hebben hun nogal provocerende titels laten varen, hetgeen een kentering moge betekenen in het christelijk denken over joden en christenen. De zesdaagse oorlog heeft met nieuwe kracht de vraag aan de orde gesteld naar de eigensoortigheid van het joodse volk.
Een algemene indruk van het nieuwe tijdschrift is moeilijk te geven; het zou niet juist zijn de beoordeling alléén van het eerste nummer te laten afhangen; daarvoor moet het m.i. nog meer op gang komen. Voor een meer gefundeerd oordeel lijkt het mij nodig nog een aantal afleveringen af te wachten.
Wel wil ik enkele citaten aanhalen die tot nadenken mogen stemmen; zij geven tevens een beeld van de sfeer van het tijdschrift. In een artikel, getiteld ‘Ter Herkenning’ schrijft de secretaris: ‘Wij zijn tot de ontdekking gekomen, dat het jodendom een veel complexer werkelijkheid is dan velen
| |
| |
hadden gedacht of nog zouden wensen. Het is de eenheid van religie en politiek, van synagoge en volksleven, van verlangen naar de toekomst en passie voor de opdracht in het heden, van gerichtheid op de wereld en verbondenheid met een stukje van deze aarde, van een hoog idealisme en een kordaat realisme, van gehechtheid aan Jerusalem en heimwee naar de nieuwe aarde. Wij moeten erkennen dat wij geen sleutel hebben die op dit slot past. Laat staan, dat wij over een sleutel zouden beschikken, die op alle sloten past, dus ook op dat van Israël. Erkenning in deze zin houdt in het respect voor het geheimenis van de ander en ruimte voor de wijze waarop die ander zijn eigen aard tot uitdrukking brengt' (pp. 6-7). Even verder: ‘Als wij ons verzamelen rondom een joodse man uit Nazareth, kunnen wij dan vergeten dat deze man een idee of zelfs een fictie wordt als hij wordt losgemaakt van zijn eigen volk?’ (p. 7).
M. Tels, een jood, plaatst achter de titel van zijn artikel een vraagteken: ‘Ter Herkenning?’. Hij kan zich ‘met de beste wil van de wereld niet voorstellen dat een dialoog in Nederland tot een zinvolle herkenning tussen christenen en joden zou kunnen leiden’ (p. 9); de argumenten hiervoor leze men ter plaatse. ‘Ik vrees zeer, dat de dialoog, waarnaar dit blad streeft, gevoerd zal worden met zeer weinige en zeer weinig representatieve joden, of anders, dat de dialoog een christelijke monoloog zal worden’ (p. 10). Niettemin bestaat de kans op een gesprek en hij wil die kans zeker niet blokkeren.
Panc Beentjes
| |
Maria Penkala
Reïncarnatie en preëxistentie
Ankh-Hermes, Deventer, v/h N. Kluwer, 1972, 192 pp., f 19,50.
Swami Ramdas
God ervaren
Bij dezelfde uitgeverij, 1972, 233 pp., f 24,-.
Een religieus vacuüm valt niet te ontkennen in onze huidige samenleving; een leegte aan zinvolheid meldt zich aan. Men kan dit herkennen aan de manier waarop deze leegte verdrongen wordt in het zoeken naar een volheid los van het aardse leven, ofwel wordt gevuld met een omhelsde en beleden leegte van het bestaan. In beide gevallen is de aansluiting en de hang naar oosterse godsdiensten en beschouwingen - altijd zonder weerslag op de daad - in hoge mate bekoorlijk. Uitgeverij Ankh-Hermes, voorheen N. Kluwer, ziet in deze tendens van een afnemende levensovertuiging een groter wordende markt. In het eerste boek wordt nagegaan, hoe, naast het geloof in een persoonlijk voortbestaan steeds in de geschiedenis ook beschouwingen hebben bestaan ten aanzien van een onpersoonlijk voor-bestaan: preëxistentie en reïncarnatie. Het meest recentelijk zijn deze beschouwingen gereïncarneerd in het spiritisme. Vanaf het lamaisme en de druïden verhaalt de schrijver de historie ervan en voegt een groot aantal gevallen toe uit de hoek van het spiritisme. Het is een alleszins leesbaar geheel, waarin op thematische wijze bijzonder aan het onpersoonlijk verleden wordt vastgehouden.
Swami Ramdas is een Indische bedelmonnik, die in 1963 is gestorven. De gesprekken die hij hield met zijn vroegere vrienden zijn hier opgetekend. God en wereld vloeien in de antwoorden op de uiteenlopende vragen ineen. Het is deze eenheidservaring die de grondtoon vormt van de gesprekken en die in de titel van het boek verwoord is.
‘Wie de waarheid heeft gerealiseerd’, zo leest men tot zijn verbazing op de laatste bladzijde na zovele vragen en antwoorden, ‘kan niet met woorden uitdrukken wat zij eigenlijk is. Men moet geen vragen stellen en geen antwoord geven. Buddha geloofde niet in een persoonlijke God. Hij bereikte de onpersoonlijke werkelijkheid... Wanneer men verzen uit heilige boeken aanhaalt, geeft men blijk nog te verkeren in de sfeer van het verstand. Zij, die daarboven uit gestegen zijn, zwijgen slechts wanneer hen gevraagd wordt wat Brahman is’ (p. 233).
Wellicht kan men hopen dat de gemiddelde lezer van ‘Streven’ tot deze hoogte komt en zwijgt. Vervuld van de leegte van een vol boek.
G. Wilkens
| |
Henk Jongerius
Orationale. Gebeden voor de viering van de Eucharistie op de weekdagen.
Deel I: Advent, Kersttijd, Veertigdagentijd, Paastijd
Deel II: De 34 weken door het jaar (jaar I)
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1972/73, resp. 130 en 210 pp., 1e deel f 9,90.
Deze boeken, in het formaat van altaaruitgave, bevatten gebeden voor de Eucharistievieringen op de dagen door de week (openingsgebed, gebed over de gaven, slot- | |
| |
gebed), die duidelijk afgestemd zijn op de bijbelgedeelten die het lectionarium aangeeft. In deze gebeden wordt steeds weer een beroep gedaan op Gods belofte-volle aanwezigheid voor ons mensen, zoals die in de bijbel verwoord wordt. Om het anders te zeggen: het gaat in deze gebeden om beslissend meer dan alleen om verantwoordelijkheid voor mensen en wereld. Het zou mij niet verwonderen, wanneer vele pastores erg gelukkig waren met deze gebeden. Dit orationale is door de KBS uitgebracht in samenwerking met de Nationale Raad voor Liturgie, die in een ‘Ten geleide’ aantekent, dat deze gebeden niet in de plaats willen treden van die uit het officiële missaal, maar als afwisseling ook gebruikt kunnen worden. Eén wens is er voor mij nog overgebleven: ik mis een index van de bijbelteksten met verwijzing naar de bijpassende gebeden. Dit zou de waarde van deze boeken in niet geringe mate verhogen, omdat men dan ook bij andere gelegenheden gebruik kan maken van deze vaak mooie gebeden bij deze teksten. Misschien iets voor de volgende twee delen die nog op het programma staan?
S. Trooster
| |
Alfred Schilling, Hrsg.
Elf Eucharistiegebete
(Holländische Kanontexte)
Deutsche Studienausgabe, Verlag Hans Driewer, 1972, 48 pp., (met Beiheft van 70 pp.), DM. 15,80.
Dit boek is in feite een altaar-uitgave van een Duitse bewerking van een Nederlands origineel, ‘11 eucharistische gebeden’, teksten van de Nederlandse Commissie van Liturgie, goedgekeurd door het Nederlandse Episcopaat. Als zodanig voor onze lezers weing belangrijk. Maar in deze altaaruitgave ligt een ‘Beiheft’ van 70 pp., waarin deze eucharistische Tafelgebeden verdedigd worden tegen aanvallen uit Duitsland zelf, met name van de liturgisten Dr. Franz Reckinger en Emil Joseph Lengeling. Wel, erg prettige lectuur biedt dit ‘Beiheft’ niet, maar het is wel onthullend. Het toont aan, dat de messcherpe polarisatie in de Kerk beslist geen Nederlandse aangelegenheid is. Redacteur Schilling zelf is bepaald geen zachtzinnig auteur; maar als waar is wat er tegen zijn pogingen tot liturgievernieuwing gemanipuleerd wordt, is de toestand in Duitsland weinig meer verheffend dan hier. Wie zich in deze wil informeren, zij met name dit ‘Beiheft’ aanbevolen.
S. Trooster
| |
Literatuur
Betzema, Johan - Spanningsvelden (verhalen). - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1973, 144 pp., f 14,50. |
Cassen, Bernard - Ecrivains anglais et irlandais. - Casterman, Tournai, 1973, 264 pp., BF. 240. |
Clifford, Francis - L'Irlandaise. - Casterman, Tournai, 1973, 184 pp., BF. 165. |
Dostojewski. - (Genie en wereld), Heideland, Hasselt, 1973, 272 pp., BF. 525. |
Jaszi, Andrew - Entzweiung und Vereinigung. Goethes symbolische Weltanschauung. - Stiehm, Heidelberg, 1973, 159 pp., DM. 29,-. |
Keuls, W.H.J.M. - Mens en muzen nabij. - Heideland, Hasselt, 1973, 79 pp., BF. 50. |
McCormack, Eliza - Maak dat een ander wijs, Sophie. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1973, 167 pp., f 14,50. |
Meyer, Herman - Natürlicher Enthusiasmus. - Stiehm, Heidelberg, 1973, 101 pp., DM. 19,-. |
Revolte und Experiment. - Stiehm, Heidelberg, 1972, 234 pp., DM. 34,-. |
Staiger, Emil - Spätzeit. - Artemis, Zürich, 1973, 320 pp., SF. 29,-. |
Vercnocke, Ferdinand - Deltaland. - Heideland, Hasselt, 1973, 79 pp., BF. 50. |
| |
Jan Visser
Verzamelde Gedichten
Schutting-pers, Hilversum, 1972.
De titel van dit verzamelbundeltje is aan de zware kant. In feite gaat het om een bloemlezing uit eigen werk, die de dichter ter gelegenheeid van een voordracht over poëzie samenstelde. Thema's die bij Visser herhaaldelijk terugkeren zijn: de taal, secularisatie, eenzaamheid, en de vrouw (die dan vaak iets van de rol van de ten dode opgeschreven God overneemt). Visser werkt veel met woordspelletjes (een van de gedichten heet ‘Taalspel’), flarden van spreekwoorden en bijbelcitaten, die in hun nieuwe context een gewijzigde betekenis krijgen. Zo neemt hij in ‘god als vrouw’ hele stukken uit Paulus' Hooglied op de liefde over. Erg overtuigend werkt dit niet. Vissers verzen hebben iets gewilds, iets clichéachtigs, vaak met dat relativerende ondertoontje dat zo kenmerkend is voor veel van onze hedendaagse poëzie en dat zo gemakkelijk tot een mode wordt. Misschien zou deze Visser er goed aan doen wat kritischer te zijn, bv. door de ondermaatse vangsten terug te gooien. Misschien dat ze
| |
| |
dan het volgende seizoen tot wasdom zijn gekomen.
D. van der Mark
| |
Stefan Andres
Die Versuchung des Synesios. Roman
Piper Verlag, München, 1971, 509 pp., DM. 28,-.
In deze laatste, kort voor zijn dood voltooide roman richt de door zijn novelle Wir sind Utopia eens alom bekende Duitse auteur zijn aandacht op een historische gestalte, die evenals hijzelf in een kentering der tijden leefde. Synesios van Cyrene (370-413) was een vooraanstaand man in de provincie Cyrenaica (een deel van het huidige Libië) en daarnaast een neoplatoons filosoof, die een diepgewortelde aanhankelijkheid aan de met afsterven bedreigde Griekse beschaving paarde aan een open oog voor het nieuwe, voor het opdringende christendom nu. In het jaar 410 werd hij, hoewel hij noch van zijn huwelijk noch van enkele neoplatoonse leerstellingen wilde afzien, tot metropoliet van Ptolemais gewijd; hij bevrijdde zijn land van de invallen der barbaren, bestreed de corruptie van de keizerlijke ambtenaren en kerkelijke bedienaars en maakte zich daardoor zoveel vijanden dat hij, in een hinderlaag gelokt, omkwam.
De roman is zodanig gestructureerd, dat de lezer de persoon van Synesios als door een prisma in vele facetten gebroken ziet. Rechtstreeks leert men hem kennen uit gesprekken en enkele letterlijk geciteerde brieven, maar dit alles ligt ingebed in het verhaal dat Prisca, Synesios' vrouw, over zijn levensloop vertelt. Zij vertelt retrospectief, na de dood van haar echtgenoot, en daardoor vergelijkt zij voortdurend haar vroegere reacties op de daden en opvattingen van haar man met haar huidige beoordeling daarvan. Uit haar verhaal komt Synesios naar voren als een man die bekoord werd (zie de titel van de roman!) door het verlangen om zich in de eenzaamheid aan filosofische speculaties over te geven en aan zijn maatschappelijke verplichtingen te verzaken. Prisca's verhaal bevat reeds een dubbele breking, maar daar doorheen is nog een andere biografie van Synesios geweven. Deze werd geschreven door de intrigant Laokoon, Synesios' aartsdiaken en uiteindelijke opvolger. Hij beschrijft Prisca als een op macht en rijkdom beluste vrouw, die Synesios naar steeds hogere posten dreef. Ook de begeerte naar macht en geld blijkt een deel van de bekoring te zijn, waaraan de gecompliceerde persoonlijkheid van Synesios is blootgesteld. Tenslotte zijn Synesios' leven en de laatklassieke toestanden in Cyrenaica door Andres duidelijk bedoeld als een spiegel voor onze huidige, verwarde tijd. Uit de schildering van allerlei gebeurtenissen, uit vele filosofische beschouwingen rijst de gestalte van Synesios op als een metaforische waarschuwing voor de huidige lezer. Als een waarschuwing, ja, maar vooral als een lichtend voorbeeld, want de eigenlijke kracht van de roman ligt in de meeslepende beschrijving van een man die door veel beproevingen en lijden ver boven zichzelf uitgroeit. Zelfs de spannend beschreven, literair tot de meesterstukjes van Andres behorende vervolging en vermoording van Synesios' leermeesteres Hypatia (eerste hoofdstuk) kunnen niet in de schaduw staan van die
indringende evocatie van Synesios' navolgenswaardige persoonlijkheid.
Th. van Oorschot
| |
Theodor Fontane
Effi Briest
Verlag Neues Leben, Berlin, 343 pp..
Zoals Flauberts Madame Bovary het Frankrijk van het opkomende kapitalisme in de periode van Louis Philippe aan ons doet kennen, vertelt Fontane in dit boek over het Pruisen van de Gründerzeit. Want het is merkwaardig dat deze roman die nu in de DDR, de opvolger van Pruisen, wordt heruitgegeven, vooral zo typisch Pruisisch is. Het tekent ons het leven in het Markische en in Pommeren en tenslotte in de Berlijnse ambtenarenwereld. Kleinigheden zoals de behandeling van het personeel en de discriminatie ten aanzien van de Poolse of Wendische bevolking worden ons duidelijk getekend. En zo duidelijk als Flaubert ons Yonville tekent, beschrijft Fontane ons Kessin. Zelfs speelt in beide boeken een apotheker een belangrijke rol. Het is trouwens in het geheel niet uitgesloten dat Madame Bovary het boek Effi Briest, dat 38 jaar later verscheen, op een of andere wijze beinvloedde.
Het drama van beide boeken is hetzelfde. Het kleine, gesloten stadje is telkens als het ware het laboratorium waarin de schrijver zijn heldin zich laat vervelen, in die verveling haar eigen belang laat nastreven, zodat zij in botsing komt met de algemene regel die het overspel verbiedt. Het conflict dus uit de liberale wereld, waar steeds wordt gesteld dat men ongebreideld het eigenbelang mag nastreven enerzijds, terwijl anderzijds van ieder wordt verlangd dat hij zich zal opofferen voor vorst en vaderland, met andere woorden voor het algemeen belang. Het merkwaardige is nu dat in deze beide
| |
| |
romans het algemeen belang wordt gesteld in de vorm van de regel die overspel met zoveel nadruk voor de vrouw verbiedt. De christelijk-bijbelse regel waarbij overspel voor beide echtgenoten verboden wordt en waarvan de sociologische grondslagen in een niet meer te achterhalen verleden liggen, heeft in West-Europa nooit, behoorlijk voetgevat in de volksmoraal. De oudere, zowel romeinse als germaanse, regel waarbij overspel in de eerste plaats voor de vrouw strafbaar was, bleef de heersende opvatting weergeven. We vinden haar het beste weergegeven in de Lex Julia de Adulteris waarbij dan ook duidelijk uit de context blijkt dat vrees voor bloedvermenging de grondslag was van deze regel. Nog in 1950 deed de Nederlandse Hoge Raad een uitspraak waarbij duidelijk verband werd gelegd tussen het begrip overspel en de mogelijkheid van zwangerschap. De familie, die bij de romeinen vooral een machtseenheid was en bij de germanen een eenheid van eigendom of bezit vormde en waar de vrouw overging in de familie van haar man, onder zijn macht kwam, duldde geen ander bloed dan dat van de man. De grondslag voor de afkeuring van het overspel door de vrouw vervalt dus eigenlijk ook als de familie geen machts- of bezitseenheid meer is.
Maar als het eenmaal zover is, dan is de regel verankerd in de volksmoraal en wordt overspel door de vrouw als een drama van de hoogste orde beschouwd. Dit drama wordt door beide schrijvers afgespeeld in hun laboratorium-stadjes. Maar daarmee eindigt ook de overeenkomst tussen beide. Terwijl bij Bovary geld een hoofdrol in het verhaal speelt, komt het maar op een punt voor bij Effi Briest: namelijk als haar ouders met haar breken dan sturen zij haar een bedrag aan bankbiljetten voor haar onderhoud. Terwijl Bovary pas na de dood van zijn vrouw van het overspel hoort en daardoor nog verder in schulden raakt, wordt von Instetten het overspel van zijn vrouw tien jaar na het gebeurde gewaar en bevestigt zich daardoor als ‘Ehrenmann’ dat hij in het duel de ander doodschiet en zijn vrouw verjaagt. Het overspel van zijn vrouw doet hem feitelijk niets, maar tast zijn eer aan en die eer moet door het duel hersteld worden. Hij weet zelf dat het om een afgod gaat en zegt zelfs dat hij daaraan als het ware verslaafd is. In de maatschappij van de Gründerzeit kan hij niet anders handelen dan hij handelt, juist in zijn hoge positie als Ministerialrat is hij ten opzichte van de erecode totaal onvrij, minstens zo onvrij als welke onderdaan dan ook.
Hij weet ook niet wat ‘eer’ inhoudt. En dat doet er voor hem ook niet toe, want de code is bindend. We leven in een tijd waarin men op de meest vreemde wijze over eer spreekt. In de rede van Bismarck van 28 november 1881 stelt deze dat eer iets inwendigs is waarbij het er niet toe doet hoe anderen over onze eer denken. Een opvatting die in strijd is met een traditie van eenentwintig eeuwen. Schopenhauer had nog maar kort te voren het begrip eer op de scherpste wijze gekarakteriseerd: ‘Ehre ist objectiv die Meining anderer von unserem Wert und Subjectiv unsere Furcht vor dieser Meinung’. Als men voor waarde macht leest (macht in het kader van een familie), dan was dit in de feodale maatschappij een zeer reëel begrip. De invloed van de ridder hing voor een belangrijk deel af van de mening die men had over zijn werkelijke macht. Niets had hij zo te vrezen dan dat bij zijn tegenstanders de mening post zou vatten dat zijn macht maar klein was, zodat hij aangevallen zou kunnen worden zonder als bondgenoot aantrekkelijk te zijn.
In de negentiende eeuw was voor een dergelijk eerbegrip geen plaats meer. Effi Briest, dat evenals Bovary uitgaat van een veroordeling van overspel die in haar tijd niet meer op haar plaats is, vervolgt die met een ere-handeling die in háár tijd niet meer op haar plaats is. Het Pruisen van Fontane is in wezen nog zinlediger dan het Frankrijk van Flaubert.
Een roman als deze kunnen wij niet meer lezen zoals de lezer voor wie hij bedoeld was. Het lange gesprek dat von Instetten voor het duel met zijn secundant voert, moet op de lezer van toen zijn overgekomen als een heroïsche poging om toch nog onder zijn plicht te duelleren uit te komen, terwijl naar onze gevoelens de man staat te bazelen, behalve daar waar hij de eer een afgod noemt. Fontane heeft het blijkens zijn uitlatingen bedoeld zoals wij het lezen. Daarbij houdt hij zich strak aan de vormen van de klassieke roman, die elders in deze tijdverlaten werd, men denke aan Oscar Wilde. The picture of Dorian Gray was vier jaar eerder verschenen. Maar terwijl dat werk als een van de eerste in wezen een existentie-probleem behandelt, is Effi Briest bedoeld als een sociale roman. De vorm waarbij de kleine stad als laboratorium wordt gebruikt, was toen daarvoor nog de meest geschikte. Pas vele jaren later lukt het problemen van deze aard op andere wijze weer te geven. Feitelijk lukt het dan uiteindelijk aan Böll om in Ende einer Dienstfahrt bij de nieuwe open proefnemingen toch weer de kleine stad te gebruiken.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Theater
Garaudy, Roger - Danser sa vie. - Seuil, Paris, 1973, 205 pp.. |
Heilman, Robert Bechtold - The iceman, the arsonist and the troubled agent. - Allen & Unwin, London, 1973, 357 pp., £ 6,-. |
Lagrave, Henry - Le théâtre et le public à Paris de 1715 à 1750. - Klincksieck, Paris, 1972, 740 pp., FF. 100,-. |
Price, Cecil - Theatre in the age of Garrick. - Blackwell, Oxford, 1973, 212 pp., £ 2,75. |
Prudhoe, John - The theatre of Goethe and Schiller, - Blackwell, Oxford, 1973, 218 pp., £ 2,75. |
Rosenfeld, Sybil - A short history of scene design in Great Britain. - Blackwell, Oxford, 1973, 214 pp., £ 3,25. |
Wächter, Hans-Christof - Theater im Exil. - Hanser, München, 1973, 298 pp., DM. 29,80. |
| |
Molière
Stage and Study. Essays in Honour of W.G. Moore
W.D. Howarth and Merlin Thomas, Ed. Oxford University Press, 1973, 293 pp., £ 5,50.
Bij gelegenheid van het emeritaat van Dr. W.G. Moore, professor in de Franse letteren te Oxford, en Fellow van St. John's College, schreven Britse, Franse en Amerikaanse collega's deze feestbundel samen. Hun essays wijden zij ofwel aan de techniek van het theater zoals b.v. ‘L'occupation de la scène’ (Robert Caparon 13-20), ofwel aan 'n thema zoals ‘Masters and Servants in the Plays of Molière’ (Mollie Gerard Davis, 132-148), of nog aan wat ‘traditions’ wordt genoemd. Vanuit de cultuurhistorie lijken deze laatste bijdragen ons de meest belangwekkende. Daar worden parallellen getrokken of verbanden gelegd tussen Molière en Voltaire (W.H. Barber 201-217), tussen Péguy en Molière (Annie Barnas 218-237), tussen Pascal en Molière (Richard Fragher 254-272).
Pittig om het Engels flegme te beluisteren over de franse ‘esprit’ van ‘Jean Baptiste Poquelin, dit Molière’ waarvan dit Festschrift ook tegelijk de driehonderdste verjaring van zijn afsterven als acteur werd gehuldigd.
S. De Smet
| |
August von Kotzebue
Schauspiele
Athenaum, Frankfurt, 1972, 606 pp., DM. 48,-.
Met een historisch-literairkritische inleiding van B. von Wiese en een receptie-historisch commentaar van tekstbezorger J. Mathes voorbeeldig ingelijst, bevat deze bloemlezing de 7 meest bekende toneelstukken van de in zijn tijd wereldberoemde succestoneelauteur A. von Kotzebue (1761-1819). Er is geen twijfel mogelijk: Kotzubue was een typisch consumptie-auteur. Geboren en tot het theater komend op snijlijn van de stugge moraal-code van het burgerlijke drama en dramaturgisch evoluerend naar a- en immoreel-frivole entertainment-teksten, demonstreert hij zowel een technische vingervlugheid die op het ‘pièce bien faite’ anticipeert als een ethische vrijzinnigheid die hem enkele moeilijke tijdsopvattingen in komische-en/of-sentimentele zin doet behandelen. Thematisch zonder de vaste binding van een ideologisch concept, dramaturgisch zonder behoefte aan eigen structuurnormen, theatraal kwistig uitpakkend met situatiedramatiek en constante hoogspanning (met veel autonomie voor het publiek), blijven zijn stukken vandaag belangrijk, omdat ze in het theater (traditioneel een conventioneel troetelpakket) de mentale code-verleggingen registreren: de echtbreuk (Menschenhass und Reue), de naïeve wilde (Die Indianer in England), het vooroordeel (Bruder Moritz, der Sonderling), het driehoekshuwelijk (La Peyrouse), de kritiek op de doorsneeburger (Die deutschen Kleinstädter), de kritiek op het immorele gedrag van de adel (Die beiden Klingsberg, Der Rehbock).
C. Tindemans
| |
Allardyce Nicoll
English Drama 1900-1930.
The Beginnings of the Modern Period
Cambridge University Press, London, 1973, 1083 pp., £ 18,-.
Dit naar omvang én prijs volumineuze overzicht van de eerste 30 jaren drama en theater in Groot-Brittannië in deze eeuw (perfect aansluitend bij het veeldelige werk van dezelfde auteur A History of English Drama 1660-1900) bevat twee sterk van elkaar verschillende onderdelen. In de kritische geschiedenis van het Britse drama deelt S. het omvangrijke produkt in allerlei subgroepen op waarvan enkele niet dadelijk in de geijkte literatuurgeschiedenissen
| |
| |
voorkomen: volksvermaak, muzikale komedie, revue, melodrama, regionaal drama, sociaal drama, poëtisch en literair drama, kinderdrama, terwijl het ‘general’ drama loopt van H.A. Jones tot N. Coward. Herhaaldelijk ook legt hij opzettelijk de nadruk op de tweede-rangsauteurs, terwijl uiteraard zijn visie op de erkende groten (b.v. Shaw) wel eens anders want expliciet-theatraal uitvalt; altijd handhaaft hij een scherp onderscheid tussen literair belang en theatrale bruikbaarheid. Hij redt enkele onbekenden, kneust soms een reputatie (b.v. Granville-Barker) of staat skeptisch tegenover latere revelaties (b.v.D.H. Lawrence als toneelauteur). Methodologisch brengt S. geen vernieuwing; door de variëteit van stukken en genres die in een classificerend traditionalisme opgetekend is, lijkt het overzicht wel eens meer een inventaris dan een oriënterende synthese. Tegelijk echter lijkt het resultaat een ernstige research volgens archeologische technieken, maar toegepast op een recent verleden. Het tweede onderdeel is een reusachtige (de helft van het boek) lijst van toneelstukken die in Groot-Brittannië geproduceerd en/of gepubliceerd werden tussen 1900 en 1930. Deze theaterrepertoriële catalogus wordt overigens voortreffelijk aangevuld door een theaterliteraire geschiedenis van deze drie decennia, waarin veel aandacht is besteed aan de zich wijzigende theatervoorwaarden en dramatische schrijftechnieken; dit aspect verloopt tussen de opkomst van de regisseur, de invloed van de cinema en de vernieuwing van de decorcode tot de groeiende academische aandacht voor het theater als object. Uiteraard een basiswerk.
C. Tindemans
| |
Leopold Lindtberg
Reden und Aufsätze
Atlantis, Zürich, 1972, 310 pp., SF. 42,-.
De Weense (1902) theater- en filmregisseur - deels permanent gastreiziger, deels vast theaterleider te Zürich - bewijst in deze bundel ook vaardig met de pen om te kunnen gaan, waarbij hij de vak- en tijdsproblemen bepaald niet uit de weg gaat. Terugkijkend naar zijn jeugdimpulsen, weemoedig herinnerend aan de vele vrienden, rekenschap afleggend over de benadering van het drama en de vorm van zijn theater, tekent S. zichzelf als een ‘intellectueel’ regisseur die, met het oog op een combinatie van formele precisie en actuele psychologie, het creatieve expressieproces opbouwt vanuit een discussie van de ideële inhoud van drama en theater. Stijl en gehalte zoekend als principiële regiemethode, presenteert S. zijn theoretische fundering, oprecht in de zelfopgelegde gerichtheid, zelfzeker over de uitgekozen middelen, vertrouwend op de uiteindelijke fraaiheid van het artistieke resultaat. Zo maak je hier een man mee die, uit de kring van Piscator en Brecht in de jaren 20 voortgekomen, uit zijn werkmilieu verdreven in de nazitijd, een gedroomd wereldbeeld heeft nagebouwd in de escapistische schoonheid van het vluchtige theater en die, thans nagenoeg aan het einde van de inspanning, zijn geloof blijft belijden in wat hij een geldige wijze van uitdrukken van waarheid acht en die bijgevolg zichzelf gelijk geeft bij de keuze van zijn vak en de zin van zijn leven.
C. Tindemans
| |
Roger Guichemerre
La Comédie avant Molière. 1640-1660
A. Colin, Paris, 1972, 423 pp., FF. 69,-.
Tussen 1640 (het einde van Richelieu) en 1660 (de machtsbevestiging van Louis XIV) ligt de komedie in Frankrijk aan diggelen; farce-nawerking en Italianiserende slaafsheid maken een eigen dynamisme onmogelijk, terwijl de vrij liederlijke inslag van de vis comica het genre lijkt te veroordelen tot snaakse volkspret. Tegelijk zet een tegenbeweging in, die met zowat 80 stukken een heel eigen accent brengt en die door S. op voortreffelijke wijze in kaart wordt gebracht. De invloed van de Spaanse comedia, het intrigekarakter van de handeling (de lyriek wordt ingeruild voor actie en spanning), de evolutie op de zeden- en karakterkomedie af, die Molière rechtstreeks voorbereidt en mogelijk maakt, het woordspelprincipe: dat zijn de noviteiten die het genre een nieuwe injectie van leefkracht, perspectief en publiekverruiming garanderen. Welke, behalve de intrinsieke nieuwigheden, de determinerende factoren zijn die het persoonlijke karakter van deze komedie uitmaken, gaat S. op minutieuze wijze na: het vaste arsenaal van gemeenschappelijke themata en situaties, het spectrum van de personages die variëren van het traditionele Italiaanse masker via een schuchtere individualisering naar een sociale typologie met tijdssatirische pogingen, de diverse taalprocédés die deze komiek overbrengen (contrast, woordfantasie, esprit). De uitvoerigheid op degelijk-analytische gronden ontgint bijgevolg een korte tijd uit een ontwikkeling die S. weet voor te stellen als een periode die door het oneigene zowel als door de verwerking van de leenmotieven de grote komedie-tijd op gang brengt en tegelijk verklaart.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Kunst en architectuur
Adriani, Götz - Klaus Rinke. - DuMont Schauberg, Köln, 1972, DM. 28,-. |
Boccara, Dario - Les belles heures de la tapisserie. - Les clefs du temps, Zoug, 1971, 233 pp., geïll. |
Burnham, Jack - Kunst und Strukturalismus. - DuMont Schauberg, Köln, 1973, 192 pp., DM. 19,80. |
Ayre, Leslie - The Gilbert and Sullivan Companion. - Allen, London, 1972, 485 pp., £ 4,50. |
Gardner, Howard - The Arts and Human Development. - John Wiley & Sons, New York/London, 1973, 395 pp., £ 6,50. |
Greger, Burkhard - Städtebau ohne Konzept. - Hoffmann & Campe, Hamburg, 1973, 178 pp., DM. 10,-. |
Giedion-Welcker, Carola - Schriften 1926-1971. - DuMont Schauberg, Köln, 1973, 531 pp., DM. 32,-. |
Goya. - (Genie en Wereld), Heideland, Hasselt, 1972, 302 pp., BF. 525. |
Musique de notre temps. - Casterman, Tournai, 1973, 260 pp., BF. 280. |
Patrix, Georges - Design et environnement. - Casterman, Tournai, 1973, 172 pp., BF. 90. |
Schnell, Hugo - Der Kirchenbau des 20. Jahrhunderts in Deutschland. - Schnell & Steiner, München, 1972, 276 pp., DM. 39,-. Selle, Gert - Ideologie und Utopie des Design. - DuMont Schauberg, Köln, 1973, 192 pp., DM. 16,80. |
Smeets, Albert - Is de kunst ziek? - Davidsfonds, Leuven, 1973, 73 pp., BF. 80. |
Timmers, Prof. Dr. J.J.M. - De glorie van Nederland. - Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1972, 384 pp., ill.. |
Walle, A.L.J. Van de - De gotiek in België. - Vokaer, Brussel, 1972, 240 pp.. |
| |
Miscellanea
Bartholomew, D.J. en E.E. Bassett - Cijfers en mensen. - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 363 pp., f 9,50, FF. 155. |
Blok, Ric - Improvisatie in de klas. - Futile, Rotterdam, 1973, 48 pp., f 2,60. |
Davidse, Prof. Dr. Ir. J. - Elektronische beeldtechniek. - (Prisma-technica), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 276 pp., f 18,50, BF. 302. |
Day, W.D. - Vectoranalyse. - (Prismatechnica), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 229 pp., f 19,50, BF. 318. |
Desbourses, Colette - Le trucoscope. - Casterman, Tournai, 1973, 329 pp., BF. 280. Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie. Deel 5. Biar-Brab. - Heideland, Hasselt, 1973, 714 pp., BF. 1.095. |
Schenkel, R. - Operatie neushoorn. - La vière & Voorhoeve, Zwolle, z.j., 213 pp., foto's, krtn., tek., f 19,50. |
| |
Prof. dr. G.A. Lindeboom
De Geschiedenis van de medische wetenschap
Fibula - van Dishoeck, Bussum, 1972, 198 pp., f 29,50.
Lindeboom, die een veelweter is, in de goede zin van het woord, en die naast zijn hoogleraarschap in de inwendige geneeskunde, tevens de encyclopedie der medische wetenschappen doceert aan de V.U. te Amsterdam, heeft in '61 reeds een Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde geschreven.
Ofschoon internist, promoveerde hij op een röntgenologisch-neurologisch onderwerp; zijn bewondering voor Boerhaave, waarover hij vier in het Engels uitgegeven boekjes publiceerde, komt ook in zijn nieuwste boek duidelijk naar voren; in 1965 schrijft hij een boekje over de dokter-evangelist Lukas en intussen schreef hij vele artikelen over medisch-technische en medisch-ethische kwesties.
Het is opvallend dat de geschiedenis van de medische wetenschap in het algemeen weinig is doorgedrongen tot de beoefenaars van diezelfde wetenschap. Dit hebben zij gemeen met andere positieve academici. Dit verdriet Lindeboom. Vandaar deze bijdrage tot ontwikkeling van de kennis der geschiedenis van de Nederlandse medische wetenschap. En we mogen er trots op zijn, dat ons kleine land relatief heel veel gedaan heeft in de periode van 1540-1940 waarover het boek in hoofdzaak handelt. Lindeboom, ofschoon voortreffelijk latinist, is erin geslaagd een zeer goed leesbaar Nederlands boek te schrijven, waarin hij er bijna een sport van heeft gemaakt het medisch jargon tot een uiterst minimum te beperken. Het is dan ook zeker niet alleen geschreven en bedoeld voor artsen, maar voor iedereen die zich voor geschiedenis in het algemeen interesseert, of die voor een van de medische of paramedische beroepen belangstelling heeft.
Hij heeft een paar grote hoofdstukken over Harvey en zijn ontdekking van het bloed- | |
| |
vatenstelsel, over Boerhaave, over ‘steensnijden’ en het is opvallend hoe zijn stijl bijna lyrisch wordt, als hij even de gelegenheid krijgt over ‘zijn’ Boerhaave te schrijven.
Alles bijeen een zeer lezenswaardig boek, dat ik in één ruk heb uitgelezen.
P. Beijerbergen v. H.
| |
Dra. M.G. Schenk
25 jaar Koningin
Het verhaal van een bewogen leven De Boekerij, Baarn, 1973, 132 pp., foto's, f 12,50.
Schrijfster, die koningin Juliana van dichtbij heeft meegemaakt, geeft in dit boekje een schets van de koningin, zoals zij door haar opvoeding en haar latere wederwaardigheden gevormd is tot de meelevende vrouw en vorstin die wij kennen. Het is het verhaal van een ‘bewogen’ leven, niet van 25 jaar regering. Een heel sympathiek boekje, al kan men uiteraard bij de interpretatie van enkele gebeurtenissen een kanttekening plaatsen naast de opvatting van de schrijfster.
R.S.
| |
José Rentes de Carvalho
Waar die andere God woont
Meulenhoff, Amsterdam, 1972, 155 pp., f 12,50.
Meestal weten buitenlanders, die over Nederland een boekje wensen open te doen, niet meer dan tot in den treure gemeenplaatsen te herhalen. Gelukkig kan het ook anders blijkens dit boekje van een Portugees auteur, die zestien jaar geleden naar Nederland kwam, en gedurende die jaren haarscherp situaties en personen observeerde en beschreef. Daarbij sneuvelen er nogal wat façades, waarachter de hollandse burger van hoog tot laag onbarmhartig in zijn hemd blijkt te staan. Op welke gebieden Schr. zijn ontmythologisering van Nederland onderneemt, leze men zelf in dit pakkend geschreven boekje, dat werkelijk uitstekend vertaald werd door A. Willemsen. De illustraties van Willem stutten voortreffelijk de tekst.
P. Begheyn
| |
H. Gurkow und M. Trachmann
In Berlin und anderswo
Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 304 pp., M. 15,-.
Deze bundel bestaat uit de Duitse vertaling van een aantal reportages en beschouwingen van eerstgenoemde over het Duitsland van nu in Sovjet-bladen geïllustreerd met foto's door de tweede auteur. Het is dus een Sovjet visie op het leven, vooral in de DDR. Dat moet men weten als men leest dat er voor de restaurants in de DDR nooit rijen staan; in het noordelijke deel van de Sovjet-Unie is dat namelijk altijd het geval. Ook de uitvoerige beschrijvingen van Duitse bierkroegen contrasteert in de eerste plaats met de schamele biertenten die men in Moskou en Leningrad ziet. Voor het overige betoogt het werk uiteen te zetten hoe goed de verhouding tussen Sovjetburgers en Duitsers van het begin af aan wel geweest is. Sterk wordt de nadruk gelegd op het feit dat de Russen in tegenstelling tot de westelijke troepen onmiddellijk de verzorging van de Duitse bevolking op zich genomen hebben. Over andere dingen die in die dagen plaats hebben gevonden, vindt men vanzelfsprekend geen woord.
Belangwekkend is ook de visie op de splitsing van Duitsland in twee staten. Een recent Oostduits werk (J. Streisand, Deutsche Geschichte in einem Band), pretendeert feitelijk nog een representatie van het gehele Duitse volk door de regering van de DDR. De schrijver van dit werk staat veel meer op de grondslag van vreedzame coexistentie. Zijn stelling is eenvoudig: in de beide gebieden heerst een verschillend sociaal-economisch systeem en daarom moeten het ook twee verschillende staten zijn.
C.J. Boschheurne
| |
Kernvraag Nr. 33
De Europese Veiligheidsconferentie (November 1972)
De redactie van Kernvraag slaagde er dit maal ook goed in de verschillende standpunten en bedoelingen over de Europese Veiligheidsconferentie en de wederzijdse en evenwichtige troepenreductie (MBFR) nader te belichten. Zeven artikelen behandelen achtereenvolgens het standpunt van de NATO, met name ten aanzien van de koppeling van MBFR aan de Europese Veiligheidsconferentie, de politieke consequenties van de MBFR in de Oost-West-verhouding, de politieke gevolgen van de MBFR voor de NATO, de standpunten van Roemenië en Joegoslavië ten aanzien van de problematiek van de Europese Veiligheid, de zgn. communistische beïnvloeding van de westelijke publieke opinie en de factor Volksrepubliek China bij de Europese Veiligheidsconferentie.
Het laatste deel van deze aflevering wordt gevormd door de documentatie. Door enige vertalingen uit buitenlandse artikelen krijgt men een aanvullende kennis van onder andere de standpunten van de Sovjet- Unie, de Verenigde Staten en de Bondsrepubliek.
L.L.S. Bartalits
|
|