Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1056]
| |
Russisch imperialisme en de Culturele Revolutie
| |
[pagina 1057]
| |
Tegen het einde van de 18e eeuw bereikten de Russen het door de Chinezen beheerste gebied. Het verdrag van Nertsjink in 1689 belette de Russen de toegang tot het dal van de Amoer: de heersende Mandsjoedynastie eiste als grens de waterscheiding tussen Lena en Amoer, dat wil zeggen het gebergte ten noorden van het Moerbekken. Niettemin betekende dat Russische terreinwinst en tenslotte bereikten de Russen de oostkust van Eurazië, en staken zij in 1741 zelfs naar Alaska over, een gebied dat de Russen in 1867 voor zeven miljoen dollar aan de Verenigde Staten overdeden. Voor het tsaristische bewind betekende deze expansie naar het Oosten de enige denkbare beveiliging; elke verovering maakte een nieuwe noodzakelijk: het tsaristische rijk leefde politiek van de expansie. In tegenstelling tot de Russische zucht naar expansie toonden de Chinese bewindslieden veel meer belangstelling voor interne kwesties dan voor avonturen buiten de grenzen of de expansie van de buitenlandse handel. De invasies van de Tsjing-dynastie in Zuid- en Zuidoost-Azië (Nepal 1792; Noord-Birma 1766-'70 en Noord-Vietnam 1788-'89) waren geen veroveringspogingen maar strafexpedities. De Russische expansie in Oost-Azië was ook een reactie op de Britse expansie in India en China. Het Brits-Chinese Verdrag van Nanking (1842), waarin China vernederd werd, was voor Rusland het startsignaal voor nieuwe expansie, nu onder het mom China te willen beschermen. Bij het Verdrag van Aigoen (1858) werd de Amoer - daarvoor nog verboden gebied voor de Russen - de officiële grens. De Chinezen waren zodanig in beslag genomen door hun grote continentale rijk dat zij in 1860 bij het Verdrag van Peking het gebied tussen de Oessoeri-rivier en de Stille Oceaan aan de Russen hadden afgestaan. In dat jaar ook werd Wladiwostok gevestigd op een plaats waar vier jaren tevoren nog de Engelsen waren geland, die er Fort May hadden willen bouwen. Toen de macht van de Mandsjoe-dynastie in de tweede helft van de negentiende eeuw verder afbrokkelde, kwam niet alleen de Russische opmars tegen China in Centraal-Azië weer op gang, maar werden ook de oude Chinese tradities vernietigd. Heel West-Turkestan werd door de Russen gekolonialiseerd. In 1891 beval Tsaar Alexander III de aanleg van de Transsiberische spoorlijn naar Wladiwostok. Tegen de duidelijke Russische bedoelingen keerde zich niet het zwakke China, maar wel Groot-Brittannië en Japan. In 1894 verklaarde Japan China de oorlog om zo de Russen te treffen: een jaar later was die oorlog gewonnen en moest China onder andere Korea, Taiwan en de Pescadoren afstaan. Maar het waren de Russen die - tezamen met Duitsland en Frankrijk - langs diplomatieke weg de oorlogsbuit van Japan afnamen (in casu Liau- | |
[pagina 1058]
| |
toeng); net waren ook de Russen, die met hulp van Franse bankiers China in staat stelden de door Japan opgelegde schadeloosstelling te betalen. Ook sloot Rusland in 1896 een alliantie met China om dit land tegen herhaling van een Japans optreden als in 1894/95 te vrijwaren. In ruil daarvoor kreeg de regering in Petersburg Chinese toestemming voor de aanleg van de Oostchinese spoorweg door Mandsjoerije (verkorting van de lijn naar het verre Wladiwostok), en voor een Russische militaire beveiliging daarvan. Tenslotte werd die spoorweg-corridor zo breed dat hele steden als Charbin daarin kwamen te liggen. Bovendien liet Rusland zich voor zijn diensten betalen door het schiereiland Liautoeng met zijn havens, en ook kregen de Russen toestemming voor de aanleg van de Zuidmandsjoerijse spoorweg. Deze diplomatieke prestaties werden ten dele tenietgedaan door de Russisch-Japanse oorlog (1904/05), die Rusland verloor. Het moest het schiereiland Liautoeng samen met de havensteden van Port Arthur en Dairen afstaan. Maar in de jaren 1907-1916 lukte het de Russen Buiten-Mongolië uit het Chinese rijksverband los te weken en konden zij hun belangen in Noord-Mandsjoerije vestigen, terwijl Japan geheel Korea en Zuid-Mandsjoerije tot zijn belangensfeer maakte. De communistische revolutie veranderde niets in de Russische politiek jegens China. Na enige schijn-concessies rukten de Russen in 1921 Buiten-Mongolië weer binnen, en in 1922 vestigden zij in dat land een volksdemocratisch regime. Op de conferentie van Jalta, in februari 1945, stond J.V. Stalin erop, dat de voormalige rechten van Rusland, die door ‘de verraderlijke Japanse aanval’ in 1904 geschonden waren, zouden worden hersteld. Omdat Stalin de communisten onder leiding van Mao Tse-toeng te zwak oordeelde, onderhandelde hij met Tsjang Kai-Tsjek ‘om China te helpen zich van het Japanse juk te bevrijden’: op 14 augustus 1945 sloot hij te Moskou met de Nationalistische regering van China een vriendschapsverdrag. Stalin beloofde morele en militaire steun. In Buiten-Mongolië (thans Mongoolse Volksrepubliek) moest een referendum, met de onafhankelijkheid van dat land als inzet, plaatsvinden. Viel dit positief uit, dan zou China van dat gebied afstand doen. Dairen werd een vrijhaven, bestuurd door China; de helft van de haveninstallaties werd voor de tijd van 30 jaar aan de Russen voorbehouden, en de vlootbasis Port Arthur werd door China en Rusland tezamen gebruikt. De Russische strijdkrachten mochten op die basis 30 jaar lang gestationeerd zijn. De Mandsjoerijse Spoorweg werd gemeenschappelijk Chinees-Russisch bezit. Dit verdrag herstelde de Russische positie in China van voor 1905. Dat het niet de door Moskou gehoopte dominering over China bracht, kwam door het verloop van de Chinese burgeroorlog, die MaoTse-toeng in 1949 aan | |
[pagina 1059]
| |
het bewind bracht. Reeds in februari 1950 sloten Mao Tse-toeng en de zijnen een nieuw bondgenootschap met de Russen, waarbij de Sovjet-Unie van alle destijds door Tsjang Kai-Tsjek verleende concessies afstand moest doen met uitzondering van Buiten-Mongolië, want op dat punt kon Stalin zich beroepen op het op 20 oktober 1945 gehouden referendum, waarbij de overgrote meerderheid van de Mongolen vóór de ‘staatkundige onafhankelijkheid’ had gekozen. De uitvoering van het Chinees-Russische verdrag van 1950 werd na Stalins dood vertraagd. Ter gelegenheid van het bezoek van Chroesjtsjov en Boelganin aan Peking werd op 12 oktober 1954 een nieuwe overeenkomst gesloten en daarin werd onder meer vastgelegd dat de Russische troepen eind mei 1955 uit Port Arthur zouden worden teruggetrokken, en dat de stad aan China zou worden overgedragen; hetgeen op 24 mei 1955 geschiedde. | |
II. Culturele RevolutieVanaf het einde van de vijftiger jaren vormde China voor de Sovjet-Unie een ernstig probleem. De Chinese Volksrepubliek verschilde van alle andere communistische staten door een openlijk beleden misnoegen over de Russische politiek en ideologie, welke zijn weerga niet vond en voor de Sovjet-Unie nog bedenkelijker werd door de aard en de dreiging van het militaire potentieel van dit reusachtige buurland. De urgentie van het Chinese probleem werd voor Brezjnev nog onderstreept door de Chinese proefexplosie van een kernbom, in oktober 1964, precies twee dagen nadat Brezjnev en de zijnen Chroesjtsjov ten val hadden gebracht. Van de escalatie in de Vietnamese oorlog in het begin van 1965 hadden de Kremlinleiders getracht te profiteren door er bij China op aan te dringen vliegvelden, een haven en andere faciliteiten in Zuid-Oost China aan de Sovjet militairen te gunnen. Mao Tse-toeng en zijn aanhang hoedden zich er evenwel voor een rechtstreekse confrontatie met de Verenigde Staten uit te lokken, omdat zij zich in zo'n geval afhankelijk wisten van de Russische militaire steun en aangezien zij dit laatste vóór alles wilden voorkomen, sloegen zij het aanbod van Russische ‘voorzorgsmaatregelen’ met beslistheid van de hand. De Kremlinleiders hadden zich daarop verstout de binnenlandse oppositie tegen Mao Tse-toeng's anti-Russische politiek aan te moedigen. De lancering van de Culturele Revolutie was voor Mao Tse-toeng het middel bij uitstek om ook deze aantasting van zijn gezag het hoofd te bieden. In 1966 stond de Sovjet-Unie op het punt een openlijke rebellie van Mao Tsetoeng's nog aarzelende opponenten te ondersteunen, zelfs wanneer een interventie van Russische troepen daarbij nodig zou zijn geweest (onver- | |
[pagina 1060]
| |
bloemd riep radio-Tasjkent zelfs nog in de eerste maanden van 1967 de Oeigoeren in de provincie Sinkiang op om in opstand te komen tegen het gezag van Peking en, evenals in de jaren 1945-1950, een Republiek Oost-Turkestan uit te roepen welke verzekerd zou kunnen zijn van Sovjetrussische militaire steun). Mao Tse-toeng doorkruiste evenwel al deze plannen door een radicalisering van de Culturele Revolutie en met name door een massale mobilisatie van Rood-gardisten in de zomer van 1966. Deze jeugdige beroepsrevolutionairen wisten het regionale partij-apparaat zo grondig te desorganiseren dat alle verbindingen tussen de tegenstanders van Mao Tse-toeng verbroken werden en deze niet langer de kans zagen een beroep te doen op ‘de kameraadschappelijke hulp’ van de KremlinleidersGa naar voetnoot1. Na al deze verwikkelingen was er van enige invloed van de Sovjet-Unie op China niet veel meer overgebleven, maar ironisch genoeg had de Culturele Revolutie mede gezorgd voor een vertraging in de nucleaire bewapening van China. Met name in de ontwikkeling van lange-afstanddraagraketten raakten de Chinezen op het programma achterop. De urgentie om voor het Chinese probleem een oplossing te vinden deed zich voor de Kremlinleiders minder voelen, ook al omdat de Sovjet-Unie met de bouw van een ABM-systeem was begonnen. Tenslotte mag worden verondersteld dat ten aanzien van de Volksrepubliek China dezelfde politieke en strategische bedoelingen van de Sovjet-Unie bestonden als waaraan Tsjechoslowakije in 1968 ten prooi is gevallen. Het ontstaan van de Brezjnev-doctrine kan gezocht worden in betrekkingen tussen China en de Sovjet-Unie van de jaren 1965-1966. Reeds toen was duidelijk dat het Kremlin van zins was om zijn hegemonie over de andere communistische landen te herstellen en niet schroomde daarvoor desnoods militair geweld te gebruiken. |