| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Sociale wetenschappen
Documentation sur l'Europe Centrale. - Instituut onderzoek van Midden-Europa, Kath. Univ. Leuven, 1973-I, 80 pp., abonn. BF. 450. |
Geneesmiddel en maatschappij. - Katernen 2000, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972 4/5, 35 pp., f 6,-. |
Kleinpenning, Dr. J.M.G. - Brazilië. - Romen & Zn, Roermond, 1973, 188 pp., krt. en ill., f 14,90. |
Kreykamp, Toine - Planning terwille van de baas z'n tijd. - Katernen 2000, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1973, 1, 22 pp., f 3-. |
Robertson, Thomas S. - Consumentengedrag. - (Marka) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 197 pp., f 7,50, BF. 123. |
Schenk, H.G. - De geest van de romantiek. - Ambo, Bilthoven, 1973, 254 pp., f 17,50. |
Vrede is meer... - Ambo, Bilthoven, 1973, 79 pp., f 5,75. |
| |
Anne Lombard
Le mouvement hippie aux Etats Unis. Une double aliénation entre le rève et la réalité, le salut et la perte
Série ‘Documents’, Casterman Paris/Tournai, 1972, 204 pp., BF. 225.
De schrijfster, die eerst sociologie, dan politieke wetenschappen studeerde en nu aan een proefschrift over rechtswetenschap werkt, poogt hier vat te krijgen op het hippiedom. Chaotische beweging die in de zestiger jaren te San Francisco in de derde grootste staat van de U.S., Californië, zou ontstaan zijn en door de New-York Times van januari 1968 onder de tien meest markante evenementen van het jaar werd gerekend. Niet alleen het feit dat zij tot een horde van 500.000 aangroeide, een aantal even hoog als de maximale aanwezigheid van Amerikaanse militairen in Vietnam, maar ook dat in Japan en Indië, in de Slavische landen en op het Europese continent gelijkaardige bewegingen als eendagsbloemen opbloeien en verwelkten, stemt tot nadenken. A.L. vergelijkt het hippiedom nog het liefst met een kinderkruistocht, spelend en joelend, maar ook lijdend en hopend optrekken naar een nieuw Jerusalem waarvan de besten alleen weten te vertellen hoe deze ‘nieuwe stede’ er niet zal uitzien.
Er staan behartenswaardige uitspraken in dit boek dat mede in beeld brengt hoe wij leven in een maatschappij waar ‘l'expert se substitue au pionier, le psychiatre au romancier’. Wij werden het meest getroffen door de bewering dat de Hippiekinderen uit gezinnen kwamen waar men lijden en dood volslagen had weten te verbergen voor het fata morgana van een etherisch geluk dat in een vertechniseerde wereld nergens kon gevonden worden. Nergens? Wellicht zijn de lange haren, meer dan mode, een symbool voor de dicht naast elkaar lopende levenslijnen der mensen, zo verschillend omdat zij zo gelijkend zijn. De hippiebeweging is voorzeker een teken des tijds, waaruit een christen kan leren dat men de anderen niet straffeloos onthoudt wat men ten onrechte uit eigen leven wil bannen.
S. De Smet
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Berg, Prof. Dr. J.H. van den - De reflex. - Callenbach, Nijkerk, 1973, 180 pp., f 24,90. |
Camara, Dom Helder - De structuren van het onrecht. - Orion, Brugge, 1973, 129 pp., BF. 120. |
Cardoen, Edith en Marcel Ploem - Antwoord in vrijheid. - De Toorts, Heemstede, 1973, 99 pp., f 12,50. |
Gilhuis, Drs. T.M. - Op de speelplaats van het heil. - Kok, Kampen, 1973, 118 pp., f 8,90. |
Gunzburg, H.C. - Sociale vaardigheid voor geestelijk gehandicapten. - Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1973, 237 pp., BF. 240. |
Kok, J.F.W. - Opvoeding en hulpverlening. - Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1973, 271 pp., BF. 435. |
| |
E. De Corte, C.T. Geerligs, N.A.J. Lagerweij, J.J. Peters & R. Vanderberghe
Beknopte didaxologie
Wolters - Noordhoff, Groningen, 1972, 342 pp., BF. 555.
Het verschijnen van dit handboek voor het Nederlands taalgebied is zeker geen overbodige luxe, maar beantwoordt aan een reële nood. Voor het eerst immers krijgen we een beknopte en duidelijke voorstelling van het huidige didaxologische denken en onderzoek. De didaxologie zelf is een recente ontwikkeling binnen de onderwijskunde en wellicht nog weinig bekend. Zoals de didactiek beoogt ook zij de optimalisering van het onderwijsleerproces, maar zij verschilt ervan door een duidelijk andere benaderingswijze van het object. Waar in de vroegere ‘algemene didactiek’ theorie en praktijk, mening en feit, onderzoek en speculatie onvoldoende werden onderscheiden, wil de didaxologie nu haar leer vooral ondersteunen door onderzoek en experiment. Het gaat erom op methodologisch verantwoorde wijze te komen tot empirisch verifieerbare, c.q. falsifieerbare uitspraken over het didactisch handelen. Uitgaande van een model voor het didactisch handelen worden systematisch de verschillende componenten van dat model onder de loep genomen: onderwijsdoelstellingen, didactische beginsituatie, leerinhouden, werkvormen, media, groeperingsvormen van leerlingen en leerkrachten en evaluatievormen. Tenslotte wordt hieraan nog een beknopte geschiedenis van de didactiek toegevoegd.
Dit werk is bedoeld, en o.i. ook zeer bruikbaar, voor studenten in de onderwijskunde en de pedagogiek, voor hen die betrokken zijn bij begeleiding en onderzoek van het onderwijs, verschillende leerkrachtenopleidingen en navorming, en als studieboek voor de Pedagogische Academie en het Hoger Pedagogisch Onderwijs. Daarbij moet wel voor ogen gehouden worden dat het hier allereerst een leer-boek en niet een leesboek betreft en dat het dus ook een bepaalde interesse en inzet, zelfs doorzettingsvermogen, vereist om het geheel door te werken. Het boek is geschreven onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van twee Leuvense docenten en drie Groningse wetenschappelijke medewerkers.
Graag hadden wij toch aangegeven gezien voor welk deel elk der auteurs in het bijzonder heeft ingestaan. Een bezwaar tegen de ruime verspreiding als handboek voor studenten lijkt ons wel de vrij hoge som die men ervoor moet neertellen. Een meer eenvoudige druk van tabellen en schema's en het weglaten van de tekeningen, die op zichzelf wel prettig zijn maar niets essentieels bijbrengen voor het begrijpen van de inhoud, zouden het boek wellicht meer bereikbaar maken.
R. De Gendt
| |
Michel Bernard
Le Corps
(Encyclopédie Universitaire), Editions Universitaires, Paris, 1972, 142 pp..
In deze studie, die een veelzijdige benadering wil zijn van het lichaam in zijn biologische, psychologische, psychobiologische, psychoanalytische, en psycho-sociologische aspecten, valt weer eens zeer sterk de afwezigheid van één aspect op: de ‘psycho-esthetische’ en de ‘socio-esthetische’ dimensie. Of om het anders te formuleren: juist daar waar een nog voor een groot gedeelte braakliggend terrein geëxploreerd wordt, vallen de tekortkomingen, de gebrekkigheden, de armoede van ons denken des te schrijnender op. Zou het dan toch zo zijn dat wij zelfs via onze intellectuele arbeid de taboes m.b.t. het lichamelijke niet zo makkelijk doorbroken krijgen? Hoe dan ook, het is een lezenswaardige, nuttige en welgekomen studie. Afgezien van de gesignaleerde tekortkomingen (die uitgaan van een ruimer verwachtingspatroon) valt ook op dat juist waar de auteur nieuwe perspectieven aanduidt, zijn denken als het ware verschrompelt en stolt. Wat gebeurt deze ‘zelfontdekking’ toch schoorvoetend, hortend en stotend, gebrekkig en ‘onlichamelijk’!
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Politiek
Hodek, Hans - Ook met muziek is het oppassen geblazen. - Katernen 2000, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1973/2, 22 pp., f 3,-. |
Meerssche, Paul Van de - Het antwoord van Brugmans. - Orion, Brugge, 1973, 211 pp., BF. 150. |
Streuli, Jacob - Die Jesuiten in der Schweiz. - Flamberg, Zürich, 1973, 127 pp., SF. 12,80. |
| |
O. De Raeymaeker
Uno-operaties voor het behoud van de Vrede - Collectieve veiligheid en preventieve diplomatie. (Een reader samengesteld door O. De Raeymaeker, en L. Van Depoele)
Acco, Leuven, 1972, 321 pp., BF. 340.
De ontwerpers van het Handvest der Verenigde Naties poogden de internationale vrede te waarborgen door een stelsel van collectieve veiligheid. Daarmee bedoelde men een coalitie van alle leden tegen diegene onder hen die zich aan agressie schuldig maakt en ten voordele van de getroffene.
Omdat echter vrij spoedig bleek dat het wereldsysteem bipolair gestructureerd was, werd het al even spoedig duidelijk dat de coalitie zelf, in geval één der twee grote machten zich aan agressie schuldig maakte, tot een wereldconflict zou leiden. Vandaar dat in de Uno een bevoegdheidsverschuiving geprobeerd werd van Veiligheidsraad naar Algemene Vergadering. Ook dit kon het gevaar niet heel en al bezweren. Toch meende Dag Hammarskjöld dat naast de beide invloedssferen toch nog belangrijke andere gebieden bestonden. Door preventieve diplomatie nu zou men trachten deze gebieden in geval van conflict buiten de competitieve inmenging van de rivale machtsblokken te houden. Te dien einde organiseerde men ‘operaties voor het behoud van de vrede’.
Na een historische context over blokvorming of collectieve veiligheid in het eerste hoofdstuk, worden in de volgende van de zogeheten vredesoperaties respectievelijk de politieke en juridische (hfst. II), de financiële (hfst. IV) en de politiek-sociologische (hfst. VI) aspecten bestudeerd, terwijl het geval Cyprus (hfst. V) als concreet geval wordt toegelicht.
Ambtenaren, militairen, professoren van velerlei disciplines uit ons land, Nederland, Frankrijk en USA leverden hun waardevolle bijdragen voor deze bundel. Met de uitgever hopen wij dat dit keurig volume helpt de inzichtelijkheid te vergroten in acties waarmee men naar best vermogen de vrede wil gehandhaafd zien.
S. De Smet
| |
Hendrik Brugmans
Denkend aan Europa. De charme van één vaderland
Lannoo, Tielt, 1972, 256 pp., BF. 198.
In de serie Paperbacks waarin Godfried Bomans aan Vlaanderen, Gaston Durnez aan Nederland en Karel Jonckheere aan de Nederlanden ‘denkend’ zijn geweest, verschijnt nu ook een bundel van de voormalige Rector van het Europacollege te Brugge, de Nederlander Professor Brugmans ‘Denkend aan Europa’. Achttien briljant geschreven opstellen, vol spitse boutades en knap gevatte gezegden stofferen dit boekje. Haast elke bladzijde verraadt gedegen studie, ruime belezenheid en goedgerichte overleg met mensen van het hoogste niveau die terzake zonder meer deskundig zijn. Het meest bewonderen wij de moed van deze Europa-maker die zich er niet voor schroomt te zeggen dat de naam Europa wel uit het Oosten komt, dat de Oeral geen grens is, en dat ons eigen Europese karakter in de grond christelijk en daarom universeel wil zrjn. Gelukwensen voor de uitgeverij die ons met deze keurige uitgave wist te verrijken.
S. De Smet
| |
Martin Robbe
Revolutionen und Revolutionäire heute
Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 205 pp.., M. 4,-.
Dit is een deel uit de serie ‘Wissenwertes für junge Leute’. Het geeft de bekende modern-leninistische opvatting over de revolutie weer. De derde wereld krijgt daarin grote nadruk. Actuele gebeurtenissen, zoals de oorlog in Vietnam, worden er uitvoerig in geanalyseerd, onder andere aan de hand van de Pentagon-papers. Uit hetzelfde standpunt worden ook de economische ontwikkeling in het Westen en de koude oorlog bekeken.
Men mag zich echter afvragen tot wat voor soort jonge mensen dit werkje, dat zoals bijna alles van deze uitgeverij geïllustreerd is, zich nu eigenlijk wendt. Want zelfs voor wie goed thuis is in dit soort vaktaal, sommigen spreken van jargon, is dit geen lichte lectuur.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Geschiedenis
Bertels, Kees - Geschiedenis tussen struktuur en evenement. - Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1973, 381 pp., f 35,-. |
Halliday, Jon and Gavan McCormack - Japanese Imperialism Today. - (Pelican) Penguin Books, Harmondsworth, 1973, 279 pp., 50 p.. |
Mumford, Lewis - The City in History. - (Pelican) Penguin Books, Hamondsworth, 19732, 696 pp., £ 1,60. |
| |
Ministerie Nationale Opvoeding, Algemeen Rijksarchief
Bijdragen tot de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog - 2 oktober 1972
In deze tweede volumineuze aflevering publiceert het Navorsings- en Studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog zeven diverse maar merkwaardige studies. H. Balthazar, docent aan d VUB, kenner van het Camille Huysmansarchief, heeft met het opengesteld archiefmateriaal der Britse Labourparty, de inspanningen geschetst welke de naar Engeland uitgeweken socialisten in 1940-'41 ondernamen teneinde de 2e Internationale nieuw leven te geven. W. Meyers poogt het delikate onderwerp van de wegdeemsterende Vlaamse kollaboratie in Duitsland voor de geschiedenis kritisch te ontleden. Hij beschrijft het wel en wee van een emigrantenregering in Duitsland na september 1944. Ontroerend bijna is de bijdrage van F. Selleslagh over de organisatie van de KAJ die zich in Duitsland onder de tewerkgestelden wist te organiseren om strijd te leveren met het nazi-neo-paganisme. Een huzarenstukje van poging tot geschiedschrijving zijn de studies over de klandestiniteit, verzetsorganisaties en de sluikpers door J. Dujardin, J. Fosty en J. Gotovitik. Menig detail raakte door de ‘Rote Kapelle’ bekend, maar hier werd een poging gewaagd naar bewijsbaarheid en objectiviteit.
J. Wijnants tenslotte publiceert en evalueert documenten m.b.t. het gemeentebestuur van Verviers gedurende de jaren 1940-1941. Hoe groot de overvloed aan wetenswaardigheden ook mag zijn die hier geboden wordt, het geheel geeft de chaotische indruk van een verkeerswisselaar in aanbouw. Veel kleine en niet te veronacht-Vorstin’ (169-187), Olga Wormser-Migot zamen tragedies die aan het doorheen de geschiedenis getrokken tracé weinig wijzigen.
S. De Smet
| |
Pierre Gaxotte e.a.
Catharina van Rusland
(Genie en Wereld, deel 17), Heideland - Orbis, Hasselt, 1972, 295 pp., BF. 525.
Zes jaar na het Franse origineel brengt thans Heideland alweer een parel van een uitgave met dit rijk geïllustreerde en goed gedocumenteerd werk. Acht historische essays wisselen er op gelukkige wijze af met goed uitgekozen documentatiemateriaal over Catharina II van Rusland. Deze uit een Lutherse familie stammende prinses, wordt in het Europese pokerspel der achttiende eeuw als gade toebedacht voor de onfortuinlijke Peter II der Romanow-dynastie. In het berekende enthousiasme van haar amper zestien jaar legt zij in het Russisch, dat zij altijd met een zwaar Duits accent zal blijven spreken, haar belijdenis van de orthodoxie af in 1744 om een jaar later uitgehuwelijkt te worden aan zijne keizerlijke hoogheid de grooterfhertog. Toch gingen beiden elk huns weegs. Immers Catharina slaagt erin met een coup d'état zich van haar balorige en grove gemaal te ontdoen en zichzelf in 1762 de rol toe te doen kennen van ‘Beschermster van het orthodoxe geloof en de Slavische traditie’. Na de mysterieuze dood van de vervallen verklaarde grooterfhertog wordt zij in de Moskouse kathedraal van Maria-Boodschap gezalfd met de heilige oliën. Met keizerlijk purper bekleed, plaatst ze zichzelf alsdan de gouden tiara op het hoofd en neemt in haar handen de scepter en de vergulde wereldbol. Voor God en voor haar volk staat ze aldus in de geschiedenis bekend als ‘Alleenheerseres over geheel Rusland’ tot ze op 6 november 1796 volgens haar eigen berekening een paar weken te vroeg sterft als Catharina de Tweede van Rusland, met het epitheton, de Grote.
Acht historici, waarvan vier dames belichten elk hun facet van dit historisch personage, wiens naam met de hermitage van Leningrad verbonden blijft en waarover samen met tal van Europese diplomaten en Encyclopedisten en de lieden uit de kring van Voltaire, een van haar vele Franse correspondenten, maar niet raakten uitgepraat. Dit praatje gaat trouwens nog door. Zo heeft Gabrielle Froment-Meurice het over ‘Catharina's buitengemene bestemming’ (7-33), Zoë Oldenbourg over ‘De Vrouw en over ‘De Keizerin van de publiciteit’ (203- | |
| |
227). En Daria Olivier over ‘Seramis van het Noorden’ (252-272). Allen stellen het epitheton ‘De Grote’ in vraag, zij het met behoud van hun onverholen bewondering. Galant maar kritischer zijn de bijdragen van Jean Lartéguy ‘Zo voert men een staatsgreep uit’ (49-64), van Roger Portal ‘Onder het masker der vrijzinnigheid’ (93-117) en van Emile Tersen ‘Een politiek van grootsheid’ (135-156). Het beste lijkt ons het laatste en ook het kortste hoofdstuk ‘Werkelijkheid en leugen’ (275-285). De academicien Pierre Gaxotte onderzoekt er briljant de kwalificering van het verlicht despotisme dat sinds 1847 zowel aan de Pruis Frederik de Grote, als aan Pombal in Portugal, als nog aan Karel III van Spanje werd meegegeven. De ‘philosophen’ hadden volgens Gaxotte gelijk te menen dat zij de plaats hadden ingenomen van de hovelingen die tot dan toe minister en kardinaal waren. Toch liet Catharina zich aan hun geschrijvel maar weinig gelegen liggen. Het leek haar ruim voldoende dat zij haar image van wetgeefster, Maecenas en volksverbonden heerseres kleur bijzetten... zonder rekening te houden met de werkelijkheid. Catharina had te schrijven op de prikkelbare huid van miljoenen boeren die het van de barre gronden moesten hebben en de kleine Russische zommelige adel wilde zij verdeeld blijven zien
en machteloos om haar eigen beleid te versterken en zo Rusland aanzien te geven in Europa. Een boeiend leesboek voor wie belangstelt in de Europese geschiedenis.
S. De Smet
| |
Prof. Dr. Theo Luykx
Geschiedenis van de internationale betrekkingen sedert het Congres van Wenen
Elsevier - Sequoia, Brussel, 1972, 608 pp., BF. 795.
Professor Luyckx komt de eer toe voor het eerst in het Nederlands taalgebied de geschiedenis te schrijven van de internationale betrekkingen sedert 1815. Anderhalve eeuw diplomatieke geschiedenis zijn aldus verdeeld over tien hoofdstukken en op verantwoorde wijze in kaart gebracht.
Vredesstipulaties, charters en handvesten, Allianties, Ententes - al of niet ‘cordial’, ‘sainte’ of ‘triple’ - wisselen er af met doctrines als die van Monroe, Wilson, Eisenhower, Kennedy en Chroesjtsjov. Inzichten van Napoleon, Bismarck, Hitler, Tito en de Gaulle worden nauwgezet toegelicht. Begrippen als ‘Het Suezkanaal, een Franse verwezenlijking’, de opiumoorlog, volkenbond, herstelbetalingen, ontvoogding der kolonisatiegebieden, Verenigde Naties, de muur van Berlijn worden in hun context geplaatst en zo objectief mogelijk gepresenteerd.
Nu omzeggens iedereen begaan in met de vraag of de Verenigde Staten van Europa wel eens ooit tot stand zullen komen, zal deze knappe uiteenzetting zeker welkom zijn bij velen. Immers het stemt reeds tot nadenken als men ziet dat de titels alleen reeds van het eerste en het laatste hoofdstuk voor zich spreken. Het eerste hoofdstuk namelijk kreeg als titel mee ‘De vijf Europese grootmogendheden tegenover Restauratie en Revolutie’, terwijl in de titel van het laatste de term Europa niet meer voorkomt: ‘De jongste spanningen inen tussen de machtsblokken’. Inderdaad de tijdspanne begrepen tussen 1871 en 1914 werd betiteld ‘Laatste periode van Europa's politiek overwicht’. Aldus wordt bevestigd dat Europa niets meer is dan de gevestigde vaderlanden op dit continent, en dat het nagestreefde wereldevenwicht na 1914 tussen continenten wordt geregeld waarvan het onze geografisch wel het kleinste is. Ontstellend is het ook te zien hoe weinig de oorlogen hebben kunnen bijdragen tot vreedzame coëxistentie en hoe eenzijdig verworven machtsposities het prestigeverlies van een land als het Verenigd Koninkrijk op een soms onrustbarende wijze hebben bespoedigd. De internationale betrekkingen, zo wil het ons voorkomen, zijn slechts de exponent van een bepaalde militaire conflictsituatie die nog steeds voor een groot gedeelte door 'n door eigenbelang gedicteerde economie werd geregeerd. Het is de hoogste tijd dat men er stilaan toe komt andere dan machtsverhoudingen aan te wenden om als mensen op wereldniveau te coëxisteren. Vastgehouden moet echter wel dat de samenleving waarop de menselijke vraagstukken hun beslag moeten krijgen nu de gehele wereld moet omvatten. Politici van aanzien die hun volk (en niet zichzelf) vertegenwoordigen, zijn er nodig meer dan ooit en bij het contact met hun ambtgenoten mogen zij eerst dan tevreden zijn wanneer zij erin slagen elkander te ontmoeten op het meest menselijk niveau met al hun
aspiraties, de bewuste en de onbewuste, het rationele zo goed als irrationele. Zeker gelijk er een afstand is, tussen wat wij geloven en wat wij hopen, tussen wat wij doen en wat wij zeggen of schrijven, bestaat er ook een afstand tussen de werkelijkheid en het best geïnspireerde handvest van een verdragsorganisatie. De diplomaten probeerden niet altijd naar best
| |
| |
vermogen deze afstand te overbruggen. Wij hebben dan ook maar één wens na het lezen van Professor Luyckx' werk: dat hij ons na deze basisstudie een historische studie zou bezorgen van de menselijke aspiraties waaraan gedurende de laatste anderhalve eeuw topdiplomaten hebben zoeken te beantwoorden.
S. De Smet
| |
Kurt und Jeanne Stern
Schauplatz Paris
Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 401 pp., M. 8,70.
Een rijk geïllustreerd boek over het revolutionaire Parijs. Niet eigenlijk over de verschillende opstanden die in de laatste eeuw in die stad plaats vonden, maar meer over het lot telkens van een enkel persoon die aan zo'n opstand deelnam. De commune wordt op de bekende wijze behandeld als het grote voorpostengevecht van het proletariaat en alle verdere opstanden, ook die uit de dertiger jaren en de studentenopstand van enkele jaren terug, worden van uit dezelfde ideologie benaderd.
C.J. Boschheurne
| |
Dr. Otto J. de Jong
Nederlandse Kerkgeschiedenis
Callenbach, Nijkerk, 1972, 448 pp., f 49,50.
Voor het eerst is er een geschiedenis geschreven van de Kerk in Nederland waarin de afzonderlijke geloofsgroepen gelijkelijk in de aandacht staan, doordat wordt nagegaan hoe en wanneer de bijbelse boodschap heeft ingewerkt op de Nederlandse geschiedenis. Het boek valt uiteen in vijf delen: I. De Kerk in een katholieke samenleving (320-1520); II. De Kerk en de scheuring van de Nederlanden (1520-1585); III. De Kerk in een gereformeerde staat (1585-1700); IV. De Kerk in een protestantse natie (1700-1840); V. De Kerk in een neutrale maatschappij (1840-heden). Het werk besluit met een boekenlijst en een register van personen, plaatsen en zaken. De hoofdstukken zijn elk onderverdeeld in paragrafen, hetgeen de overzichtelijkheid en de inzichtelijkheid in hoge mate ten goede komt. Het boek getuigt van een grote kennis van zaken, weet partijdigheid welhaast steeds te vermijden en laat zich erg prettig lezen. Boeiend is bv. de ontwikkeling te zien die zich in de loop der eeuwen voltrekt in de psalmvertaling, aan de hand van psalm 23, waaruit de theologische opties van verschillende tijden en kerkgenootschappen aan de dag treden. Wel ontbreekt in deze reeks ten onrechte de belangrijke versie van Oosterhuis c.s. uit 1967, zoals überhaupt de liturgische vernieuwing van het laatste decennium binnen de katholieke Kerk te weinig aandacht krijgt. Een tweede aanmerking betreft de interpretatie van de situatie in Nederland aan de vooravond der reformatie, die door Schr. teveel met hervormde ogen wordt bekeken.
Voor het overige niets dan lof aan schrijver en uitgever voor dit voortreffelijke boek, dat zich in één adem liet lezen.
P. Begheyn
| |
Robert M.W. Kempner
Le llle Reich en Procès. Acteurs et témoins
Casterman, Tournai - Paris, 1972, 252 pp., BF. 280.
Einde november 1945 werden in het justitiepaleis van Neurenberg 21 kopstukken van Nazi-Duitsland berecht.
Voor het eerst in de geschiedenis werden de leiders van een ten val gekomen crimineel regime opgeroepen voor een internationaal gerechtshof verantwoording van hun gezamenlijke daden te komen afleggen. De Amerikaanse procureur Kempner publiceert hier de stenogrammen aangelegd bij het door hem geleide onderzoek. De stomatoloog Blaschke noemt Hitler een pathologisch geval; Rudolf Hess zou eigenmachtig aan Engeland een minnelijk vredesvoorstel hebben gedaan, waarvan Hitler niet onkundig zou zijn geweest; Kroonprins Frederik Willem van Pruisen licht de houding der Nazis toe t.a.v. zijn vader, der Kaiser, en hemzelf; de tolk Paul Schmidt laat een originele versie horen over de verhouding Hitler - Ribbentrop. Meest vreemde onthulling is wellicht de geldaffaire. Een enorm bedrag goudmunten, waaronder een aanzienlijke som Belgische goudfranken, was bijeengebracht om diensten als die van ‘Cicero’ de dubbelspion in Ankara, te vergoeden. Eigenaardig genoeg bleken deze harde valuta (bij hun aankomst), onderweg door valse pond sterlings vervangen te zijn, zodat men tot op heden nog het zoeken heeft haar deze wel wat late Nibelungenschat.
Interessant geschiedkundig materiaal dat bij de lezer een wrange nasmaak achterlaat. Immers, ofschoon in naam van de humaniteit optredend geeft het gerecht, in de toga van de correctheid gehuld, toch de indruk iets van de overwinnaar te hebben bewaard die de overwonnene genadeloos sommeert zich bloot te geven, en dat blijft vernederend.
S. De Smet
| |
| |
| |
Theologie
Beus, Dr. Ch. de - Johannes' getuigenis van het Woord. - Callenbach, Nijkerk, 1973, 168 pp., f 24,50. |
Rahner, Karl - Ist Gott noch gefragt? - Patmos Verlag, Düsseldorf, 1973, 144 pp., DM. 14,80. |
Ruler, A.A. van - Theologisch werk, deel VI. - Callenbach, Nijkerk, 1973, 192 pp., f 26,40, bij int. f 23,80. |
| |
Bas van Iersel
Een begin.
Aantekeningen bij het evangelie volgens Marcus
Ambo, Bilthoven, 1973, 103 pp., f 8,90.
Twaalf artikelen die de auteur in de loop van ongeveer tien jaar heeft gepubliceerd, staan hier bijeen; bij elkaar beslaan ze een behoorlijk gedeelte van het tweede evangelie. Het boek opent met een uiterst waardevolle verhandeling, waarin wordt geschetst hoe men op verantwoorde wijze exegese of bijbeluitleg moet plegen. Daarin staat een hoeveelheid informatie die iedere lezer - en zeker iedere bijbellezer! - zich ter harte zou moeten nemen: met welke veronderstellingen benadert men een tekst; hoe leg je een tekst goed uit, enz..
De twaalf opstellen, die m.i. nogal van gehalte uiteenlopen, bieden de belangstellende lezer evenwel een goede handreiking op welke wijze men een evangelietekst kan lezen. Voor de inleiding alleen al is dit boek de moeite waard!
Panc Beentjes
| |
A.A. van Ruler
Theologisch Werk. Deel V
Callenbach, Nijkerk, 1972, 213 pp., f 24,50.
De aandacht voor de gelovige en scherpzinnige reflecties van de in 1970 overleden Utrechtse hoogleraar is gedurende de laatste jaren alleen maar toegenomen, zoals blijkt uit heruitgave van verschillende van zijn boeken en de reacties daarop. De publikatie van vroegere opstellen en deels nog niet in druk verschenen lezingen zal daarom des te meer gewaardeerd worden. De voorgaande vier delen van ‘Theologisch Werk’ kregen reeds positieve aandacht in Streven 23, juli 1970, p. 1081, 24, oktober 1971, p. 100, 25, juli 1972, p. 1052 en 26, november 1972, p. 199. Deel V biedt wederom 17 opstellen, waarvan het oudste uit 1945 stamt en het nieuwste uit 1969. Dit laatste is de bijzonder interessante tekst van een in Wenen gehouden referaat over Christocentriciteit en wetenschappelijkheid in de systematische theologie. De meeste opstellen betreffen de waardering van het aardse bestaan en vraagstukken van het kerk-zijn. Van deze twee groepen biedt vooral de eerstgenoemde menige originele opmerking, die goed dienen kan in het gemeenschappelijk gesprek van de kerken over hun relatie tot de wereld.
J.F. Lescrauwaet
| |
Otto Hermann Pesch
Rechenschaft über den Glauben
(Topos-Taschenbücher), Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz / Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1972, 215 pp., DM. 6,80.
Rekenschap te geven van het geloof op basis van de hoop die in de gelovige leeft, is de opzet van dit boek, dat een aantal artikels bundelt, eerder verschenen in het tijdschrift Wort und Antwort.
De oorsprong van deze artikelen is gelegen in de colleges die de auteur gaf aan eerstejaars-theologiestudenten ter introductie in de theologie.
Het boek is geen katechismus. Daarvoor is het niet volledig genoeg. Toch slaagt het in de opzet een goede rekenschap van het wezen van het geloof op een even sympathieke als redelijke wijze en op niet al te belijdende toon.
Het is zodoende een kennismaking voor de ontwikkelde volwassene, die niet per se een vaktheoloog hoeft te zijn om toch de vraag naar God zo redelijk te stellen dat een gelovig antwoord gegeven kan worden.
De schrijver vergeet niet als goed theoloog tevens aan te geven waarom binnen de geloofswereld nieuwe vragen ontstonden, waarom de vraag naar God anders gesteld wordt en waarom deze juist op een bepaalde manier gesteld wordt.
Toch had men zich kunnen voorstellen dat bij deze intelligente en innemende inleiding iets meer aandacht gegeven had kunnen worden aan een rekenschap over het kerkelijk geloven en vooral over de kerkelijke rekenschap van het geloof, zodat de lezer niet alleen de werkplaats van de theoloog betreedt, maar ook een open deur van een kerk zou kunnen binnengaan.
Misschien is iemand die op zo'n rekenschap zou willen rekenen, wellicht iemand die in deze werkplaats meer rekenschap moet afleggen van de vraag die hij stelt, dan dat hij een redelijk antwoord kan verwachten.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Godsdienst
Furger, Franz und Herbert Vorgrimler - Sollte man doch nicht bleiben? - Rex-Verlag, Luzern/München, 1970, 208 pp., SF. 11,80. |
Jongerius, Henk - Orationale 1 en 2. - Kath. Bijbel Stichting, Boxtel, 1972 en 1973, 123 en 204 pp.. |
Klein, Jan - Schrift op tafel. A en B. - (Van exegese tot verkondiging 9 en 10), Kath. Bijbel Stichting, Boxtel, 1972 en 1973, 200 en 208 pp.. |
Kleine Beeldbijbel (Oude Testament). - Bosch & Keuning, Baarn, 1973, 184 pp., f 3,25. |
Ory, A. - Romphaia Maria in het licht van de functionele exegese. - Hovine, Marquain, 1973, 240 pp.. |
Ruusbroec, Jan van - Vanden blinckenden steen. - Ruusbroec-genootschap, Antwerpen, 1973, 111 pp., BF. 150. |
Tromp, Dr. Nic. J. - Geroepen tot vrede. - Kath. Bijbel Stichting, Boxtel, 1973, 140 pp., f 7,90. |
Tromp, Dr. Nic. J. - Over psalmen gesproken. - (Van exegese tot verkondiging 11), K.B.S., Boxtel, 1973, 165 pp.. |
Verkuyl, Prof. Dr. J. - Jesus Christus, de bevrijder. - Ten Have, Baarn, 1973, 112 pp., f 10,-. |
Vogel, C.J. de - Aan de katholieken van Nederland, aan allen. - Van Gorcum, Assen, 1973, 114 pp., f 9,50. |
J. Masson SJ. |
| |
J. Masson S.J.
Mission au temps des Révolutions.
Rapports, Echanges et Carrefours de la XLIIe Semaine de Missiologie de Louvain 1972
Museum Lessianum - Section Missiologique - No. 56, Desclée de Brouwer, 204 pp..
Acht referaten worden in deze bundel als ‘analyses’ beschouwd, vijf als ‘rapports d'orientation’. J. Masson, hoogleraar aan de Gregoriaanse Universiteit te Rome, zorgde zoals we dat van hem gewoon zijn met brio, behalve voor zijn rapport Les Eglises devant la révolution aujourd'hui (150-165), voor de inleiding, de samenvatting en de bibliografie. Het geheel getuigt van een merkwaardige opbouw. In de analyses wordt eerst over de wereld en de revolutie, dan over de stad als smeltkroes ervan en eindelijk over de revolutionaire culturen gesproken. Aanvullend worden de revolutionaire stromingen bestudeerd in de moslimlanden en de respectieve gevallen onder de loep genomen van Latijns-Amerika, Franssprekend West-Afrika, Angola-Mozambique en tenslotte de Kerk in de Japanse revolutie. China, Z.-O.-Azië, India komen niet aan bod.
In de oriëntatierapporten wordt de revolutie geconfronteerd met het Evangelie (H. Briston), met de leer der pausen van Leo XIII tot Joannes XXIII (R. Vander Gucht), met de inspanningen van de diverse kerken (J. Masson), met de waarden van de geweldloosheid (J. Goss-Mayr) en tenslotte met de actieve rol die de pastor in revolutietijd kan spelen (G. Gaudrault). Bijzondere aandacht vragen wij voor Liliane Voyé's La ville, creuset des révolutions. Problématique envisagée dans le cadre du Tiers-Monde (26-44). Zij toont aan hoe de hoofdsteden van de derde wereld op de plaats van de oude kolonialistische factorijen gelegen, geografisch ex-centrisch staan in hun land. Deze uitwaartse steden gaan gebukt onder een dubbele dominantie: enerzijds van de internationale economie waarbij hun het voor het zeggen hebbende klasse aansluit, anderzijds van de autochtonen die vanuit de stad hun rasgenoten tot steeds grotere produktie van grondstoffenculturen drijven, zodat de verpauperde boeren in de stadstapelplaats de horde van de werkelozen buiten proportie komen verontmenselijken. Merkwaardig ook is het artikel van de anglikaanse benediktijn M. Jarret-Kerr over de revolutionaire culturen (45-58). Ofschoon hij zich tot Frans- en Engelssprekend Afrika heeft beperkt en in dit domein tot de letterkunde, zal de christen toch wel opkijken te vernemen dat zowel de Franse als de Engelssprekende onder vele verschillen toch dit gemeen hebben dat zij zich van het christendom zoeken te ontmaken. De literatuur heeft momenteel de neiging het antikoloniale thema te verlaten, maar werpt zich op het onderkennen van goed en kwaad in hun eigen haast vergeten religieuze cultuur. Het doet een christen deugd dit te zien en de lezer zal Jarrett-Kerr misschien wat al te overijld willen bijtreden wanneer hij leest: ‘les chrétiens devraient-ils être flattés d'être encore l'objet de critiques: qui
regarde le missionaire comme l'ennemi lui rend au moins le témoignage de le regarder comme vivant’ (48). Te lezen door wie wil nadenken over missie.
S. De Smet
| |
J. Joye
Levensritme
Beyaert, Brugge, 1973, 342 pp., BF. 325.
Een bezinning over leven en liefde geschre- | |
| |
ven door een priester van te lande, die zelf in de oude school gevormd, toch veel gelezen heeft, gebeden en nagedacht. Zoals alle leven is ook het geestelijke onderworpen aan ritme, geleidelijkheid en afwisseling. ‘In de deemoedige en warme liefde ligt de ware menselijkheid. Waarom hanteren wij dan voortdurend een andere waardeschaal in de uitbouw van eigen leven, in het beoordelen van de anderen en tot in de opvoeding van onze kinderen toe?’. Moedige diagnose van een bedaagd man waaraan geen gelovige voorbij kan gaan.
S. De Smet
| |
Günther Höver S.J.
Das riecht nach Jesuitenpulver. Geschichten aus der Geschichte des Jesuitenordens.
Mit Zeichnungen von Bernd Thesing
Knecht, Frankfurt, 1972, 94 pp., DM. 12,80.
Het ‘Jesuitenpulver’ waar dit leuke boekje naar riekt, heet thans ‘kinine’ en werd door de vroege S.J. missionarissen uit China meegebracht, niet als een vergift maar als een nog steeds niet te overtreffen medicijn voor tropische landen. Er gingen nog wel andere minder leuke verhalen over de Jezuïeten rond: ze zouden tempels hebben opgeblazen, in tal van revoluties de hand hebben gehad, zelfs het grondwater vergiftigd.
Wat wil je: verzinsels zijn vaak scherm voor de waarheid die men wenst te verzwijgen. Bevreemdend is alleszins dat de Orde in 1773 afgeschaft, 41 jaar later toch weer de kop opstak. Het is naar aanleiding van dit jubileum dat Duitse leden de meest amusante anecdoten en geschiedenisjes uit hun geschiedenis hebben naverteld in dit boek. Alles zonder pretentie en dat zal de lezer wellicht nog het meest verrassen.
S. De Smet
| |
I. Klimmer, Hrsg.
Heinrich Kahlefeld
Lectio Brevis. Aus Ansprachen von H.K.
Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1972, 273 pp..
Otto Kahlefeld heeft ver buiten zijn land bekendheid verworven met zijn commentarenreeks op de nieuwe schriftlezingen van het R.K. Missaal. In deze bundel vindt men een bloemlezing van homilieën, gehouden op diverse tijdstippen van het kerkelijk jaar. Daarin wordt beurtelings gehandeld over het probleem van onze tijd, het evangelie, het gebed, en de liturgische contemplatie. Lectio Brevis nu betekende oorspronkelijk de korte tekst uit de Prima Patri waarmee de monniken oudtijds op de dormter hun dag besloten. Geen leesboek dus, maar een meditatieboek voor mensen die uit de jacht van de dag voor God tot inkeer willen komen.
S. De Smet
| |
Wat de bijbel ons vertelt
Deel 16: Koning David
Nederlands Bijbelgenootschap / Katholieke Bijbelstichting, Amsterdam / Boxtel, 1972, 28 pp., f 4,25.
Deze serie behandelt de meest bekende verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament. Oorspronkelijk is de uitgave bedoeld voor geestelijk gehandicapten (weinig tekst, veel prachtig gekleurde tekeningen), maar hij blijkt ook uitstekend geschikt te zijn voor kleuters en kinderen die beginnen te lezen. Interessant is voorts dat bij elk deeltje een grammofoonplaat verkrijgbaar is met de muzikale verwerking van het verhaal en een aanvullende vertelling. Zowel de boekjes als de platen zijn goedkoop en de moeite van het aanschaffen waard.
Panc Beentjes
| |
A. Bertrangs
Evangelie op zijn zondags
Beyaert, Brugge, 1972, 416 pp., BF. 390.
Prof. Bertrangs wil in dit commentaar op de evangelieperikopen van cyclus B zijn vakkennis in dienst stellen zowel van het woord Gods als van een brede kring van belangstellenden. Homilieën worden hier - gelukkig - niet geboden. Wat dan wél is moeilijk te zeggen. De commentaren zijn ongelijk in lengte, genre en gehalte. De waardering ervan zal dus verschillen naargelang de instelling van de lezer. Wat de een exegetisch zwak zal vinden, zal een ander boeien door de levendigheid waarmee de evangelietekst - nu eens als meditatiestof voor onze tijd, dan weer als getuigenis uit de eerste eeuw - benaderd wordt. Wie een preek wil voorbereiden, zal af en toe ontgoocheld zijn omdat het commentaar niet ter zake is, terwijl anderen blij zullen zijn met de verbanden die met de rest van het evangelie gelegd worden... Eén keer heeft de zin voor zelfkritiek de auteur duidelijk in de steek gelaten: in zijn beschouwingen over de genezing van de melaatse. Dat deze niet minder dan 39 - overigens, zoals altijd, met verve geschreven - bladzijden beslaan, is nog tot daar aan toe, maar waartoe dient het gepolemiseer met vakgenoten?
L. Geysels
| |
| |
| |
Literatuur
Bousset, Hugo - Schreien, schrijven, schreeuwen. - Orion, Brugge, 1973, 237 pp., BF. 285. |
Broes, Katrien - Petrus. - Zevenkerken, Brugge, 1973, 85 pp.. |
Develing, Enno - Het einde van de roman. - Paris - Manteau, Amsterdam / Brussel, 1973, 141 pp., BF. 135. |
Germonprez, Fred - Haaien op de kust. - De Clauwaert, Leuven, 1973, 240 pp., BF. 195. |
Houwink, Roel - Het raadsel ‘Achterberg’. - Orion, Brugge, 1973, 109 pp., BF. 125. |
Simhoffer, Kees - Een geile gifkikker. - Paris - Manteau, Brussel, 1973, 174 pp., BF. 195. |
Steinmetz, Horst - Max Frisch: Tagebuch, Drama, Roman. - Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1973, 110 pp., DM. 8,80. Velde, Roger van de - De dorpsveroveraar. - Paris - Manteau, Amsterdam / Brussel, 1973, 111 pp., BF. 185. |
Walravens, Jan - Verzameld proza. - Paris - Manteau, Brussel, 1973, 718 pp.. |
| |
Mao Ze-Dong
Gedichten
Orion, Brugge/Utrecht, 1972, 141 pp., geïll..
Van Mao Ze-Dong zijn 38 gedichten bekend, 20 ervan werden geschreven tussen 1926 en 1936, de overige 18 tussen 1949 en 1965. Zij vertonen allemaal een grote gelijkenis in hun opbouw. Na een inleidend natuurtafereel volgt een concreet feit, een herinnering of een bespiegeling rond het thema van de revolutie en haar gevolgen voor de Chinese maatschappij. In deze poëzie is haast geen plaats voor subjectiviteit. Alleen in de beginregel van een gedicht van 11 mei 1957, dat luidt: ‘Ik heb de fiere Yang verloren’, zinspeelt Mao op zijn eerste vrouw, in 1930 terechtgesteld nadat het rode leger uit Changsa was moeten terugtrekken. Zoals een goed deel van de Chinese poëzie bestaat ook die van Mao uit leerdichten. Classiciserend naar de vorm en revolutionair naar de inhoud, weerspiegelen zij eveneens het dualisme van Mao's persoonlijkheid. Hij heeft een klassieke normaalschoolopleiding gekregen en is anderzijds de belichaming van de revolutie geworden. Mao zelf weet dat zijn poëzie niet voldoet aan de criteria, die hij zelf voor de revolutionaire literatuur bepaald heeft, nl. dat zij geschapen moet worden voor de arbeiders, boeren en soldaten. Want evenmin als de Westerse lezer kan de Chinese proletariër de vele allusies op de Chinese geschiedenis en de symbolen uit de oude Chinese legenden en mythen verstaan. De vertaler van deze gedichten, Roger Andries, is licentiaat in de Oosterse Taalkunde en Geschiedenis. Hij heeft gepoogd een zo letterlijk en tegelijk zo leesbaar mogelijke vertaling te maken, terwijl de vele aantekeningen moeten helpen om de inhoud volledig te vatten. Aan de hand van een kaart van China en van de chronologie van China's geschiedenis en Mao's leven, kan de lezer zelf de gedichten situeren in het land, in Mao's leven en in de politieke context, om zodoende de beeldspraak zoveel mogelijk zelf te kunnen interpreteren.
J. Gerits
| |
José De Ceulaer
Kroniek van Felix Timmermans 1886-1947
Orion, Brugge, 1972, 205 pp., geïll..
Ada Deprez
Kroniek van Dr. F.A. Snellaert 1809-1872
Orion, Brugge, 1972, 183 pp., geïll..
Bij een eeuwfeest of een herdenking van vooraanstaande Vlaamse letterkundigen bezorgt de uitgeverij Orion een kroniek met de belangrijkste bio-bibliografische gegevens van de gevierde auteur, voorzien van een beknopte, verduidelijkende commentaar. Foto's, brieven en documenten verlevendigen het chronologisch overzicht en vergroten de extra-literaire kennis over de auteur. Vijfentwintig jaar na Timmerman's dood maakte José De Ceulaer, van in zijn jeugd met de schrijver bevriend, een reconstructie van het leven en werk van de populaire auteur voornamelijk aan de hand van Timmerman's brieven en dagboekaantekeningen. In de inleiding karakteriseerde Bertus Aafjes de schrijver van Pallieter als een ‘pur sang schrijver’, wiens werk ongetwijfeld een irenisch karakter had, zodat een boek van Timmermans openslaan vaak een uitstapje betekent in het aardse paradijs en zich als Adam voelen vóór de zondeval. Vermeld kan hier nog worden dat José De Ceulaer voorzitter is van het Felix Timmermansgenootschap dat in oktober 1973 een eerste jaarboek zal laten verschijnen met als hoofdbijdrage: ‘Felix Timmermans en de muziek’. Daarnaast zullen er vaste rubrieken in voorkomen als een lopende bibliografie van en over Timmermans, een Timmermans-woordenboek, een doorlopende catalogus van zijn teken- en schilderwerk, brieven, getuigenissen, e.a..
| |
| |
De kroniek van Dr. F.A. Snellaert werd door Prof. Ada Deprez geschreven met de medewerking van de leden van het werkcomité ter herdenking van Dr. Snellaert bij het eeuwfeest van diens overlijden. De kroniek schetst het leven en werk van deze Gentse medicus, literair-historicus en flamingant en situeert hem in de Vlaamse cultuurgemeenschap van de 19e eeuw. Wie de mentaliteit en het streven van deze belangrijke figuur uit de Vlaamse Beweging beter wil leren kennen, zal er alle baat bij hebben eerst deze Kroniek ter hand te nemen.
J. Gerits
| |
Kees Simhoffer
Een geile gifkikker
Paris - Manteau, Amsterdam - Brussel, 1973, 174 pp., BF. 195.
S. voert ons in 89 taferelen binnen in een bizarre, absurde wereld, die evenwel vlug onze eigen wereld blijkt te zijn: gecommercialiseerd, kil, door napalm verwoest, met woestijnen waar eens bossen waren, met Angola, Cassius Clay, Martini on the rocks en Bangla Desj. Sarcastisch merkt de auteur op dat de mensen in die wereld hun ‘vrijheid’ betalen met arterioclerose, seksualiteit en democratie, terwijl de beschaving ten onder gaat door verveling en vraatzucht. De techniek versnelt het proces alleen maar. Want, ‘of we nu als kikkers van de ene steen op de andere springen of als mensen, de steen is gedoemd onder ons gewicht te bezwijken en weg te zinken in het stinkende moeras’ (p. 28-29). Deze roman, een ‘mondo cane’ in woorden, is uiteraard tendentieus, maar soms te nadrukkelijk. Ook het procédé van vermenging van nachtmerrie en dagelijkse werkelijkheid wordt na enige tijd zo sjabloonachtig toegepast, dat de persiflage van haar scherpte verliest. De zwarte humor van de auteur verglijdt dan naar trivialiteit en zijn uitgesponnen vergelijkingen worden kunstmatig, wat in zijn vorige roman, De knijpkat, niet het geval was.
J. Gerits
| |
Matthias Prangel
Alfred Döblin
Metzier, Stuttgart, 1973 (SM Bd 105), 126 pp., DM. 8,80.
Hoe verrassend ook (nu de laatste jaren internationaal de studie van A. Döblin ingezet werd, ook in België met o.m. Dr. J. Duytschaever), dit studieboekje is het eerste dat de enorme verdiensten van deze Duitse romancier met een meer dan nationale betekenis in kaart tracht te brengen. Dat betekent allereerst dat biografisch een weg is gezocht doorheen de vele onbekende feiten en data; het resultaat is lang niet definitief, maar de beslissende lijnen zijn waarschijnlijk wel aangegeven. Bovendien is de bibliografische annotatie van Döblins immense werk onvoorstelbaar gedetailleerd verzorgd, tot de historische recensies op de vele publikaties toe. Ook hier sluit het boek op een prognose van de noodzakelijke onderzoeksthemata.
C. Tindemans
| |
Kart S. Guthke
Gotthold Ephraim Lessing
Metzier, Stuttgart, 19732, (Sammlung Metzler Bd 65), 93 pp., DM. 7,60.
Lessing-expert Guthke werkt in deze nieuwe editie (19671) de nieuwe gegevens in die het smalle boekje tot een onmisbare bron voor studenten maakt. Was de eerste editie reeds een keurig overzicht van de stand van alle mogelijke studie-deelmomenten, thans zijn er twee nieuwigheden te signaleren. Het biografische en werkkritische onderdeel is volkomen overhoop gehaald, omdat er zoveel nieuws te melden valt; bovendien is bibliografisch het steeds groeiende Amerikaanse aandeel in de research uitstekend opgevangen. De steunliteratuur is bijgehouden tot nagenoeg de uiterste druktermijn, terwijl S. er zelfs nog suggesties voor nog noodzakelijk onderzoek aan toegevoegd heeft.
C. Tindemans
| |
Wolfgang Bender
Johann Jakob Bodmer und Johan Jakob Breitinger
Metzler, Stuttgart, 1973 (SM Bd 113), 120 pp., DM. 8,80.
Ofschoon zowel Bodmer (1698-1783) als Breitinger (1701-1776) ieder voor zich een uitgebreid oeuvre hebben geschreven (dat hier keurig toegelicht, gesitueerd en begeleid wordt), worden hun namen in de Duitse cultuurgeschiedenis meestal in één adem geciteerd. Hun belangrijkste gezamenlijke publikaties horen thuis, zowel poëtica-theoretisch als theologisch-rationalistisch, in de verhitte discussie van een 18e eeuw die onderweg is naar nieuwe inzichten en opstellingen. Volgens het beproefde recept van deze Realienbücher tracht S. dit historische portret niet te retoucheren of te wijzigen, wel te differentiëren, zodat alle graden van activiteit netjes belicht raken: bibliografisch, kritisch, historiografisch. Dit werkje wil uiteraard nergens de grondige (noodzakelijke) studie vervangen, maar brengt hier bescheiden suggesties aan die toekomstige studenten tot een revisie en/of
| |
| |
herwaardering (t.a.v. hun correcte historische plaats) kunnen aanzetten.
C. Tindemans
| |
Günther Rühle, Hrsg.
Marieluise Fleisser
Gesammelte Werke
Suhrkamp, Frankfurt, 1972, 3 Bde, 463 + 318 + 324 pp., DM. 84.
M. Fleisser (1901), toneel-, roman- en novellenauteur, geldt als een herontdekking in het dramatisch-culturele leven van de Duitse Bondsrepubliek. In de jaren 20 als toneelauteur opgekomen, onder de nazi's boekverbrand en met schrijfverbod bedacht, na 1945 eigenlijk vergeten (op een sporadische première na en enkele prozapublikaties met weinig echo), wordt ze sedert enkele jaren door de jongste dramatische lichting (R.W. Fassbinder, F.X. Kroetz) als onmiddellijke invloedsauteur gepresenteerd en sedertdien ook weer in het theater erkend (P. Stein). De roep naar haar oeuvre heeft deze uitgeverij meteen gehoor gegeven met een uitstekende tekstuitgave (ondertussen aangevuld met een Materialienboek), een deel drama, een deel roman en essayachtige reflecties, een deel verhalen. De vraag blijft echter of dit allemaal op deze schaal en met deze aandrang gewettigd kan worden. S. is een nuchtere observator in een directe, sterk dialectverbonden schrijfstijl, in de knoop met haar katholiek-Beierse omgeving, bovendien ook erotisch in de war, en eiegenlijk zonder literair talent. Vooral dit laatste lijkt me verantwoordelijk voor de huidige verering; het is minder om S. te doen dan om een houding in de tijd die de diverse auteurs en commentators propageren en waarvoor S. dan maar moet opdraven. Door haar traag bij elkaar geschreven werk loopt voortdurend de lijn van de eigen onzekerheid, veeleer een menselijke onrust dan een literaire non-stijl. Haar sterke afhankelijkheid van Brecht (die altijd de literaire wonderjongen is gebleven en niet zonder redenen S. aanspoorde tot schrijven omdat hij in haar zijn eigen teveel afwezig aantrof) is wellicht haar noodlot geweest, naar ik vermoed zelfs in het vlak van de persoonlijke relaties. Tegelijk heeft ze, merkbaar in haar zakelijk proza dat hinkt en wankelt en precies daarin een onvervangbare directheid haalt, Brecht tenslotte van zich afgeslingerd. Schrijven evident als therapie. De vergelijking met
Horvath die je recent ook al opvangen kunt, is ongeoorloofd, omdat Horvath vanuit een maatschappij-opstelling heeft geschreven (zij het niet ideologisch in een wereldbeeld gekristalliseerd) terwijl S. egocentrisch de strikt-persoonlijke problemen (zij het als conflict met een levensomgeving ingekleed) in een als objectiverend bedoeld stijlpatroon heeft neergeschreven. Het imponeert als verslag van een indroevig leven dat de moed niet opgeeft; de intrinsieke betekenis als drama en als proza wordt door deze ernstige omstandigheden nog niet vanzelfsprekend.
C. Tindemans
| |
Werner Brettschneider
Zwischen literarischer Autonomie un0d Staatsdienst. Die Literatur in der DDR
Erich Schmidt, Berlin, 1972, 321 pp., DM. 34,-.
Hans Jürgen Geerdts, Hrsg.
Literatur der DDR in Einzeldarstellungen
Alfred Kröner, Stuttgart, 1972, (KTA Bd 416), 571 pp., DM. 19,80.
In het grote aanbod van recente analyses van de DDR-letterkunde onderscheidt zich Brettschneiders methode door haar principiële nadruk op de informatie en door de afwezigheid van een gestoorde verhouding tegenover het DDR-regiem. Zo valt het panorama van de veelvuldige doctrinaire standpunten verfrissend objectief uit, omdat én de historische motieven én de politieke fundering én de literairesthetische consequenties netjes op een verstaanbaar rijtje worden geplaatst. Als S. vervolgens de generaties en periodes schematiseert, is hij dan ook in staat volgens de aanvankelijk uitgezette officiële criteria na te gaan op welke wijze de auteurs de richtlijnen opvolgen. Waardering kan dus gebeuren volgens de aansluiting bij of afwijzing van de politieke opties. Het dualisme in de prestaties heeft S. in zijn boektitel uitgedrukt, een heldere opdeling die alleen even verstoord wordt als hij de jongeren (V. Braun, R. Kunze, W. Biermann, C. Wolf, H. Müller, S. Kirsch e.a.) toch een literaire meerwaarde toekent op basis van de spanning tussen communistische radicaliteit en staatspolitieke voorschriften. De primaire en secundaire bibliografie (Oost- en Westduits tegelijk) is voortreffelijk. Geerdts' bundel is daarom al merkwaardig omdat een aantal DDR-essayisten in de Bondsrepubliek publiceren. De dosering is uiterst zorgvuldig gebeurd tussen partij- en literaire doctrinegetrouwen (in hoofdzaak) en enkele dissidenten, die onpolemisch volgens een ideologische zakelijkheid terechtgewezen worden (C. Wolf, P. Hacks, V. Braun, G. Kunert). De bibliografie is eenzijdig Oostduits.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Theater
Fiedler, Leonhard M. - Max Reinhardt und Molière. - Müller, Salzburg, 1972, 82 pp., öS. 208. |
Geiger, Heinz - Widerstand und Mitschuld. - Bertelsmann, Gütersloh, 1973, 202 pp., DM.24,-. |
Goldman, Michael - Shakespeare and the energies of drama. - Princeton University, Princeton, 1972, 176 pp., $ 7,95. |
Hinck, Walter - Das moderne Drama in Deutschland. - Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1973, 241 pp., DM. 16,80. |
Koster, Simon - De Bouwmeesters. - Van Gorcum, Assen, 1973, 406 pp., f 36,-. |
Lahr, John - Astonish me. - Viking Press, New York, 1973, 272 pp., $ 2,95. |
Laurenti, Hugette - Paul Valéry et le théâtre. - Gallimard, Paris, 1973, 539 pp.. |
Mack, Maynard - Killing the king. - Yale University Press, London, 1973, 210 pp., £ 3,75. |
Nicoll, Allardyce - English drama 1900-1930. - Cambridge University Press, Cambrdige, 1973, 1083 pp., £ 18,-. |
Reinhardt, Gottfried - Der Liebhaber. - Dromer, München, 1973, 408 pp., DM. 29,50. |
Rey-Flaud, Henri - Le cerde magique. - Gallimard, Paris, 1973, 335 pp.. |
Tobi. Saint - Eugène Ionesco. - Gallimard, Paris, 1973, 218 pp.. |
Wekwerth, Manfred - Schriften zum Theater. Arbeit mit Brecht. - Henschel, Berlin, 1973, 432 pp., M. 16,-. |
Wirtz, Otto - Das poetologische Theater Jean Cocteaus. - Droz, Genève, 1972, 123 pp.. |
| |
Thomas Heinze
Theater zwischen Wirklichkeit und Möglichkeit. Theorie und Praxis sozialwissenschaftlicher Theaterforschung - dargestellt am Beispiel einer Expertenbefragung in Berlin
Böhlau, Wien, 1973, 115 pp., DM. 22,-.
Uit het grimmige maatschappijkritische atelier van de Universiteit te Berlijn komt hier een boeiende poging om met theatersociologische categorieën het basissysteem van het theater om te gooien. Aan de hand van een vragenlijst (met uitvoerig interview) van een serie ‘bevoorrechte getuigen’ (telkens correcte theatervaklui) tracht S. de geldende opvattingen over het theater en zijn crisistoestand te verzamelen en de antwoorden te confronteren met zijn visie van een maatschappijbewuste theaterkunst. Naast bijzonder pertinente opmerkingen over de functie van het theater in onze en de komende tijd komen uiteraard ook enkele toch te goedkope verwerpingen voor, die zich alleen vanuit een ideologische opstelling laten verantwoorden. Dit vooroordeel poogt S. echter nergens te camoufleren en precies daardoor wordt zijn visie zo duidelijk, dat ze een objectief moment kan uitmaken in een geschil dat voortaan niet meer emotioneel kan geacht en thans met degelijke wetenschappelijke be- en omschrijving wordt uitgevochten.
C. Tindemans
| |
Max Reinhardt und Molière.
Text- und Bilddokumentation von Leonhard M. Fiedler
Otto Müller, Salzburg, 1972, 82 pp., öS. 208.
Van de 8 Molière-ensceneringen die M. Reinhardt in zijn carrière heeft opgezet, wordt hier een keurig en beminnelijk overzicht gegeven. Beeldmateriaal, handschriftexcerpten, vignetten, regieboekfragmenten, het staat allemaal functioneel in dienst van een zo objectief mogelijke beschrijving van de historische artisticiteit. Reinhardt heeft, trouw aan zijn behoefte en zijn werkwijze, de meer danserige teksten uit Molières werk naar voren gehaald, zijn speeltroep in ongewone emplooien gestopt en veel uitgelaten vrolijkheid in hels tempo over de scène gejaagd. De samensteller heeft een gelukkige hand gehad in zijn tekst, door niet een poging tot reconstructie van de destijdse voorwaarden te ondernemen maar aan de hand van tijdsgegevens en theaterkritische commentaren een nuancerende schets voor te leggen.
C. Tindemans
| |
Karlheinz Braun und Klaus Völker, Hrsg.
Jahrbuch für Theater 71/72
(Quarthefte 60/61), Verlag Klaus Wagenbach, Berlin, 1972, 213 pp., DM. 9,80.
Dit is nog eens een jaarboek anders dan de andere. De jonge bent in het Westduitse theater brengt een alternatief jaarbeeld dat niet door commentaar en kritiek, evenmin door evaluatie wordt beheerst, maar door de denkbeelden van de actieve theatermakers zelf en de dramaturgische standpunten van aankomende of dwarsliggende auteurs.
| |
| |
Aangezien deze mensen slechts uitzonderlijk elders aan bod komen, is een dergelijke uitgave erg boeiend. Auteurs als P. Hacks, H. Lange, W. Deichsel, F.X. Kroetz, E. Schöfer piekeren over hun taakstelling. Anderen bepraten de toestand (toekomst?) van het stadstheater. Een apart deel buigt zich intens (ook met statistische gegevens) over het publiek in de Bondsrepubliek. Vier teksten staan afgedrukt: H. Müller, Macbeth, H. Lange, Trotzki in Coyoacan, G. Kelling, Die Mossen von Hsunhi, en B. Strausz, Die Hypochonder. Er is ook een nuttig register van in dit speelseizoen bij de theaterfondsen verschenen dramatische teksten. Allemaal nogal linkserig in de crue, wat willekeurige zin, maar zonder onderscheid vitaal, uitdagend, fris en onderweg naar een ander theater.
C. Tindemans
| |
Michel Arrivé
Les langages de Jarry. Essai de sémiotique littéraire
Klincksieck, Paris, 1972, 383 pp., FF. 44,-.
Met de intertextuele analyse als methode (op ingenieuze wijze onderscheidend tussen de denotatie als oppervlaktestructuur en de connotatie als dieptestructuur) en tegelijk de systeemideeën van Z. Harris, A. Greimas en (hoofdzakelijk) L. Hjelmslev hanterend, tracht S. achter de wijze van functioneren van het literaire tekensysteem van A. Jarry te komen. Als intertext weerhoudt hij de semiotische combinatie van Ubu Roi, Ubu Enchaîné en César-Antechrist. De studie valt uit elkaar in twee grote delen, ook analytisch van elkaar verschillend. Enerzijds een merkwaardig-knappe interpretatie van Jarry's metataal, het achter en onder de uiteindelijke expressie verscholen liggende denksysteem van wat de taal als functie te verrichten heeft en van welke taalsystematische gegevens (uiterst zorgvuldig onderzoekt S. de lexemen) Jarry gebruik heeft gemaakt om zijn intenties tot een waarneembaar literair teken te brengen. Anderzijds een lexicon dat tot stand komt als resultaat van de distributionele beschrijving (tegelijk de transformationele aspecten niet verwaarlozend) van de zelfgeconstrueerde intertext. Zo komt een imponerende studie tot stand die uiteindelijk toch één basismoment blijkt te hebben uitgeschakeld: dat Jarry's teksten een theatrale finaliteit bezitten. Literair- en taalwetenschappelijk is meteen een zowat definitieve verkenning gebeurd; dat deze intertext tegelijk ook een theatrale dimensie (laten we ze sigmatisch noemen om het bijzondere gebied af te grenzen van de semiotische methodiek) dient te vertegenwoordigen, blijkt geen bijzonder punt van aandacht en studie te hebben uitgemaakt. Het is waarschijnlijk wel waar dat deze specifieke modaliteit van een literaire tekst een gewijzigde objectsbepaling, methode en systematiek eist, maar precies dat argument had S. kunnen aanhalen om er dan in zijn opzet niet verder op in te gaan.
C. Tindemans
| |
Volker Klotz
Bühnen-Briefe. Kritiken und Essays zum Theater. Davor eine Abhandlung über Briefszenen in Schauspiel und Oper
Athenäum, Frankfurt, 1972, 297 pp., DM. 28,-.
Met een woordspeling als titel (brieven over het theater en brieven in het theater) legt S. een verzameling kritieken over het Duitse theater voor, die hem kenmerken als een met geprefabriceerde waardeoordelen (noch dramatisch, noch esthetisch) de voorstellingen te lijf, maar zorgt er telkens wel voor dat zijn (vrij lange) uiteenzettingen van het strikte theaterobject weglopen en een menselijke situatie in de tijd verkennen, zonder ooit moraliserend te doen. Met voorzichtige hand zijn theaterhistorische eruditie doserend, is hij toch vooral begaan om de functiemodaliteiten van het medium theater in onze snel oordelende cultuurperiode. Voor de beoordeling van de werkwijze en de toekomstmogelijkheden van het Duitse theater zal deze kroniek een blijvend document uitmaken. Minder gunstig sta ik tegenover zijn dramaturgische hoofdstuk waarin hij de methodisch-technische betekenis van de toneel-brief tracht te codificeren. Ook hierin treft telkens weer zijn aanleg voor knappe details en essentiële inzichten; de verkenning is echter toch te vluchtig en te disparaat om een sluitende systematiek te vertegenwoordigen. Boven twijfel verheven blijft de relatieve waarde van zijn steekproefjes, die alle in een toekomstig principieel repertorium behartenswaardig zullen blijven.
C. Tindemans
| |
Henri Reu-Flaud
Le cercle magique. Essai sur le théâtre rond à la fin du Moyen Age Gallimard, Paris, 1973, 335 pp., FF. 45,-.
Waar bedrijvige zoekers het Franse middel- | |
| |
eeuwse theater, meer speciaal de scenische vorm en de theatrale voorwaarden (decor, schouwplaats, publiek), zowel plaatselijkgeïsoleerd als integraal-synthetisch hebben behandeld, komt S. opzetten met andere benaderingsmodaliteiten en hij slaagt erin vele gevestigde oordelen buiten werking te plaatsen. Dat doet hij volgens twee denkrichtingen die elkaar conditioneren. Enerzijds stelt hij vast, in diverse analyses van theatrale vormen zowel in de tijd als naar de plaats logisch demonstrerend, dat de ronde (cirkel)vorm gebruikelijk is geweest, en dit in afwijking met vele gezaghebbende historici die de plastische techniek niet hebben weten te onderscheiden van de voor te stellen gegevens; anderzijds ontleedt hij de heersende religieuze en maatschappelijke opvattingen en besluit dat geen andere dan de ronde vorm de logische uitdrukking kon worden van een wereldbeeld dat unaniem en internationaal was. Hij gaat niet kunsthistorische weetjes spreiden, maar brengt de discussie van de theatervoorwaarden terug waar ze altijd al had moeten zijn: in het klimaat van de tijd. Nagenoeg nergens is zijn reconstructie afhankelijk van ijdele onderstelling maar altijd bewijsbaar met documenten of logische deductie. Bovendien weet hij niet alleen de vanzelfsprekendheid van het theatrale idioom te argumenteren, bovendien is zijn epiloog een welsprekend essay over de even logische afsluiting van dit gedeeld expressiebeeld bij het aanbreken van een andere tijd, waarin (andermaal) de maatschappelijke en religieuse voorwaarden nu eenmaal anders zijn gaan liggen. Ongetwijfeld een blijvende studie in de ontwikkeling van het Westeuropese theater.
C. Tindemans
| |
Arthur Simon
Gaston Baty. Théoricien du théâtre
Klincksieck, Paris, 1972, 263 pp., 15 pl., FF. 40,-.
Deze Amerikaanse dissertatie over een groot Frans regisseur (1885-1952), lid van het beroemde Cartel des Quatre, dat het Franse theaterklimaat van de jaren 20 en 30 heeft bepaald, is ontgoochelend ouderwets. Het grootste aantal bladzijden wordt gevuld met een kalme biografische vertelling die uiteraard de hoogtepunten braaf citeert, maar die nauwelijks in staat is tot het verantwoorden van de aspecten die de dan toch onvergetelijke historische betekenis van deze regisseur en theater-theorericus uitmaken. Na het levensverhaal behandelt S. de adaptatie-methodes die Baty in zijn repertoire ingebouwd heeft en hij gaat ook, maar veel te summier, in op diens esthetische doctrine. Boeiend is het slothoofdstuk, dat poogt de Baty-literatuur tussen zijn dood en de huidige publicatiedatum kritisch te evalueren. Belangrijk ook is een omvangrijke bibliografie van zowel de eigen publikaties van G. Baty als van de vakliteratuur omheen zijn betekenis. Toch blijft het eindresultaat te willekeurig en te disparaat om deze studie werkelijk definitief te achten.
C. Tindemans
| |
Guy Vogelweith
Psychothéâtre de Strindberg
(Un auteur en quête de mêtamorphose)
Klincksieck, Paris, 1972, 303 pp., FF. 48,-.
‘Psychothéâtre’ noemt S. het dramatische oeuvre dat, zoals hij i.v.m. Strindberg tot besluit komt, een therapeutische relatie uitdrukt tussen auteur en thematiek. Zowel biografische als werkimmanente criteria hanterend, zich steunend op de psychische categorieën van zowel Freud als Jung, interpreteert S. dit gigantische oeuvre als een obsederende zelfanalyse, intuïtief tastend naar de intieme causaliteit van zijn menselijk gedrag, rationeel het eigen verhelderingsproces omzettend in dramatisch-theatrale tekens. Strindberg heeft vrij vroeg de introspectie opgegeven; ze leidde hem wel tot het onderscheiden van bewuste fasen en zones in het innerlijke leven, maar niet tot het inzicht in de relaties tussen het Ik en het on- of onderbewuste. Hij heeft zichzelf in de ingebeelde scene geprojecteerd en als personage gerealiseerd: de ‘dubbelganger’ als principe. S. interpreteert dit als een verlangen tot metamorfose; het dramatische oeuvre wordt dan de topografie van een innerlijke expeditie naar de echte causale basis van het persoonlijke bestaan. Onderweg blijven overdracht en weerstand hinderen; het opruimen van deze barricades maakt het dramatische gebeuren uit. Het begrip katharsis blijkt in eerste instantie op de auteur zelf te slaan. In kalme methodische exegese stalt S. de diverse fasen uit die zich aftekenen: het polymorfisme als beginstadium, de moederbinding, het dualisme van Vrouw en Moeder, de religieuze sublimering, de metamorfose als streefgebeuren, de behoefte aan osmose, de inkeer op het eigen Ik, de ‘persona’ als resultaat dat de existentiële moeilijkheden niet langer bij de Ander legt maar fundamenteel bij het Ik, de berusting in deze bewustzijns- | |
| |
splitsing, het wachten op de Dood als een toestand van voltooiing. Dramatisch wordt Strindbergs oeuvre niet aangetast, thematisch-structureel is er een winstgevende verheviging van kern en vorm.
C. Tindemans
| |
Simon Trussler
The Plays of Harold Pinter. An Assessment
Gollancz, London, 1973, 222 pp., £ 2,50.
Van de verkenningen van levende Britse toneelauteurs die S. systematisch bezig is uit te schrijven, lijkt me deze over H. Pinter de totnogtoe meest persoonlijke, indringende en nuttige. Enerzijds gaat S. voor geen enkel element van de uitgebreide code van het Pintereske maniërisme op de loop, en stelt hij zich niet tevreden met het uitspellen van dit schrijfkamerinstrument; integendeel durft hij eindelijk te schrijven dat vele van deze bekende trivialiteiten stomvervelend uitvallen en vooral zowel ondramatisch als ontheatraal aandoen. Anderzijds redt hij Pinter tevens uit de klauwen van de psychologisch-eenzijdig classificerende critici en onderneemt hij het wat waaghalzerige avontuur in de diepteplannen van Pinters situaties sociaal-maatschappelijke kneuzingen en incidenten terug te vinden. Vooral dit laatste leidt ertoe The Caretaker te ontdoen van zijn testamentische diepte-symboliek en het te re-evalueren als een gave beschrijving van een intercommunicatieve stoornis. S. lijkt met deze opstellen eindelijk de knappe toon te pakken te hebben waardoor het vlugvlug-journalistieke daggeschrijf vervaagt; hij vervlecht de randgebieden van theatrale verklaring en dramatische verduidelijking zo soepel, dat zijn object Pinter er als theaterauteur verfrissend en integer uit te voorschijn komt. Hier kunnen dan nieuwe afwijkende interpretaties aanknopen.
C. Tindemans
| |
Sammy K. McLean
The Bänkelsang and the Work of Bertolt Brecht
Mouton, The Hague, 1972, 339 pp., f 28,-.
Dat er in Brechts werk invloeden aan te wijzen zijn van de marktzangers en hun typische liederen, werd reeds vroeger door allerlei onderzoekers gesuggereerd. Deze studie levert daar nu het bewijs van. Eerst schetst S. het eigen wezen en de conventionele vormen van het marktlied (thema, structuur, geschiedenis, functie); met dit instrument in de hand speurt hij daarna Brecht zelf af. De resultaten zijn merkwaardig. In zijn lyriek blijkt Brecht zijn leven lang het marktschema trouw te blijven. Zijn proza bezit doorgaans de demonstratieve toonaard die voor marktlied-uitlegteksten karakteristiek is. Natuurlijk is vooral zijn dramatiek erdoor bepaald; de beeldenreeks (de prenten waarnaar de marktzanger met de stok verwees), de ongebonden chronologie, de commentator boven de handeling, zelfs de zo complexe Verfremdungsstijl (inderdaad aanwezig vóór Brecht er een theorie van maakte), het taalgebruik (archaïsmen, Bijbelcitaten, spreekwoorden, historische avonturenthematiek, het Amerika-topos e.d.) wijzen alle terug op het marktlied. S. negeert natuurlijk niet de invloed van K. Valentin en diens volkstheater, maar ontdoet zich toch wel te vlug van de fundamentele sporen die deze man in Brechts werk en mentaliteit heeft nagelaten. Voorbeeldig speurwerk heeft hier geleid tot de bevestiging van een reeds lang bestaand vermoeden; Brecht is daardoor iets minder mysterieus geworden.
C. Tindemans
| |
Julian Beck
The Life of the Theatre
The Relation of the Artist to the Struggle of the People
City Lights, San Francisco, 1972, n.g., $ 3,50.
Dit zijn de strikte privé-overpeinzingen van de langjarige leider van The Living Theater, het zelfgestileerde theatertroepje dat tegen het bestaande denk- en speelpatroon op is getrokken en beland is in de kerkers van Brazilië van waaruit Beek zijn gedachten de wereld inzendt. Er is geen systeem van denken zoals er geen systeem van componeren terug te vinden is. Maar de ingeving van het ogenblik (geografisch documenterend dat de hele wereld zijn land is geworden) zweeft hij doorheen de morele impulsen van het hele wereldgebeuren, zijn veelbelezenheid aantonend, zijn continue afzijdigheid van elk gericht denken verkondigend. Het gaat erg weinig over theater, zoals ook theater voor hem en zijn troep nergens en nooit een autonome bezigheid is geworden. Het boek kan enkel voor insiders nuttig zijn, die althans zo achter een aantal waarden komen die de wereldecho mogelijk hebben gemaakt. Het boek fungeert als een zelfgecreëerde woestijn waarin de lekenprediker zich als evangelist kan voordoen.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Film
Bronne, Barbara, en Corinna Brocher - Die Filmemacher. - Bertelsmann, Gütersloh, 1973, 240 pp., DM. 14,-. |
Gehler, Fred, hrsg. - Regiestühle. - Henschel, Berlin, 1972, 147 pp., M. 9,80. |
Lang. Fritz - Metropolis. - Lorrimer, London, 1973, 131 pp., £ 1,25. |
Kauffmann, Stanley - American film criticism. - Liveright, New York, 1973, 443 pp., $ 3,75. |
Kracauer, Siegfried - Theorie des Films. - Suhrkamp, Stuttgart, 1973, 454 pp.. |
Sternberg, Josef von - Morocco. Shanghai express. - Lorrimer, London, 1973, 136 pp., £ 1,50. |
Mekas, Jonas - Movie journal. The rise of the new american cinema. - Collier, New York, 1972, 434 pp., £ 1,25. |
Pudovkin - Mother. - Lorrimer, London, 1973, 102 pp., £ 1,50. |
Wajda, Andrzej - Ashes and diamonds. A generation. Kanal. - Lorrimer, London, 1973, 239 pp., £ 1,75. |
W.C. Fields in Tillie and Gus and Never give a sucker an even break. - Lorrimer, London, 1973, 124 pp., £ 1,50. |
| |
Leo Mc Carey, red.
The Four Marx Brothers in Monkey Business and Duck Soup
Lorrimer Publishing, London, 1972, 183 pp., geïll., £ 1,50.
Twee uitvoerige, gedetailleerde, heel exacte scripts van klassieke Marx Bros-films zijn samengebracht in dit boekje: Monkey Business uit 1931 (realisatie Norman McLeod) en Duck Soup uit 1933 (realisatie Leo Mc Carey). De eerste is een klassieker uit de vroege - en beste - Marx-Brosperiode; de tweede is een soort edel-Marx-Bros-produkt omdat hier meer ambitie, een stramien, parodische bijbedoelingen en maatschappijkritiek aanwezig zijn, echter mooi samengebundeld door het talent van de realisator Leo Mc Carey. In de eerste heerst een chaotisch anarchisme (ook cinematografisch), in de tweede is dat anarchisme gestileerd. In beide is de zuivere Barx-Bros-spirit aanwezig. Bij lectuur valt nog sterker op hoe hevig en homogeen die inspiratie-expressie is, ook daar waar de medewerkers (en de dialogisten bv. blijken toch zeer belangrijke medewerkers) verschillen. Voor een keer is een script ook plezierige lectuur!
Eric De Kuyper
| |
Arlene Croce
The Fred Astaire and Ginger Rogers Book
W.H. Allen, London, 1972, 191 pp., £ 4,-.
Dit is een merkwaardig boek, geheel in de nieuwe traditie van Amerikaanse briljante, persoonlijke en oerdegelijke filmessayïstiek. Gewijd aan de films waarin Fred Astaire en Ginger Rogers tijdens de jaren dertig als dans- en zangpaar optraden en een nieuwe traditie in de musical-film deden ontstaan, is het tevens een prachtig overzicht van de werkmethodes van een filmstudio (RKO in de jaren dertig); van de produktiemethodes van Hollywood in die jaren; van de samenwerking tussen een buitengewone persoonlijkheid (Astaire), een choreograaf (Hermes Pan), de variërende scenarioschrijvers en de songwriters (Irving Berlin, De Gershwins, e.a.). Croce gaat erg systematisch te werk; elke film bekijkt zij vanuit een drievoudig standpunt: de film zelf, de muzikale nummers, de produktie. Op die wijze vlecht ze op een manier die mijn totale bewondering heeft, drie aspecten door elkaar: een analyse van de film, een analyse van de muzikale en de dansaspecten van de film, en een (wat het nieuwe materiaal betreft, verbluffend) stuk geschiedschrijving. Miss Croce heeft evenveel kennis en feeling voor het medium film als voor het dansaspect van die films, en bovendien een ongewone nieuwsgierigheid voor de filmindustrie uit die jaren: ze verschaft ons werkelijk een nieuw leesrooster voor de films van Rogers en Astaire, en een nieuw en meer genuanceerd inzicht in de filmproduktie uit de grote periode. Het is bovendien zo plezierig geschreven - met zoveel liefde voor wat ze analyseert - dat de lezer het betreurt dat Rogers en Astaire slechts tien films samen gedraaid hebben! ‘One could have gone on for ever...’.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Miscellanea
Domingo, Xavier - Paella voor het klootjesvolk. - Meulenhoff, Amsterdam, 1973, 160 pp., f 13,50. |
Durnez, Gaston - Kijk, paps, een Belg. - De Clauwaert, Kessel Lo, 1973, 162 pp., BF. 175. |
Duyn, Roel van - Zweet. Een soldatenroman. - Meulenhoff, Amsterdam, 1973, 159 pp., f 13,50. |
Heerkens, Ad - Ludiek in de branding. - Akademie voor edukatieve arbeid, Nijmegen, 1973, 34 pp.. |
Kernvraag - De militaire Ombudsman. - Geest, verzorging krijgsmacht, Den Haag, april 1973, 56 pp., gratis. |
Lindeboom, Prof. Dr. G.A. - De geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland. - Fibula-Van Dishoeck, Bussum, 1972, 198 pp., f 29,50. |
Matthijsse, Drs. J.P.e.a. - Het goud van de postgiro. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 179 pp., f 4,50. |
Schenk, Dra. M.G. - 25 jaar koningin. Het verhaal van een bewogen leven. - De Boekerij, Baarn, 1973, 132 pp., ill., paperback f 12,50. |
Zich, Prof. Dr. Otakar und Prof. A. Kolman - Unterhaltsame Logik. - Teubner Verlag, Leipzig, 1973, 84 pp., M. 4,40. |
| |
Xavier Domingo
Paella voor het klootjesvolk
Meulenhoff, Amsterdam, 1973, 160 pp., f 13,50.
Dit boek, een pamflet, schiet zijn doel voorbij. Er is inderdaad het nodige te zeggen over het feit dat het toerisme, evenals trouwens de emigranten, de Spaanse economie in stand helpen houden en daarmee het Franco-regime. Maar dit wordt hier op een dergelijk verabsoluteerde, verideologiseerde en naïeve wijze beweerd, dat een dergelijk betoog niet veel uithaalt. Op zijn minst zou men veel van de aangeduide kwade gevolgen kunnen vaststellen voor alle streken waar toerisme in zo grote mate plaats heeft. Kortom, in dit boek leert men noch veel over het eigenlijke Spanje dat de auteur zou willen verdedigen, noch over de toeristen die er naar toe gaan. De uitgever heeft het blijkbaar zelf begrepen, want m.i. allerminst volgens de bedoeling van de auteur staat op de flap: ‘De speelse aanpak (met stripverhaal) maakt het zelfs voor de Spanjegangers tot een zeer aantrekkelijk boek, dat mag men tenminste hopen’. Over het niveau van de omslag, die van Nederlandse huize is, kan men beter zwijgen.
R.S.
| |
Leslie Ayre
The Gilbert & Sullivan Companion
W.H. Allen, London, 1972, 485 pp., £ 4,50.
In de Angelsaksische wereld hebben de Gilbert & Sullivanoperettas een cultuurhistorische en maatschappelijke betekenis die voor de Europeër moeilijk te begrijpen valt. Deze uit de Victoriaanse tijd gegroeide populaire vorm van komische opera heeft bovendien een belangrijke invloed gehad op de Amerikaanse musicaltraditie: een reden te meer om deze werken niet zo maar naast je neer te leggen. Het voorliggende werk biedt een uitvoerig lexicon met onder steekwoorden geclasseerde wetenswaardigheden over de Gilbert & Sullivanwerken; telkens ook een résumé van hun muzikale composities en de lyrics ervan. Een inleidend hoofdstuk schetst het ontstaan van deze werken en de samenwerking met de D'Oyly Carte Company, gezelschap dat hun opera's opvoerde (en dat nog steeds doet!). De niet-Angelsaksische lezer kan dit werk gebruiken als een inleiding; er wordt hem echter aangeraden zich niet te laten ontmoedigen door de hoeveelheid en verscheidenheid aan traditionalismen die op zo'n korte tijd en op zo'n beperkt terrein opbloeiden. Het meest bevreemdende is dat deze Gilbert & Sullivan nog tot de levende cultuurtradities behoort; kennis van de Gilbert- & Sullivan is een onontbeerlijk element in de Britannia-studie.
Eric De Kuyper
| |
Kurt David
Die Überlebende
Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 218 pp., M. 5,60.
Evenmin als in de BRD is de literatuur in de DDR klaar gekomen met de positie van de Duitser in WO II. Ook hier de confrontatie van een gewezen Duitse soldaat met een partisaan. Maar men wil in de DDR meer. Men wil ook staan in de traditie van de sterke, internationale brigade die in de Spaanse burgeroorlog aan de kant van de republiek vocht. Twee Duitse jongens die uit dat milieu afkomstig waren, worden dus als partisanen-helden opgevoerd. Toch is dit boekje, juist door zijn vormgeving onderhoudende literatuur, die zeker ook tot nadenken stemt.
C.J. Boschheurne
|
|