| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Gedragswetenschappen
Daniel, Marc - Les homosexuels. - Casterman, Tournai, 1973, 152 pp., BF. 90. |
Darlington, C.D. - De evolutie van mens en maatschappij. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 727 pp., f 45,-. |
Dausset, François - Nos enfants à l'étranger. - Casterman, Tournai, 1973, 144 pp., BF.90. |
Hemleben, Johannes - Biologie en Chrisdom. - Vrij Geestesleven, Zeist, 1972, 119 pp., f 13,50. |
Jolibois, Robert Pierre - De la diététique à la gastronomie. - Casterman, Tournai, 1973, 192 pp., BF. 90. |
Knipe, Humphry, en George Maclay - Natuurlijk overwicht. - Bruna, Utrecht, 1973, 191 pp.. |
Laing, Ronald D. - Toestanden. - Boom, Meppel, / Denis, Borgerhout, 1972, 90 pp., f 7,-. |
Münchbach, Hans-Jörg - Strafvollzug und Oeffentlichkeit. - Enke, Stuttgart, 1973, 192 pp., DM. 39,-. |
Parker, Richard - The myth of the middle class. - Liveright, New York, 1973, 233 pp., $ 7,95. |
Zijlstra, W. - Klinische pastorale vorming. - Van Gorcum, Assen, 1973, 194 pp., f 18,90. |
| |
Thomas S. Szasz
Geestesziekte als mythe
(Menselijke mogelijkheden), Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 287 pp., f 19,50.
Dit is de vertaling door M. Mok van The Myth of Mental Illnes in tweede druk 1972. De eerste verscheen in 1961 en gaf nogal wat deining. De schrijver heeft vereenvoudigingen aangebracht, o.a. bekorting van de literatuurlijst. We missen hierbij Sorokin en Lunden's power and morality, who shall guard the guardians? Literatuur van na '68 ontbreekt. Hiervoor en voor een ietwat andere gedachtenlijn kan men terecht bij de Ambo-vertalingen van twee latere boeken van Szasz, Ideology and insanity en The manufacture of madness, beide gepubliceerd in 1970, beide vertaald in 1972.
Szasz zegt letterlijk in zijn voorwoord van deze Lemniscaat-editie: ‘Ik beweer dat geestesziekte een metaphorische ziekte is’, d.w.z. net zoals je spreekt van zieke economie, etc..
Psychiatrische begrippen zijn een vorm van sociaal handelen, psychiatrische therapie is geen behandeling, maar een marteling. Hij kan het weten, want hij is psychiater.
Uiteraard is dit standpunt overtrokken en men kan zich voorstellen dat Szasz zich met zijn beperkte cliëntele van het klassieke ziektebegrip afwendt. Hij heeft gelijk, als hij stelt dat de semiotiek of semantiek (betekenisleer) gebruikt moet worden om te vertalen wat de patienten bedoelen. De schrijver volgt hier Peters (concept of motivation) in diens onderscheid tussen handeling en gebeurtenis, respectievelijk causale en conventionele regels volgende verklaring.
Szasz klasseert biologische, sociale, respectievelijk morele of religieuze, imitatieve (of interpersoonlijke) regels. Dit is uiteraard geen logische indeling. Hij gebruikt ook het spelmodel van G.H. Mead.
We kunnen niet zeggen dat het niet waar is wat de schrijver allemaal stelt, maar het is niet helemaal waar, het is niet allemaal waar, er is meer waar. We hebben in navolging van De Sechehaye, Bateson, Rosen, Cooper, Laing e.a. ook z.g. schizofrenie als Produkt van interactie met de omgeving leren verstaan.
Szasz maakt de logische fout, te denken in exclusieve alternatieven van het type ‘Mussert of Moskou’. Zo kan elke medische behandeling zowel een marteling als een therapie zijn.
| |
| |
En dan zijn er jammer genoeg nog echte hersenziekten die gedragsstoornissen vertonen, die begrijpelijk te maken zijn, met alle risico vandien.
Grondige bewerking van dit boek had misschien het schrijven van de bovengenoemde twee nieuwe overbodig gemaakt. Wellicht was dan nog duidelijker gebleken, dat de schrijver zelf nog steeds een liberaal is, politiek gezien, zodat hij volgens sommige progressieven toch de boot mist.
De vertaling is over het algemeen goed met enkele storende fouten, zoals ‘behandelt’ in plaats van ‘handelt’ op p. 153 en ‘niet oordelend’ in plaats van ‘niet veroordelend’, p. 154.
Lezenswaard: het prikkelt tot nadenken, maar moet met een korreltje zout genomen worden.
J.H. van Meurs
| |
Gerard de Bruyn, red.
Dat wordt me te gek
De psychiatrie kritisch bekeken
Contact, Amsterdam, 1972, 206 pp., f 12,50.
Deze bundel bevat een aantal interviews en artikelen, die vooral in 1971 zijn gepubliceerd in ‘De Nieuwe Linie’. De bewerker, Gerard de Bruyn, meent dat de teksten ‘gedateerd’ gelezen moeten worden. Dat is wel juist, maar dat betekent niet dat de stukken niet meer actueel zijn.
Het beste geeft de inleiding van Kees (Prof. Dr. C.J.B.J.) Trimbos overzicht over de politieke situatie met betrekking tot de psychiatrie. De vraag luidt dan: Op welke wijze werken de psychiaters politiek conservatief en op welke wijze progressief. Deze zelfde vraag is te stellen voor andere instituties van geestelijke gezondheidszorg. Trimbos zegt: ‘Politieke actie is onontkoombaar’, maar de geïnterviewden hebben er toch geen van allen visie op, hoe dat dan wel zou moeten. De meesten zien wel ziekmakende sociale factoren en misstanden, maar geen structurele oplossing. Weijbel stelt zich het duidelijkste politiek actief op, maar hij is veel conservatiever dan hij wil.
Elke geïnterviewde heeft zijn eigen specifieke visie, waardigheid en interesse. Allen zijn ze enthousiast voor hun werk, behalve Speijer, maar die wordt ook aangevallen. Terruwe ziet heil in ‘bevestiging’, Nevejan doet vooral huwelijksconsultatie, Foudraine en Mathijsen leggen de nadruk op de gezinssamenhang bij het ontstaan en genezen van ernstige stoornissen; Van Emde Boas is de seksuoloog, Van der Kwast de arts van de delinquenten. De psycholoog Cohen hecht waarde aan het ervaren van diverse bewustzijnstoestanden en de socioloog Teilegen komt terug op zijn eigen subtiele ervaringen, die voor een deel weggeshockt zijn. Milikowski pleit voor verzet als therapie. Dat dat in de praktijk niet zo makkelijk lijkt, bewijst de geschiedenis van het Socialistisches Patienten Kollektiv (Jac. Vroemen).
Een hollandse vernieuwings-poging die vast liep door obstructie, was de strijd om het Leidse M.O.B.. Eén, die tenslotte succes had, het Dennendal-experiment; met een boeiend interview met Carel Muller, de directeur die terug kwam. Bij de interessante beschrijving van ‘De Oosthoek’ in Limmen valt de behartenswaardige opmerking van Bierenbroodspot: ‘Misschien moet je deze mensen juist wel afraden om de maatschappij te veranderen’. Hij uit ook zijn vrees voor een elitaire selectie voor zo'n kliniek. Aardig, maar niet belangrijk, is wat Conrad Lorenz te zeggen heeft: uiteraard weet hij meer van dieren af. Een bloemlezing van levende psychiatrische werelden. We missen daarbij de aanpak van vrijwilligers (Release) en de visie van verplegenden en sociale werkers. De bundel lijkt representatief voor het niet meer dan gematigde radicalisme binnen de Nederlandse psychiatrie. Het enige wat er te gek in is, is de titel. Een populair boek, maar én eerlijk én boeiend.
J.H. van Meurs
| |
Gordon W. Allport
Wording, grondslagen voor een persoonlijkheidsleer
(Menselijke mogelijkheden), Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1972, 108 pp., f 9,50, BF. 140.
Voor wie in de psychologie enigszins op de hoogte is met het onderdeel ‘Persoonlijkheidsleer’, betekent de naam van Allport een garantie voor een even scherpzinnige als originele aanpak van de gecompliceerde problemen die samenhangen met het wetenschappelijk onderzoek naar het unieke van ieders persoon. De vijfentwintigste druk van het Amerikaanse origineel, waarvan hier een goede Nederlandse vertaling wordt aangeboden, laat duidelijk zien hoezeer we hier te maken hebben met een veelgelezen en ook invloedrijke auteur. Niet op de laatste plaats is dat toe te schrijven aan het uitgangspunt van de auteur, bij sommigen hartstochtelijk toegejuicht, bij anderen, gedragswetenschappers, controversiële stof: nl. de mens als onherleidbaar centrum van activiteiten met verlangens, gevoelens en waarden die niet terug te brengen zijn op
| |
| |
het resultaat van een onafwendbaar uitgroeien van wat in de kiem aanwezig is en in het omringende milieu opgekweekt. Terecht kan Allport dan ook worden aangemerkt als een inspirator van de zgn. Humanistic Psychology. Het is een voordeel dat deze studie, waarin alle belangrijke themata van Allport helder worden uiteengezet, toegankelijk is ook voor de niet-vakpsycholoog. We hopen dat dit onmiskenbare voordeel op de duur niet in een nadeel zal verkeren voor de wetenschappelijke vooruitgang van de psychologie.
G. Wilkens
| |
Friedrich Hacker
Agressie, de verloedering van de moderne wereld
Ambo, Bilthoven, 1972, 462 pp., f 24,50.
Op de achtergrond van deze empirische studie van een Weense psychiater, die veel succes heeft in Amerika, staat het toenemende geweld van de laatste jaren op scholen en universiteiten, in staat en kerk, in gezin en pers, in binnen- en buitenland. De schrijver onthult daarin de menselijke lust tot het geweld. De mens houdt van geweld. De lezer kan zich door het boek aangesproken voelen, zo helder en aansprekelijk is het geschreven.
De schrijver is geen utopist. Alle simpele verklaringen van het geweld wijst hij af, in alle scherpte, maar ook met gevoel voor humor en soms met een vleugje zelfkritiek. Langdradig is deze omvangrijke studie nergens, ook al komt de schrijver na de diagnose met zijn therapie niet verder dan steeds weer duidelijk te waarschuwen voor het feit dat in veel instituten veel illegitieme agressie zich gestold heeft en zich vaker doet gevoelen dan de openlijke agressie van de mindermachtigen in de maatschappij. Waar deze laatsten soms in openlijk geweld zich een toevlucht en uitweg zoeken,, kan de machtiger institutie zichzelf en het toegepaste geweld rechtvaardigen door zich te beroepen op het algemeen welzijn. Hacker wil het geweld als zodanig niet diskwalificeren, maar de aandacht richten op de gewenste mogelijkheid van een gezag dat vrijheid waarborgt en uitbreidt. Wel kan men zich afvragen of een dergelijke zienswijze veel zal bijdragen tot het verminderen van de verloedering van de moderne wereld. Immers wie zal bepalen wanneer het gezag geweld terecht gebruikt of ten onrechte zichzelf en haar illegitieme agressie er mee in stand houdt? Men kan moeilijk degenen tot scheidsrechter in dit conflict benoemen die in een kritische vrije opstelling ten opzichte van een groter geheel niet minder gewelddadige en structurele geweldmethoden gebruiken en legitimeren met bovenstaand schema.
Interviews met de dierpsycholoog K. Lorentz, de psychiater K. Menninger, de maatschappijcriticus Marcuse alsmede een gefingeerd gesprek met een persoon met doorsnee-opvattingen over geweld, verlevendigen het boek en laten zien dat het spreken over geweld voorlopig nog geen einde zal nemen, ook al klinkt daartussen door het redelijke: verbeter de wereld, begin met jezelf.
G. Wilkens
| |
A.F. Hendriks en F.J. Mönks
Opvoeding als sociaal leerproces
Dekker & van de Vegt, Nijmegen / Van Gorcum, Assen, 1972, 217 pp., f 22,50.
De auteurs, gedragswetenschappelijke onderzoekers in de ontwikkelingspsychologie en verbonden aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, bieden in deze studie de uitwerking en verwerking van een reeds in 1971 verschenen geprogrammeerde gedragsanalyse ‘Problemen met kinderen’ aan.
Via gedragstherapeutische inzichten en methoden, ontwikkeld in nauwe samenwerking met de Amerikaanse psycholoog Gerald Patterson van het Oregon Research Institute, trachten zij gestoorde samenlevingsverbanden van ouders en kinderen weer te harmoniseren.
Uitgewerkte instructies, een uitgebreid onderzoeksverslag en een weergave van de resultaten en stabiliteit van de bereikte resultaten vormen een goed wetenschappelijk geheel, aangevuld met een uitgebreide literatuurlijst.
Mocht het voor de geïnteresseerde leek een te grote inspanning eisen, voor de geïnteresseerde vakgenoot kan dit boek dienen als een voorbeeld van goed wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot een belangrijke problematiek in de menselijke verhoudingen.
Het is jammer dat de onderzoekers anderen, die hun werkwijze als puur behaviorisme verwerpen, niet uitgebreider te woord staan dan met de opmerking dat deze de beschreven gevarieëerde menselijke betrokkenheid niet hebben waargenomen of hebben willen waarnemen. Ook onder wetenschappers zou de niet al te slechte formule waarop het onderzoek gebaseerd is: ‘mensen kunnen aan en van elkaar leren’, opgeld kunnen doen.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Baechler, Jean - Vormen van revolutie. - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 256 pp., f 7,50, BF. 123. |
Halbertsma, H.A. - Arbeiders te gast. - (Feilen achter feiten) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 126 pp., f 3,-, BF. 49. |
Hemels, Dr. Joan - Bibliografische handleiding voor de studie van de massacommunicatie. - Instituut voor massacommunicatie, Nijmegen, 1973, 66 pp., f 3,-. |
Trannoy, André - L'adaptation des enfants handicapés physiques. - Casterman, Tournai, 1973, 144 pp., BF. 90. |
Schubbe, Elimar, Hrsg. - Dokumente zur Kunst-, Literatur- und Kulturpolitik der SED. - Seewald Verlag, Stuttgart, 1972, 1813 pp., DM. 168,50. |
| |
Drs. H.C.M. Michielse
Kultuur als instrument van de heersende macht
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972, 149 pp., f 12,50.
In de serie ‘Vormingswerk, theorie en praktijk’ is dit deeltje een verhandeling over de theorie van het vormingswerk, zoals ook al uit de weinig praktische titel naar voren komt. Het is een visie anno 1972 van de schrijver op het vormingswerk. Was hij in 1969 nog van oordeel dat cultuur de negatie vormde van de gevestigde orde en derhalve zich niet verdroeg met de heersende structurele uitbuiting en vervreemding, enkele jaren later heeft het werk de gedachten van de schrijver zo gevormd dat hij de cultuur als een onlosmakelijk onderdeel van de gevestigde orde beschouwt. Nu de schrijver zelf wellicht afstand heeft genomen van de gevestigde orde in 1972, is hij vanuit deze gedistantieerde houding in staat aan ideologiekritiek te doen ten aanzien van de dragende ideeën in het onderwijs, vormingswerk en staatkundig leven.
De schrijver schrijft een partijdig boek, met opzet. Hij schrijft van zich af o.a. ten aanzien van mensen wier theorieën met betrekking tot de theorie en de praktijk van het vormingswerk enige jaren geleden van invloed zijn geweest. De schrijver schrijft af, o.a. ‘de progressieve tendens van het kapitaal’, waardoor het vormingswerk slechts een aanpassingsfunctie heeft te vervullen binnen een burgerlijke maatschappij.
De schrijver schrijft voor: ‘We zullen ons moeten organiseren om onze belangen te verdedigen, zowel onze materiële belangen als loonafhankelijk producent als wel de belangen die voortvloeien uit onze politieke keuze. Dit is de basis voor onze specifieke bijdrage aan de strijd tegen de heersende verhoudingen.’ (p. 148), hetgeen niet veel meer zegt dan het met de subsidie voor marxistische ideeën niet bij elke minister even vlot gaat.
Als de lezer gerekend wordt tot de tegenstanders van de schrijver, dan kan hij zich wellicht getroost voelen dat hem cultuur wordt toegedicht. Mocht de lezer tot een geestesverwant worden gerekend, dan kan hij zich zo lang in de klassestrijd voegen, tot het instrument van de heersende macht in eigen handen ligt.
G. Wilkens
| |
Dr. J.H.M.M. Loenen en drs. J.K.M. Gevers, red.
Synthese als aktiemodel. Een interdisciplinaire bezinning
Van Gorcum, Assen, 1972, 208 pp., f 19,50.
Wil men globaal aangeven waarmee deze verzamelbundel zich bezighoudt, dan is dat het nagaan van de mogelijkheid of in vele gevallen in het maatschappelijk en intermenselijk verkeer een meer harmonische ontwikkeling, die niet per se uit zichzelf is gegeven, mogelijk is en bewust en methodisch nagestreefd kan worden bij conflicten en disharmonieën. Daartoe wordt verder nagegaan wat de bijdrage van filosofie en de menswetenschappen tot zo'n synthese zou kunnen zijn.
De verzamelde studies van de hand van filosofen (Van Dooren, De Pater, Dijkstra, Hubbeling), psychologen (Lietaert Peerbolte, Bonarius, Jaspars) en sociologen (Loenen, Gevers, Litjens, De Moor, Wentink), allen even geserreerd als vanuit eigen systematiek naar het thema gericht, worden concreet gemaakt aan de hand van een case study over de crisis aan de universiteit en een voorgestelde oplossing in de Wet Universitaire Bestuurshervorming 1970.
Wat dit boek aan materiaal, gegevens, gedachten en hypothesen bij elkaar brengt, wordt weergegeven in een balans die de beide samenstellers van het boek hebben gemaakt. Een aantal helder geformuleerde thesen vormt als een bijlage een uitgangspunt voor verdere discussie en onderzoek. Wie enig perspectief wil blijven zien en enige samenhang in een maatschappij op prijs blijft stellen en niet een collectieve suicide op zich wil laten afkomen, dient er goed aan te doen dit studieboek ter hand te nemen en daarin de mogelijke vruchtbaarheid én grenzen van conflicten na te gaan,
| |
| |
alsmede de mogelijkheid tot en strikte voorwaarden voor een sociale synthese te leren kennen.
Aanbevolen, ook al omdat dit boek vele gedachten van elders bij elkaar zet en synthetiseert.
G. Wilkens
| |
Toine Kreykamp
Toekomst tussen oemevel en directiekamer
Katernen 2000, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1973, 1, 22 pp., f 3,-.
Futurologen zoals Kahn en Brzenski bevestigen door hun gebondenheid aan de bestaande maatschappelijke kaders de voortgang van de ontwikkeling zoals die in gang gezet is door de industrialisatie. Daardoor kunnen dergelijke toekomstprofeten beschouwd worden als Hogepriesters van de Toekomst, nauw verbonden met de belangen van de machtigen binnen onze industriële samenleving; daar de maatschappelijke problemen die voortkomen uit een dergelijke samenleving als onvermijdelijk beschouwd worden, en de mening bevestigen dat milieuproblemen, overbevolking, e.d. te beschouwen zijn als een soort natuurrampen.
De publikatie richt zich o.m. op de noodzaak van een alternatieve futurologie, waarin creativiteit los van de gevestigde visie met betrekking tot ontwikkelingsmogelijkheden een mentaal betere basis geeft voor het zoeken naar oplossingen voor de knelpunten in de industriële samenleving.
F. Nieuwenhof
| |
Drs. Theo Jonkergouw
De greep op het leven
vier beschouwingen over manipulatie
Nelissen, Bloemendaal, 1973, 112 pp., f 10,90.
De levensgang van Jaap van der Klos wordt gemanipuleerd; zijn naam is al even treffend als die van de andere ten tonele gevoerde figuren zoals Huub in 't Fuik en manager Gerard naar den Top. Manipulatie vindt volgens de schrijver o.m. plaats binnen de werkkring, het privé leven, middels de massacommunicatieorganen. In het vierde thema, ‘manipulatie en toekomst’, komt hij ondermeer tot de vaststelling dat manipulatie min of meer eigen is aan het menselijke handelen - je kunt dus voor een goed en/of voor een slecht doel manipuleren. Wat goed resp. slecht is moge ondermeer blijken uit de volgende mededeling: ‘Links vertrouwt “rechts” niet, linkse mensen willen geïnformeerd zijn, linkse mensen zijn kritisch, dus vervelend’. Toch heeft Jonkergouw weinig inhoud gegeven aan ‘de goede manipulatie’: ‘... de mens (mag) nooit tot middel herleid worden voor doeleinden van een ander, zonder dat hij in de vaststelling daarvan reële zeggenschap heeft gehad’ (p. 76). Maar zo eenvoudig is het nu toch werkelijk niet: wil een dergelijke uitspraak enige grond hebben, dan zal op z'n minst duidelijk moeten worden binnen welke (ideale) maatschappelijke context de mens reële invloed zal kunnen uitoefenen.
F. Ph. Nieuwenhof
| |
Heinrich Schweizer
Sozialistische Agrartheorie und Praxis
Verlag Herbert Lang, Frankfurt a.M., 1972, 266 pp., SF. 38.
De meeste schrijvers die zich bezig houden met de landbouwpolitiek in de voksdemocratieën willen of aantonen dat de landbouw het in het boeren-en arbeidersparadijs beter doet dan waar ook ter wereld, of aantonen dat die goddeloze bolsjewieken wel snel zullen doodhongeren. Deze schrijver bestudeert de collectivering van de landbouw in de USSR en China om te onderzoeken of de daar toegepaste methoden toepasbaar zijn in de derde wereld. Het resultaat is een kritisch en dus goed boek.
Om te beginnen bestudeert hij de landbouwtheorieën van de klassieken van het marxisme-leninisme. Hij stelt vast dat die weinig belangstelling voor de landbouw hebben en al hun hoop gevestigd hebben op het stedelijk proletariaat. Op het eerste gezicht is dat eigenlijk verwonderlijk. Toen Marx en Engels schreven was er nog maar heel weinig ervaring met in opstand gekomen industriearbeiders. Des te meer met boerenopstanden. De hele geschiedenis, met Jaquerieën en Kaas-en-Broodmensen is er vol van. Schrijver deelt mee dat er tussen 1825 en 1855 in Rusland 556 boerenopstanden gemeld werden. Bij dat alles moet men echter wel bedenken dat voor Mao alleen de opstand van de boeren bij de Vierwaldstädtersee ooit enig succes gehad heeft.
De schrijver wijst er op dat deze klassieken de collectivering voorstonden om twee redenen. Zij hoopten zo de produktie op te voeren en de tegenstelling tussen stad en platteland op te heffen. Wat het laatste betreft, toont de schrijver aan dat dit economisch in de Sovjet-Unie niet heeft plaats gevonden. Misschien zelfs integendeel: Voor de revolutie was er op het land meer te consumeren dan in de stad; nu is het tegen- | |
| |
deel het geval. Ook de culturele tegenstelling is blijven bestaan. Dat is in getallen misschien minder goed uit te drukken. Inderdaad is het analfabetisme nu in stad en land op hetzelfde niveau, maar men hoeft maar een uurtje bij een Moskous station naar de mensen te staan kijken om althans iets te weten van het verschil in levensstijl in de stad en op het land.
De schrijver meent dat het Chinese systeem, waarbij de industrie gedeeltelijk naar het land komt en de stadsbevolking ook op het land moet werken, veel meer effect blijkt te hebben. Wat betreft de produktieverhoging blijkt duidelijk dat de bedrijfsvergroting een positief effect heeft op produktie van een aantal goederen, maar de juiste bedrijfsgrootte is nog niet gevonden. In de Sovjet-Unie probeert men de voordelen van groot- en klein bedrijf te combineren, door naast de kolchosen een eigen bedrijf toe te staan aan de kolchosniki. In China combineert men de voordelen van groot- en middenbedrijf door naast de communen veel autonomie toe te kennen aan brigades en nog kleinere werkgroepen. Het is duidelijk dat de bedrijfsgrootte afhankelijk is van de ligging, het klimaat etc..
Veel aandacht besteedt de schrijver aan de landbouw-collectivering als middel tot kapitaal-accumulatie, zowel voor de landbouw zelf alsook als basis voor industrialisering. Hij meent dat dit in beide landen met succes is gedaan, hoewel dan in de Sovjet-Unie, in tegenstelling tot China, ten koste van de boeren, die het hele risico van misoogsten en dergelijk moesten opvangen en in zekere zin zijn uitgebuit. Het Chinese systeem schijnt hij echter voor de ontwikkelingslanden aanbevelenswaard te vinden. In dit verband is het jammer dat de schrijver geen aandacht besteedt aan de collectiveringspogingen in de ontwikkelingslanden, waarbij met name die in Tanzania belangwekkend zijn. Zij zijn gedeeltelijk naar Chinees voorbeeld, maar gedeeltelijk ook opgebouwd naar het voorbeeld van de kiboetz en, in zoverre de boeren een eigen kleine bananen-plantage hebben, van het Sovjetstelsel. Dit is een zeer belangwekkend boek waarin alleen de titel niet helemaal waar wordt gemaakt. De schrijver laat namelijk niet duidelijk genoeg uitkomen dat een wisselwerking tussen theorie en praktijk de spiraal heeft veroorzaakt waardoor de Sovjet-Unie nu in het slop dreigt te raken. De theoretische onbelangrijkheid van de boeren maakte dat zij onvoldoende aandacht kregen, met name ook in vergelijking met de proletariërs in theoretische zin op het platteland, de Russische spoorwegarbeiders. Dit maakt dat de boeren zich gingen verzetten, niet alleen in de burgeroorlog b.v. in de beweging rondom Makhno, maar ook bij de verkiezingen van de dorps-sovjets in 1924. Die dan weer gevolgd wordt door het neerslaan van de kulakken. (Kulakken zijn geen grote boeren, maar juist vrij kleine, die grote bijverdiensten hadden uit werkzaamheden buiten hun bedrijf, voornamelijk in de handel en de dienstverlenende sector, maar ook wel uit woeker). Dit kleurt dan de hele collectivering en de visie van de partijleiders op de boeren. De boeren die, zoals deze schrijver aantoont, juist nodig zijn geweest
voor de kapitaal-accumulatie van de Sovjet-Unie. Een extra moeilijkheid is ook nog dat de agrarische kwestie in de Sovjet-Unie nooit helemaal los te maken is van de nationaliteitenkwestie (thee is Georgisch, katoen Oezbeeks, tarwe vooral Oekrains).
Tenslotte is dit werk ook nog belangrijk omdat de schrijver afrekent met de gebruikelijke manier van vergelijken van de landbouw in de Sovjet-Unie en in de U.S.A..
C.J. Boschheurne
| |
Rudolf Schenda
Das Elend der alten Leute
Patmos Verlag, Düsseldorf, 1972, 222 pp., DM. 16,-.
Dit boek over de bejaarden als de grootste groep outsiders in onze maatschappij van prestatie en jeugdverering kan gezien worden als een pleidooi voor de verheffing van de ouderen, zonder dat het geheel vrij is van een lichte zelfverdediging op termijn. De opdracht wijst althans in die richting: ‘Für Nicole - jetzt 13’. De inhoud is niet minder gericht: 50 stellingen lanceert de schrijver met betrekking tot de bejaardenproblematiek, slagvaardig en soms polemisch uitgewerkt. Het probleem van de ouderen is een probleem van de maatschappij. Waar mensen worden beschouwd als uitgediend en afgeleefd, wordt onthuld waar anderen van gediend zijn en van willen leven. De auteur wil vooral het structurele isolement van een groot deel van de oudere bevolking - vooral onder de arbeidersklasse diagnosticeren, zonder veel mooie woorden. De verwerkte literatuur is aanzienlijk; de stijl, voorzover mogelijk in het jargon van de sociale wetenschappen, is eenvoudig gehouden; de feiten zijn op een groter gebied toepasselijk dan alleen het Westduitse grondgebied, waaraan ze voornamelijk ontleend zijn.
Deze studie is aan te bevelen voor ieder die de onderontwikkelde gebieden niet te ver uit eigen midden wil verbannen.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Politiek
Achterhuis, Hans - De uitgestelde revolutie. - (Anthos) In den Toren, Baarn, 1973, 196 pp., f 14,50. |
De Noordierse kwestie. - D.I.C., Amersfoort, 1973, 107 pp., f 11,75. |
| |
Karl Dietrich Bracher
Das deutsche Dilemma
Leidenswege der politischen Emanzipation
Piper & Co., München, 1971, 470 pp., DM. 32,-.
In deze uitgebreide bundeling van opstellen (gedeeltelijk reeds eerder gepubliceerd) wordt een probleem behandeld dat typisch Duits schijnt te zijn, maar het toch niet is. Inderdaad heeft het probleem hoe democratie en staatsgezag zich verhouden, de laatste eeuw in Duitsland bijzondere aandacht gekregene. Het idee van de staat ‘über und jenseits der Gesellschaft’ heeft zich immers daar steeds kunnen handhaven, de structuur van het Tweede Rijk bepaald, de eerste Duitse democratie (Weimar) ondermijnd), in het Derde Rijk een onmenselijke verwerkelijking gevonden en in de tweede Duitse democratie (Bonn) een moeilijk te verwerken belasting gevormd. Eerbied voor het gezag van de staat die in zich niet politiek zou zijn, ‘boven de partijen staat’ en efficiënt het bestuur regelt, doet tekort aan de grondwet dat de staat gedragen moet worden door de gemeenschap van de burgers in democratische verantwoordelijkheid. De zwakheid van de ‘unpolitische’ Brüning, het verderfelijk optreden van von Papen en de fundamentele democratische houding van Heuss worden in dit kader belicht. Nog vele andere aspecten, als de verhouding tussen democratie en partijwezen, nationaal bewustzijn en democratie, worden behandeld met een overvloed van begripsvorming, waarin Duitsers een bijzondere bedrevenheid schijnen te hebben. Sommige bijdragen zijn niet meer dan schetsen over het recente verleden (bv. Wandlungen Westeuropas) en wellicht iets te haastig geschreven. De aangeroerde problematiek rijkt verder dan de Duitse grenzen: in een tijd waarin de term ‘crisis van de democratie’ en ‘crisis van het parlementaire stelsel’ niet alleen op speculatie berust, biedt dit boek daarom stof tot nadenken en niet alleen maar tot een terugkijken - overigens van tijd tot tijd ook een goede bezigheid.
Marcel Chappin
| |
Geschiedenis
Brugmans, Prof. Dr. H. - Geschiedenis van Amsterdam. 3. Bloeitijd 1621/1697. 4. Afgaand getij 1697/1795. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 378 en 304 pp., paperback f 12,50 per deel, gebonden f 17,50 per deel. |
Galai, Shmuel - The Liberation Movement in Russia 1900-1905. - Cambridge Univ. Press, London, 1973, 325 pp., £ 7,20. |
Goubert, Pierre - The Ancient Regime (French Society 1600-1750). - Weidenfeld & Nicolson, London, 1973, 292 pp., paperback £ 2,45, geb. £ 4,25. |
Rhodes, Anthony - The Vatican in the Age of the Dictators 1922-1945. - Hodder & Stoughton, London, 1973, 383 pp., £ 4,25. |
| |
E.E.G. Vermeulen
Historisch?
Twee opstellen over de aard van de geschiedkennis
Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1972, 189 pp., f 17,50.
Het eerste opstel is een bijdrage om te komen tot helderheid in ons hanteren van (wetenschappelijke) termen. De auteur laat zien hoe in heel recente publikaties het woord ‘historisch’ soms gebruikt wordt om aan te geven dat de mens als ‘historisch wezen’ bepaald wordt door de feitelijke ontwikkelingen, dat het menselijk waardenpatroon relatief is en niet vrij staat tegenover zijn tijd. Maar het woord ‘historisch’ kan ook een andere inhoud hebben omdat men ermee kan aangeven dat de mens de wereld waarin hij leeft kan veranderen, zijn geschiedenis een richting kan geven, kan streven naar een vervolmaking met de verantwoordelijkheid, maar ook met de hoop die dat geeft. Er kan dus vrijheid en gedetermineerdheid mee bedoeld worden; derhalve zal het altijd aan het mensbeeld van een auteur getoetst moeten worden en deze zelf op een consequent gebruik.
Het tweede opstel handelt eigenlijk over een kernprobleem van de kenleer. Hij laat zien hoe het streven van historici zich met het concrete bezig te houden om niet te vervallen in algemene abstracte uitspraken die niet bewezen zouden kunnen worden en die de mensen opsluiten binnen de enge grenzen van algemene begrippen, in zich het uitgaan van abstracte uitspraken insluit. De kennis van het concrete roept het abstracte als inherente tegenpool op - en omgekeerd. (Het is eigenlijk het klassieke argu- | |
| |
ment tegen de scepticisten: in de uitgesproken ontkenning van iedere zekerheid spreek je een zekerheid uit). Een grenzeloos relativisme in de geschiedkennis wordt zo een dam opgeworpen. Toch maant schr. tot grote aandacht voor het concrete (lees: de individuele mens) om recht te doen aan de historische werkelijkheid en niet alles te subsumeren onder algemene begrippen. Hij huivert voor metafysiek hierbij. Toch hoeft dat niet bij een juist verstane zijnsanalogie, omdat deze juist aan de concrete mens een onvervangbare eigenwaarde geeft binnen het geheel van onze werkelijkheid.
Marcel Chappin
| |
C. Th. J. van Rijckevorsel
De Kerk en de Koning
Kerkelijke en wereldlijke macht in de middeleeuwen
Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 1972, 391 pp., f 45,-.
Met de schrijver zou ik het, naar ik aanneem, op meerdere punten goed kunnen vinden. Zijn belangstelling voor de geschiedenis, zijn voorkeur voor de geschiedenis van de Merovingers, zijn waardering voor het koningschap, zijn zorg voor de kerk, zijn aandacht voor de adel, zijn liefde voor 's-Hertogenbosch zijn evenzovele aanknopingspunten voor een vruchtbare gedachtewisseling. Maar over zijn boek (‘geen naslagwerk voor de doorsnee Nederlander’ - p. 273) zouden we grote conflicten krijgen. In zijn voorwoord vraagt de auteur dat de kritiek op zijn reconstructie van de Frankische geschiedenis ‘zich niet verliest in een enkele opmerking of tegenwerping, maar dat de kritiek zich zo zal uiten dat tegenover de Frankische geschiedenis, zoals die in het boek gegeven wordt, een volledig andere Frankische geschiedenis wordt gesteld’. (p. XIV en XV). Een reconstructie van die geschiedenis zal ik niet beproeven, aangezien ik nooit zoveel gegevens uit de zo spaarzame bronnen kan putten als de auteur. Bovendien durf ik niet zoals hij allerlei bronnen en secundaire literatuur door elkaar te gebruiken (en op zeer ongelukkige wijze te citeren), over tijdsverschillen van enige eeuwen heen te stappen en als nietvakman toponymie te bedrijven. Evenmin zal ik beginnen aan enkele opmerkingen of tegenwerpingen omdat ik uit de hoeveelheid die ik dan naar voren moet brengen, toch geen keuze kan maken. Ik wil niet zeggen dat er in het eerste deel van dit boek geen interessante zaken staan; sommige bladzijden zouden als artikel in een tijdschrift voor regionale geschiedenis niet misstaan. Het tweede deel van het boek, dat handelt over de Bourgondische tijd en de Opstand, is ronduit slecht en heeft geen waarde. Helaas vergoedt ook hier de stijl niets aan het gebrek aan inhoud. Aan de vele drukfouten erger je je dan niet eens meer.
Marcel Chappin
| |
K.S. Karol
Cuba sinds de revolutie
Tien jaar politieke en economische ontwikkeling
(Kritiese Bibliotheek), Van Gennep, Amsterdam, 1973, 531 pp., f 28,50.
De Cubaanse revolutie veranderde in de afgelopen veertien jaar van haar bestaan vaak van koers. Volgens de auteur was Fidel Castro's visie op de internationale politiek in 1961, toen hij zich een aanhanger van het socialisme verklaarde, niet dezelfde als onmiddellijk na zijn overwinning in 1959. Na 1965, toen Ernesto Che Guevara naar Latijns-Amerika vertrok om de guerilla tot leven te brengen, veranderde hij opnieuw en hij maakte na Guevara's dood in 1967 weer een nieuwe ontwikkeling door. De auteur trachtte in dit boek een verklaring voor deze koerswijzigingen te vinden. De bedoeling van K.S. Karol was de weg te beschrijven die de Cubaanse revolutie had afgelegd. Zijn analyses kwamen voort uit een geest van solidariteit met de Cubaanse revolutie. Zij waren doordrongen van een diepe sympathie voor dit land, dat in het afgelopen decennium een belangrijke rol speelde bij het bepalen van de communistische strategie ten aanzien van de kapitalistische wereld.
L. Bartalits
| |
T.S.R. Boase
Death in the Middle Ages
Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1972, 144 pp., 109 pl., 16 in kleur, BF. 285.
In verhouding tot de belangrijkheid van het thema ‘dood en oordeel’ in de Middeleeuwen zijn er betrekkelijk weinig studies over gepubliceerd. De bibliografie van Dr. Boase blijft wel erg in gebreke, maar zelfs een vollediger bibliografie zou laten zien dat een goed overzicht van het thema ontbreekt. Zulk een beschrijvend overzicht geeft Boase. Achtereenvolgens behandelt hij de sterfelijkheid en in het bijzonder de dood op het slagveld, het laatste oordeel, de dodenliturgie en het grafmonument. Niet de minste verdienste van dit overzicht is de uitvoerige en voortreffelijke illustratie. Het boek maakt deel uit van de Library of Medieval Civilization.
S. Heester
| |
| |
| |
Theologie
Balthasar, H. Urs von - Die Wahrheit ist symphonisch. - Johannes Verlag, Einsiedeln, 1972, 165 pp., DM. 9,50. |
Bours, Johannes - Wo bist du, Gott? - Patmos Verlag, Düsseldorf, 1972, 142 pp., DM. 12,80. |
Cordes, Paul Josef - Sendung zum Dienst. - (Frankfurter theologische Studien) Josef Knecht, Frankfurt/M., 1972, 365 pp., DM. 42,-. |
Guelluy, Robert - Présence de Dieu. - (Vivre et croire) Casterman, Tournai, 19734, 205 pp.. |
| |
Dr. A. Schoors
Jesaja 1-39
(De Boeken van het Oude Testament), Romen & Zonen, Roermond, 1972, 218 pp., f 38,-, bij int. f 35,-.
Om verschillende redenen is het boek Jesaja een moeilijk boek:
- Allereerst vanwege de complexiteit van het boek zelf. Het is samengesteld uit drie delen (hfst. 1-39; 40-45 en 56-66), die elk uit een andere tijd stammen. Het boek als een eenheid presenteren is daarom mijns inziens terecht vermeden; dit deel behandelt hfst. 1-39, ook wel Proto-Jesaja genaamd. - Vervolgens kampt het boek Jesaja met een uiterst delicate zaak, de consonanten. Omdat de Hebreeuwse, de Griekse en de Latijnse teksten nogal uiteen lopen, poogt men ze alle tot een oertekst te herleiden, iets dat - nogal begrijpelijk - tot soms gewaagde theorieën kan leiden.
Een heugelijk ogenblik in de Jesaja-studie brak aan toen in 1947 bij Qumran de zgn. Dode-Zee-rollen werden gevonden. Het boek Jesaja was één van de weinige bijbelboeken die volledig werden aangetroffen. Bezat men tot dat tijdstip alleen maar handschriften uit ± 900 na Chr., door deze fantastische ontdekking lagen er nu ineens stukken uit ± 150 vóór Chr. op tafel. Het was echter interessant dat dit verschil van meer dan 10 eeuwen de tekst zelf nauwelijks had aangetast; op enkele kleinere verschillen na waren beide teksten indentiek. Een goed bewijs dus voor de nauwgezetheid waarmee de Schrift eeuwenlang gecopiëerd werd.
Wie vakmatig met Jesaja bezig is, weet dat er enkele zeer belangrijke passages zijn (bijv. 7∶14, 8 e.a.). Hierover wordt men door Dr. Schoors uitvoerig en zeer deskundig ingelicht. Men komt op de hoogte van alle belangrijke standpunten; het wordt aan de lezer zelf overgelaten de uiteindelijke keuze te maken, een eigenschap waar m.i. elk goed kommentaar aan zou moeten voldoen. Het is immers een gids tussen de vele meningen; uiteindelijk gaat het erom wat elke lezer persoonlijk in een tekst wil lezen. De andere delen worden met spanning tegemoet gezien.
Panc Beentjes
| |
Dr. A. van Selms
Jeremia, deel 1
(De prediking van het Oude Testament), Callenbach, Nijkerk, 1972, 300 pp., 35,-, bij intek. f 32,50.
In een goed gedocumenteerd commentaar begeleidt de emeritus-hoogleraar Van Selms vers voor vers de lezer die het boek Jeremia nader wil bestuderen. Vanaf de eerste tot de laatste pagina bruist dit werk van originele ideeën en vernuftige oplossingen in vaak zeer moeilijke tekstpassages. Eén van de grootste problemen die het boek Jeremia oproept is, dat de Hebreeuwse en de Griekse tekst onderling ontzettend van elkaar verschillen. In de eerste excurs (pp. 12-15) biedt Van Selms een even simpele als intelligente oplossing voor dit enorme vraagstuk. Hij stelt, dat er een Jeremia-in-het-klad was, die door de secretaris van de profeet, Baruch, in het net is overgeschreven. Het nette exemplaar werd de Hebreeuwse tekst, het klad de Griekse Septuaginta-tekst. In hoeverre deze nieuwe theorie waar is, kan in dit korte bestek niet behandeld worden; in ieder geval lijkt mij dat deze these van Van Selms in de komende tijd aan een nadere analyse onderworpen zal worden, waaruit moet blijken of dit originele idee ook inderdaad juist is.
Een enkel woord over de werkwijze van dit commentaar. Het is goed dat de auteur elke pericope eerst aan een analyse onderwerpt waarin de tekst, tekstkritiek en de nieuwe ontdekkingen worden besproken; daarna worden de resultaten van dit onderzoek samengevat in een letterkundige analyse. Tot slot van iedere pericope wordt aangegeven hoe men de besproken tekst in de prediking kan toepassen. Zo dient dit commentaar een (m.i. gerechtvaardigd) tweeledig doel: de wetenschap èn de verkondiging worden met elkaar verbonden.
Eén aspect wordt in het commentaar helaas gemist. De auteur heeft nogal wat kritiek op diverse vertalingen, met name op de
| |
| |
nieuwe N.B.G.-vertaling. Bovendien stelt hij herhaaldelijk tekstveranderingen voor. Buitengewoon merkwaardig is dan de ontdekking dat de auteur, hoewel zich afzettend tegen bestaande vertalingen, zelf geen vertaling van de besproken pericopen aanbiedt. Dit is een enorm gemis; bovendien zou het commentaar hierdoor iets beter hanteerbaar zijn. Maar afgezien van dit aspect alle hulde voor een dergelijk handboek.
P.C. Beentjes
| |
J.P.M. van der Ploeg
Psalmen (44:23-68-30) uit de grondtekst vertaald en uitgelegd
(Boeken van het Oude Testament), Romen en Zn, Roermond, 1972, 273-400 pp., f 20,50, bij int. f 19,-.
Het eerste deel van dit commentaar (psalm 1-44∶22) is reeds in dit tijdschrift besproken (aug. 1972, p. 1148). Dit tweede deel kenmerkt zich door een aantal moeilijke psalmen, o.a. psalm 45, 47, 58 en 68, ‘de moeilijkste van heel het psalmboek’ (p. 391). De opbouw van het commentaar is als volgt: in een typografisch bijzonder aantrekkelijke en overzichtelijke vorm (breeduit en met grote letters) biedt de auteur bij elke psalm zijn vertaling aan. Dan volgt er - meestal pagina's lang - op een zeer onoverzichtelijke wijze een stortvloed van commentaar op ieder psalmvers. Het is m.i. de slechte verzorging van dit bij elk psalmvers behorende commentaar dat afstoot: dicht opeen gedrukt, uitermate weinig spatiëring: men bevindt zich in een letterdoolhof. Bovendien wordt elke mogelijke bijbelplaats aangevoerd, hetgeen de overzichtelijkheid ook al niet ten goede komt. Dit alles bijeen genomen is bijzonder jammer, aangezien de auteur bekend staat om zijn deskundigheid en belezenheid. De typografische vorm van dit commentaar dreigt de theologische inhoud teniet te doen.
Belangrijke problemen gaat de commentator niet uit de weg (zie o.a. bij ps 47), hoewel het vaak moeilijk is om in de zee van verschillende meningen die hij aanvoert, zijn persoonlijke opvatting te vinden. Zoals reeds eerder betoogd, vertaalt Van der Ploeg nogal vaak in de verleden tijd, m.i. een verarming van de tekst, aangezien een verleden tijd een grotere afstand schept tussen de psalm en de lezer (bidder) dan een tegenwoordige tijd. Men leze ps 50 eens hierop door. Vanuit het Hebreeuws is bij deze psalm een vertaling in de tegenwoordige tijd mogelijk. Door een verleden tijd wordt bovendien een eenmalige gebeurtenis gesuggereerd, terwijl een tegenwoordige tijd een herbeleving van de tekst mogelijk maakt.
Panc Beentjes
| |
A. Smitmans en A. Baur
Het Onze Vader in de prediking
(Van exegese tot verkondiging, deel 5), Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1972, 118 pp., f 6,90.
Uitgaande van de 2 verschillende versies die het N.T. ons aangaande het Onze Vader aanbiedt (Matt. 6∶9-13 en Luc. 11∶2-4) diepen de auteurs op een zeer breedsprakige manier dit voornaamste christelijke gebed uit.
Een exegetisch onderzoek (A) analyseert de tekst; plaatst de woorden, de zinsdelen in het verband waarin ze in de evangelies voorkomen en waardoor ze hun betekenis ontlenen. Een conclusie van dit onderzoek is dat het Onze Vader nooit uit de omringende context van het evangelie waarin het is opgenomen mag worden losgemaakt.
Een hermeneutische bezinning (B), tot een beter verstaan van de teksten, herhaalt m.i. in nogal wijdlopige taal de resultaten van het eerste onderzoek.
In hoofdstuk C (Didactische overwegingen) worden zeer algemene zaken opgemerkt, ‘terwijl het niet de opgave van dit boekje kan zijn de hier opgeworpen problemen op te lossen’ (p. 60). Vraag is waarom de auteurs het dan eerst zo nodig vinden om de vragen op te werpen.
Het werkmateriaal (D), waarmee het werk besluit, biedt na hoofdstuk A nog de meest interessante gegevens. We noemen o.a. Parallellen tussen het Onze Vader en het oude Jodendom, vergelijkingen met niet-christelijke gebedsteksten. Zo worden er citaten afgedrukt waarin Luther en Petrus Canisius het Onze Vader uitleggen, gevolgd door teksten van Guardini, Sölle, Nietzsche n.a.v. dit grote christelijke gebed.
Wanneer het werk slechts uit de hoofdstukken A en D zou hebben bestaan had ik er niets in gemist; B en C zijn breedsprakige doubletten.
P. Beentjes
| |
| |
| |
Dr. Arend Th. van Leeuwen
Kritiek van hemel en aarde. Deel 2: Kritiek van de aarde
Van Loghum Slaterus, Deventer, 1972, 303 pp., f 24,50.
Dit tweede deel van schrijvers tweedelig werk (het eerste deel werd besproken in het decembernummer van dit tijdschrift in 1972, p. 300) behandelt Marx' kritiek op het recht en de politieke economie. Speciaal gaat de aandacht van de schrijver, lector aan de theologische faculteit van de Katholieke Universiteit van Nijmegen, uit naar de samenhang van Marx' kritiek op de godsdienst met die op de politieke economie.
Dezelfde kwaliteiten als de eerste serie lezingen, gehouden in het kader van de Gifford lectures van de universiteit van Aberdeen, zijn ook in deze tweede serie aanwezig. Een exegetische scherpzinnigheid in de theologaal gevoelige plekken van Marx' denken, waardoor met intelligentie en fantasie krachtlijnen in Marx' persoon en denken aan het licht komen, waar deze zelf van zou opkijken.
Met spanning leest men ook dit tweede deel, temeer waar de schrijver een kritische theologie voor ogen staat die, naar eigen zeggen, een even riskant als noodzakelijk avontuur is. Kritiek is daarin een sleutelwoord. In gewone taal formuleert de schrijver, helaas pas op de een na laatste bladzijde, de inzet: ‘Het is een zaak van leven of dood voor de christelijke theologie of zij bereid en in staat is de kritiek van hemel en aarde te ondergaan... De christelijke theologie is erfelijk belast met de verleiding om van het voorbijgaan van de eerste aarde te ontvluchten naar de eerste hemel. Zij ziet daarbij voor het gemak over het hoofd, dat ook deze eerste hemel, tezamen met de eerste aarde, voorbijgaat. Hemel en aarde zijn tezamen geschapen; onze aarde heeft de hemel, die bij haar past. Hemel en aarde staan tezamen in de crisis, in de kritiek. Het is ons verboden naar de hemel te vluchten. Het is ons geboden en beloofd, dat wij op weg gaan naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ (p. 302).
Dat is even heldere taal als een riskante onderneming, als het al geen vaag avontuur is. Is het zo zeker dat men in een ontwikkeling van sterven en verzekerde geboorte ook Diegene tegenkomt die alles nieuw maakt? Zaagt de theoloog met deze benadering niet de tak door waarop hij zelf zit, om met een harde klap - hopelijk ontnuchterd en de geconditioneerdheid van eigen denken inziende - op de harde bodem van het marxistisch paradijs te belanden? Hopelijk zal wat dan als zondeval wordt aangerekend, - een vlucht naar de hemel -, de reden zijn waarom men, o felix culpa, uit dat paradijs wordt gezet.
G. Wilkens
| |
Godsdienst
Benoit, Jacques - Lusthof der liefde. Soefisme: de mystiek van de Islam. - Ankh-Hermes, Deventer, 1973, 151 pp., f 14,-. |
Bruggeman, Paul, en Gerard Zuidberg - Hem herkennen in ons midden. - Lannoo, Tielt, 1973, 192 pp., BF. 170. |
Bulckens, J. - Aanzetten voor een schoolcatechetische didactiek. - Patmos, Antwerpen/Utrecht, 1972, 187 pp., BF. 195. |
De Diana, Italo en George Hulskamer - Sri Ramakrishna. Mens en boodschap. - Ankh-Hermes, Deventer, 1973, 142 pp., f 14,-. |
Iersel, Bas van - Een begin. - Ambo, Bilthoven, 1973, 103 pp., f 8,90. |
Jager, Dr. Okke - Kruisweg. - Zomer & Keunings, Wageningen, 1973, 61 pp., f 4,90. |
Kerstiens, Ferdinand - Der Weg Jesu. - (Topos) Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1973, 152 pp., DM. 6,80. |
Koning David. - N.B.G., Amsterdam / K.B.S., Boxtel, 1973, 28 pp., f 4,25. |
Landay, Jerry M. - Archeologie in het land van de Bijbel. - Fibula-Van Dishoeck, Bussum, 1972, 267 pp., f 39,50. |
Mommaers, Paul - Waar naartoe is nu de gloed van de liefde? - Patmos, Antwerpen, 1973, 139 pp., BF. 175. |
Noel, Marie - Erfahrungen mit Gott. - (Topos) Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1973, 160 pp., DM. 5,80. |
Rademaker CssR., Ben - Ik-zal-er-zijn-voor-U. Leven en dood. - Kath. Bijbel Stichting, Boxtel / Emmaus, Brugge, 1972, 124 pp., f 5,90. |
Raguin, Yves - Wege der Kontemplation (in der Begegnung mit China). - Johannes Verlag, Einsiedeln, 1972, 154 pp., DM. 14. |
Speling. Tijdschrift voor bezinning. - Gianotten, Tilburg, 1973/1, 154 pp., f 6,50, BF. 95, abonn. f 19,25, BF.280. |
Smedt, E.J. de, e.a. - Ik zie het zo. - Lannoo, Tielt, 1973, 272 pp., BF. 198. |
Vanhoye, A. - Door het voorhangsel heen. - Kath. Bijbel Stichting, Boxtel, 1973, 69 pp., f 6,25. |
| |
Dietrich Bonhoeffer
Verzet en Overgave
Brieven en aantekeningen uit de gevangenis, verzameld en ingeleid door Eberhard Bethge. Nieuwe editie
Ten Have, Baarn, 1972, 343 pp., f 24,50, BF. 400.
Toen bij gelegenheid van de 25ste sterfdag
| |
| |
van Dietrich Bonhoeffer er een nieuwe uitgave werd voorbereid van Widerstand und Ergebung besloot Eberhard Bethge de tekst aanzienlijk uit te breiden, hetgeen mogelijk geworden was door het feit dat het na zoveel jaren minder nodig was rekening te houden met persoonlijke gevoeligheden en familieomstandigheden. Twee jaar nadien is nu ook de Nederlandse vertaling van deze ‘Neuausgabe’ verschenen. Wie deze gelegenheid te baat neemt om Verzet en Overgave nog eens te herlezen, nu de storm rond het religieloze christendom wat verstild is en er hier en daar zelfs van een post-christelijke religiositeit sprake is, die zal er verbaasd over staan hoeveel er in deze verzameling gevangenisbrieven is dat door eenzijdige aandacht voor verwereldlijking over het hoofd werd gezien. Misschien is een bevrijdingsroes toch niet het juiste klimaat waarin de wijsheid van deze gevangenisbrieven gesmaakt kan worden. Vandaar: ter hernieuwde kennismaking aanbevolen.
Chr. v. Buijtenen
| |
Dr. J.J. Buskes
Het humanisme van God.
God en mens als bondgenoten
Ten Have, Baarn, 1972, 203 pp., f 17,50.
In 1968 schreef de schrijver een boek met de titel: God en mens als concurrenten. Het was zijn antwoord en bijdrage aan de toen heersende discussie in de kerken. Vier jaar later, wanneer het ‘Getuigenis’ binnen de Hervormde Kerk wordt afgelegd en tot alle leden van die Kerk gericht, zijn bij de schrijver God en mens bondgenoten geworden. Het is van toon en oriëntatie een tegen-Getuigenis, waar de auteur in de titel datgene wil benadrukken waarvoor anderen niet direct een getuigenis afleggen. Veel onderwerpen worden aangeraakt, in deze tijd waarin de kerken in een windstilte zijn gekomen, naar zijn mening. Is het bezinning of berusting?
In elk geval kunnen we in deze luwte lezen over polarisatie, horizontalisme, evolutie, goede werk van God en goede werken van de mensen, kerkelijk instituut, kerkdienst, Israël, het protest, de eenheid en de toekomst.
In zijn theologische oriëntatie is de schrijver duidelijk een bondgenoot van God, in zijn aanhalen van velen blijkt hij veel bondgenoten te vinden bij prominente namen in de jongste geschiedenis van de kerken. Een boek met vaart geschreven, al weet men soms niet waarheen. Uitermate leesbaar, pakkend geformuleerd, bij veel aanknopend, met velen meedenkend en meepratend is de schrijver erin geslaagd weer te geven wie voor hem bondgenoten zijn.
G. Wilkens
| |
Dr. E. Flesseman-Van Leer
Geloven vandaag
Callenbach, Nijkerk, 1972, 197 pp., f 15,90.
In de aankondiging wordt het boek omschreven als: een boek waarin de grote thema's van het christelijk geloof (God, schepping, zonde, Christus, kerk, enz.) door een deskundig theoloog in moderne doordenking worden behandeld. Het werk is mij om een aantal redenen tegengevallen.
- Allereerst vertoont de opzet van het boek veel overeenkomst met de klassieke theologie-tractaten. Het lijkt erop alsof de schrijfster deze voor zich heeft gehad en ze met een modern sausje heeft overgoten. Na ieder onderwerp plaatst zij (in kleinere letter) kanttekeningen, waarvan de strekking meestal is dat we de moeilijke woorden van de klassieke theologie en haar indelingen moeten verlaten en ons meer gevoelsmatig moeten uitspreken over alles wat met geloven van doen heeft.
- Blijkens de achterflap is dit boek geschreven voor bijbel- en gespreksgroepen. Het komt mij voor dat de taal en de betoogtrant voor deze groepen te moeilijk en te abstract is. Hoewel het voor dergelijke groepen bedoeld is, mag dit evenwel niet inhouden dat het werk daarom minder accuraat en slordig in bewijsvoering mag zijn. Bijzonder storend bijv. is het, dat de schrijfster herhaaldelijk Hebreeuwse en Griekse woorden aanhaalt als bewijs voor haar theorie, zonder dat ze echter zegt om welke Hebreeuwse en Griekse woorden het precies gaat. Zo bijv. op blz. 28: ‘Het woord “almachtig” komt in het O.T. misschien in het geheel niet, en in het N.T. slechts enkele malen voor. Alleen de Septuagint gebruikt het herhaaldelijk om daarmee twee hebreeuwse termen te vertalen waarvan wij de werkelijke betekenis niet meer met zekerheid kunnen vaststellen’. Nu zal het geïnteresseerde bijbellezers zeker intrigeren om welke hebreeuwse en welk Grieks woord het gaat; daarover wordt echter niets meegedeeld.
- Een illustratief voorbeeld van een inhoudelijk onjuist bewijs is te lezen op p. 34: ‘Verder valt op dat de werkwoordsvormen van “uitverkiezen” veel meer gebruikt worden dan het zelfstandig naamwoord “uitverkiezing”. Dit laatste woord komt zelfs in het O.T. in het geheel niet voor’. Op deze vreemde manier kan men bewijzen wat men maar wil.
| |
| |
- De schrijfster vermeldt nergens volgens welke Nederlandse bijbeluitgave zij citeert; het is dus vrij moeilijk haar beweringen te toetsen, vooral omdat de Nederlandse vertalingen zo van elkaar verschillen. Ook valt op dat er relatief weinig bijbelplaatsen worden genoemd, iets dat in een dergelijk boek m.i. noodzakelijk is.
Met plezier heb ik alleen hfdst. XVII: ‘Uitbeelding en viering van het heil’ gelezen.
P. Beentjes
| |
Dr. C. Rijnsdorp
Wij zijn de vaders.
Kanttekeningen bij een overgangssituatie
Kok, Kampen, 1972, 163 pp., f 12,50.
In 29 korte hoofdstukjes, waarvan het gehalte niet overal even sterk is, houdt Rijnsdorp zich met de toekomst der kerk bezig, waarbij hij ‘church-fiction’ en kerkelijke utopie heeft weten te vermijden. De inhoud laat de auteur zien als een begeesterd en belezen man, wiens kracht vooral ligt in het feit dat hij, zonder van zijn hart een moordkuil te maken, anderen weer wil en kan bezielen om verantwoordelijkheid te dragen voor de toekomstige kerk.
P. Begheyn
| |
Drs. W.R. Scholtens
De onbekende Kierkegaard
Zijn werken / zijn gebeden
Ten Have, Baarn, 1972, 188 pp., f 11,50, BF. 187.
Een boek met een veelbelovende titel, en daarom na lezing enigszins teleurstellend. Men verwacht kennis te maken met een onbekende, maar herkent uiteindelijk een oude bekende binnen de context van zijn gebeden. Hoe dat komt? Waarschijnlijk door de ontwikkeling die de schrijver doormaakte ten aanzien van zijn oorspronkelijke plan om bekendheid te geven aan de gebeden van Kierkegaard. Een ontwikkeling die van gebeden naar wetenschap verloopt, vanwege het feit dat de mensen het bidden verleerd zouden hebben in een tijd dat ze zelfs een ogenblik God dood meenden. Het gevolg van deze aarzeling ten aanzien van zijn lezerspubliek werd dat de ‘onbekende’ Kierkegaard weer werd opgenomen in de bekende Kierkegaard: die van een persoonlijke en bijzondere levensgeschiedenis, welke, doordacht weerspiegeld en in de vorm van het algemene, terecht is gekomen in zijn werken. Dat de schrijver ten aanzien van de onbekende aldus in verlegenheid raakte - en dit gaandeweg - laat zich bovendien nog bemerken in het verloop van het boek zelf, dat aanvankelijk meer oog heeft voor de functie van het gebed in Kierkegaards rijpende persoonlijkheid, maar er tenslotte niet meer in slaagt leven en denken in hun onbekende gebedseenheid terug te vinden en ter sprake te brengen. Niettemin is de opzet boeiend, al stelt de uitwerking wat teleur.
Chr. v. Buijtenen
| |
Marietta Peitz
Wenn wir weiter leben wollen.
Weltbekenntnisse antworten auf Probleme der Zeit
Kösel-Verlag, München, 1972, 216 pp., DM. 20,-.
Aan dit merkwaardige boek liggen een aantal vraaggesprekken ten grondslag met representatieve vertegenwoordigers der grote wereldgodsdiensten (Hindoeïsme, Boeddhisme, Jodendom, Christendom, Islam, Marxisme), georganiseerd door de ‘Sender Freies Berlin’. De gesprekspartners werd hun mening gevraagd n.a.v. de volgende actuele vraagstukken: bevolkingsexplosie, noodzaak en ethiek van geboorten-regeling; honger en andere ellende in de wereld; traditie en progressiviteit; naties, rassen, klassen; manipulatie en vrijheid van de mens; geweld en geweldloosheid; de vrouw, de andere en samenleving. Het is op zich al boeiend mensen van zeer uiteenlopende wereldbeschouwing over deze problemen te horen spreken. De gesprekken worden na een probleemstelling van M. Peitz en op basis daarvan gevoerd. Pikante eigenheden in de gedachtengang van de officiële leer in deze godsdiensten (denk b.v. aan het kasten-systeem in het Hindoeïsme) voeren steeds weer de spanning op. Toch wordt in een eerlijk voorwoord de keerzijde van de gevolgde methode eveneens aangetoond: inleidingen en vragen zijn toch vooral vanuit westers aanvoelen bepaald. Daardoor worden meerdere gesprekspartners in de verdediging gedrongen, of moeten zij zich minstens verplaatsen in onze westerse mentaliteit; hetgeen de antwoorden uiteraard kleurt. Helemaal interessant wordt het lezen van dit boek, wanneer men ‘horizontaal’ gaat lezen, d.w.z. achter elkaar de antwoorden van verschillende zijde gaat lezen op één van de behandelde onderwerpen. Zo wordt bv. Duidelijk, dat in al deze wereldbeschouwingen abortus sterk wordt afgewezen, ook als men legalisatie van deze praktijk nuttig of noodzakelijk acht. Daar kunnen de ‘baas in eigen buik’-propagandisten nog van leren. Het boek besluit met een ‘ronde-tafel-ge- | |
| |
sprek’ van alle deelnemers over de opgave van samenwerking van allen in de strijd om een beter bewoonbare wereld
voor allen. Een bijzonder interessant boek.
S. Trooster
| |
Otto Hermann Pesch
Gottes Ja und Amen.
Christusmeditationen
Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1972, 115 pp., DM. 10,-.
In dit voortreffelijke boekje overweegt de auteur met ons de voornaamste christologische teksten uit de brieven van Paulus, waarvan hij terecht stelt dat deze vooral associatief in andere onderwerpen verwerkt zijn. Daarom eerst plaatsing van de christologische tekst in de context waarin hij ‘opduikt’; daarna de uitleg van de tekst zelf, gevolgd door een toepassing op onze eigen actualiteit. Zodoende wordt diepgaande meditatiestof aangereikt, die uitermate verrijkend aankomt. Dankbaar mogen wij de auteur ook nog zijn voor zijn afsluitend hoofdstukje dat de nieuwere weg in de christologie beknopt en weer meditatief beschrijft. Onnodig toe te voegen dat dit niet zozeer een ‘leesboekje’ is alswel een echt meditatieboek, dat men alleen met het Nieuwe Testament ernaast tenvolle kan genieten. Het thema dat wordt uitgewerkt, is op de achterkant van het boekje goed samengevat: In Jezus Christus heeft God zijn ‘ja’ en ‘amen’ tot mensen en wereld gesproken. Belangrijker boodschap heeft het geloof over Jezus niet te melden: in Hem is Gods verzoenende liefde voor ons werkelijkheid geworden. Ter overweging sterk aanbevolen. S. Trooster
| |
Bevrijding
Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam, Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1972, 16 pp..
De titel ‘Bevrijding’ heeft betrekking op het evangelie van Johannes, hfst. 18 t/m 21. De vertaling is die uit het onlangs verschenen boek ‘Groot Nieuws voor U, het Nieuwe Testament in de omgangstaal’, uitgegeven bij bovengenoemde instanties. Jammer dat dit boekje te laat kwam om nog vóór Pasen besproken te worden, want verlucht met indringende foto's worden ons het lijdensverhaal en de verrijzenispassages verteld in een taal die prettig leest en m.i. ook bijzonder goed is voor te lezen. Door de kopjes boven elk stuk wordt tevens duidelijk hoe kort en kernachtig Johannes schrijft.
Panc Beentjes
| |
Literatuur
Böll, Heinrich - Verhalen. - Elsevier, Amsterdam, 1973, 351 pp., BF. 285. |
Brüggemann, Heinz - Literarische Technik und soziale Revolution. - Rowohlt, Reinbek, 1973, 340 pp.. |
Louf-Decramer, André - Eeuwige Pool. III. - Louf, Nieuwkerke, 1973, 50 pp.. |
Mets, Leo - De baronnen. - De Clauwaert, Kessel Lo, 1973, 176 pp., BF. 175. |
| |
William Kotzwinkle
Olifant ramt trein
(vertaling Paul Rodenko), Kosmos, Amsterdam/ Antwerpen, 1972, 112 pp., f 9,90.
De 16 verhalen in deze bundel vallen moeilijk onder een noemer te brengen, misschien kan men ze nog het beste omschrijven als sprookjes.
Uitgaande van ‘gewone’ mensen (zoals schoolkinderen, padvinders, filmsterren etc.) en gebeurtenissen, weet Kotzwinkle een sprookjesachtige wereld te creëren, zonder echter de realiteit geheel uit het oog te verliezen.
Sommige verhalen (o.a. De magiër) neigen naar het magisch-realisme. Voortdurend grijpen kortsluitingen plaats tussen werkelijkheid en droom, terwijl de hoofdpersonen meestal ontgoocheld achterblijven. Soms komt zelfs de actuele politiek om de hoek kijken. Kotzwinkle toont zich dan geen vriend van de Amerikaanse president. Wat denkt u van een zin als: ‘Van daaruit lag de weg open voor een politieke carrière die hem regelrecht in het Witte Huis zou doen belanden, deze Opperste Zetel van de Leugen, slechts bereikbaar voor houders van de Derde Graad der Valsheid’ (p. 99).
De tweede helft van de bundel leest het prettigst, in de eerste moet men af en toe moeite doen om door een verhaal heen te komen, over het geheel genomen echter aangename literatuur.
In de van hem bekende, speelse stijl die doet denken aan die van zijn ‘Helse vertelsels’ en ‘1001-Nachtverhalen’ zorgde Paul Rodenko voor een adequate en door en door Nederlandse vertaling.
C. Free
| |
Huub Schumacher
‘Jij bent een engel’
Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1972, 104 pp., f 9,50.
Wanneer men de persoon, de denkwijze (als
| |
| |
men dit woord, voor het gemak, bij Kerouac mag gebruiken) en het gedrag van de in 1969 gestorven, 47 jaar oude Amerikaanse schrijver Jack Kerouac, geboortig uit Canadese ouders, nader wil situeren, dan biedt deze studie zowel naar inhoud als naar werkwijze er een goede gelegenheid toe. Het is geen literaire studie in de strikte zin van het woord. Daarvoor is de geëngageerdheid van de schrijver te belijdend van toon en de gevolgde werkwijze te kwistig met beschouwingen van meer levensbeschouwelijke aard. Het zou binnen de godsdienstwetenschap kunnen vallen, als God de grote Leegte is, godsdienst een volop door- en uitgeleefd vitalisme en wetenschap niet meer veraf staat van een verantwoording van een sympathisant.
Het Leven, ervaren vanuit de opkomende impuls en gevoed door irrationele bronnen, vindt zijn grenzen in een overal aanwezige leegte. Deze Leegte vult het menselijk bestaan als een goddelijke aanwezigheid. In die leegte wil Kerouac delen. Dat is iets meer dan niets, wanneer de deelname aan de Leegte aarzelend kentert bij de grenzen die in leven worden gevonden, niet bij de Leegte, maar bij het lijden van de mens en bij een ontledigde God aan het kruis.
Met de titel wordt aangeduid die groep van mensen, onder wie zich in meerderheid ook de eventuele lezers, misschien ook de schrijver, van deze studie zich bevinden: die typisch oppervlakkige, westerse, twintigeeuwse rotzak die alles en iedereen tot slaaf wil maken en ontheiligen en in hokjes indelen. Wellicht is dat het laatste wat een aarzelende lezer er toe kan brengen deze niet onverdienstelijke studie over een niet te verdienstelijk schrijver ter hand te nemen.
G. Wilkens
| |
Heinz Blumensath
Strukturalismus in der Literaturwissenschaft
Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1972, 420 pp., DM. 28,-.
Een bundel zeer verschillende opstellen van o.a. Lévi-Strauss, Roman Jacobson en Umberto Eco. Het opstel van de laatste over het structuralisme in de film hangt een beetje wonderlijk achteraan de taalfilosofische beschouwingen die er aan voorafgaan. Men kan bij deze hele bundel niet ontkomen aan de indruk dat de aanhangers van de transformatieve grammatica hun gebied willen uitbreiden met een eigen literatuurtheorie. De taal van de letterkunde heeft een eigen structuur, dat is wat men wil gaan bewijzen, met natuurlijk het gevaar dat men dan gaat zeggen dat een werk dat niet deze structuur heeft, geen literatuur is. De eerste opstellen in de bundel van Lévi-Strauss, Greimas en Jacobson behandelen de mythe op de bekende manier die we uit de werken van de eerste langzamerhand al zo goed kennen. In de mythe wordt een soort algemene menselijke boodschap doorgegeven en waar men ook kijkt, die boodschap is altijd dezelfde. Voor het verschillende heeft men geen enkel oog, men wil het gewoon niet zien en de onbevooroordeelde lezer heeft moeite de overeenkomsten, die voor een deel uit Freudiaanse theorieën worden gehaald, te erkennen.
C.J. Boschheurne
| |
Simone de Beauvoir
Tout Compte Fait
Gallimard, Paris, 1972, 513 pp., FF. 41.
Dit is het vierde en nieuwste deel dat Simone de Beauvoir aan haar Mémoires heeft toegevoegd. Het omvat de periode van de laatste tien jaren; in 1962 voltooide S. de Beauvoir ‘La Force des Choses’.
Een verschil met de vorige delen is dat de schrijfster haar levensverhaal niet in chronologische volgorde behandelt, maar gegroepeerd rond een aantal thema's: haar vriendschappen, het werk dat ze in deze periode heeft geschreven, de boeken die ze gelezen heeft, welke films, toneelstukken, tentoonstellingen ze gezien heeft, haar dromen, haar privé-reizen vooral in Frankrijk. Haar grote studie-reizen samen met Sartre naar Japan en Rusland, landen waarover zij een interessante informatie verschaft. Vervolgens een hoofdstuk over het Vietnam-Tribunaal, en een reis naar Egypte en Israël. Een beschouwing over de binnenlandse gebeurtenissen in Frankrijk, met name de Mei-Revolutie van 1968, de zaak van ‘La Cause du Peuple’ en de Bevrijdingsbeweging voor Vrouwen. Het boek besluit met een ‘mise au point’ van haar gedachten over de vrouwenemancipatie sinds ‘Le Deuxième Sexe’ en over haar atheïstische levensbeschouwing.
Met haar drang naar eerlijkheid en open meningsuiting somt Simone de Beauvoir alle gebeurtenissen zo volledig mogelijk op - het boek geeft een uitstekend beeld van de gebeurtenissen van de laatste tien jaren - maar voor degenen die haar vrij droge verteltrant niet gewend zijn, is deze autobiografie een hele pil om door te slikken. Meer dan in de andere delen van haar Mémoires
| |
| |
mist men de persoon die de gebeurtenissen meebeleeft. Wat men van de persoonlijkheid van de schrijfster merkt is slechts één kant, de rationalistische, becommentariërende, verstandelijke; alle emoties en innerlijke belevingen blijven buiten spel. Zelfs haar dromen beschrijft Simone de Beauvoir op een dergelijke objectiverende wijze, die daardoor, juist bij dit onderwerp, wat naïef aandoet. Slechts heel af en toe vindt men enkele zinnen die lijken op een persoonlijke bekentenis. Weliswaar verklaart Simone de Beauvoir dat zij sinds 1962 niets heeft beleefd dat haar ideeën of haar leven essentieel veranderd heeft. Ze is bezig haar oude dag te beleven en haar enige zorg is nu ‘récapituler mon passé et en faire le point’. Ook de dood schrikt haar niet af, want sinds lang is die begonnen en is ze eraan gewend geraakt haar verleden te zien afsterven.
Wat is dan de reden van deze autobiografie? Beauvoir geeft hiervoor zelf de verklaring: ‘ik wilde mezelf voor de anderen laten bestaan door hun zo direct mogelijk de “smaak” van mijn eigen leven mee te delen’. Dat die smaak zo droog is, lijkt onwaarschijnlijk. Niettemin biedt dit boek een schat van gegevens aan diegenen die geïnteresseerd zijn in het fenomeen Simone de Beauvoir.
M. Boex-Timmermans
| |
J. Deschamps
Middelnederlandse handschriften uit uit Europese en Amerikaanse bibliotheken
E.J. Brill, Leiden, 1972, tweede herziene druk, 303 pp., ill., f 60,-.
Bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal-en Letterkunde en Geschiedenis werd in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel eind 1970 een tentoonstelling ingericht van 125 belangrijke handschriften, afkomstig uit 51 verzamelingen in Europa en Amerika. Deze collectie biedt een uitstekend overzicht van de middelnederlandse letterkunde, waarbij blijkt dat vooral godsdienstige werken in groten getale de dans der vernietiging zijn ontsprongen, in tegenstelling tot literaire werken in engere zin; van geneeskundige geschriften werd een nog geringer aantal overgeleverd. De kataloog van deze tentoonstelling werd bezorgd door een voortreffelijk vakman als J. Deschamps, en valt uiteen in twee delen, resp. met poëzie-en prozateksten. Elk handschrift wordt uitvoerig beschreven, zowel naar het uiterlijk als inhoudelijk; verder worden ook andere manuscripten en oude drukken vermeld waarin een werk eveneens bewaard is gebleven; bovendien worden, waar mogelijk, herkomst en geschiedenis van het handschrift verhaald; een uitgelezen bibliografie rondt elk nummer af. Een geschiedenis van de middelnederlandse handschriften gaat aan de eigenlijke kataloog vooraf, waarin lotgevallen en overlevering, verzamelaars, ontdekkers en ontdekkingen, bewaarplaatsen besproken worden. Het werk besluit met uitvoerige registers en 72 zwart-wit platen; elders in het werk vindt men twee afbeeldingen in kleur.
Ieder die zich bezighoudt met of interesseert voor de middelnederlandse letterkunde zal begrijpen dat het hier gaat om een uiterst belangrijk werk, dat uniek is in zijn soort en in vergaande mate aan de verwachtingen kan voldoen, zoals mij in ruim twee jaar gebruik is gebleken. Deze tweede druk verschilt van de eerste (voorzover dat bij vergelijking der beide drukken te achterhalen was) op enkele punten: de literatuur is in enkele nummers bijgewerkt; enkele (niet alle) drukfouten zijn verbeterd; waar nodig werden de signaturen veranderd.
P. Begheyn
| |
Richard Bach & Russell Munson
Jonathan Livingston Zeemeeuw
Strengholt, Naarden, 1972, 93 pp., f 12,50.
Om de innerlijke drang zich te bevrijden uit het alledaagse en om het verlangen anderen in de eenmaal ontdekte vrijheid te doen delen, onder woorden te kunnen brengen, moet een mens welhaast een dichter zijn. Zo iemand die weet te vertellen zonder te moraliseren, blijkt Richard Bach in zijn verhaal over Jonathan Livingston, een ondernemende zeemeeuw met een zo aantrekkelijke, bijna mystieke diepgang, dat je wel meegenomen moet worden op zijn weidse vluchten, of je nu meeuw bent of mens. Het is een prachtige vertelling, een parabel over ‘de enige ware wet, welke naar de vrijheid leidt’, in een treffende vertaling van Lennaert Nijgh, doorschoten met talloze foto's (door Russell Munson) van zeemeeuwen in vlucht en in rust. Wie waarlijk wil leren vliegen, mag dit prachtige boek, dat is ‘opgedragen aan de echte Jonathan Zeemeeuw, die in ons allemaal leeft’, niet ongelezen laten.
P. Begheyn
|
|