Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 731]
| ||||||||||||||||||||||
Leven in China
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 732]
| ||||||||||||||||||||||
China komt, doet dezelfde ervaring op: de eerste dagen concentreert de aandacht zich op produktiecijfers, inkomsten, prijzen; maar algauw verschuift de belangstelling: je gaat merken hoeveel belang hier gehecht wordt aan de ‘kwaliteit van het leven’, een begrip dat wij, in onze welvaartsmaatschappijen, nu als een gemis beginnen te ontdekken, maar dat in de Chinese ideologie centraal staat en gaandeweg de concrete levenssituatie van heel de bevolking diepgaand verandert. | ||||||||||||||||||||||
Lonen in de industrieZowel wat de inkomensverdeling als wat het inkomensniveau betreft, is er een verschil tussen stad en platteland. Behalve de boeren zijn alle Chinese arbeiders gesalarieerden van de Staat, van de territoriale collectieven of de daarvan afhangende produktiecentra. Op nationaal niveau is er een uniforme loonschaal, die acht categorieën omvat: van 30 tot 150 yuan per maand. Dit dateert al van voor de Culturele Revolutie; het is gaandeweg ingevoerd vanaf 1949 naarmate de economie gecollectiviseerd werd. In de jaren 1960 werd het, onder impuls van Lioe Tsjao-Tsji, aangevuld door een ingewikkeld systeem van produktiviteitspremiesGa naar voetnoot2. Maar de Culturele Revolutie veroordeelde die ‘materiële stimulansen’. De premies, die ongeveer 15% van het totale salarispakket vertegenwoordigden, werden in juni 1967 afgeschaft; alles wat kan lijken op stukloon of produktiviteitsloon, is verdwenen; alle gesalarieerden krijgen nu een maandloon. Die uniforme salarisverdeling belet echter niet dat ieder produktiecentrum over een grote autonomie beschikt om de loonindex van iedere arbeider te bepalen. In de eerste plaats wordt daarbij rekening gehouden met de technische bekwaamheid: een leerjongen verdient 16 à 18 yuan per maand, een arbeider 30 à 90, een technicus 50 à 100; een ingenieur of een gespecialiseerde arbeider (b.v. een ‘meester-arbeider’ in een ondememing van kunstambacht) kan 120 tot 150 yuan per maand verdienenGa naar voetnoot3. Andere criteria zijn: leeftijd, anciënniteit, politieke houding en gezinssituatie. Sekseverschillen daarentegen spelen geen rolGa naar voetnoot4. Al die elementen worden geëvalueerd door het Revolutionaire Comité van de ondememing. Het belang dat aan de verschillende criteria wordt toegekend, varieert daarom volgens het verschillend beleid van ieder produktiecentrum. Sinds de Culturele Revolutie wordt vooral gewicht gehecht aan de politieke houding van de arbeider, zijn revolutionair bewustzijn, de geest die zijn werk bezielt. In een fabriek in | ||||||||||||||||||||||
[pagina 733]
| ||||||||||||||||||||||
Kanton b.v. constateerden wij dat een 58-jarige arbeider, die geen gespecialiseerde en geen zware arbeid verrichtte, 100 yuan per maand verdiende, terwijl een vrouwelijke technicus van 28 jaar slechts 60 yuan verdiende. Dit stelsel is natuurlijk slechts aanvaardbaar als de arbeiders reële medezeggenschap hebben over de manier waarop het loon wordt bepaald en er een algemene consensus bestaat over de ideologische principes die daaraan ten grondslag liggen. En dat zijn dingen die van buitenuit moeilijk te beoordelen zijn. Alle waamemers zijn echter getroffen door het enorme politiekideologische opvoedingswerk dat tijdens en sedert de Culturele Revolutie gepresteerd is en door de blijkbare eensgezindheid van de arbeiders in hun veroordeling van individualistische en materialistische arbeidsmotivaties. De revolutionaire geestdrift van de Chinese arbeiders, hun onbaatzuchtigheid, hun toewijding aan de collectieve zaak zijn reëel en verklaren hoe dit bijzondere systeem van salariëring mogelijk is. Het loonniveau verschilt ook gevoelig naargelang de streek, de omvang van de onderneming en de industriesector. Weinig globale informatie hierover is beschikbaar, maar we weten bijvoorbeeld dat de lonen van de mijnwerkers 1/3 hoger liggen dan het nationale gemiddelde. In een fabriek van zware elektrische machines in Peking variëren de lonen tussen 34 en 100 yuan, in de staalfabriek van Wuhan tussen 37 en 110 yuanGa naar voetnoot5. | ||||||||||||||||||||||
PlattelandOp het platteland geldt een heel ander systeem. De volkscommunes, die 20.000 tot 50.000 inwoners groeperen, zijn onderverdeeld in produktiebrigades, die zelf weer onderverdeeld zijn in ‘werkequipes’; deze laatste bestaan uit 60 tot 80 gezinnen. De inkomensverdeling gebeurt op dat niveau. De boeren hebben geen loon, maar verdelen de opbrengst van het equipe-werk onder elkaar. Een deel van de jaarlijkse produktie wordt afgetrokken voor staatsbelastingen, investeringsfonds, een fonds voor sociale solidariteit, enz.; de rest vormt het ‘loonfonds’, dat zij onder elkaar verdelen. Ieder werker houdt boek van de ‘arbeidspunten’ die hij gekregen heeft. De equipe telt alle punten op die in het jaar verdiend zijn en berekent hun waarde in geld door het ‘loonfonds’ te delen door dat totaal; ieder werker weet hoeveel hij heeft verdiend als hij zijn persoonlijk aantal punten vermenigvuldigt met hun eenheidswaarde. Ieder loon is dus in verhouding zowel met de globale resultaten van de equipe als met de hoeveelheid arbeid die hij zelf heeft geleverdGa naar voetnoot6. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 734]
| ||||||||||||||||||||||
De Culturele Revolutie heeft in dit systeem belangrijke vernieuwingen aangebracht. Aan een bepaalde taak wordt niet meer automatisch steeds hetzelfde aantal punten toegekend; in het collectieve overleg spelen voortaan, net zoals in de industrie en de tertiaire sector, ook andere criteria dan alleen de kwantitatieve prestatie een rol: politieke houding, toewijding aan de collectiviteit, verstandhouding met de kameraden, enz.. De geest waarin gearbeid wordt, is minstens even belangrijk als de hoeveelheid gepresteerde arbeid. De voornaamste bedoeling hiervan is, ter gelegenheid van de verdeling van de opbrengst een diepgaande discussie te bevorderen over de zin van het werk en dit soort discussies heeft een onschatbare educatieve waarde. Het niveau van het geldelijk inkomen in de volkscommunes ligt beduidend lager dan in de industrie en de tertiaire sector. Een boer verdient van 200 tot 500 yuan per jaar, alnaargelang de opbrengst van zijn equipe. Wel heeft hij ook veel minder uitgaven, maar het levensniveau op het platteland ligt nog steeds lager dan in de stad. Het nationale prijzenbeleid probeert daar iets aan te doen: de verkoopprijzen van voedingswaren en elementaire levensgoederen worden gedrukt, terwijl de prijzen die aan de produktie worden betaald, even hoog worden gehouden. De snellere bevolkingsgroei en de tragere produktiviteitsgroei op het platteland dreigen die nivellering echter te vertragen. Het geldelijke inkomen in China vertoont aldus vier grote kenmerken: 1) een relatief laag niveau, vooral in de landbouw; 2) een heel gelijkmatige verdeling (verschillen van 1 tot 4 in de industrie, van 1 tot 3 in de landbouw); 3) een trage maar regelmatige niveauverhoging ten voordele van de armsten; 4) een stijgende koopkracht dank zij de stabiliteit van de munt en de laag gehouden prijzen voor elementaire levensgoederen. | ||||||||||||||||||||||
Inkomsten en uitgavenOm het reële levensniveau van de Chinezen te evalueren, moet men niet alleen met die opzettelijk laag gehouden prijzen van de elementaire levens-goederen rekening houden, maar ook nog met de vele bijna gratis verstrekte sociale diensten. Anders is het niet te verklaren hoe de Chinezen, ondanks de schijnbaar lage geldelijke inkomens, nog behoorlijk kunnen sparen en aldus gaandeweg toegang krijgen tot minder elementaire consumptiegoederen. Elementaire levensgoederen zijn o.m. voeding, kleding en huisvesting. Aan voeding besteedt een gezin in de stad ongeveer 10 yuan per persoon per maand. Daarvoor hebben ze dagelijks rijst, vlees of vis, en groenten. Een kilo rijst kost 36 fens (1 fen = 1/100 yuan); een pond vis 50 fens tot 1,80 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 735]
| ||||||||||||||||||||||
yuan; een pond vlees 70 tot 90 fens; een pond eieren 90 fens; een liter sojaolie 80 fens; een kilo fruit 18 tot 30 fens. Het goedkoopst zijn groenten (1 fen per kilo) en die zijn er altijd in overvloedGa naar voetnoot7. Confectiekleding is nog tamelijk duur. Een wollen pak kost ongeveer 70 yuan, leren schoenen 15 yuan. Sommige artikelen zijn echter sinds 1965 goedkoper geworden: een gevoerd vest b.v. kost nu 15 tot 19 yuan. Maar de meeste Chinezen, vooral op het platteland, maken hun kleren zelf. Stoffen zijn heel goedkoop: een meter katoen kost ongeveer 1 yuan. Overigens wordt de werkkleding meestal gratis geleverd door de onderneming. Huishuur, onderhoudskosten, water, gas en elektriciteit vertegenwoordigen samen 3 tot 8% van het gemiddelde loon, 3 tot 8 yuan per maand. De meeste boeren hebben deze kosten niet: zij bezitten hun eigen huis, dat ze, geholpen door hun kameraden van de equipe, zelf hebben gebouwd. De mijnwerkers betalen slechts enkele fens per maand voor de huishuur en niets voor water en elektriciteitGa naar voetnoot8. Bovendien beschikken alle Chinezen over heel hun loon: er is geen inkomstenbelasting. | ||||||||||||||||||||||
Sociale dienstenBelangrijk voor een evaluatie van het Chinese levensniveau zijn ook, zoals gezegd, de vele sociale diensten, die bijna gratis zijn. Medische verzorging is gratis voor alle werkers; hun gezinsleden betalen slechts 50%. Voor langdurige ziekte, invaliditeit en zwangerschap zijn speciale vergoedingen voorzien. Sinds de Culturele Revolutie wordt zeer veel gedaan voor gezondheidsbescherming en opvoeding. In iedere streek is er nu een volledige medische dienst. Iedere volkscommune heeft een ziekenhuis, iedere produktiebrigade een gezondheidscentrum met ten minste één gediplomeerde arts; iedere werkequipe zorgt voor de opleiding van twee of drie ‘dokters op blote voeten’. Als je jaarlijks 1 yuan betaalt aan het ‘Fonds voor Openbaar Welzijn van de Commune’, word je een heel jaar gratis verzorgd. In de fabrieken is er meestal een infirmerie en zalen voor eerste hulp; moet een arbeider naar het ziekenhuis, dan gebeurt dat op kosten van de onderneming, die daarvoor uit eigen middelen een speciaal fonds vormt. Het onderwijs is in principe gratis, maar soms zijn er toch nog schoolkosten: in Peking b.v. bedragen die in de lagere en middelbare scholen 2 tot 5 yuan per semester; in geval van nood zijn reducties of vrijstellingen te verkrijgen. Op het platteland zijn de scholen helemaal gratis. Hetzelfde geldt van de universiteiten. Ook produktiecentra en wijkcomité's stellen allerlei diensten ter beschikking: kantines, restaurants waar je warme maaltijden kunt kopen om mee | ||||||||||||||||||||||
[pagina 736]
| ||||||||||||||||||||||
naar huis te nemen, kindergarten, slaapzalen in de fabrieken voor celibatairs, enz.. | ||||||||||||||||||||||
SparenDeze diensten stellen steeds meer vrouwen in staat om te gaan werken; steeds meer gezinnen beschikken aldus over twee of meer lonen. Aan de hand van informatie uit Chinese publikaties en La nouvelle Chine is het misschien interessant het budget te reconstrueren van een gemiddeld arbeiders- en een gemiddeld boerengezin. In beide gevallen blijkt een niet onaanzienlijk deel van de inkomsten gespaard te kunnen worden. Nemen we het geval van een arbeidersgezin van vijf personen. De vader is een gespecialiseerde arbeider in een metaalfabriek, de moeder werkt in een textielbedrijf, de oudste van de drie kinderen studeert op kosten van de universiteit, de twee jongste zitten op de middelbare school. Ze wonen in een flat van drie kamers in een grote stad en beschikken over een keuken en een badkamer. De vader verdient 80, de moeder 70 yuan per maand, 150 samen. Per maand geven ze uit: 50 yuan aan voeding, 5 aan huur, 4 aan onderhoudskosten, 30 aan kleding, 3 aan transport, 10 aan ontspanning en varia; samen 102 yuan. Ze kunnen iedere maand 48 yuan sparen. Of een boerengezin met vier kinderen. Eén ervan werkt in dezelfde equipe als zijn vader; de moeder werkt in dezelfde brigade, in een viskwekerijequipe. Samen verdienen ze maandelijks 60 yuan (de vader 20, de moeder 25, de oudste zoon 15). Ze wonen in een huis dat ze zelf hebben gebouwd en dat hun eigendom is. Een deel van hun voeding betrekken zij uit een eigen tuintje, waar ze twee varkens en gevogelte kweken. Ze gaan per fiets naar het werk en hebben zich sinds kort een naaimachine aangeschaft. Maandelijks geven ze 20 yuan uit aan voeding, 10 yuan aan schoenen en stoffen voor de kleren die ze zelf makenGa naar voetnoot9. Ze kunnen iedere maand 30 yuan sparen. Natuurlijk is in die uitgaven alleen het strikt noodzakelijke opgenomen. Andere dingen kopen ze met geld dat gespaard en op de bank is gezet. Aangezien kopen op krediet niet bestaat, wachten zij tot ze de benodigde som bijeenhebben en krijgen ondertussen 3% rente op hun deposito's op zicht, 4% op hun termijndeposito's. De bankdeposito's zijn gevoelig gestegen sinds 1971: van januari tot juli 1972 zouden ze in Peking met 13,6% vermeerderd zijn, in Shanghai met 8,5%. De spaardeposito's van de volkscommunes van Hebei en Henan zouden sinds 1965 verdubbeld zijn, die van Shandong met 46% vermeerderdGa naar voetnoot10. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 737]
| ||||||||||||||||||||||
Steeds meer mensen zetten geld op de bank, steeds meer termijnrekeningen in plaats van rekeningen op zicht. Gaandeweg komen aldus ook minder elementaire consumptiegoederen in het bereik van iedereen. Ze zijn voorlopig nog duur, maar worden goed-koper. Enkele prijzenGa naar voetnoot11 en de tijd die een gemiddeld gezin nodig heeft om ervoor te sparen:
Binnen 4, 5 jaar zal het gemiddelde Chinese gezin zich waarschijnlijk al deze goederen kunnen aanschaffen. Nu reeds beschikken de warenhuizen over een gamma van meer dan 20.000 produktenGa naar voetnoot12. Je ziet steeds meer huishoudelijke artikelen in email, aluminium, plastic, en een steeds grotere variëteit van kleerstoffen (wol, katoen, zijde). De vrouwen beginnen de fameuze blauwe pantalon te vervangen door kleurige jurkjes en bedrukte bloesjes. Die lossere kleding schijnt wel op meer comfort te wijzen. Inderdaad, de grootscheepse industrialisering schijnt in China niet te leiden tot een schaarste aan dagelijkse consumptiegoederen zoals dat in sommige socialistische landen het geval is. Bovendien schijnt de ontwikkeling van de consumptie geen niveauverschillen mee te brengen: wat er is, is er voor iedereen; er ontstaan geen verschillen in consumptiepatroon. Tenslotte de vrijetijdsbesteding. Wat daarvoor betaald moet worden is zo weinig, dat het nauwelijks op het gezinsbudget drukt. Een kaartje voor de bioscoop kost 10 tot 20 fens, voor de schouwburg 40 tot 60 fens. De televisie begint door te dringen op het platteland; vaak zijn er collectieve ontvangstposten. Volgens Japanse inlichtingen zouden er 40 tot 50 zendstations zijn, verspreid over heel ChinaGa naar voetnoot13. In Peking werkt de televisie slechts een beperkt aantal uren, enkele avonden in de week. | ||||||||||||||||||||||
Kwaliteit van het levenEen oordeel over de kwaliteit van het leven is uiteraard subjectiever. Niet omdat we niet over feiten en waarnemingen beschikken: er zijn getuigenis- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 738]
| ||||||||||||||||||||||
sen genoeg over de nieuwe produktieverhoudingen, de decentralisering van de activiteiten van de stad naar net platteland, de toenadering tussen ‘intellectuelen’ en ‘handarbeiders’, de afwijzing van de ‘consumptiemaatschappij’, de zorg voor de bescherming van het milieu, de communautaire levensstijl... Maar China leent zich niet alleen voor observatie, het daagt ook uit. Het confronteert ons niet alleen met ons eigen verleden, dat van onze agrarische beschaving, die het industriële kapitalisme vooraf is gegaan, en met de vraag hoe China die overgang van onderontwikkeling naar industrialisering wil realiseren. Maar het laat tevens zien hoe het van meet af aan de problemen aanpakt die de economische ontwikkeling meebrengt voor de kwaliteit van het leven, waar wij ons pas zoveel later van bewust zijn geworden. Zo te zien is het leven van de Chinezen hard. Arbeid is het eerste gebod. Het prototype van deze maatschappij is de ‘arme boer’; hij incarneert het zuiverst de ‘proletarische moraal’: hard labeur, onbaatzuchtigheid, toewijding aan de gemeenschap. Arbeid is een recht én een plicht. Werkloosheid bestaat niet. Er is werk voor iedereen, naar ieders vermogen. Ook voor de vrouwen. Tal van wijkcomité's in de steden of arbeidsequipes op het platteland richten werkplaatsen op of kleine semi-ambachtelijke ondernemingen, niet zozeer omdat een ‘plan’ hen daartoe dwingt, maar om zoveel mogelijk werkgelegenheid te creëren. De Chinezen werken 8 uur per dag, 6 dagen per week; het produktiecentrum beslist wanneer ieder zijn wekelijkse rustdag kan nemen. Alle arbeiders hebben slechts 7 dagen per jaar vakantie. Van de andere kant geven zij de indruk te werken zonder haast, helemaal niet geobsedeerd door ‘rendement’. Zelfs in fabrieken die heel gespecialiseerde machines vervaardigen, is er geen bandwerk. Het begrip ‘produktiviteit’ zoals wij dat kennen, speelt helemaal geen rol in de Chinese economic Het leidende principe is de politiek: ‘de politiek staat op de commandopost’, zeggen de Chinezen. Straks zullen we zien welke daarvan de praktische draagwijdte is in het concrete leven van de Chinese arbeiders en boeren. De pensioengerechtigde leeftijd is 55 voor de vrouw, 60 voor de man. Gepensioneerden krijgen gemiddeld 70 yuan per maand, d.i. 70 à 80% van hun laatste loon, als ze tenminste 15 jaar gewerkt hebben. Voor de oude mensen die geen familie hebben en geen middelen van bestaan, wordt zorg gedragen door de Staat of het landbouwcollectief. In de volkscommunes leven de grootouders meestal bij hun kinderen en spelen een actieve rol in het toezicht en de opvoeding van de kleinkinderen. Wat de rol van de vrouw in de Chinese samenleving betreft, kunnen we hier verwijzen naar het artikel van Michelle Loi. Alle hier geciteerde feiten samen geven een vrij gunstig beeld van het leven van de Chinezen individueel genomen. Maar dat beeld moet worden aange- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 739]
| ||||||||||||||||||||||
vuld met andere, meer algemene kenmerken van het China van vandaag, die eveneens een concrete invloed hebben op de arbeidsvoorwaarden en het leven van de bevolking. Ook al zijn die niet zo objectief te beoordelen. | ||||||||||||||||||||||
‘De politiek op de commandopost’De Culturele Revolutie heeft het grote principe vooropgezet: ‘de politiek op de commandopost’. Wat betekent dat concreet? Een voorbeeld: het Revolutionaire Comité van een bedrijf moet beslissen over de installatie van een nieuwe produktieketen. Van de ene kant kan het een maximaal ‘rendement’ beogen en alles toespitsen op de technische arbeidsorganisatie (montageband, automatisering, versplintering van de menselijke arbeid, routinewerk, stukloon, enz.). In dat geval is de fabriek nog altijd de socialistische ‘eigendom van het hele volk’, maar de produktieverhoudingen zijn er even weinig benijdenswaard als in een kapitalistische onderneming. De Culturele Revolutie heeft zich tegen dat systeem gekeerd, dat overigens niet het monopolie van de kapitalistische landen is, maar uit overwegingen van ‘rationalisering’ en ‘efficiëntie’ ook in vele socialistische landen ingang heeft gevonden. ‘De politiek op de commandopost’ betekent dat een radicale verandering van de produktieverhoudingen wordt gezocht en de technische arbeidsorganisatie aan dat doel ondergeschikt wordt gemaakt. En dan komt men tot een heel andere keus: iedere arbeider krijgt een overzicht over het hele produktieproces, kan altijd, alleen of samen met anderen, initiatieven nemen voor de organisatie van de produktie of voor experimenten, zelfs als het produktieproces daardoor onderbroken moet worden; bandarbeid wordt vervangen door werk in naast elkaar liggende ateliers, zelfs als daardoor de overgang van de ene machine naar de andere niet zo vlot en automatisch verloopt; ieder atelier vormt een gemeenschap; arbeiders en ingenieurs werken, op gelijke voet, samen aan ontwerp en uitvoering. Wat hier beschreven wordt, is geen utopie: zo gaat het er ongeveer aan toe in de meeste Chinese bedrijven. Het ‘politiek profijt’ is aanzienlijk: alle ‘materiële stimulansen’ worden uitgeschakeld, er wordt een reëel beroep gedaan op de verantwoordelijkheid en het initiatief van een ieder. De keerzijde van de medaille is natuurlijk een geringere ‘produktiviteit’. Maar globaal gezien schijnt de industriële ontwikkeling daar niet onder te lijden. Dit is één van de paradoxen van het huidige China. Van buitenaf gezien lijkt het land zeer gecentraliseerd, monolitisch. In werkelijkheid gelden die centralisatie en dat monolithisme alleen voor de ideologie die de cohesie van het geheel verzekert, en is de economische en sociale organisatie uitermate gedecentraliseerd. Initiatief en verantwoordelijkheid spelen een rol op het laagste niveau; zolang de grote ideologische principes maar niet in het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 740]
| ||||||||||||||||||||||
gedrang komen, zijn alle sociale experimenten, alle typen van concrete organisatie van arbeid en leven mogelijk. De basisorganisaties genieten een verregaande autonomie. China is een van de enige landen ter wereld waar het begrip ‘zelfbeheer’ een concrete sociale inhoud heeft. | ||||||||||||||||||||||
Een ander type van ontwikkelingOp vele andere gebieden stelt de Chinese ideologic ons vragen en is de Chinese praktijk ons voor. Het gaat daarbij vooral om het doel van de economische en sociale ontwikkeling. Deze moet vooral de ‘kwaliteit van het leven’ bevorderen; groei is geen doel op zichzelf. Uiteindelijk staat hun de schepping van een ‘nieuwe mens’ voor ogen en van een milieu waarin deze zich kan ontplooien. De twee belangrijke elementen daarin schijnen te zijn: de ruimtelijke ordening van de economische ontwikkeling en de houding ten aanzien van de consumptie. Sedert de Culturele Revolutie wordt het platteland in versneld tempo geïndustrialiseerd. In de eerste plaats om de volkscommunes meer in staat te stellen zelf de industriële produkten te vervaardigen die nodig zijn voor de ontwikkeling van de landbouw (chemische meststoffen, landbouwwerktuigen, pompen, tractoren, enz.). Maar veel wijst erop dat er nog wel een belangrijker bedoeling achter zit. Grote steden, zoals Shanghai bijvoorbeeld, lopen leeg; concentraties van industrie en bevolking nemen af en men wil er geen nieuwe creëren. Wat er aan nieuwe produktie-eenheden bijkomt, is middelgroot en verspreid over het hele land. Alles wordt gedaan om de verschillen tussen stad en platteland, arbeiders en boeren, intellectuelen en handarbeiders te nivelleren. Hieraan ligt een doelbewust beleid ten grondslag. In de ogen van het kapitalisme (of revisionisme) is stedelijke concentratie een onontkoombaar gevolg van de economische groei; het socialistische systeem maakt het mogelijk de grootste nadelen van dat ontwikkelingstype en de impasses waar het toe leidt (onmenselijke, volgepropte, vervuilde steden) te vermijden. De Chinezen schijnen de lessen te hebben getrokken uit de mislukkingen van het Westen en lenen een aandachtig oor aan de nieuwe theoretici van de ‘zero groei’. Groot belang hechten zij dan ook aan de bescherming van het milieu. Er zijn tal van voorbeelden, steeds dik in de verf gezet door het propagandaapparaat van de Partij. Sedert een jaar is het chemische bedrijf Liaoyuan in Shanghai een ‘schoon bedrijf’ en de pollutie van de rivier Nenkiang is helemaal ingedijktGa naar voetnoot14. Het afvalwater van de steden wordt niet meer in de rivieren geloosd, maar behandeld en gebruikt voor de irrigatie van landbouw- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 741]
| ||||||||||||||||||||||
grond in de buurt. In Shanghai wordt aldus door een enorme leiding onder de rivier Houangpou dagelijks 300.000 ton gebruikt water naar Tchouancha, een district op 30 km van de stad, gevoerd, waar het 6.500 ha grond irrigeert. In Tchangtchouen wordt het gebruikte stadswater zo behandeld, dat nitrogenen en fosfaten bewaard blijven en 90% ervan gebruikt kan worden voor de irrigatie van de naburige rijst- en graanvelden; jaarlijks wordt aldus 3.500 ton chemische meststoffen uitgespaardGa naar voetnoot15. De verschillende chemische bedrijven in Kirin, een stad aan de Soungari in het Noord-Oosten van China, zijn erin geslaagd al hun afval te recupereren en opnieuw te gebruikenGa naar voetnoot16. Het initiatief voor deze anti-pollutiestrijd wordt steeds op lokaal vlak genomen, de problemen worden opgelost met de ter plaatse beschikbare middelen. Het is interessant te noteren dat deze actie geïnspireerd wordt door ‘een leidraad van President Mao betreffende de benutting van de “drie soorten afval” (gasvormig, vloeibaar, vast) met het oog op het voorkomen van alle aantasting van het milieu en het beschermen van de gezondheid van de arbeiders en de bevolking’. Van de top komt alleen de heel algemene doelstelling; concrete initiatieven worden overgelaten aan de mensen zelf op het niveau van de produktiecentra. Hulp moeten zij niet verwachten: ieder moet ‘op zijn eigen krachten rekenen’. Een directe weerslag op de levensomstandigheden heeft de politiek tenslotte ook op het gebied van de consumptie. Beweren dat de Chinezen de ‘consumptiemaatschappij’ afwijzen, heeft natuurlijk niet veel zin. De vraag stelt zich voor hen niet eens, daarvoor is hun ontwikkelingspeil te laag. Maar ook op dit punt kan men vanuit de huidige situatie misschien iets van de toekomst voorzien. Frappant is de volledige afwezigheid van personenwagens. Uit de ervaring in de grote steden van de meeste ontwikkelingslanden blijkt dat je geen rijk land hoeft te zijn om onder verkeerslast te lijden; het volstaat dat er een geprivilegieerde minderheid is. Dit alleen al kan misschien verklaren waarom in de Chinese steden geen auto's zijn te zien. Maar er is meer: het consumptiebeleid schijnt hier wel degelijk te steunen op een analyse van de behoeften van de bevolking. Natuurlijk hebben ook Chinezen behoefte om zich te verplaatsen, maar daaraan wordt volledig voldaan door het openbaar vervoer of de fiets. Het wezenlijke criterium is het sociale nut.
Hiermee zouden wij kunnen volstaan. We zouden een mooie springplank hebben geleverd voor het onvermijdelijke ‘ja, maar...’ en de vele objecties die zo voor de hand liggen: geen individuele vrijheid, politieke indoctrinatie, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 742]
| ||||||||||||||||||||||
zware sociale druk, enz., allemaal dingen die voor ons, met onze individualistische levensstijl, invloed zouden hebben zoal niet op ons levensniveau dan toch op ons ‘tevredenheidsniveau’. Maar dan dreigt men het verband tussen oorzaak en gevolg uit het oog te verliezen. Je kimt niet tegelijk akte nemen van de opzienbarende realisaties van het China van vandaag én zijn ideologie en politiek systeem verwerpen. Als je constateert dat het een niet mogelijk is zonder het ander, betekent dat nog niet dat je alle kritische zin verliest. De Chinese Revolutie haalt haar kracht uit de rigoureuze coherentie van de maoistische ideologie. Geen enkele verandering die wij hier hebben aangestipt, zou mogelijk geweest zijn zonder de penetratie van die ideologie in de grote massa van het volk, en dit is slechts mogelijk geweest dank zij de revolutionaire pedagogie die ongetwijfeld het watermerk is van Mao's politiek genie. Een ieder moet hieruit maar de conclusies trekken die hij wil. Eén ding is zeker: China heeft het Westen lange tijd geobsedeerd door zijn eeuwenoude verleden. Vandaag beginnen wij te ontdekken dat het, in de manier waarop het het leven van vandaag organiseert, een leerrijke anticipatie van de toekomst te zien geeftGa naar voetnoot17. |
|