| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Gedragswetenschappen
Cassée, Dr. A.P. e.a. - Klinische psychologie in Nederland. 1. - Van Loghum Slaterus, Deventer, 1973, 288 pp., f 28,50. |
Hendriks, A.F. en F.J. Mönks - Opvoeding als sociaal leerproces. - Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen, 1972, 217 pp., f 22,50. |
Kuiper, Prof. Dr. P.C. - Psychoanalyse actueel of verouderd? - Van Loghum Slaterus, Deventer, 1973, 170 pp., f 14,50. |
Munnichs, Dr. J.M.A. - Bouwstenen voor een sociale gerontologie. - Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen, 1972, 322 pp., f 29,50. |
Rapport over pornografie. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 260 pp., f 7,50. |
Simon, Prof. Dr. W. en Prof. Dr. J.H. Gagnon - Seksuele zijwegen. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 151 pp., f 5,50. |
| |
Dr. F. Burkhard
Gezonde sex en gezond huwelijk
La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, 1972, 248 pp., f 15,90.
Dit boek handelt niet over seksuele technieken, maar over de verhouding tussen seksuele beleving en huwelijksbeleving. Als arts is de auteur geïnteresseerd in de oorzaak van de kwalen waarmee de mensen bij hem komen. Dan blijkt dat zowel seksuele moeilijkheden voortkomen uit een huwelijksdisharmonie als huwelijken vastlopen uit een gebrekkige seksuele beleving. Een aantal voorkomende moeilijkheden wordt - zonder enige sensatiezucht - behandeld aan de hand van voorbeelden, hetgeen het boek vlot leesbaar maakt.
Zoals met alle boeken die over moeilijkheden handelen, lijkt me ook hier het risico - waar de auteur niets aan doen kan - dat men zelf diagnoses gaat stellen waarvoor men te weinig kennis en gegevens heeft. Men kan met dit boek bepaalde vragen op het spoor komen en dan luidt het advies van de schrijver: naar de vakman ermee.
G. Adriaansen
| |
Prof. Dr. J.H. Van den Berg
Zien, verstaan en verklaren van de visuele waarneming
G.F. Callenbach, Nijkerk, 1972, 52 pp., f 6,90.
Tijdens een gasthoogleraarschap aan de universiteit van Suid-Afrika kwam deze waarnemingspsychologische studie tot stand, toegepast en toegespitst op de visuele waarneming. Nog niet eens zozeer op het inhoudelijke resultaat is deze studie van belang, maar vooral omwille van het feit dat de auteur aangeeft hoe er twee verschillen van beschouwen zijn van waaruit men waarnemingspsychologie kan bedrijven. De ene trend binnen de psychologie is een benaderingswijze waarmee het zien verklaard wordt. Dan wordt de visuele waarneming van de mens iets receptiefs, een inactief voltrekken binnen de mens, onderworpen aan de wetten van de mechanica; een solitaire toeschouwer wordt in zo'n verklaring verondersteld, van wie geen persoonlijke inzet wordt gevraagd. Een tweede benadering, naast deze eerste, maar binnen de psychologie in de verdrukking geraakt en gebleven, ziet het zien anders: het is een actieve daad van de mens, evasief en selecterend in de wereld, waarbij de mens een communicatief wezen is en het waarnemen zelf de waarnemer niet koud en onberoerd laat. Hier wordt het zien niet verklaard, maar verstaan.
Het is duidelijk voor degenen die met de studies van prof. Van den Berg vertrouwd zijn, dat ook in deze studie de voorkeur van de schrijver uitgaat naar de tweede, verdrukte, benaderingswijze van het verstaan.
De schrijver heeft een bijzonder verzorgde stijl, die zich zeer gemakkelijk laat lezen. De studie zelf is een voorbeeld van de benadering van het verstaan en laat zo de lezer zien wat de onderzoeker in het zien van de mens ziet.
Van den Berg eindigt, als samenvatting van zijn betoog, met een citaat van Goethe: ‘Das Sehen ist schon Theorie’. Na lezing is
| |
| |
het ook om te draaien: de theorie is al een schouwen. Hetgeen men kan verwachten in de leer van de metabletica van de fenomenoloog Van den Berg.
G. Wilkens
| |
C.A. van Eyk - Osterholt
Laten ze het maar voelen
Vijfentwintig jaar belangen-behartiging voor een verpleegde
Met een nawoord van J.P. Teuns.
Van Gennep, Amsterdam, 1972, 156 pp., f 8,90.
Het is een ontroerend literair verslag geworden, opgetekend door de liefdevolle tweelingzus van Mies, de angstige patiënte. De schrijfster citeert brieven van Mies aan haar en van haarzelf aan vele instanties, zoals de directeur, de Inspectie Geestelijke Volksgezondheid, de Officier van Justitie. De geschiedenis speelt zich voor een groot gedeelte af in een inrichting die beheerd wordt door een nonnencongregatie. De geneesheer-directeur was daar aan deze nonnen ondergeschikt. De eerste directeur liet alle middeleeuwse toestanden bestaan. De tweede wilde een aantal misstanden verbeteren, zoals mishandeling en verwaarlozing van ernstige lichamelijke ziekten, maar ook verduistering van gelden van patiënten. Zo ontstonden spanningen in het gesticht en de zaak kwam in de pers in 1965. Maar de directeur werd toch ontslagen en het harde beleid ging door. Inspectie, departement van volksgezondheid en justitie keken toe. Na vele jaren van ups en downs vond de schrijfster eindelijk de weg om haar zuster in een andere inrichting overgeplaatst te krijgen. Daar was een betere, vriendelijker staf en er werden geen spanlakens gebruikt. De mogelijkheden tot echte hulp bleken echter ook daar onvoldoende. De patiënte, Mies, leek de strijd tenslotte opgegeven te hebben, mede door een overmaat aan medicijnen, wanneer het boek eindigt.
In zijn nawoord vergelijkt de psychiater Teuns het machteloze en zelfs het feitelijk rechteloze van patiënt en familie binnen het bureaucratische inrichtingssysteem met de positie van de gevangenen in gevangenissen en concentratiekampen. Hij maakt het medisch-establishment het verwijt dat ze hieraan meewerken, ondanks hun machtspositie. Hij onderstreept, dat - waarschijnlijk - met een andere behandeling Mies lichamelijk en geestelijk niet had hoeven te verworden en mogelijk zelfs had kunnen genezen (vergelijk Foudraines Wie is van hout).
Dit boek doet denken aan de film ‘Family life’ waarin een meisje door het gebrek aan inzicht van haar ouders op een soortgelijke wijze in Engeland ook tot chronische gestichtspatiënte verwordt. Mies en zij hadden gemeen, dat ze beiden een kortzichtige autoritaire vader hadden.
Het is een verbijsterende, maar ook instructieve ervaring om in Nederland in 1972 nog zo'n onthullend boek op tafel gesmakt te krijgen. Teuns pleit voor de solidariteit met de patiënten. Maar het ziet er niet naar uit dat er iets wezenlijks zal veranderen. Daarvoor is macht nodig en die hebben de patiënten en de familie immers niet.
J.H. van Meurs
| |
Guy Hocquenghem
Le Désir Homosexuel
(Psychotèque), Editions Universitaires, Paris, 1972, 124 pp..
Het was te verwachten dat een boek als L'Anti-Oedipe van Gilles Deleuze en Félix Guattari (Editions de Minuit, Paris, 1972) veel respons (en tegen-respons zou krijgen in andere geschriften; het was ook een beetje te verwachten dat vooral de homoseksuele problematiek vanuit de hoek van L'Anti-Oedipe een radicale en vruchtbare benadering zou krijgen. Het werkje van Hocquenghem is een bondige, maar pertinente actualisatie van de problematiek en het beste wat er over homoseksualiteit is geschreven sedert... (de Saint-Genet van Sartre?). Het is verrassend dat zo veel inzicht, zo'n radicale in-vraag-stelling juist vanuit Frankrijk moest komen. Het antwoord op deze verwondering moet gezocht worden in het baanbrekend en verruimend werk van Deleuze en Guattari, die Freud herinterpreteren in een maatschappelijke context die nog weing te maken heeft met de historische verruimingen van een Reich en de andere sex-pol-isten.
Waar het (in het kort) op neerkomt: homoseksualiteit is een schepping van de heteroseksuele maatschappij. De ‘desir homosexuel’ waarvan sprake in de titel, is te verstaan als gesublimeerde drang van de heteroseksuele maatschappij. Eén van de manieren om de seksuele libido maatschappelijk bruikbaar te maken. De ware betekenis, toedracht, functie van de homoseksualiteit nagaan en onderzoeken komt dus neer op een in het gedrang brengen van het huidige maatschappelijke systeem, door er één van de mechanismen van bloot te leggen. Het is een institutionaliseren van de libido, of om het met de woorden van de auteur te zeggen: ‘Homosexualité oedipienne commence dans la tête du père, elle assure l'intégration de la force groupale à l'édifice social oedipien’ (p. 78). Het eigen-aardige jargon
| |
| |
zal de Nederlandse of Angelsaksische lezers beslist wel afkerig stemmen; zo ook de weigering om de problematiek te benaderen via de klassieke menswetenschappen, zal, naar ik vermoed, vooral in Nederland, op afweer stoten.
Eric De Kuyper
| |
Han Fortmann
Heel de mens
Reflecties over de menselijke mogelijkheden
Ambo, Bilthoven, 1972, 303 pp., f 12,50.
Een toepasselijke titel voor deze bundel beschouwingen van Han Fortmann, denker in een cultuuromslag. Komend uit een cultuurpatroon dat achter ons komt te liggen en reflecterend op een niveau waar zich de eigenlijke omslag voltrekt - dat van de menselijke ziel - geldt zijn zorg de hele mens en is zijn aandacht vooral gericht op vergeten of verdrongen mogelijkheden, die zich nu gewild of ongewild ter integratie in mens en samenleving aandienen. Heil en gezondheid geven het psycho-religieuze gezichtspunt van zijn beschouwingen aan, dat als gezichtspunt dan wel bijzonder is, maar aan de belangstelling toch nauwelijks grenzen stelt. Wat ook weer niet zo verwonderlijk is, want heeft men de nieuwe manier van waarnemen eenmaal beproefd, dan laat zich alles opnieuw herdenken. Al zal men ook in deze bundel merken, dat het Fortmanns sterkste zijde blijft, vragen te stellen bij een als eenzijdig ervaren cultureel integratiepatroon van persoon en samenleving, vanuit een psychologisch gescherpt waarnemings- en aanvoelingsvermogen. In welk nieuw integratiepatroon de culturele omslag uiteindelijk tot een opnieuw voorlopige stabiliteit zal komen, blijft ook voor Fortmann slechts vermoedenderwijs aan te duiden. Maar dat is dan niet als tekort te brandmerken. Want voordat hij bedacht wordt, zal de nieuwe mens toch eerst geboren moeten worden. En zelfs dan zal het denken nog even moeten wachten.
Chr. v. Buijtenen
| |
L'Erotisme
Editions Universitaires, Paris, 1971, 143 pp..
In het slotartikel van deze reeks opstellen gewijd aan de Erotiek schrijft Pierre Hanry pertinent dat de hele seksologie doordrongen is van waardebepalingen en waardeoordelen en dat deze wetenschap zich rekenschap zou moeten geven van deze onbebewuste zelfbeperking. Maar geen enkele van de medeauteurs neemt deze opmerkingen op zich en benadert het gekozen thema met de nodige zelfkritiek. We krijgen dus een verzameling oninteressante opstellen over een thema waar reflectie en inzicht hoogst welkom zou zijn.
Eric De Kuyper
| |
Harold Heyward & Mireille Varigas
Une Antipsychiatrie?
(Psychotèque), Editions Universitaires, Paris, 1972, 144 pp..
Franco Basaglia
Die negierte Institution oder die Gemeinschaft der Ausgeschlossenen. Ein Experiment der Psychiatrischen Klinik in Görz
Suhrkamp, Frankfurt, 1971, 380 pp..
De twee delen van het eerste boekje zijn beide ontstaan uit de praktijk van de psychiatrische instelling van Harold Heyward. De enkele tientallen pagina's van Heyward zelf zijn van de meest verlichtende die ik de jongste tijd gelezen heb over anti-psychiatrie. Hij knoopt zijn kort essay vast aan een analyse van de methode en denkwijze van Kraepelin, en komt tot enkele lucide inzichten in verband met de ‘schizofrenie’ en vooral haar cultuur-historische achtergrond. Hij trekt namelijk boeiende parallellen tussen de ‘ontdekking’ van de schizofrenie in de 19e eeuw (niet zonder reden een uitsluitend Duitse activiteit), en de verder doorgevoerde werkverdeling, en plaatst een paar nieuwe accenten (o.a. de geremde revolutionaire rol van de patiënt, die hij dan ook terecht een ‘revolte’ noemt) die de discussie beslist verder helpen. Het tweede deel bespreekt een onderzoek in dezelfde instelling gevoerd door een psychologie-studente in verband met het begrip waanzin (folie). Ook haar bevindingen liggen in de lijn van de anti-psychiatrie. Zonder veel pretentie biedt dit boekje een benadering van de anti-psychiatrische beweging, zonder in dogmatismen te vallen of overgespecialiseerd te doen. Zelfs de contradicties in theorie en praktijk worden blootgelegd en men probeert ze bruikbaar te maken voor verdere praktijk en theorie.
Het document van Franco Basaglia dateert van 1968 en heeft veel invloed uitgeoefend in de Franse anti-psychiatrische kringen. Het zijn voornamelijk getuigenissen, omlijst door theoretische beschouwingen. Komt het doordat het boek intussen al vijf jaar oud is, of doordat het uit de Italiaanse sfeer stamt, maar de toon is nogal politiek dogmatisch en daardoor veel minder overtuigend dan Engelse, Franse, of Nederlandse (Foudraine) equivalenten die dezelfde thematiek bestrijken.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Alternatieve groepen in de kerk. - De Horstink, Amersfoort, 1972, 252 pp., f 22,50. |
Arnoni, M.S. - In plaats van ideologie. - Bruna, Utrecht/Antwerpen, 1972, 212 pp.. |
Claessens, Dieter - Rolle und Macht. - (Grundfragen der Soziologie), Juventa Verlag, München, 19702, 200 pp., Ln. DM. 16,-, br. DM. 12,-. |
Goode, William J. - Soziologie der Familie. - (Grundfragen der Soziologie), Juventa Verlag, München, 19714, 224 pp., Ln. DM. 16,-, br. DM. 12,-. |
Harper, Peter - Meezoeken naar alternatieve technologie. - (Katernen 2000), Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972 9/10, 46 pp., f 2,50. |
Hartmann, Heinz - Empirische Sozialforschung. - (Grundfragen der Soziologie), Juventa Verlag, München, 19722, 240 pp., Ln. DM. 16,-, br. DM. 12,-. |
Interviews over milieu-hygiëne. - Kernvraag, Geest. Verzorging Krijgsmacht, Den Haag, dec. 1972, 67 pp.. |
Klages, Helmut - Geschichte der Soziologie. - (Grundgrafen der Soziologie), Juventa Verlag, München, 19722, 208 pp., Ln. DM. 16,-, br. DM. 12,-. |
Korte, Hermann, Hrsg. - Soziologie der Stadt. - (Grundfragen der Soziologie), Juventa Verlag, München, 1972, 208 pp., Ln. DM. 16,-, br. DM. 12,-. |
Mills, Théodore M. - Soziologie der Gruppe. - (Grundfragen der Soziologie), Juventa Verlag, München, 19713, 216 pp., Ln. DM. 16,-, br. DM. 12,-. |
Onderzoek naar de bestuurlijke organisatie, deel I. - Instituut voor bestuurswetenschappen, Rijswijk, 1972, 586 pp., f 37,75. |
Parsons, Talcott - Das System moderner Gesellschaften. - (Grundfragen der Soziologie), Juventa Verlag, München, 1972, 200 pp., Ln. DM. 16,-, br. DM. 12,-. |
Polemische studiegroep Amsterdam - Kontroversiële polemologie. - Lynx, Amsterdam, 1972, 216 pp., f 9,75. |
Stammer, Otto und Peter Weingart - Politische Soziologie. - (Grundfragen der Soziologie), Juventa Verlag, München, 1972, 240 pp., Ln. DM. 16,-, br. DM. 12,-. |
Strzelewicz, W., e.a. - Bildung und gesellschaftliches Bewustsein. - Enke, Stuttgart, 1972, 223 pp., DM. 10,80. |
Wright Mills, C. - De sociologische visie. Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 256 pp., f 6,50. |
| |
Prof. Dr. A.Th.L.M. Mertens, e.a.
Groepswerk met bejaarden
Dekker & van de Vegt, Nijmegen, 1972, 105 pp., f 11,-.
Als vijfde deeltje in de serie ‘Gerontologie en Geriatrie’ wordt hier de belangstellende lezer een reële bijdrage uit de praktijk van groepswerk met oudere mensen aangeboden.
Praktisch hanteerbaar en minstens voor anderen, werkzaam in dienstencentra en bejaardentehuizen, direct herkenbaar, geeft deze uit het Duits vertaalde bundel van 12 opstellen een aantal waardevolle adviezen en mogelijkheden voor de praktijk.
Een negental uitvoerig beschreven voorbeelden uit de praktijk van enige dienstencentra, voorafgegaan door een drietal iets algemenere bijdragen over groepswerk vormen de inhoud. De verwijzing naar gemakkelijk te bereiken lietratuur helpt om een vervolg te vinden op deze goed begonnen aanzet.
G. Wilkens
| |
Th. A. Ellerman
Het Nederlandse leerlingwezen
Een farce of een reële opleidingsmogelijkheid?
L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1972, 144 pp., f 25,-.
In de ‘wet op het Leerlingwezen’ van 1966, stelt de wetgever dat ‘de leerling op grondslag van een leerovereenkomst in onderlinge samenwerking, zowel een opleiding in de praktijk van een bepaald beroep, als algemeen op het beroep gericht onderwijs (ontvangt)’.
Het gaat in Ellermans publikatie om een analyse van de opleidingsmogelijkheden in de beroepsgerichte sector. Voor het effectief van de grond komen van het onderwijs aan in merendeel werkende jongeren wijst Ellerman een aantal belemmerende factoren aan en formuleert een aantal voorwaarden om tot een optimaal rendement te komen van een vorm van educatie die weliswaar in het brandpunt van de politieke belangstelling is komen te staan, maar die tot nu toe onvolledig en weinig bevredigend werkt.
De belemmerende factoren zijn o.m.: een onvoldoende passende wettelijke basis, de leerling staat niet centraal, hij heeft tevens de status van werknemer, de organisatievorm van dit type onderwijs is chaotisch, niet alle leerlingen zijn in staat om het ‘geleerde’ in de praktijk te brengen, de leerling is niet vrij in de keuze van het type onderwijs, en tenslotte bestaat er geen doorstromingsmogelijkheid naar hogere onderwijs- | |
| |
vormen. Als voorwaarden voor verbetering van de huidige situatie noemt de schrijver o.m.: dat aan het bedrijfsleven goed omschreven voorwaarden gesteld moeten worden met betrekking tot introductie, begeleiding en opleiding - waarbij de bijdrage van het bedrijfsleven aan de kosten van de opleiding wettelijk geregeld zou moeten worden. En het opleidingsschema van het leerlingwezen dient zodanig ingericht te zijn, dat de doorstromingsmogelijkheid naar hogere onderwijsvormen mogelijk wordt. Met name deze doorstromingsmogelijkheid als ‘eerste kans voor de kans- lozen’ lijkt een uiterst belangrijk element uit de door Ellerman geformuleerde voorwaarden voor een verbeterd leerlingwezen. Dit betekent dat de vormingsinstituten bij hun programmering terdege rekening moeten houden met de ‘cognitieve component’ van hun vormende activiteit - een voorwaarde om niet alleen de ‘bewuste arbeiders’ te creëren, maar tevens om hem een gelijkwaardige kans te bieden binnen ons Nederlandse onderwijssysteem.
F. Nieuwenhof
| |
Oswald von Nell-Breuning S.J.
Aktuelle Fragen der Gesellschaftspolitik
J.P. Bachem Verlag, Köln, 1970, 466 pp., DM. 19,80.
Het solidarisme als ethisch alternatief van socialisme en liberalisme heeft nog geenszins afgedaan. Dit blijkt uit de lijvige bundel ‘Aktuelle Fragen’. Hoewel uiterst spits in zijn uitwerking en maatschappelijke toepassing, is von Nell-Breuning vaag en onduidelijk bij de verklaring van zijn kernbegrippen zoals solidariteit, welzijn e.d.. Daarenboven verschijnen ‘staat’ en ‘samenleving’ als zelfstandige grootheden van ‘hogere’ orde, waardoor het wederom mogelijk wordt te spreken van ‘het algemene belang’ waaraan het individuele of groepsbelang ondergeschikt is (of ‘behoort-te-zijn’).
F. Nieuwenhof
| |
Eckart Pankoke
Soziale Bewegung - Soziale Frage - Soziale Politik
Grundfragen der deutschen ‘Socialwissenschaft’ im 19. Jahrhundert
Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 228 pp., DM. 25.
Rond het revolutiejaar 1848 verkeerden de Duitse sociale wetenschappen in een oriënteringscrisis, volgens Pankoke medeveroorzaakt door de overgang van standen-maatschappij via de vorming van de burgerlijke samenleving naar de geïndustrialiseerde samenleving.
De ideologische crisis werd gecompliceerd doordat de genoemde overgangsprocessen niet onmiddellijk gevolgd werden door daarbij passende interpretatieschema's binnen de sociale wetenschappen - zo rekent Max Weber pas in het begin van de 20e eeuw af met de historisch-ethische maat-schappijinterpretaties, die veeleer pasten bij de standenmaatschappij. De waardenvrije wetenschap die zich sinds Weber ontwikkelde, streed in Duitsland wederom met een waarden-beladen teleologische maatschappijanalyse, die haar historische wortels vindt in de 19e-eeuwse maatschappijopvattingen. Pankoke meent dat de scheiding der geesten onder de 19e-eeuwse sociale wetenschappers hun uitgangspunt vindt in de mate van zekerheid waarmee men een doel voor staat en samenleving wist te formuleren, de mate waarin men zich kon aansluiten bij de gedachte aan de sociale vooruitgang.
F. Nieuwenhof
| |
Gert Raeithel
Opfer der Geselleschaft. Armut in den USA
Verlag Kiepenheuer & Witsch, Köln/Berlin, 1971, 296 pp., DM. 26,-.
Raeithel is medewerker van het Amerika Instituut van de Universiteit van München en heeft als Assistent-Professor in Amerika gewerkt. Zijn publikatie over Noord-Amerika is gedegen en kritisch en geeft een heldere analyse van de sociale problematiek van een land dat in toenemende mate door haar buitenlandse politiek aan heftige kritiek onderhevig is. Hoewel de centrale regering naar buiten zeer machtig schijnt, blijkt zij binnenslands niet in staat de afzonderlijke staten de uitvoering van een aantal minimale sociale wetten voor te schrijven; hoewel de middle-class-Amerikaan direct te porren is voor grootscheepse hulp naar het buitenland, komt de verstrekking van extra eiwit-houdend voedsel voor de Indianen nauwelijks op gang. Raeithel schrijft dit o.m. toe aan de anti-ideologiestemming, waardoor de politieke elite nauwelijks geneigd is tot sociaal denken - een verschijnsel dat hij cultureel-neutralisme noemt. Deze sociaal-indifferente houding is waarschijnlijk ook oorzaak van de beperkte werking van de vele hulpprogramma's voor minoriteiten, armen, drugaddicts, e.a. die ondanks de principieel liberale staatsopvatting van overheidswege worden uitgevoerd.
F. Nieuwenhof
| |
| |
| |
Wigand Siebel
Freiheit und Herrschafsstruktur in der Kirche
Morus Verlag, Berlin, 1971, 115 pp..
Theologen spreken veel en eisen soms niet minder met betrekking tot ruimte en vrijheid binnen de kerk. Soms zetten zij hun verlangens om in een aantal harde eisen, die dan niet zonder gevolg zijn voor de structuur van het geheel en derhalve sociologische implicaties hebben. Van belang wordt dan wat een socioloog van beroep denkt van deze structuureisen der theologen. De auteur is een socioloog die zich niet zonder meer wil uitleveren aan de theologen door b.v. de getallen en feiten te leveren die passen bij de theologische verlangens, maar deze veeleer in de weerslag op het geheel van de kerk kritisch wil toetsen. Na een algemene uiteenzetting over de sociologische betekenis van ambt en gezag, richt zich het onderzoek op de meningen van enige theologen, o.a. Metz en Rahner, en op het voorkomend gedrag van kerkelijk gezag. Zijn conclusie, tevens diagnose, luidt: de tegenwoordige crisis is een gezagscrisis; dat betekent: verminderen van de macht van het legitieme gezag en het afnemen van het onderhouden der normen. Dat is een belemmerde vrijheid voor de mensen die nog in de kerk willen blijven, terwijl deze situatie voor degenen die reeds de kerk openlijk of soms nog maar onopgemerkt hebben laten vallen, een legitimatie vormt voor het uittredingsbesluit of de beslissing tot afval. Naast diagnose wordt er ook een therapie gesteld, die in een even opmerkelijke als sociologisch gedurfde stelling is samengevat: ‘Resakralisierung ist Resozialisierung’.
De verdienste van deze studie is het aantonen van sociologische ambiguïteiten in de huidige kerkontwikkeling. Niet alle uitspraken zullen de schrijver in dank worden afgenomen. De schrijver moge zich gerust weten in het besef dat ondank theologisch loon is.
G. Wilkens
| |
Konrad Merkel, Hrsg.
DDR Landwirtschaft in der Diskussion
Wissenschaft und Politik, Köln, 1972, 127 pp., DM. 20,-.
Zoals ook de landen van West-Europa heeft de Oosteuropese economie sterk af te rekenen met de moeilijkheden in de landbouw. Het grote probleem echter bij de studie van de economische vraagstukken van Oost-Europa ligt in het feit dat zeer weing statistisch materiaal ter beschikking staat. Onderhavig werk dekt terzake een leemte. Het bevat de referaten van een in oktober 1971 in de Technische Hogeschool te Berlijn gehouden congres, waarin 180 landbouwdeskundigen een studie maakten over de evolutie en de problemen van de landbouw in de DDR. Alle aspecten komen aan bod: het algemeen beeld, de maatschappelijke toestand van de landbouwer, de produktie en de organisatie van de landbouw in vergelijking met de Bondsrepubliek, het coöperatieve systeem, het probleem van de socialistische landbouwkunde, de oprichting van grote landbouwbedrijven. De aandacht wordt vooral getrokken op het coöperatief karakter van de landbouw in de DDR als eventueel model voor de ontwikkelingslanden. Wel zeer gespecialiseerd.
A. van Peteghem
| |
Max Silberschmidt
The United States and Europe
Thames & Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1972, 216 pp., 107 ill., 14 in kleur, BF. 190.
De liefde-haat verhouding tussen Europa en Amerika, of zoals in de ondertitel aangegeven staat, de partner-rivaal verhouding, wordt door prof. Silberschmidt op een meeslepende wijze beschreven. Een Amerikaan zou het hier of daar wel iets anders interpreteren, maar hij zou zich wellicht niet zo scherp rekenschap kunnen geven als een Europeaan van de aantrekkingskracht die het Amerikaanse continent en in het bijzonder de Verenigde Staten op Europa uitoefenen. De titel van het eerste hoofdstuk luidt: America, the European Dream. Alle aspecten, politieke, economische, culturele, van de uitwisseling worden beschreven en in de rijke, goedgekozen illustratie verduidelijkt. Een vrij uitvoerige bibliografie besluit het boek.
S. Heester
| |
Georges Elgozy
Les Damnés de l'Opulence
Calmann-Lévy, Paris, 1970, 331 pp..
Onder deze veel-belovende titel spuit de auteur, hoofdstuk na hoofdstuk, een reeks platitudes zoals je er kunt lezen in vlotgeschreven editorialen. Zijn opzet is de hedendaagse maatschappij te onderzoeken vanuit een ruim economisch standpunt; veel verder dan het overgieten van actuele thema's zoals contestatie, ecologie, vrije tijd, welvaart, enz.... met een vaag-humanistisch sausje komt het echter niet.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Geschiedenis
Amerongen, Martin van en Igor Cornelissen - Tegen de revolutie: het evangelie. - Paris-Manteau, Amsterdam-Brussel, 1972, 192 pp., f 9,50. |
Galai, Shmuel - The Liberation Movement in Russia 1900-1905. - Cambridge Univ. Press, London, 1973, 325 pp., £ 7,20. |
Parker, Geoffrey - The Army of Flanders and the Spanish Road. - Cambridge Univ. Press, London, 1972, 309 pp., £ 7,10. |
Priestley, J.B. - The prince of pleasure. - Sphere Books, London, 1971, 303 pp., £ 1,50. |
Priestley, J.B. - The Edwardians. - Sphere Books, London, 1972, 302 pp., £ 1,95. |
Rudorff, Raymond - Belle époque. Paris in the nineties. - Hamish Hamilton, London, 1972, 365 pp., £ 4,15. |
Ternon, Yves - Les médecins allemands et le national-socialisme. - Casterman, Tournai, 1973, 220 pp., BF. 225. |
| |
Dr. J. Grauwels
Dagboek van gebeurtenissen opgetekend door Christiaan Munters 1529-1545
(Maaslandse Monografieën), Van Gorcum & Comp., Assen, 1972, 214 pp., f 25,-, geb. f 30,-.
Wie het leven van zijn voorouders wil proeven, zal minder baat vinden bij het lezen van keizerlijke oorkondes en koninklijke besluiten dan bij het doorbladeren van een persoonlijk dagboek van wie dan ook, al is in het laatste geval de objectiviteit niet naar best vermogen gewaarborgd. Dagboeken, en zeker van kleine luiden, zijn schaarse artikelen, vooral naarmate men verder in het verleden teruggaat. Het hier integraal gepubliceerde dagboek is het werk van een kapelaan uit Kuringen in Belgisch Limburg. Deze blijkt een open oog en een fijne neus gehad te hebben voor een menigte van zaken: de hofhouding der Luiker prins-bis-schoppen ter plaatse, de godsdienstige en wereldlijke folklore, maar ook alledaagse zaken als oorlog, ziekte, kettervervolging, beeldenstorm, heksentoeren, wonderen, rampen en branden. Deze kroniek is vooral van belang voor de geschiedenis van het opkomende protestantisme en als zodanig in vroeger tijden reeds met vrucht geraadpleegd.
De uitgave is voortreffelijk verzorgd en voorzien van bibliografie, inleiding, glossarium van middelnederlandse woorden en registers op zaken en namen.
P. Begheyn
| |
Traum von Räte-Deutschland
Erzählungen deutscher Schriftsteller. 1924-1936
Deutsche Akademie der Künste zu Berlin (DDR), Aufbau-Verlag, Berlin und Weimar, 1968, 718 pp., M. 10,80.
De ontwikkelingen na de mislukte revolutie van 1918-1919 in Duitsland en de vorming van de Republiek van Weimar luidden een nieuw hoofdstuk in van de revolutionaire arbeidersbeweging, of liever de restanten daarvan, na de bloedige wraak van de burgerlijke partijen onder Gustav Noske. Na de tweede grote catastrofe, na 1945, ontstond de DDR als socialistische Duitse staat, die de traditie van het strijdbare proletariaat tracht voort te zetten. Zo voelt de Bondsrepubliek zich erfgenaam van het Derde Rijk als het softenon-kind van de burgerlijke kapitalistische moeder-orde. Maar goed, de DDR als erfgenaam van de proletarische revolutie is ook wat te veel van het goede: tenslotte dicteerde het Sovjet leger de socialistische omwenteling. De ‘Duitse notaris’ ordende later de erfenis. Het belang van deze ordening ligt in de ordening zelve - de ‘Traum von Räte-Deutschland’ is daar een resultaat van. De veelal realistische klassenstrijd-verhalen, vormen meer een belangrijk document voor de in sociale geschiedenis geïnteresseerden dan een bundeling aansprekelijke essays en gedichten.
F. Nieuwenhof
| |
Klaus Gotto
Die Wochenzeitung Junge Front / Michael
Eine Studie zum katholischen Selbstverständnis und zum Verhalten der jungen Kirche gegenüber dem Nationalsozialismus
Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1970, 250 pp..
In vervolg op de ‘Stellvertreter’-discussie publiceerde de historicus G. Zahn een tweetal artikelen waarin hij verwees naar het
| |
| |
feit dat de katholieke pers actief en enthousiast de oorlog steunde en de katholieken bond aan een nationaal-socialistisch regime. Zo iets vraagt natuurlijk om weerwoord, zij het dat de elitekrant ‘Junge Front’ weinig representatief geacht kan worden voor de gehele katholieke pers, nog afgezien van de vraag of daarmee het Duitse episcopaat van blaam gezuiverd wordt. Daarom is de stelling van Zahn door Gotto niet principieel weersproken en daarom ook schrijft hij: ‘Bei aller Anerkennung der Bereitschaft zum Martyrium (rond o.a. Junger Front) bleibt aber die Frage, ob die Haltung der katholischen Kirche im Dritten Reich nur an dem Kriterium eines solchen Selbstver-ständnisses oder nicht auch an den Möglichkeiten des in der konkret vorgegebenen Volkskirche Erreichbaren gemessen werden musz’.
In het konkreet bereikbare ligt de ‘zin’ en de ‘onzin’ van de argumentatie, dat het episcopaat en de pers collaboreerden - een Gideonsbende is per definitie klein, zeker voor die groeperingen in een door ‘Obrigkeitsdenken’ beheerste samenleving, die binnen hun eigen instituties gewend zijn aan leergezag en autoritaire leiding.
F. Nieuwenhof
| |
K.H.D. Haley
The Dutch in the Seventeenth Century
Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1972, 216 pp., 158 ill., 18 in kleur, BF. 330.
K.H.D. Haley, professor van moderne geschiedenis aan de universiteit van Sheffield, heeft met zijn boek over de Nederlander in de zeventiende eeuw een helder en geanuanceerd, maar ook hooggestemd, verhaal toegevoegd aan de reeds rijke literatuur. Het is in de eerste plaats bestemd voor de anglo-saksische lezer die het slachtoffer is van de Engelse historici die de neiging hebben zich uitsluitend voor de Engels-Franse tegenstelling te interesseren. Prof. Haley laat de rol zien die Nederland, of juister de Nederlandse Provinciën, op internationaal vlak hebben gespeeld, maar zijn voornaamste aandacht gaat toch uit naar de interne, specifieke structuur van de Nederlandse beschaving in de zeventiende eeuw. Zoals de overige delen van de Library of European Civilization is ook dit deel uitstekend geillustreerd.
S. Heester
| |
Wijsbegeerte
Cliquet, R. - Antropologie. - De Sikkel, Antwerpen, 1972, 138 pp., BF. 75. |
Sutschkow, Boris - Historische Schicksale des Realismus. - Aufbau Verlag, Berlin/Weimar, 1972, 531 pp.. |
| |
Dr. P.A. van der Weij
Grote filosofen over de mens
Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1970, 256 pp., f 12,90.
Dit boek is bestemd voor een breder publiek dan de vakfilosofen. Bedoeling is om de velen die de levensvraag stellen, of in deze crisistijd ons bestaan als persoon en gemeenschap nog zin heeft, te helpen bij dit vragen en het zoeken naar een antwoord. Daartoe gaat S. verschillende filosofen in de loop der geschiedenis ondervragen, beginnend bij Platoon, om, wandelend door de eeuwen heen, te eindigen bij Marcel, Teilhard en Berglar. Hij stelt zijn vragen vanuit een eigen wijsbegeerte, zodat hij ook kritisch weet te reageren. Uiteraard roept de korte samenvatting van zovele wijsbegeertes omtrent de mens weer nieuwe vragen op, zowel omtrent inhoud als keuze. Waarom Augustinus overgeslagen, die als geen ander door de vraag: wie ben ik, was bezeten? Waarom Thomas nog steeds een aristotelicus genoemd? Hoe kunnen denkers als Descartes, Blondel, Newman, Scheler, Buber, Levinas zo maar worden overgeslagen? Maar in zekere zin zijn deze vragen al een gevolg van het lezen van dit helder geschreven werk. Het wil ons aan het denken zetten over de zin van het bestaan. En hierin is S. voortreffelijk geslaagd.
J.H. Nota
| |
Ernst Bloch
Politische Messungen, Pestzeit, Vormärz
Suhrkamp Verlag, Frankfurt a. M., 1970, 490 pp., DM. 36,-, krt. DM. 18,-.
Bloch is een van de weinige oorspronkelijke Marxisten, die zich boven het epigonendom heeft weten uit te werken, niet in de laatste plaats door zijn sterke persoonlijkheid. Daarom verliet hij de DDR en daarom herdacht hij in 1970 W.I. Lenin als revolutionair die zich steeds voor ogen hield dat het bereiken van het socialisme betekende: ‘een overgang uit het Rijk van de noodzakelijk- | |
| |
heden naar het Rijk van de vrijheid’. In een door Bloch geciteerde zin komt zijn idealisme en zijn twijfel wel het beste tot uiting. ‘Sozialismus, dann Kommunismus ist dasjenige, was unter dem Namen Moral so lange vergebens gesucht worden ist’.
In laatste instantie zijn voor Bloch de theorieën niet bepalend, wél het humanistische ideaal ‘Menschenwerdung, aufrechtem Gang, erhobenem Haupt, Ende der Notwendigkeit, Anbrach der Freiheit’.
F. Nieuwenhof
| |
Balduin Schwarz, Hrsg.
Wahrheit, Wert und Sein Festgabe für Dietrich von Hildebrand zum 80. Geburtstag
Verlag Josef Habbel, Regensburg, 1970, 338 pp., DM. 45,-.
Het zou niet juist zijn te zeggen, dat Dietrich von Hildebrand door over te gaan tot de Katholieke Kerk ‘een trojaans paard’ is geworden, maar de karakterisering van Märit Furtwängler, die hem zo goed heeft gekend, komt de waarheid wel nabij: ‘hij is voor 200% katholiek’. Dit feit zou vooringenomenheid kunnen veroorzaken bij het beoordelen van zijn werken en doen vergeten, dat hij een der belangrijkste leden is van de eerste groep fenomenologen rond Husserl en Scheler. Hij deed vooral oorspronkelijk werk op het gebied van ethica, waarbij hij de nadruk legde op het antwoord dat men aan de waarden moet geven en de mogelijkheid van gehele of partiële waardeblindheid. Von Hildebrand is een rijke universele persoonlijkheid, met open oog en open hart voor vele waarden in het menselijk leven, maar tegelijk de non-conformist die zich fel verzet tegen de bedreiging van deze waarden en zo meteen het gevaar van het nationaal-socialisme heeft onderkend. Dit kostte hem al bijna zijn leven in 1923, en in 1933 moest hij zijn professoraat in München opgeven en uitwijken naar Wenen, vanwaar hij de strijd voortzette, tot hij weer verder moest en tenslotte terecht kwam in New York waar hij aan Fordham University zijn colleges kon hervatten. Een enkele maal moest hij onder een schuilnaam publiceren tijdens de nazi-jaren, maar dit lag niet aan persoonlijke angst van de auteur. ‘Ik ben niet naar de politiek gegaan, maar de politiek is bij mij gekomen’, zei deze geengageerde existentialist, die, voor wie niet lijdt aan waardeblindheid, weer duidelijk laat zien, dat de beschuldiging van ‘individualisme’ aan het existentialisme gericht, beslist niet geldt voor figuren als von Hildebrand, Scheler, Edith Stein, Marcel, Jaspers, Sartre, om maar enige namen te noemen. Balduin Schwarz heeft het goede idee gehad von Hildebrand bij zijn 80ste verjaardag een gedenkboek aan te bieden van vrienden en
geestverwanten. De ruim twintig bijdragen zijn over drie afdelingen verdeeld, die tegelijk de sfeer aangeven van von Hildebrand's filosoferen; waarheid, waarde en zijn. De meeste bijdragen zijn in het Duits geschreven, zelfs het belangrijk ‘Filosofisch Testament’ van Gabriel Marcel, maar men vindt ook artikelen in het Engels en zelfs eenmaal in het Frans.
Wat de inhoud aangaat: deze is sterk gevarieerd. Verschillende auteurs behandelen een aspect van von Hildebrand's wijsbegeerte, anderen worden door diens filosofie geinspireerd, soms ook in hun scherpe kritiek op andere denkers als Heidegger, voortdurend wordt de lezer gepakt door het ‘niveau’ van de bijdragen en tot zelf-denken gestimuleerd. Daarom moeten bibliotheken dit werk aanschaffen en wordt het sterk aanbevolen aan vakfilosofen en belangstellenden in wijsbegeerte, die dikwijls voorbijgaan aan een ‘Festschrift’ dat altijd wat apart staat in de rij van publikaties. Het is alleen jammer, dat in inleidend Voorwoord en afsluitend Nawoord over von Hildebrand vele van zijn werken worden vermeld, maar een complete lijst van zijn werken niet wordt gegeven. Balduin Schwarz is hier in zijn bewondering voor zijn vriend en leermeester wat al te optimistisch geweest.
J.H. Nota
| |
Roland Barthes
Sade Fourier Loyola
Editions du Seuil, Paris, 1971, 188 pp..
Roland Barthes
Mythologies
Jonathan Cape, London, 1972, 159 pp., £ 2,50
Guy de Mallac, Margaret Eberbach
Barthes
Editions Universitaires, collection ‘Psychothèque’, Paris, 1971, 137 pp..
Tel Quel
Roland Barthes
Automne 1971, no. 47.
Critique
Juillet 1972, no. 302.
Communications
Le texte, de la théorie à la recherche
Seuil, Paris, 1972.
De laatste tijd verschenen er verschillende artikelen en studies gewijd aan Roland Barthes. Voor het eerst werd zijn bijna vijftien
| |
| |
jaar oude Mythologies in het Engels uitgebracht. Annette Lavers, die voor de Engelse vertaling zorgde, heeft het in het nummer van Tel Quel dat aan Barthes gewijd is, over de vertaalproblemen. Terloops merkt zij op dat Barthes's belangrijkheid geenszins miskend wordt, maar wel zijn situatie. Aan deze vorm van ‘miskenning’ doet de studie van Guy Mallac en Margaret Eberbach mee, omdat het een beknopte analyse van Barthes's denkwereld voorstelt, in plaats van Barthes te situeren. Zij reduceren Barthes tot één van de vele ‘semiologen’ of ‘structuralisten’. Zijn originaliteit bestaat er echter in, dat hij deze wetenschappen tot zich haalt in zoverre ze hem van dienst kunnen zijn; de belangrijkheid ervan bewijst hij vooral door hun relativiteit te bewijzen, door de manier waarop hij ermee omgaat. Dit dubbelzinnige is een constante. Alleen al in het soort Frans dat Barthes gebruikt: een mengeling van subjectiviteit en objectiviteit. in voortdurende dialectische spanning tot elkaar. Barthes is zich bewust van de beperkingen van de taal én demonstreert aldus volop haar mogelijkheden.
Vooral in zijn meest recente werken is er een voortdurende afstand van het soort literair-wetenschappelijk werk waarmee hij bezig is. Ook deze opzet is van nature beperkt: vooral in deze tijd. Beperkt en misschien zelfs overbodig. Het is misschien dit aspect dat voor sommige lezers het moeilijkste te begrijpen valt. Vooral dan voor de academisch gevormden, die Barthes vaak verwijten duister, esoterisch en eigenzinnig te zijn. Dat verwijt is echter beter toepasselijk op sommige van zijn discipelen: hij presenteert er zelf een hele reeks in het jongste nummer van Communications. Opvallend is de nieuwe manier waarop het Frans door hem als analytische taal gebruikt wordt. Zelfs zijn recensenten schijnen voor deze stilistische contaminatie niet immuun te zijn, zoals verschillende artikelen in de Critique en Tel Quel-nummers kunnen getuigen. Ze missen allemaal wat voor Barthes centraal is gaan staan: de zelfcorrectie, de zelfironie, de eigen kwetsbaarheid, die de systemen van het intellect leefbaar maken. Het nummer van Tel Quel bevat twee zeer belangrijke geschriften van Barthes zelf: ‘Ecrivains, Intellectuels, Professeurs’, een kritische reflectie op eigen activiteiten voor anderen bruikbaar gemaakt, en een lang en boeiend gesprek waarin hij, in een omgekeerde beweging als in zijn theoretische geschriften, nu zijn subjectiviteit aan het ‘verfremden’ is. Dat herinnert eraan dat Barthes een groot bewonderaar en kenner van Brecht is.
Eric De Kuyper
| |
Godsdienst
Buskes, Dr. J.J., e.a. - Is God dood of zijn wij dood? - Semper Agendo, Apeldoorn, 1971, 44 pp.. |
Bijlsma, Dr. R. - Aan de basis. 1. Didactiek van de bijbelles. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, 159 pp., f 13,90. |
Mission au temps des révolutions. 42e semaine de missiologie de Louvain. - Desclée De Brouwer, Bruxelles, 1972, 204 pp.. |
Mourits, H., e.a. - Dood doet leven. - Lannoo, Tielt, 1972, 256 pp., BF. 185. |
Verstoep, W.C. - Praten met bijbelteksten. - Ned. Bijbel Genootschap, Amsterdam-Haarlem, 1972, 32 pp., f 2,50. |
| |
Vandaag lezen wij...
Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam, 1972, 16 pp., f 1, -.
Dit bijbelrooster beslaat het tijdvak 3 december 1972 - 1 december 1973. Voor elke dag wordt een lezing aanbevolen; aldus leest men in 2 à 4 weken telkens een bijbelboek door. De vier themata die dit rooster geeft zijn resp.: Gods volk op wacht, in lijden, in vrijheid, in vreugde. De geboden teksten zijn dezelfde als welke iedere morgen door KRO en NCRV na het nieuws van 7 uur worden besproken. Het meest interessante van dergelijke leesroosters zijn de tekstgedeelten die worden weggelaten.
P.C. Beentjes
| |
Thomas Merton
Beschouwend Gebed
Patmos, Antwerpen, 1972, 108 pp., BF. 160.
‘Het is niet genoeg Egypte te verlaten, we moeten ook het Beloofde Land binnentreden’. Deze uitspraak van ergens een kerkvader zal de lezer van dit boekje treffen. Het is de weg van het gebed. Mertons simpel maar weldoend traktaatje bedoelt niet anders dan te helpen die wonderlijke wegen ook in deze tijd te betreden. Rustig worden getuigenissen aangehaald van lieden die het zo begeerde gebedsverlangen binnen in de katholieke Kerk pogen te begeleiden, de eeuwen door. Hun namen: woestijnvaders als Macarius, Ammonas en Johannes Cassianus; middeleeuwse monniken en ordestichters als Basilius, Benedictus en Bernardus; mystici als Tauler, Ruusbroeck en Walter Hilton; kloosterhervormers als Teresa van Avila en Jan van het Kruis; moderne bewogenen als Dom Chapman, Em- | |
| |
manuel Mounier, Abbé Monchanin en Raïssa Maritain. Inderdaad, alweer een boekje ‘over’ het gebed, maar echt de moeite waard.
S. De Smet
| |
Albert Dondeyne, e.a.
Gelovend in de wereld
Patmos, Antwerpen, 1972, 392 pp., BF. 395.
Tien jaar geleden gaf Dondeyne Geloof en wereld uit. Daarin bundelde en herwerkte hij tal van zijn verspreide bijdragen en toespraken aangaande de actuele geloofsbeleving. Voor het onderhavige boek schreef hij zelf slechts twee essays, maar een vijftiental van zijn vrienden schreef samen met hem dit boeiende vervolg op de publikatie van 1961. J. Abraham wijst er in de inleiding op dat deze opstellen onderling hierin verschillen, dat de ene meer het accent leggen op het ‘gelovend’ aspect, terwijl de andere meer het element ‘in de wereld’ beklemtonen zonder nochtans de tegenpool volkomen uit het oog te verliezen. Voor de studie van ons recent verleden zal dit boek een blijvende getuigeniswaarde hebben: een stuk geschiedenis, gezien vanuit de markante figuur van Dondeyne. Dat de Leuvense theoloog en wijsgeer zo uiteenlopende figuren als zijn medeauteurs kon begrijpen en tot zichzelf laten komen, tekent Dondeyne's rijke temperament. Wie wil weten, hoe meesterlijk hij een eigentijdse sfeer kritisch vermag te evalueren en te weerspreken, leze vooral zijn tweede bijdrage, over ‘Het Godsbegrip in onze tijd’. Het eerste deel heet ‘Gelovend in de Blijde Boodschap’. Het is een belijdenis waar Dondeyne voor het eerst in zijn leven, dachten we, blijft bij de geloofsboodschap en haar tegenpool ‘de wereld’ niet uitspreekt, wellicht omdat anderen daarvoor zorgden.
S. De Smet
| |
Prof. Dr. C.W. Mönnich
Fragmenten.
Achtergronden bij een hedendaagse theologie
(Oekumene), Bosch & Keuning, Baarn, 1972, 116 pp., f 7,90, BF. 130.
Het overkomt je maar hoogst zelden dat je tijdens het lezen van een publikatie van een volbloed theoloog je de hele tijd zit te verkneukelen en af en toe in een schaterlach uitbarst. Wie deze sensatie eens wil beleven, moet beslist dit voortreffelijke boekje lezen. In geestige stijl - soms op het sarcastische af - wordt hier een gefundeerde kritiek op maatschappij, kerk en theologie gepresenteerd. Raak geplaatste plaagstootjes - en Mönnich wéét waarover hij spreekt! - zijn niet van de lucht. Een eerste hfdst. legt de historische wortels bloot voor een relativerend-kritische beschouwing van kerkelijk machtsstreven en het aanwenden van theologische wetenschap om de kleine man zoet te houden: hier schrijft de belangrijke kerkhistoricus de geschiedenis van Kerk en theologie uit het gezichtspunt van het lot van de kleine man. Een tweede hfdst. behandelt kritisch de christologie. Kostelijk is de beschouwing over het vakjargon als werktuig van een autoritaire instelling. ‘Christus’ mag niet gezien worden als een geïsoleerd, ‘af’ model, maar moet in de theologie behandeld worden als ‘verbindingsman’ in de ‘strijd’ tussen God en mens, de strijd om het Verbond. Een derde hfdst. handelt dan over God, en veroordeelt ‘theologie’ als ‘theodicee’, als metafysieke Godsleer. Een laatste hfdst. bevat dan actuele kritische beschouwingen ten aanzien van ons Kerk-zijn nu. Juist de originele, relativerende formulering maakt lezing van dit boek tot een bevrijdende ervaring: zó ernstig is het nu ook allemaal weer niet in geloofsbezinning en geloofsbeleving. Juist de dodelijke ernst waarin wij elkaar in de haren vliegen, dekt de bevrijdende boodschap van het Evangelie naargeestig af. Een klein nadeel heeft deze wijze van schrijven: je kunt de vele uitstekende opmerkingen van de auteur soms maar heel moeilijk vasthouden; vooral wanneer hij zonder duidelijke verwijzing
refereert naar vroeger geformuleerde gezegden, zit je wel eens te kijken. Maar leest U dit boek toch, en geniet ervan: het is een opfrissing en bevrijding.
S. Trooster
| |
Dr. W.J. Berger, prof. dr. F. Haarsma, dr. Paul W. Pruyser
Wat doen we met ons geloof?
Ambo, Bilthoven, 1972, 55 pp., f 3,75.
Het intrigerende van de titel vindt zijn reden in het feit dat deze het opschrift vormt van een brochure met een drietal opstellen, uitgegeven en aangeboden in een serie over Geestelijke Gezondheid.
Vanuit een vermoeden en een zekere nieuwsgierigheid trachten de schrijvers te achterhalen of het dan toch waar is dat van geloven de mens meer op- dan afknapt. Geloven is empirisch, geloven verandert een mens (zoals niet-meer-geloven trouwens ook). Wat weten de menswetenschappen en elke andere wetenschap die het welzijn van de mens ter harte neemt, van de gelukbepalende kracht van geloven af? Berger, pas- | |
| |
toraalpsycholoog, vat helder de stand van zaken in de godsdienstpsychologie samen met: dat de mensen aan het geloof kunnen lijden, weten we betrekkelijk precies, hoe zij eraan kunnen groeien en ervan kunnen genieten, beseffen we nog slechts vaag, hoe de mensen ermee geholpen kunnen worden, moeten wij, psychologen en andere wetenschappers, nog grotendeels ontdekken.
Haarsma, pastoraaltheoloog, merkt op dat tot nu toe te zeer aandacht werd geschonken aan de inhoud van het geloof ten koste van het geloven als menselijke houding. Belangrijk lijkt zijn opmerking dat geestelijke (on)gezondheid, samenhangend met geloof en godsdienst, alleen adekwaat te benaderen valt vanuit de genezende kracht van het geloof zelf.
De Amerikaanse psycholoog van Nederlandse afkomst, Paul Pruyser, geeft een schets van de godsdienst van de jaren zeventig. Een schildering van de ‘Fehlformen’ van de religie gaat vooraf aan het opnoemen van de categorieën die voor de godsdienst in de toekomst grote beloften inhouden: de sectoren van wetenschap en rede, de jongeren etc. die een groot verlangen lijken te hebben in contact te treden met de gehele hen omvattende werkelijkheid.
Van de opstellen kan men zeggen: de probleemstelling is relevant, de richting, waarin men zich oriënteert, interessant, de uitwerking van deze wat oudere generatie van theologen en psychologen roept de vraag van de titel op.
G. Wilkens
| |
Volker Hochgrebe und Norbert Kutschki, Hrsg.
Das Unverzichtbare am Christentum
Matthias Grünewald Verlag, Mainz / Chr. Kaiser Verlag, München, 1971, 174 pp., DM. 14,80.
Een serie van 17 voordrachten, voor de Hessische Rundfunk gehouden door de meest uiteenlopende auteurs - bekende (Martin Niemöller, Hans Küng, Bisschop Wilhelm Kempf, Jürgen Moltmann) en minder bekende; theologen, zielzorgers, godsdienstsociologen van katholieke en evangelische huize, nu in boekvorm gebundeld, is geen gemakkelijk bespreekbare zaak. Men heeft de inleidingen dan nog wel in enige hoofdstukken onderverdeeld - Jezus. Drie aspekten; geloofwaardig geloof; toekomst der vrijheid; Kerk: instituut en actie; kansen der menselijkheid -; maar dit neemt niet weg, dat alle medewerkenden een ander moment in het christen-zijn als kernmoment behandelen; hier en daar zelfs met ontkenning van momenten die bij anderen wezenlijk blijken. Centraal staat uiteraard de persoon van Jezus Christus, het geloof dat in Hem God ons mensen persoonlijk ontmoet (Niemöller). Maar daarmee houdt de eensgezindheid t.a.v. het ‘Unverzichtbare im Christentum’ dan ook vrijwel op. Vermoedelijk wordt de veelheid van meningen mede veroorzaakt doordat de verschillende auteurs het onderwerp van zeer verschillende zijde benaderen: in de nu gevolgde volgorde komen eerst de theologen aan het woord, daarna meer de mensen uit de praktijk. Vernietigend voor de theologie is wel de studie van R. Trommershäuser en Edmund Weber onder de algemene titel ‘Die Kirche’, maar die resultaten verwerkt van godsdienstsociologische onderzoeken naar wat voor de doorsnee-gelovigen ‘unverzichtlich’ is, en waarom (pp. 125-133); kort en goed samengevat: de sacramenten worden vooral gewaardeerd als bescherming tegen emotionele conflicten in het mensenbestaan. En dan theologen maar zoeken diezelfde sacramenten te duiden als christelijke vieringen van geboorte, huwelijk, sterven e.d.! Een verbijsterend onthullende bijdrage. Maar goed, er staan bijzonder goede uiteenzettingen in dit boek (b.v. een fijnzinnige b,- schouwing van Charlotte Klein
over het gebed; een pittig artikel van Wolfgang Seibel over de vrijheid in het geloven; en nog heel wat meer). Al bij al een belangrijk boek. Alleen mag men de slotopmerking op de achterflap in twijfel trekken: het moge dan zijn, dat ‘dit boek diegenen hoop geeft, die in onzekerheid verkeren, omdat zij in geen enkel schema van geloven passen’: het laatste woord krijgen zij beslist niet aangereikt. Hetgeen ook wel niet de bedoeling geweest zal zijn. Zo dit al mogelijk is!
S. Trooster
| |
Jürgen Moltmann
Die Sprache der Befreiung.
Predigten und Besinnungen
(Kaiser Traktate), Chr. Kaiser Verlag, München, 1972, 156 pp., DM. 12,-.
De taal der bevrijding
Ten Have, Baarn, 1972, 134 pp., f 10,-, BF. 160,-.
Vaak wordt de eigenlijke bedoeling van pioniers in de theologie pas goed duidelijk in de uitgave van een aantal preken die voor een theologisch minder geschoold en soms zeer gemengd publiek gesproken zijn. Hier functioneert het wetenschappelijk onderzoek slechts op de achtergrond en wordt de pastorale waarde ervan op eenvoudige wijze naar voren geschoven. Daarmee wil niet ge- | |
| |
zegd zijn, dat de auteur van ‘Theologie der Hoffnung’ niet al eerder de mogelijkheden van zijn wetenschappelijk onderzoek bloot heeft gegeven (in Streven is al besproken “Het spel van de vrijheid”, 25/2, juli 1972, p. 1052); maar deze preken zijn een verrukkelijke toepassing van Moltmanns theologie, voor iedereen verstaanbaar. In allerlei toonaarden komt het hoofdthema weer terug: in het geloof dat in Jezus' kruisdood en verrijzenis God zelf ons mensen aanvaard heeft, kunnen wij de eigen angst om zelfbehoud en zelfbevestiging tegenover mensen en wereld kwijtraken, kunnen wij de muren afbreken die wij steeds weer oprichten om ons te verdedigen en te handhaven; en juist dít geeft ons de vrijheid te leven vanuit ons door Jezus gezonden zijn tot wereld en mensheid als teken van hoop en bevrijding, ongeacht de kwetsbaarheid, de eenzaamheid en zelfs het mislukken in deze opdracht in een wereld die alleen eigen prestaties waardeert. Eigenlijk geen boek om zo maar te lezen, maar om te bemediteren, stukje voor stukje. De ‘bevrijding’ die de titel belooft, dringt dan onweerstaanbaar in je binnen. Een kostbare bijdrage en hulp bij hedendaags gebed.
S. Trooster
| |
Günter Howe
Die Christenheit im Atomzeitalter
Vorträge und Studien
Ausgewählt und mit einem Nachwort versehen von Hermann Timm. Geleitwort von Carl Friedrich von Weizsäcker. Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 372 pp., DM. 26,-.
Günter Howe was een belangrijk medestander van de Bekennende Kirche. Hoewel zijn leven minder spectaculair was als dat van Niemöller, leverde hij een belangrijke bijdrage tot het kritisch denken binnen de reformatorische kerken in Duitsland. Howe stelt vast dat het Christendom - beter de Christelijke kerken als erfgenamen van een zedelijk cultuurgoed - nog steeds niet in staat zijn tot het formuleren van een zedelijke maatstaf voor een overgangstijd binnen de Europese, maar ook wereldgeschiedenis, waarin weliswaar de atoombom als moreel verwerpelijk wordt afgewezen, maar de dreiging met geweld, óók het atomaire geweld, een wezenlijk bestanddeel blijkt uit te maken van de interstatelijke betrekkingen.
F. Nieuwenhof
| |
Theologie
Leeuwen, Dr. Arend Th. van - Kritiek van hemel en aarde. 2. Kritiek van de aarde. - Van Loghum Slaterus, Deventer, 1972, 303 pp., f 24,50. |
Nelis, Drs. J.T. - Makkabeeën I. - Romen & Zn., Roermond, 1972, 255 pp., f 42,-, bij int. f 37,50. |
Ploeg O.P., Prof. Dr. J.P.M. van der - Psalmen II. - Romen & Zn., Roermond, 1972, 273-400, f 20,50, bij int. f 19,-. |
Rahner, Karl, Hrsg. - Herder Theologisches Taschenlexikon. 1 t/m 6. - Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1973, per deel DM. 9,90. |
Schoors, Prof. Dr. A. - Jesaja. - Romen & Zn., Roermond, 1972, 218 pp., f 38,-, bij int. f 35,-. |
Volz, Hans und Heinz Blanke, Hrsg. - D. Martin Luther. Die gantze Heilige Schrift. 2 dln. plus Anhang. - Rogner & Bernhard, München / Ambo, Bilthoven, 1973, 397* en 2516 pp., linnen f 55,-, leer f 75,-. Na 1 juli, resp. f 75,- en f 95,-. |
Weinreb, Friedrich - Die jüdischen Wurzeln des Matthäus-Evangeliums. - Origo Verlag, Zürich, 1972, 216 pp., SF. 16,80. |
| |
Aan ons overgeleverd
(Woorden uit de Schrift voor de gemeente)
(Van exegese tot verkondiging, deel 7), Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1972, 88 pp., f 6,90.
Een werkgroep van de Katholieke Bijbelstichting, die bij voortduren werd geconfronteerd met vragen als: Waarom is het toch de moeite waard de oude woorden steeds weer opnieuw ter sprake te brengen; Hoe kan dat oude boek ons nu nog iets te zeggen hebben, enz., heeft in verschillende parochies 28 bijbelweekends gehouden, waarin de eucharistieviering in het teken stond van juist deze brandende vragen.
In dit boekje heeft men geprobeerd om allereerst uiteen te zetten waarom er bijbel gelezen wordt: het vormt een gemeente rondom de mensgeworden God. Tevens is de Schrift een boek met geschiedenis, het verhaalt Gods handelen met dat ene volk; maar daarom is de bijbel nog geen geschiedenisboek. ‘De bijbelse mens heeft voorstellingen gezocht om de blijde boodschap uit te beelden. Hij heeft dit gedaan als kind van zijn tijd en zijn volk’ (p. 19). De mens van deze tijd zal deze bijbelse boodschap op zijn wereld, op zijn leven moeten toe- | |
| |
passen. Dat is m.i. één van de redenen waarom er steeds weer Eucharistie gevierd kan en moet worden.
Vanaf bladzijde 21 wordt er een viertal vieringen aangeboden, voornamelijk samengesteld met het oog op de hierboven besproken problematiek. Men vindt er 4 complete draaiboeken voor kerkdiensten. De bruikbaarheid zal van plaats tot plaats verschillen. In ieder geval is te hopen dat alle voorgangers er, voor zover in hun vermogen ligt, gebruik van zullen maken. Het is de moeite van het proberen waard.
P. Beentjes
| |
Joseph Ratzinger
Die Einheit der Nationen Eine Vision der Kirchenväter
(Bücherei der Salzburger Hochschulwochen), Anton Pustet, Salzburg/München, 1971, 115 pp., DM. 9,80.
Dat de verhouding christendom, kerk en staat louter het voorwerp zou zijn van platonische bespiegelingen, wordt ten enen male gelogenstraft voor allen die ook maar enigszins de discussies met betrekking tot de ‘Politische Theologie’ hebben gevolgd. Bovengenoemd probleem werd door Ratzinger in een aantal voordrachten ter gelegenheid van de Salzburger Hochschulwochen reeds in de herfst van 1962 exemplarisch behandeld bij Origenes en Augustinus. Voor de eerste, griekse, kerkvader was de verhouding tussen kerk en staat een nogal oppositionele. De pax romana van de leidende staat was ondeugdelijk voor de kerk, ja zelfs een duivelse poging om wat van God was in mensenhanden te leggen. De kerk is niet van deze wereld; politiek en religie vallen geheel niet samen. Het christendom zoekt die hoge vrede te vinden die zij slechts bij God kan bereiken. Dat geeft kracht om elke vereenzelviging met de aardse staat te ontwijken, zelfs om zich er tegen te weren.
De andere, latijnse, kerkvader, levend in een andere tijd waarin de kerk en staat niet zo vervreemd tegenover elkaar waren als ten tijde van Origenes, verzet zich er tegen om het christendom volledig te laten opgaan in een stut voor de overigens christelijk bestuurde staat. Met recht kan de christen de staat dienen, maar dan in het besef dat het vaderland toch altijd in de hemel ligt.
Zo wordt een christendom dat zich bewust heeft ingevoegd in een maatschappelijke samenleving, niet ontdaan van die kracht waardoor al het aardse betrekkelijk wordt. Tot in het uiterlijk toe lijkt dit heldere, voor een geïnteresseerde leek begrijpelijk boekje te bewerken wat het inhoudelijk als theologie naar voren brengt. Dat kan men tenslotte opmaken uit een bekentenis van de Duitse theoloog Sudbrack die hier als aanbeveling wordt meegegeven: ‘Ik heb uit dit kleine bandje meer over “Politische Theologie” leren kennen dan uit meeslepend aangekondigde en groots opgemaakte boeken’.
G. Wilkens
| |
Heribert Mühlen
Entsakralisierung
Ein epochales Schlagwort in seiner Bedeutung für die Zukunft der christlichen Kirchen.
Ferdinand Schöningh, Paderborn, 19702, 568 pp., DM.32,-.
‘De mensheid bevindt zich heden in een nieuwe fase van de geschiedenis’, staat er in de constitutie van het tweede Vatikaans Concilie over de Kerk in de wereld. Het slagwoord dat deze nieuwe fase karakteriseert, is ontheiliging (Entsakralisierung). Dat kan een kerk pijnlijk treffen en derhalve de feiten die daarmee samenhangen, doen verdringen. Men kan ook nagaan waar deze ontheiliging tot heil kan strekken, teneinde niet in de toekomst alle heil buiten de kerk te laten vallen en haar zelf tot een plaats van ontheiliging te laten worden, waardoor de kerk voor de mensheid niet een geprivilegieerde plaats is waar de uiteindelijke zin van de wereld met woord en daad op God betrokken wordt.
De schrijver is dogmatiekprofessor te Paderborn. Zijn uitvoerige beschouwingen in deze studie zijn afkomstig van de colleges die hij gehouden heeft in het zomer- en wintersemester van 1969.
Deze gegevens karakteriseren de aanpak van deze lijvige studie.
Wat zijn sacrale ervaringen? In het eerste deel laat de schrijver zien hoe het sacrale niet alleen te vinden is in de godsdienst en binnen de kerken. Steeds wordt de mens gefascineerd door het Steeds Nieuwe. Zien we maar naar de huidige sportbeoefening, de techniek en de persoonsverering. Sacraliteit hoort bij de mens. Ontologisch kunnen we zelfs niet de totale ontheiliging tegemoet gaan, zo laat de dogmatiekprofessor zien in het tweede deel, waar hij tevens terminologisch de verhouding van sacraal en profaan uiteenzet, zo helder als zijn wetenschap dat toelaat. Dan laat hij in de volgende gedeelten van zijn studie verschillende gebieden van ontheiliging en hernieuwde inwijding de revue passeren: de politiek, waar de
| |
| |
absolute heerser van zijn numineuze krachten is ontdaan en waar democratie een gewijd woord is geworden voor een heilige zaak. In het kerkelijke dienstbetoon, waar gezag zich moet verantwoorden en de stijl van het priesterambt niet alleen op de cultus betrekking kan hebben, maar waar dienst aan de mensen een heilige dienst is. Zo ook met het huwelijk als ontheiligde plaats van het louter biologische en waar de persoonlijke liefde tussen man en vrouw meer fascinerend dan schrikwekkend is, terwijl het celibaat van de priester, ontheiligd met het doorbreken van de donkere macht van de seksualiteit, opnieuw geheiligd wordt in de persoonlijke keus ertoe.
Het boek is moeilijk te lezen en niet gemakkelijk te begrijpen, zeker voor de niet-theologisch geschoolde. Een overladen stijl, een overbelasting aan argumenten zijn de uitingen van een goede wil en gezond verstand en een grote investering van het uitgedaagde intellect, dat nog niet ontheiligd lijkt. Het zijn kortom die elementen die een theoloog zijn argumenten kan verschaffen waardoor donkere gevoelens en onverlichte gewetens bevestigd worden in hun niet ontheiligde strevingen.
G. Wilkens
| |
Walter Kasper, Hrsg.
Christsein ohne Entscheidung oder Soll die Kirche Kinder Taufen?
Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1970, 241 pp., DM. 17,80.
In het begin der 40er jaren heeft Karl Barth in reformatorische kerken de nodige deining verwekt met zijn harde kritiek op de kinderdoop: ‘ernstige wantoestand, wonde in het lichaam der Kerk’. 20 jaar later heeft deze deining ook de katholieke theologie bereikt: ‘een van de meest verstrekkende beslissingen in de geschiedenis der Kerk’, die het kerkvolk tot een onmondige massa gedegradeerd heeft, zegt H.U. von Balthasar. Moet niet het lukraak dopen van onmondige baby's aansprakelijk gesteld worden voor het desintegratie-proces dat de christelijke kerken momenteel bedreigt? zo vraagt men zich vandaag de dag af. Deze bundel behandelt in 11 gedegen studies deze problematiek van alle kanten. Centraal staat naar mijn smaak het sterke essay van W. Kasper zelf ‘Glaube und Taufe’ (129-159); onmiddellijk daarnaast de studie van P. Schoonenberg ‘Theologische Fragen zur Kindertaufe’ (109-128). Deze bijdragen worden voorafgegaan door meerdere studies van historische aard: de discussie rond de kritiek van K. Barth (M. Raske - P. Lengsfeld); kinderdoop in het Nieuwe Testament? (H. Leroy); in de geschiedenis van het dogma (W. Breuning); in de liturgiegeschiedenis (A. Stenzel). Op de systematisch-theologische studies van Kasper en Schoonenberg volgen dan nog bijdragen van pastoraal-theologische zijde (A. Exeler - D. Zimmermann, P.M. Zulehner, J. Neumann, A. Hollerbach). Het inleidend artikel is van A. Kirchgässner.
Conclusie: geen radicale afschaffing van de kinderdoop, maar zodanige pastorale voorzorgen en begeleiding, dat de viering ervan weer geloofsbelijdenis wordt van de levende geloofsgemeenschap in Christus als enige weg tot het heil, en tegelijk getuigenis van christelijke hoop op Gods toekomst voor ons mensen. Pas onlangs ben ik op dit uitermate belangrijke boek geattendeerd: dank aan de uitgever dat bij het alsnog ter bespreking heeft toegezonden.
S. Trooster
| |
Anton Vögtle
Messias und Gottessohn.
Herkunft und Sinn der matthäischen Geburts- und Kindheitsgeschichte
(Theologische Perspektive), Patmos Verlag, Düsseldorf, 1971, 88 pp., DM. 9,80.
Op de hem eigen nauwkeurige en voorzichtige wijze zoekt de bekende Freiburger exegeet naar de achtergrond van het kindheidsverhaal in het Matteüsevangelie. In feite handelt praktisch het hele boekje over het 2e hfdst. daarin: aanbidding der magiërs, vlucht naar Egypte, kindermoord. De reden daarvoor is, dat de auteur meent dat het 1e hfdst. - geslachtslijst van Jezus, droom van Josef ___ door de schrijver van het evangelie zelf gemaakt is in samenhang met zijn 2e hfdst. dat hij ontleend heeft aan een bestaand verhaal. De achtergrond van dit verhaal lijkt vóór alles de Mozes-overlevering (Exodus 4, 19, cf. 1,15, 2,1-10), en nog sterker een joodse midrasj rond de geboorte van Mozes. Dit alles wordt dan in het Matteüs-evangelie omgewerkt tot een christologische belijdenis: Zoon van David (zending tot Israël), zoon van Abraham (roeping der heidenen - de magiërs - na de verwerping door Israël), Zoon Gods (God-met-ons); maar toch vóór alles: Jezus is de beloofde nieuwe Mozes. Het is onmogelijk dit uiterst zorgvuldig en gedetailleerd ‘redaktionsgeschichtlich’ onderzoek hier op de voet te volgen. Het kan de lezer echter wel overtuigen van het feit dat de nieuwere uitleg van het Evangelie beslist niet over één nacht ijs gaat.
S. Trooster
| |
| |
| |
Literatuur
Arnold, Heinz - Geschichte der deutschen Literatur aus Methoden. Westdeutsche Literatur von 1945-1971. 3 Bände. - Athenäum, Frankfurt, 1971, 333, 363, 337 pp.. |
Cliffors, Francis - Reviendrez-vous demain? - Casterman, Tournai, 1973, 236 pp., BF. 165. |
Fleisser, Marieluise - Gesammelte Werke. 3 Bände. - Suhrkamp, Frankfurt, 1972, 461, 341, 321 pp.. |
Geerdts, Hans Jurgen - Literatur der DDR. - Kröner, Stuttgart, 1972, 596 pp., DM. 19,80. |
Hildebrand, A.D. - Verhalen uit de lage landen. 2. - Van In, Lier / Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1972, 126 pp., BF. 160. |
Klein, Alfred - Im Auftrag ihrer Klasse. - Aufbau Verlag, Berlin/Weimar, 1972, 854 pp.. |
Leroy, Georges - De pees. - De Clauwaert, Leuven, 1972, 172 pp., BF. 175. |
Schobert, Ina - Shakespeare Handbuch. - Kröner, Stuttgart, 1972, 929 pp., DM. 42,-. |
Visser, Jan - Verzamelde gedichten. - Schutting-pers, Hilversum, 1972, f 3,-. |
| |
Margaret Drabble
De open poort
Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 214 pp., f 14,50.
Margaret Drabble heeft de behoefte zonder ophouden te analyseren. Het gevaar lijkt daarbij, dat dit tot een maniertje wordt. Als zij in dit boek de jeugd beschrijft van een meisje uit een klein geborneerd stadje in Noord Engeland, uit een bekrompen gezin, en haar ontwikkeling via een reisje naar Parijs en een verhouding met een getrouwde man, ontkomt men niet aan de indruk, dat schrijfster met schablonen werkt en geen werkelijk levende mensen voor ogen heeft. Er wordt wel geregistreerd, maar er is geen groei in gevoelens of onderlinge verhoudingen. Daardoor wordt het boek dor en eigenlijk - als men er doorheenkijkt - oppervlakkig.
R.S.
| |
Julien Weverbergh en Herwig Leus
Boonboek
Paris - Manteau, Amsterdam - Brussel, 1972, 155 pp., geïll., BF. 240.
Het Boonboek wil door historisch fotomateriaal, door gesprekken met L.P. Boon zelf en met jeugdvrienden van hem, alsook via documenten, brieven, tekeningen en ongepubliceerd proza interessante informatie geven over de achtergrond van het oeuvre van ‘den Boon’. In oktober 1972 nog werd hij voor zijn lijvig boek over het ontstaan van het socialisme in het Aalsterse rond de figuur van Pieter Daens voorgedragen als kandidaat voor de Belgische driejaarlijkse staatsprijs voor verhalend proza. L.P. Boon is een populaire figuur geworden, zowel door zijn romans (vnl. De Kapellekensbaari), zijn stukjes in Vooruit als door zijn vaak clownesk optreden in film en op T.V.. Toen hem dertig jaar geleden de Leo J. Kryn-prijs toegekend werd voor zijn roman De Voorstad groeit, zei de jury in haar rapport o.m.: ‘als niet alle teekenen bedriegen, steekt in Louis P. Boon een schrijver met substantie en klasse’. Dit vermoeden is door het oeuvre van Boon bevestigd en het Boonboek maakt het op een prettige manier duidelijk.
J. Gerits
| |
Françoise Xenakis
Zij zou op het eiland tegen hem zeggen
Bruna, Utrecht/Antwerpen, 1972, 75 pp., BF. 110.
Sterk dramatisch naar de inhoud en heel poëtisch naar de vorm is dit relaas van een vrouw, die na drie jaar scheiding haar man gedurende één uur mag spreken in een concentratiekamp op een van de Griekse eilanden. De typografie versterkt nog de kramp van verwachting en angst die het hele verhaal beheerst. In het ene uur dat man en vrouw pratend en zwijgend tezamen doorbrengen gaat voor goed stuk wat hen tot dan toe verbonden had: hun liefde voor elkaar. Want de vrouw komt gaandeweg tot het wrede besef: ‘Jij wilt hier niet meer weg. Je wilt dat je dood een offer is. IJdele haan vastgelijmd in scheef gelopen theorieën. Ik kan het niet meer verdragen’ (p. 61).
Na haar vertrek rolt de man zich in de deken, die zij met de hand geweven heeft uit alle jurken en mantels waarin hij haar gekend heeft: prachtig symbool voor de totaliteit van haar overgave. Als de bewakers deze deken opeisen, werpt hij zich op hen, bewust gelukkig het einde te kunnen verhaasten. Hij wordt doodgeranseld als een hond. In het kader van een wrange aanklacht tegen het kolonelsregime wordt eveneens het zeer reële en soms tragische conflict geschilderd tussen het extreme politiek engagement van de man en het even extreme engagement-in-liefde van de vrouw.
J. Gerits
| |
| |
| |
Ward Ruyslinck
De Heksenkring
Paris-Manteau, Amsterdam-Brussel, 1972, 248 pp., BF. 195.
Het verschijnsel van de voortwoekerende armoede en het met dictatoriaal geweld onderdrukte bevrijdingsstreven in de villas miserias van de meeste Zuidamerikaanse landen kan vergeleken worden met een heksenkring, d.i. de snelle uitbreiding van een verzameling zwammen ontstaan uit de ondergrondse voortwoekering van de zwamvlok. Aan deze botanische vergelijking ontleent de laatste roman van Ruyslinck zijn titel. De belangrijkste figuur eruit is de Vlaamse padre Gustavo, die woont en werkt in een van de vijf grote illegale nederzettingen aan de rand van Buenos Aires. Het moeizaam ploeteren van de jonge priester Gustaaf V. R., die eerst als onderpastoor in mijn buitenparochie te Mechelen werkzaam geweest is en die een dozijn jaren geleden naar Zuid-Amerika vertrokken is, heeft Ruyslinck tot de creatie van de figuur van padre Gustavo geïnspireerd. De auteur heeft getracht de Argentijnse realiteit van vandaag zo dicht mogelijk te benaderen en in zijn roman zoveel mogelijk controleerbare historische, sociale en politieke informatie te laten doorstromen. Met deze roman knoopt S. weer aan bij het paria-motief, dat ook in Het dal van Hinnom bv. op de voorgrond treedt. In zijn kritiek op kerk en maatschappij heeft Ruyslinck niet louter de toestanden in het ‘verre’ Zuid-Amerika op het oog. Het persoonlijk engagement van padre Gustavo heeft op de auteur zeer diepe indruk gemaakt. Het heeft hem leren inzien, zoals hij in de inleiding schrijft, ‘hoe weinig de begrippen “links” en “rechts”, “gelovig” en “ongelovig” (of “andersdenkend”) betekenen tegenover onze gemeenschappelijke plicht om deze wereld bewoonbaar te maken voor álle mensen van om het even welke gezindheid, overtuiging, huidskleur, rang, stand, afkomst of nationaliteit’ (p. 7).
J. Gerits
| |
Prof. Dr. M. Rutten
De Interludiën van Karel van de Woestijne
Société d'Edition ‘Les Belles Lettres’, Paris, 1972, 753 pp., FF. 81,-.
Karel van de Woestijne
Verzamelde gedichten
3e druk
Paris-Manteau, Amsterdam-Brussel, 1972, 336 pp., BF. 140.
Prof. Dr. M. Rutten, die al meer dan 40 jaar bezig is met de studie van het oeuvre van Karel van de Woestijne, heeft de resultaten van zijn onderzoek met een lijvig boek aangevuld. In de reeks uitgaven van de Bibliothèque de Philosophie et Lettres de l'Université de Liège publiceerde hij al in 1934 De Lyriek van Karel van de Woestijne, in 1943 De esthetische opvattingen van Karel van de Woestijne en in 1959 Het Proza van Karel van de Woestijne. Thans heeft de auteur het dramatisch en episch interludisch werk van de dichter literair-historisch onderzocht, het thematisch en structureel ontleed en tenslotte de plaats ervan aangeduid in het gehele omvangrijke oeuvre van de dichter. In drie inleidende hoofdstukken behandelt hij eerst de problemen van chronologische, genealogische en typologische aard, die met het ontstaan van de Interludiën samenhangen. Het onderscheid dat prof. Rutten maakt tussen ‘Het interludisch Werk’ (4de hfdst.) en ‘De Interludiën’ (5de hfdst.) is geen louter terminologische kwestie, maar hangt samen met de dubbele chronologie waarmee in het lyrisch werk, dat als de Interludiën van Van de Woestijne beschouwd wordt, rekening moet worden gehouden. In het 4de hfdst. volgt S. zo nauwkeurig mogelijk de genesis van de afzonderlijke gedichten in de tijd, zoals die blijkt uit de data van ontstaan of eerste publikatie in een tijdschrift. Van elk gedicht wordt de morele, religieuze en metafysische thematiek onderzocht, de oudgriekse mythologische bronnen worden opgespoord, de Van de Woestijniaanse herdichting ervan wordt bestudeerd en - waar nodig - wordt gewezen op de afhankelijkheid van de dichter van de doorgaans Franse voorbeelden. Biografische gegevens worden als wetenswaardige bijzonderheden ondergebracht in de Aantekeningen achteraan, tenzij ze echt relevant blijken voor de verheldering van een gedicht
als thematisch of structureel gegeven. In het 5de hfdst. tracht S. uitsluitend antwoord te geven op vragen omtrent de ontwikkeling, bundeling en plaats die de in boekvorm verschenen Interludiën (1912: Interludiën; 1914: De tweede Bundel Interludiën; 1924: Zon in den Rug) in het gehele oeuvre van K. van de Woestijne innemen. Prof. Rutten komt tot de conclusie, dat de dichter in de Interludiën bevrediging gezocht en gevonden heeft voor zijn voortdurende behoefte om zijn complexe zieleleven te doorpeilen door middel van Griekse mythologische en mythische symboolgestalten.
Zoals zijn overige gedichten zijn de Interludiën doortrokken van het tegelijk decadente en neomystieke fin-de-siècle-symbolisme. Ook als interludisch schrijver is Van
| |
| |
de Woestijne, aldus prof. Rutten, tot aan het einde van zijn scheppende mogelijkheden gegaan.
De uitgeverij Paris-Manteau bezorgde een goedkope uitgave als paperback van de in 1967 verschenen 3de druk van de Verzamelde gedichten van K. van de Woestijne, samengesteld door prof. dr. P. Minderaa en met een voorwoord van A. Roland Holst. Oe titel is wel wat misleidend, omdat wij met een sterk beperkte uitgave te doen hebben, aangezien het boek binnen een bepaalde prijslimiet moest blijven. Vooral in het jeugdwerk en in de gedichten die voornamelijk literair-historisch belang hebben, werd duchtig gesnoeid. Deze beperkte bundel wil trouwens het Verzameld Werk (8 delen) geenszins vervangen, wel de lezer aansporen tot het volledige werk te gaan.
J. Gerits
| |
Gottfried Just
Reflexionen. Zur deutschen Literatur der sechziger Jahre
Neske, Pfullingen, 1972, 271 pp., DM. 22,-.
Jost Nolte
Grenzgänge. Berichte über Literatur
Europaverlag, Wien, 1972, 256 pp.,
DM. 16,-.
Jürg Federspiel
Träume aus Plastic. Aufsätze zu Literatur, Kunst und Film
Benziger, Zürich, 1972, 184 pp., DM. 9,80. G. Just (1938-'70), Schnitzler-kenner, is, stervend aan de literatuur, zelf uit dit leven vertrokken. Deze postume collectie vertelt hoe en waarom. Zij heeft een hoge subjectieve waarde omdat Just de zeldzame gave bezat vanuit de betrokkenheid als lezer en de criteria van stijl en tijd een waardebepaling te verantwoorden binnen het bonte aanbod van alledag. Beklemmend zijn deze essays om hun bekentenis. Wat hij in literatuur heeft teruggevonden is de geconsacreerde eenzaamheid die de maatschappelijkheid geen zin verschaft. Toen hij, uit de existentiële behoefte literatuur als wezenlijk bestaan te ervaren, de vitale relatie tussen beide (apert ook een verwerkingsproces van de eerste bewuste generatie na 1945 in Duitsland die niet onder de nazi-ethiek vandaan hoefde te kruipen) niet meer zag zitten, is hij eruit gestapt. Enig alternatief ontbreekt dan ook in deze bundel; hij is van een ijzige logica, die het niet bij woorden heeft gelaten. Waarmee je als lezer inderdaad een mens (h)erkent.
J. Nolte daarentegen is de succesrijke literaire columnist. Hij zet problemen, op een rijtje, dartelt er omheen, gooit er enkele weg, houdt er enkele aan, en laat de lezer op zijn honger. De toch wel niet ironische titel vangt dit klimaat perfect op: hij loopt om de literatuur heen, maar zoekt geen centrum. Hij is een gedroomde weekendcommentator, die het anderen voorzingt wat er te koop is maar nergens de kwaliteit van de waar taxeert.
J. Federspiel neemt niet eens zichzelf ernstig op. Hij vlindert in literariserende buien door de wereldmarkt en pikt eruit wat hem aanspreekt: J. Jones, N. West, O. Wilde, L. Hohl, A. Warhol, H. MacCoy, S. Fitzgerald, Varlin, P. Morissey. Penseelschetsen van een literator die essenties betrapt maar ze niet uitknijpt.
C. Tindemans
| |
Roland Mortier
Diderot in Deutschland 1750-1850
Metzler, Stuttgart, 1972, 490 pp., DM. 20,-.
Historisch door vele Duitsers als de meest Duitse van alle Franse auteurs begroet, heeft deze veelzijdige 18e-eeuwer eindelijk de omvang, intensiteit en consequenties voor de ontwikkeling binnen Duitsland uitgestippeld gekregen door de vaardige hand van een Belgisch germanist (1954 in het Frans, 1967 in het Duits, thans in paperback). Natuurlijk is de aanwezigheid van Diderot tijdens deze eeuw niet identiek gebleven. Onverzwakt is de theatrale (zowel pragmatische als theoretische) modelbetekenis, bepaald wankel is de filosofische echo, gemengd blijft het onthaal van zijn antireligieuze stellingen. De Encyclopédie kent een geringe verspreiding, zowel mentaal als materieel; zijn esthetische leer daarentegen wordt breed bijgetreden. Een publieke attractie is hij nooit geworden, maar de kwaliteit van zijn intellectuele adepten (vreemd genoeg gedeeld door zowel de classici als hun romantische antipoden) waarborgt een blijvende aandacht. Dat verklaart dan weer waarom het een Duitser kon zijn (K. Rosenkranz, 1866, een Hegeliaan uiteraard) die internationaal de eerste ruime monografie over Diderot kon opstellen. De romancier Diderot (vooral Jacques le fataliste) kon dan weer wel een kassucces worden. S. gaat zorgvuldig en uitputtend na wat de achtergronden, motiveringen en gevolgen zijn van Diderots onthaal. Bij de omvang en de analytische acribie kan veilig gesteld dat deze inzichten niet zo vlug achterhaald zullen worden, terwijl de cultuurhistorische betekenis ervan verder reikt dan alleen tot Duitsland.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Theater
Bahr, Gisela, e.a. - Brecht heute. - Athenäum, Stuttgart, 1972, 239 pp., DM. 38,-. |
Klotz, Volker - Bühnen-Briefe. - Athenäum, Stuttgart, 1973, 297 pp., DM. 38,-. |
Notenboom, Wim - Bertolt Brecht. Teatereksperiment en politiek. - SUN, Nijmegen, 1972, 204 pp.. |
Qureshi, Qayum - Literatur und Leben. - Bohlau, Köln, 1971, 195 pp., DM. 28,-. |
Smith, A. - Arghastat Persepolis. - Eyre Methuen, London, 1972, 264 pp., £ 3,25. |
Spielplatz 1. Jahrbuch für Theater 1971/72. - Wagenbach, Berlin, 1972, 213 pp.. |
| |
Arnold John Jacobius
Motive und Dramaturgie im Schauspiel Carl Zuckmayers
Athenäum, Frankfurt, 1971, 146 pp., DM. 28,-.
Deze dissertatie (New York University) tracht iets dichter te komen bij de artistieke betekenis van Zuckmayers toneelwerk (tot 1955). Het resultaat biedt echter nauwelijks enige verrassing. S. schroeft Zuckmayer niet op tot een wereldauteur. Hem plaatsend in de ontwikkeling van tijd en wereld, legt hij de grootste nadruk op de persoonlijkheidsstructuur en leidt daaruit zowel de motievenscala als de uiteindelijke dramaturgische voorkeursvormen af. Deze motieven, toch lichtjes mythologiserend uitgedrukt in natuurbelevenis, maatschappij, ‘Heimat’ en volk, leven en ‘Schicksal’, worden dan wel teruggevonden in de tekst maar nauwelijks verder geanalyseerd, terwijl de vormcode, lithotiserend opgevangen in het aantreffen van lyrische en epische gegevens met daarnaast een opmerkelijke invloed van de filmtechniek, ook al niet tot een eigen ontwerp gepromoveerd wordt. Dat Zuckmayer tenslotte gestalte heeft gegeven aan een intieme ‘amor fati’, is niet alleen waar, maar is bijna een platitude; het wordt vooral onvoldoende streng en gedetailleerd bewijsbaar gemaakt.
C. Tindemans
| |
Edda Kühlken
Die Klassiker-Inszenierungen von Gustav Gründgens
Verlag Anton Hain, Meisenheim am Glan, 1972, 239 pp., DM. 38,-.
G. Gründgens (1899-1963), acteur, regisseur en theaterleider te Berlijn (1934-'44), Düsseldorf (1947-'55) en Hamburg (1955-'63), die zijn theaterideaal heeft gezien in het zo perfect mogelijk brengen van de grote dramatische werkstukken van alle tijden, wordt in deze theaterwetenschappelijke dissertatie onderzocht naar zijn voorwaarden, intenties en middelen. Zonder dadelijk reconstruerend te werk te gaan, beschrijft S. zo nauwkeurig mogelijk als te achterhalen uit de beschikbare documenten (regieboeken, kritische reacties, persoonlijke getuigenissen, decorschetsen) de materiële en spirituele basis van dertig jaren dienst aan de klassieke auteurs. Met deze studie is de mogelijkheid tot evaluatie en tot integratie van Gründgens binnen een continue theaterevolutie wel dichterbij gekomen, zodat het nietopnemen van illustratiemateriaal (toch een wezenlijk tekort) tenslotte niet een verminking van de argumentering gaat betekenen.
C. Tindemans
| |
Manfred Durzak
Dürrenmatt. Frisch. Weiss.
Deutsches Drama der Gegenwart zwischen Kritik und Utopie
Philipp Reclam jun., Stuttgart, 1972, 407 pp., DM. 26,80.
Heinz Klunker
Zeitstücke. Zeitgenossen. Gegenwartstheater in der D.D.R.
Fackelträger-Verlag, Hannover, 1972, 235 pp., DM. 24,-.
De op vele literatuurtheoretische domeinen bedrijvige M. Durzak waagt zich, steunend op H.R. Jauss's receptie-esthetische standpunten, aan het na-oorlogse Duitse drama. Na een wel kort maar imponerend-correct situeren van een veelheid jongere en oudere dramatische auteurs, beperkt hij zich tot de grote drie. Het resultaat is, iets te wijdlopig, zeer belangrijk. Hij demonstreert de immanente crisis in Dürrenmatts en Frisch's oeuvre, terwijl hij in Weiss's Hölderlin (unaniem afgewezen) een in zich sluitend en volwassen dramatisch werkstuk ziet. Met dit werk lijkt eindelijk het grote niveau van de keurige ‘plaatsing’ van de toneelletterkunde weer te zijn bereikt. Een duidelijke blijver in de vakliteratuur.
Ook H. Klunker loopt met veel informatie door drama en theater in de D.D.R.. Zijn sympathie gaat duidelijk uit naar momentele outsiders als P. Hacks of H. Lange; hij toont aan dat het vermenselijkte socialisme precies bij deze auteurs het diepst en het sterkst geëngageerd is aan te treffen.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Dusan Rnjak
Bertolt Brecht in Jugoslawien
N.G. Elwert, Marburg, 1972, 102 pp., DM. 28,-.
In een rustig evenwicht tussen partijdige verdediging en historische exactheid beschrijft S. de data, de frequentie, de lokalisering, de vertalingen, de regie, de vertolking en de effectwerking van Brechts oeuvre in Joegoslavië. Twee fasen worden herkenbaar: van 1928 tot de oorlog een overwegende invloed van Brechts lyrische agitatie op de intellectuelen en de arbeidersmilitanten, na de oorlog tot vandaag uitsluitend het theater dat boeiende eigen accenten van landaard, speltraditie en thematische klemtoon heeft meegekregen en duidelijk ook op de eigen dramatische produktie heeft ingewerkt. De kwaliteit van Brechts aanwezigheid ligt voorbeeldig gedemonstreerd in 85 scène-foto's, zelden diva-plaatjes, doorgaans analyses van scenische handeling.
C. Tindemans
| |
Phyllis Hartnoll, ed.
The Concise Oxford Companion to the Theatre
Oxford University Press, 1972, 640 pp., £ 1,50.
Deze gecomprimeerde uitgave van het sedert jaren gerenommeerde encyclopedische werk over drama en toneel, met nadruk op het creatieve theater, is bepaald geen verwaterde paperback. Integendeel is de gebruikswaarde verrassend groot gebleven. Die komt niet enkel tot uiting in de informatieve gegevens die doorgaans controleerbaar correct zijn, zelfs wanneer het over niet-Britse toestanden en personen handelt; bovendien is de indicatieve waarde, zelfs niet een wat combattieve stelling schuwend, gezond, waarbij vooral de grote omvang en degelijkheid van een uitvoerige bibliografie gunstig opvallen. Zodat hier een verheugende combinatie werd gevonden van wetenschappelijke waarde en zo breed mogelijke presentatie. Ook voor de vakmensen aantrekkelijk en leerzaam.
C. Tindemans
| |
Harley Granville-Barker
Prefaces to Shakespeare
B.T. Batsford, London, 1972, 543 + 449 pp., £ 5,50.
Het blijkt dus nog altijd en terecht nodig te zijn: een herdruk van de beroemde Prefaces, in één enkel deel, dat wel wat zwaar in de hand ligt maar voortreffelijk te raadplegen. Een aantal keren al in verschillende delen en formaten op de markt gebracht, liggen deze oorspronkelijk als gelegenheidsopgave geschreven inleidingen thans in ongewijzigde versie voor een nieuwe generatie ter beschikking. Terecht? Inderdaad. Het geheim van de aantrekkelijkheid van deze wat hoofs op afstand genoteerde eeuwige liefde met Shakespeare ligt nog altijd in de voortreffelijke vermenging van onverwacht scholarship en scenisch-theatrale ervaring. Natuurlijk heeft een drukdoende Shakespearologie ondertussen wel voor vele correcties, andere interpretaties, invoegingen en grensverleggingen gezorgd, maar de essentie blijft onverzwakt overeind: een intuïtieve balans van Shakespeares wereldbeeld, literair talent, theatrale flair en scenisch vakmanschap. Bij de afwezigheid van elke geleerde pedanterie en zwaartillende vernuftigheid, bij de aanwezigheid van een directe, heldere schrijfeerlijkheid en een naïef-gezond geloof in het genie van zijn object, is deze unieke proeve tot synthese nog altijd een prachtige inleiding tot het grote werk.
C. Tindemans
| |
Ruben Simonov
Stanislavsky's Protégé: Eugene Vakhtangov
DBS Publications, New York, 1969, 243 pp., $ 6,95.
E. Vakhtangov (1883-1922), befaamd leerling van C. Stanislavsky en zelfstandig regisseur met veel invloed in het theater na de Revolutie, wordt hier door een van zijn oud-acteurs teruggeplaatst in zijn tijd, zijn streven, zijn stijl en zijn methodiek. Het is niet zonder meer een hagiografie, wel een dynamisch beeld van opvattingen en technieken. De structuur van deze beschrijving, die meer is dan zoete herinnering en substantieel tot een theaterdidactische opstelling komt, wordt ingegeven door de drie Vakhtangov-regies waaraan S. als redacteur heeft meegewerkt: Een bruiloft (A. Tsjechov), Het mirakel van St Antonius (M. Maeterlinck), Prinses Turandot (C. Gozzi), tussen 1918 en 1922. Het blijft een gezellige causerie van een taaie oude man, die niets rooskleurig is gaan zien, niet akelig reconstrueert, niet dagboeknauwkeurig registreert, maar intentie, effect, werkwijze, essentie, tijd en ideologie met losse hand memoreert en tegelijk de constanten op een rijtje zet van een theatermaker die niet altijd even duidelijk maar historisch nagenoeg onbetwistbaar de kenmerken van het moderne theater mede heeft bepaald.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Miscellanea
Barnes, Ken - Sinatra and the great song stylists. - Ian Allen, London, 1972, 192 pp., £ 3,-. |
Elles, George - Hedda and Louella. - Allen, London, 1972, 360 pp., £ 3,-. |
Rust, Brian - The dance Bands. - Ian Allen, London, 1972, 160 pp., £ 3,75. |
Sanford, Herb - Tommy and Jimmy. - Ian Allen, London, 1972, 305 pp., £ 2,95. |
Beschermde landschappen. - Info-press, Brussel, 1972. |
Deleu, Jozef - Frans-Vlaanderen. - Lannoo, Tielt, 1972, 200 pp., BF. 385. |
Wartenbergh, Henk - Ik zie, ik zie... De bijbel langs Amsterdams straten. - Buijten & Schipperheyn, Amsterdam, 1972, 111 repr. met tekst, f 25,-. |
| |
Joe Kaufman
Hoe zit dat in elkaar?
Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 93 pp.. ill., f 14,50.
Een elementaire technische encyclopedie voor kinderen zou men dit uitstekend geïllustreerde boek kunnen noemen. Van de oermens tot de toekomst, van wasmachine tot Saturnusraket en tientallen andere wetenswaardige categorieën. Voor grotere kinderen een machtig boek.
R.S.
| |
Jos Vandeloo
Bent u ook zo'n Belg?
Paris-Manteau, Amsterdam-Brussel, 1972, 112 pp., geïll., BF. 125.
Dit als grappig en satirisch boek over België en de Belgen aangekondigd boekje is helemaal niet zo sprankelend als de flaptekst belooft. Het is een verzameling van al heel vaak gehoorde uitspraken, anekdoten en grapjes. Gelukkig zijn er de illustraties van Leo Fabri, die de ouwe koek door Vandeloo voorgeschoteld, toch nog tot een prettig kijk-boek maken.
J. Gerits
| |
Drs. H. van Praag
Acupunctuur
Ankh-Hermes, Deventer, 1972, 126 pp., f 14,-.
De acupunctuur is een methode die bij bepaalde ziekten zonder enige twijfel goede resultaten oplevert en die moeilijk valt te rijmen met de structuur van het moderne wetenschappelijke medische bestel (b.v. p. 92). Met deze uitspraak had S. kunnen volstaan. Na lezing van de 120 pp. wordt geen enkel inzicht gewonnen in deze curieuze geneeswijze, die soms een verrassende uitwerking heeft. Een overbodig boek.
J.D.P. Wolff
| |
Calvin Tomkins
Living well is the best revenge
Two Americans in Paris 1921-1933
André Deutsch, London, 1972, 148 pp., geïll., £ 2,50.
Dit is de biografie van een eigenzinnig paar, de Murphys (Gerald en Sara), bevriend met dat andere koppel enfants terribles: Scott en Zelda Fitzgerald. Zij inspireerden trouwens Scott Fitzgerald voor Tender is the Night en waren de animatoren van een groep artisten-émigrés in het Parijs en de Côte d'Azur van de jaren twintig. Hun verhouding met de Fitzgeralds leek trouwens onverzoenlijk: Scott en zijn vrouw waren een soort tragische literaire vampieren, die alles rondom zich en zichzelf versmachtten in hun literaire bezigheid. Gerald en Sara Murphy waren integendeel levenskunstenaars: ‘Living well is the best revenge’, is dan ook een hedonistische frase die heel mooi hun mentaliteit weerspiegelt. Een zinnetje van Tomkins illustreerd deze paradoxale levenshouding van beide paren: met een beetje geld, zo zegt Tomkins, leefden de Fitzgeralds nog op een armzalige manier; met niet veel meer leefden de Tomkins rijkelijk. Uit een droge opsomming van hun artistieke bezigheden en hun vriendenkring zou je de indruk kunnen opdoen dat de Murphys één van de vele mondaine trendmakers waren uit die tijd. De genuanceerde benadering van de biograaf Tomkins doet echter zeer mooi uitkomen dat ze van het leven voor zichzelf en de andere gewoon een ‘zalige’ ervaring wilden maken, en daar ook blijkbaar in slaagden als je de aanstekelijke zonnige beschrijvingen mag geloven! Tomkins' aanpak is, zoals gezegd, genuanceerd, maar laat uiteindelijk een onbevredigende indruk na, omdat hij slechts a.h.w. diagonaal een blik werpt op sommige momenten uit het leven van zijn hoofdfiguren, en andere helemaal in het duister laat. Maar misschien was het zijn bedoeling de nieuwsgierigheid en verbeelding van de lezer te prikkelen aan de hand van enkele schetsmatige biografische sfeerscheppingen. Het boek bevat een prachtig familiealbum, dat op zichzelf reeds het aanschaffen verantwoordt.
Eric De Kuyper
|
|