| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Gedragswetenschappen
Eijk-Osterholt, C.A. van - Laten ze het maar voelen... - Van Gennep, Amsterdam, 1972, 156 pp., f 8,90. |
Jorgensen, Mosse - Van schooloproer tot oproerschool. - (Anatomie van de toekomst), Wereldvenster, Baarn, 1972, 228 pp., f 15,50. |
Kritiek. - (Kernvraag), Geest. Verzorging Krijgsmacht, Den Haag, 1972, okt., 49 pp.. Lipshitz, Susan - Wastage among craft apprentice students. - Hutchinson, Lodon / Denis, Borgerhout, 1972, 73 pp., BF. 190. |
Piaget, J. en B. Inhelder - De psychologie van het kind. - Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 157 pp., f 15,90. |
Sechehaye, M.A. - Terug naar het nulpunt. - Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 120 pp., f 12,50. |
Struyker Boudier, Kees - Vervreemding en bevrijding. - Ambo, Bilthoven, 1972, 179 pp., f 12,50. |
Thiadens, Dr. A.J.H. en Dr. L.A.R. Bakker - Doodgaan is nog geen sterven. - (Anatomie van de toekomst), Wereldvenster, Baarn, 1972, 146 pp., f 14,75. |
Thiadens, A.J.H. e.a. - Het sterven dat ons toe-komt. - (Katernen 2000), Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972/6, 22 pp., f 2,50. |
Ungers, Lieselotte, en O.M. - Kommunen in der neuen Welt. - Kiepenheuer und Witsch, Köln, 1972, 102 pp., geïll., DM. 14,-. |
Verdoorn, Dr. J.A. - Arts en oorlog. 2 dln. - Uitgeverij Lynx, Amsterdam, 1972, 926 pp., f 45,-. |
Wienold, Hans - Kontakt, Einfühlung und Attraktion. - Enke, Stuttgart, 1972, 135 pp., geïll., DM. 19,80. |
| |
Carl R. Rogers en Barry Stevens
Intermenselijk
(Alpha-boek), NVSH, Den Haag, 1972, 264 pp., f 19,75.
Dit boek heeft meerdere dimensies. De kern ervan zijn zeven artikelen van de Amerikaanse psychologen Rogers, Gendlin, Shlien en Van Dusen. Barry Stevens, een reeds oudere doktersweduwe, koos die bijdragen omdat ze uitdrukken wat zij zelf heeft doorgemaakt als ontwikkeling. Haar commentaar eromheen is een stuk levensverhaal waarmee zij zeer velen van dienst hoopt te zijn. Haar thesis: de mens heeft voldoende juist oordeel over wat voor hem goed of verkeerd is en moet zich durven laten leiden door dit persoonlijk oordeel om een onafhankelijke rijpe persoon te zijn. Naargelang de instelling van de lezer kan dit werk een verhandeling zijn over humanistic psychology en client-centered therapy of een bezinningsboek. Iedereen zal het vanuit eigen ervaringen duiden, zich eraan moeten confronteren, ermee worstelen. Want de thesis wordt consequent toegepast: de auteurs stellen hun ervaringen, ideeën, hypothesen ter beschikking opdat de lezer ze zou toetsen, aannemen, verwerpen of corrigeren naar eigen oordeel en nood. De artikelen behandelen een nieuwe kijk op doel en methodes van psychotherapie. Maar Barry Stevens’ randbemerkingen geven er een ruimer kader aan, laten er bijbetekenissen van zien die de lezer helpen zichzelf te leren kennen en spontaner te leven. Ze bekrachtigen in de lezer zowel zijn zelfstandigheid als zijn gerichtheid op anderen. De titel Intermenselijk mag men niet opvatten als ging het om een tractaat over het bevorderen van communicatie.
Misschien komt men al lezend in de verleiding het boek te zien als een stuk maatschappijkritiek. Maar dan kan men aan de diepere inhoud voorbijschieten. Het gaat Barry Stevens erom duidelijk te maken dat zij een persoon wenst te zijn die in zichzelf de oriëntatie en vrijheid vindt om over zichzelf te reflecteren en te beslissen, maar ook om anderen tegemoet te treden en van anderen liefde te ontvangen zonder aan beinvloeding onderworpen te zijn. Dit is uiteraard gezonde maatschappijkritiek.
Het boek als geheel is een bekentenis dat psychiatrie niet zo'n vaste grond onder de voeten heeft als haar beoefenaars willen la- | |
| |
ten voorkomen. Barry Stevens zegt het ronduit (pp. 195-196). Maar in de bijdragen van de psychologen is het tussen de regels eveneens te lezen. Dit is een negatieve formulering van wat Rogers bepleit: dat de psycholoog/psychiater veel meer zichzelf moet zijn (met een persoonlijke waardenschaal) in de behandeling van cliënten, en zich onafhankelijker moet opstellen t.o.v. alle ‘scholen’. Wie dit werk zonder technische kennis van de psychologie lezen wil, zal misschien enige moeilijke passages in de koop moeten nemen om met genoegen te mijmeren - en hopelijk niet te piekeren - over veel verkwikkende wijsheid. Hij kan er willekeurig gedeelten uit kiezen, overdenken, herlezen en uitproberen.
G. Boeve
| |
Abraham H. Maslow
Motivatie en persoonlijkheid
Lemniscaat, Rotterdam/Denis, Borgerhout, 1972, 463 pp., BF. 400.
De thesis die Maslow uitvoerig argumenteert is: ‘Aan de gangbare motivatietheorieën van Freudianen en de behavioristen moeten we een correctie aanbrengen door aan te nemen dat ongemotiveerde handelingen voorkomen’. Maslow ziet bewijzen van niet-gemotiveerd handelen hoofdzakelijk in de meest gezonde mensen, zij die zover in hun fundamentele behoeften aan veiligheid, gemeenschap en achting bevredigd zijn, dat ze zichzelf expressief uitleven. Dit uitleven is niet meer een nastreven van bevrediging, maar een spontaan genieten van vervulling. Ook in kunst, spel en persoonlijke stijl ziet Maslow bevestigingen van zijn theorie. In het ‘Ten geleide’ stipt Prof. H.C.J. Duijker de verdiensten en tekorten van Maslows visie aan. Het werk is inderdaad niet op alle punten even overtuigend. Bepaalde gedeelten steunen op degelijke observatie en studie, andere zijn slechts ontwerpen van ideeën of richtingen waarin Maslow verdere studie wenst. Jammer genoeg zijn er ook pagina's waar Maslow te veel vragen en halve antwoorden a.h.w. op een hoop gegooid heeft; soms kon hij niet aan de verleiding weerstaan zijn ‘ontdekking’ tot in het absurde door te trekken (b.v.: verveling is een gevolg van hyperbevrediging van een fundamentele behoefte). Verbazend is dat zeer elementaire inzichten uit de filosofie hier met nadruk verdedigd worden als waren ze totaal nieuw. Wel is Maslow er zich van bewust dat de psychologie nu via inducerende weg tot conclusies komt die de filosofie sinds lang naar voren heeft gebracht; maar blijkbaar is hij niet voldoende bekend met die filosofie of vertrouwt hij haar niet helemaal. Bij onze waardering voor Maslows studie, die vele psychologen tot een verruimde kijk mag brengen, signaleren we als bijzonder belangwekkend het hoofdstuk 15, waarin de verhouding tussen maatschappijverbetering en individuele steun en die tussen technische psychotherapie en goede intermenselijke verhoudingen behandeld worden.
G. Boeve
| |
Etienne Verhoeyen, e.a.
Gezin, kommune en maatschappij
NVSH, 's-Gravenhage, 1972, 155 pp..
Chris Loones bundelt een greep documentatie- en discussiemateriaal dat omvat: 1. Magda Michielsens’ overzichtelijke schets van Wilhelm Reich's ideeën uit zijn voor-Amerikaanse periode; 2. een relaas over het leven en vooral de opvoeding in een Berlijnse commune (1967-1968); 3. Géza Kirchknopfs oppervlakkig ontwerp voor de ontwikkeling van gezin tot commune; 4. zijn eigen kritiek hierop en die van Etienne Verhoeyen; 5. een kritische nabeschouwing over de Berlijnse communes door Heide Berndt; 6. een voorstel van discussie-elementen door Etienne Verhoeyen. Het relaas over de communes komt niet uit boven het anekdotische, ook al worden er allerlei ideologische beschouwingen russen geweven. Het is namelijk verrassend hoe vaak die beschouwingen ofwel omkeerbaar zijn ofwel in tegenspraak met andere ideeën binnen hetzelfde relaas. Omkeerbaar is b.v. de bewering dat het burgerlijke gezin frustraties veroorzaakt. Een voorbeeld van tegenspraak is: de commune zoekt de bevrediging van onze behoeften te organiseren (p. 44) maar ze verwijt anderen dat ze slechts ageren voor de bevrediging van hun eigen behoeften (p. 45). In het derde en vierde deel van dit relaas zijn wel een aantal leerrijke ervaringen gegeven. Maar Heide Berndt wijst er terecht op dat ze slechts de buitenkant raken van de echte vraag om het gezin. Met name wordt met geen woord gerept over de mogelijkheid als paar een diep-menselijke relatie te verwerven. H. Berndt wijt dit aan een te zwakke persoonlijkheid bij de communeleden (p. 135), die blijkbaar telkens afhaakten wanneer de relatie om een echt loslaten van zichzelf ging vragen. Dit kernprobleem van de overgave - die o.i. de doorslaggevende factor is in het al of niet verwekken van frustraties bij de kinderen - komt evenmin voor in de overigens waardevolle discussiestof van het zesde deel van dit boek.
Geert Boeve
| |
| |
| |
Sociale Wetenschappen
Brown, Norman O. - Leven tegen dood. - Ambo, Bilthoven, 1972, 431 pp., f 25,-. |
Goffmann, Erving - Verhalten in Sozialen Situationen. - Bertelsmann, Gütersloh, 1972, 226 pp., DM. 19,80. |
Lindsay, John V. - Städte brauchen mehr als Geld. - Bertelsmann, Gütersloh, 1971, 180 pp., DM. 18,80. |
Michielse, Drs. H.C.M. - Kultuur als instrument van de heersende macht. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972, 149 pp., f 12,50. |
Moore, W.G. - Volcanoes. - (New visual geography), Hutchinson, London / Denis, Borgerhout, 1972, BF. 100. |
Moore, W.G. - Glaciers. - (New visual geography), Hutchinson, London / Denis, Borgerhout, 1972, BF. 100. |
Poll, K.L. - De beklemde elite. - Meulenhoff, Amsterdam, 1972, 192 pp., f 14,50. |
Schegget, Dr. G.H. ter - Het geheim van de mens... - Wereldvenster, Baarn, 1972, 146 pp., f 12,50. |
Schenda, Rudolf - Das Elend der alten Leute. - Patmos, Düsseldorf, 1972, 222 pp., DM. 16,-. |
Sociale wetenschappen nù. - Kv3, Gottmer, Haarlem, 1972, 152 pp.. |
Thung, Mady en Anneke H. Schipper-Van Otterloo - Kerkelijke verandering. - Samsom, Alphen a.d. Rijn, 1972, 218 pp., f 24,50. |
| |
Dr. J.A. Verdoorn
Arts en Oorlog
Medische en sociale zorg voor oorlogsslachtoffers in de geschiedenis van Europa.
Inleiding in de medische polemologie.
Twee delen; duizend bladzijden.
Lynx, Amsterdam, 1972, f 45,-, met een voorwoord van Prof. Mr. B.V.A. Röling. Dit grote werk geeft in historisch perspectief de wisselwerking tussen de ontwikkeling van de militaire vernietigingstechnieken en van de geneeskundige verzorging, vooral van militaire slachtoffers. Het gaat van de Grieken tot in onze tijd. Daarbij komen medisch-technische, epidemiologische, politieke, biografische en medisch-ethische gezichtspunten aan de orde. Documentatie is zeer gedegen. We komen beroemde namen tegen zoals Larreij en Henri Dunant, naast vele minder bekende. De schrijver heeft een sterk gevoel voor het anekdotische en het detail. Zo bevat het boek een vijfhonderd citaten, die (bijna) allemaal achterin keurig zijn vertaald. Verder afbeeldingen van werken bv. naar Goya en Käthe Kollwitz, maar ook foto's van Hiroshima en Dien Bien Phoe.
De schrijver constateert, dat veelal in de geschiedenis ex-soldaten, vooral als ze verminkt zijn, een ellendig bestaan leiden. Hij verwacht een tegenwicht tegen de massale vernietiging van onze tijd van de artsen vanwege de principiële tegenstelling tussen het doden of tenminste verwonden door de militair en het genezen of tenminste helpen door de arts. De verklaring van de relatieve onverschilligheid van de meeste medici tot nu toe evenals van hun organisaties zoekt de schrijver in gebrek aan kennis. Deze beschouwingen vormen slechts een klein deel, 50 bladzijden, maar ze lijken het belangrijkste van het hele boek. De schrijver citeert met instemming Sidel, die zich voorstelt dat het mogelijk is dat de gehele artsenwereld zou weigeren mee te werken aan het oorlogsbedrijf. Ook Röling wordt geciteerd in zijn appèl aan de zwijgende medici. Oorlog is een ziekte, zegt Dr. Verdoorn, en voor ziekte zijn praeventieve maatregelen te treffen. Op p. 810 e.v. komen even wapenproduktie, groei der wereldbevolking en nationalisme aan de orde, evenals de verschuivingen in de inhoud van de begrippen vrijheid en democratie in de westerse wereld. Maar politieke, sociologische, economische, biologische, ja ook polemologische analyses ontbreken eigenlijk. Voor de polemologie in engere zin verwijst de schrijver naar de desbetreffende literatuur, o.a. van Röling. Zo is het boek met al zijn interessante wetenswaardigheden toch geen echte inleiding tot de (medische) polemologie geworden. Anderzijds beperkt het boek zich niet tot Europa, maar geeft het ook actueel materiaal over Korea en Zuid-Oost-Azië.
Een kleine onjuisheid: het internationale Rode Kruis doet in Noord-Vietnam maar bitter weing, de W.H.O. evenmin (p. 755); in tegenstelling tot de suggestie van de schrijver. De stijl is goed, gedegen zoals het hele boek. We krijgen de bekende uitspraak van Von Clausewitz te horen over de oorlog als voortzetting van de politiek met andere middelen maar niet die van Frederik de Grote tegen zijn soldaten: ‘Hunde, wollt Ihr ewig leben?!’. Toch is analyse van deze anti-humanitaire tendens ook polemologie. Maar en diepte en breedte mag men haast niet in een boek van één schrijver verwachten.
Een boek waaruit veel geciteerd zal worden.
J.H. van Meurs
| |
Dr. H.A. Visscher
Het Nederlandse landschap
Een typologie ten behoeve van het
| |
| |
milieubeheer
(Aula), Utrecht/Antwerpen, 1972, 155 pp., krtn. foto's, f 12,50.
Het Nederlandse landschap mag zich de laatste jaren in een toenemende belangstelling verheugen en terecht. De hiermee samenhangende steeds toenemende stroom van publikaties over dit onderwerp richt zich veelal op een der vele facetten en/of problemen van het landschap in ons land. Visscher beoogt daarom met deze studie een beeld te geven van het Nederlandse landschap als totaliteit. Hij wil zijn boek gekwalificeerd zien als een integrale studie. In de inleiding behandelt de auteur op overzichtelijke wijze een aantal aspecten van het milieubeheer. Daarna wordt het ontstaan en de huidige differentiatie in het landschapsbeeld vrijwel chronologisch behandeld. Eerst komen daarbij de verschijnselen ter sprake die hun ontstaan danken aan de min of meer natuurlijke processen en vervolgens worden die landschapselementen behandeld die door de mens werden gecreëerd.
Het totaal overziende kan gesteld worden dat de inhoud van dit boek een systematische inventarisatie biedt. Naar mijn mening echter is de schrijver er niet in geslaagd een wetenschappelijk verantwoorde typologie van het Nederlandse landschap te ontwerpen, hetgeen toch blijkens de ondertitel van het werk zijn bedoeling is geweest. Dit falen vindt zijn oorzaak in enerzijds de onzorgvuldigheid in het hanteren van begrippen (het begrip landschap wordt nergens afdoende gedefinieerd) en anderzijds in het gebrekkige toepassen van de nu eenmaal noodzakelijke classificatiebeginselen.
Onze conclusie is daarom, dat het boek in zijn afzonderlijke delen een bruikbaar overzicht verschaft, doch als integrale studie mislukt is.
A.G.J. Dietvorst
| |
Kirche und Entwicklung in Ekuador und Kolumbien
Pesch-Haus Verlag, Mannheim/Ludwigshafen, 1972, 97 pp., DM. 4,80.
Van dit soort overzichtelijke boekjes moesten er over meer over ontwikkelingslanden ter beschikking staan. De titel dekt niet helemaal de inhoud. In werkelijkheid wordt een overzicht gegeven van de hele politieke toestand in de beide landen. De houding van de kerk wordt in het kader daarvan gesignaleerd. Wat de toestand van het land betreft, moeten wij constateren dat dat voor de schrijvers in de eerste plaats een politiek vraagstuk is: de landen zijn niet in de eerste plaats onderontwikkeld maar onvrij.
C.J. Boschheurne
| |
Nigel Grant
Onderwijs en opvoeding in Rusland
(Aula), spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 206 pp., f 6,50, BF. 106.
Ieder schoolkind in Rusland heeft zich te richten naar twintig standaardregels, die het van buiten moet kennen. Die twintig regels omvatten natuurlijk bepalingen dat het ijverig moet studeren, dat het op tijd in de les moet zijn, zijn leerboeken moet meebrengen en zo. Allemaal normale disciplinezaken. Maar zij schrijven óók nog andere dingen voor. Rechtop zitten tijdens de les; opstaan als de directeur of de leraar de klas binnenkomt; opstaan als men de leraar antwoord geeft; directeur en leraren met een beleefde buiging begroeten als men hen tegenkomt; beleefd zijn tegen zijn ouders en zijn ouders gehoorzamen en helpen bij de zorg voor kleinere broertjes of zusjes; geen ruwe uitdrukkingen gebruiken en niet roken; attent en zorgzaam zijn voor oude mensen. Men wrijft zich de ogen uit als men dit alles leest. Kom daar in Nederland eens om! De kritische leraren, die zo hoog opgeven van hun sympathie voor alles wat achter het ijzeren gordijn gebeurt, zouden iemand die zulke regels voorstelde, de ogen uit het hoofd krabben.
Maar gekheid op een stokje: zo zijn de regels van het streng gedisciplineerde onderwijs in de Sovjet-Unie. Een onderwijs erop gericht de volgzame staatsburger te scheppen, de burger die van zijn land houdt, zich beijvert om het zo ver mogelijk te brengen, zodat hij zijn land op de best mogelijke manier kan dienen en zich voor de eer van zijn land inzet zoals hij als kind al - volgens de twintigste en laatste regel - zich geheel moet inzetten voor de eer van de school.
Het onderwijs in de Sovjet-Unie heeft zich uiteindelijk in de richting van een sterke centralisatie en uniformiteit ontwikkeld; een uniformiteit bevorderd door de overtuiging dat alle kinderen potentieel gelijk zijn en dezelfde ontwikkeling kunnen ondergaan als zij maar willen. De studie van Grant over dit onderwijssysteem, zijn theoretische grondslagen en zijn ontwikkeling in de loop der jaren is voortreffelijk gedocumenteerd en werpt een bijzonder interessant licht niet alleen op dit onderwijssysteem zelf, maar ook op de samenleving waarvoor het functioneert.
Meer dan uit menige staatkundige of politieke studie blijkt hieruit de geest van Rusland - die is heel wat sympathieker dan uit menig andere studie naar voren komt.
Hans Hermans
| |
| |
| |
Biografie
Diana, terroriste voor een betere wereld. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 172 pp., f 12,50. |
| |
C.J. Ligthart
De Nederlandse Jezuietengeneraal Jan Philip Roothaan
* Amsterdam 23-11-1785, † Rome 8-5- 1853. Een antwoord op de vraag ‘Wat is een jezuiet?’.
Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 1972, 288 pp., ill., f 15,-.
In dit helder gecomponeerde en smakelijk uitgegeven boek wordt duidelijk dat Roothaan een groot man is. Zolang een wetenschappelijke biografie van deze persoon nog op zich laat wachten - en het zal nog heel wat tijd vragen alle kwesties waarmee hij te maken heeft gehad, te bestuderen - is deze levensbeschrijving, die zich op veel bronnenstudie baseert, uiterst welkom.
Het accent van dit werk ligt minder op de betekenis van Roothaan voor de kerk van zijn tijd dan op de betekenis van de vele crises van die kerk voor Roothaan. Dit boek, op de eerste plaats geschreven voor hen die Roothaan vereren (het Pater-Root- haan-Genootschap te Amsterdam) of zich door hem willen laten inspireren, geeft derhalve vooral de geschiedenis van een geestelijk leven. Het is de geschiedenis van een man met grote gaven (talenkennis, kosmopolitische geest, ijver, beminnelijkheid, nuchterheid) die staande blijft in ernstige crises (jezuietenvervolgingen overal, revolutie in Rome) door een groot geloof en echte kerkelijke gezindheid.
De auteur vergeet niet in het kort de kritiek te vermelden die meestal ten aanzien van Roothaan wordt geuit: zijn conservatisme. Een antwoord op die kritiek geeft hij helaas nauwelijks. Toch zou een onderzoek daarnaar de moeite waard zijn: het is de vraag of die kritiek eigenlijk wel houdbaar is.
De ondertitel: ‘Een antwoord op de vraag: Wat is een jezuiet?’ is misschien niet al te gelukkig. Men zal de onbepaalde lidwoorden zeer moeten onderstrepen; Roothaan is niet het enige type jezuiet, maar dat hij ten volle jezuiet geweest is (met zeer grote verdiensten voor zijn orde) mag niemand ontkennen.
Marcel Chappin
| |
Geschiedenis
Boase, T.S.R. - Death in the Middle Ages. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1972, 144 pp., BF. 285. |
Bowen, E.G. - Britain and the western seaways. - Thames and Hudson, London, / Denis, Borgerhout, 1972, 196 pp., BF. 485. |
Brugmans, Prof. Dr. H. - Geschiedenis van Amsterdam, I. Middeleeuwen 1100-1544. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 318 pp., ill., f 17,50, paperback f 12,50. |
Haley, K. - The Dutch in the seventeenth century. - Thames and Hudson, London, / Denis, Borgerhout, 1972, 216 pp., BF. 330. |
Kidder, J. Edward - Early Buddhist Japan. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1972, 212 pp., BF. 485. |
Lammers, F.J. - Wilhelmina Moeder des Vaderlands. - Hollandia, Baarn, 1972, 96 pp., ill., f 19,50. |
Masson, V.M. - Central Asia. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1972, 219 pp., BF. 485. |
McKee, Alexander - De race naar de Rijnbruggen 1940-1944-1945. - Hollandia, Baarn, 1972, 414 pp., f 24,50. |
Oechslin, Werner - Bildungsgut und Antikenrezeption des frühen Settecento in Rom. - Atlantis, Zürich, 1972, 210 pp., SF. 42,-. |
Panorama van Brugse geschiedschrijving sedert Duclos. - Gidsenbond van Brugge, 1972, 310 pp.. |
Siberschmidt, Max - The United States and Europe. Rivals and partners. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 216 pp., BF. 190. |
| |
Heinrich August Winkler
Mittelstand, Demokratie und National-Sozialismus
Die politische Entwicklung von Handwerk und Kleinhandel in der Weimarer Republik. Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1972, 307 pp., DM. 34.
De middenstandsgroepen worden vaak beschouwd als de referentiegroep van het Nationaal-Socialisme. Veelal wordt dit verklaard met de verwijzing naar de autoritaire traditie en sociale en psychische consequentie voortvloeiend uit de benarde economische situatie, speciaal ten tijde van de grote economische crisis van 1929. Maar bij analyse van de economische gevolgen van de grote crises, direct na 1918 en 1929, blijkt dat de kleine ondernemers minder ernstig
| |
| |
getroffen zijn dan algemeen werd aangenomen. Hierdoor komt de ‘politieke paniek’ van de middenstand in een ander licht te staan. Volgens Winkler is de politieke onrust binnen deze sociale groepering verklaarbaar vanuit het ‘instinctieve gevoel’ dat het kleinbedrijf geheel zou worden prijsgegeven aan de macht van de grote ondernemingen en dat de bescherming tegen deze grote ondernemingen beduidend minder zou zijn ten tijde van de republiek van Weimar. Deze bescherming gold in eerste instantie de georganiseerde arbeiders, zo meende men. Hieraan dient te worden toegevoegd dat het economische maar ook het sociale aandeel van de middenklasse tussen 1919 en 1933 in de Duitse samenleving achteruit liep.
De weerstand tegen de erkenning van deze tendensen bepaalde hoofdzakelijk de ideologie van de ‘petit bourgeoisie’: ‘Über der Partei das Vaterland’ was de leuze die ten tijde van het Keizerrijk het verzet tekende tegen de imperialistische politieke wensen van het Groot-Kapitaal.
Het einde van het Keizerrijk betekende voor de Middengroepen tevens het einde van de acceptatie van de ‘Obrigkeitsstaat’ naar ‘wilhelminische’ snit.
Volgens de bekende sociaal-historicus Arthur Rosenberg ging de Duitse middenstand tijdens de revolutionaire proletarische beweging van 1919 samen met de arbeidersbeweging. Deze samenwerking zou volgens Rosenberg beëindigd zijn doordat de socialisten niet in staat bleken de sociale omwenteling te volvoeren. Winkler daarentegen meent, dat de door Rosenberg geconstateerde zwaai naar links niet verklaarbaar is op grond van enige acceptatie van het socialisme, maar dat de middenstandsgroeperingen zich verzetten tegen invoering van het algemeen kiesrecht, waarbij de radenstruetuur een alternatief ten gunste van de belangenbehartiging voor de middenstand leek te bieden. Bovendien tekent zich al kort na de november-gebeurtenissen een contra-revolutionaire beweging af, die een herstel wenste van de maatschappelijke verhoudingen onder een ‘Obrigkeitsstaat’. Volgens Winkler werd het subjectieve anti-kapitalisme van de neringdoenden overheerst door dominante ressentimenten ten aanzien van het socialisme, waardoor de radicale sentimenten na de novemberrevolutie al in een vroeg stadium van de Republiek van Weimar in rechtse politieke stellingname gekanaliseerd werden. De tussen 1919 en 1933 ondernomen pogingen om een zekere mate van democratisering binnen de economische sector tot stand te brengen, mislukten praktisch volledig. Hierdoor werd tevens de politieke democratic minder aantrekkelijk. Bovendien was de plotselinge breuk met de ‘Obrigkeitsstaat’ verantwoordelijk voor het voortbestaan van de anti-democratische tendensen. Disharmonie beheerste de ervaringswereld van de middenstander, wat zich tevens uitte in de politieke eisen. De belasting werd als onrechtvaardig beleefd, terwijl tevens werd aangedrongen op beperking van de overheidsuitgaven, anderzijds eiste men financiële steun voor de middenstand en een actief overheidsingrijpen bij ongeoorloofde concurrentie.
‘Wir brauchen wahrhafte Führung, Diktatur der rigorosen Sparsamkeit, der unpopulären Sachlichkeit’ waren de leuzen. De politieke woordvoerders van de middenstand gingen er bij deze en dergelijke eisen vanuit dat in een komende krachtige regering de ‘produktieve standen’ een directe toegang tot de macht dienden te verkrijgen. In de partij-politieke strijd richtte de Deutsche Demokratische Partei zich als middenstandspartij zowel tegen het groot-kapitaal als tegen de georganiseerde arbeiders, waardoor een politieke brug mogelijk werd naar de NSDAP van Adolf Hitler.
Ook ideologisch was de weg geëffend door het afwijzen van de traditionele liberale visie binnen delen van de middenstand: het liberalisme zou niet geleid hebben tot een maximale ontplooiing van het individu, tot persoonlijke vrijheid, maar tot een strijd van allen tegen allen. Het verwerpen van dit vrijheidsideaal maakte een renaissance van de conservatieve middenstandsopvattingen mogelijk waarin gezin, arbeid en staat een overzichtelijke burgerlijke samenleving garandeerden.
Het herstel van deze en vergelijkbare opvattingen werd mede mogelijk door de rechtse persconcentratie van Hugenberg. Hierdoor werd de politieke meningsvorming in sterke mate in rechts-conservatieve zin beïnvloed en kon de NSDAP een sleutelpositie innemen.
F. Nieuwenhof
| |
Hans Günter Hockerts
Die Sittlichkeitsprozesse gegen katholische Ordensangehörige und Priester 1936 / 1937
Eine Studie zur nationalsozialistischen Herrschaftstechnik Und zum Kirchenkampf
(Veröffentlichungen der Kommission für
| |
| |
Zeitgeschichte bei der Katholischen Akademie in Bayern. Reihe B: Forschungen. Band 6).
Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1971, XXV en 224 pp., DM. 35,-.
Na de aanvankelijk redelijke verstandhouding tussen de Katholieke Kerk in Duitsland en het nationaal-socialistische regime, bleek al snel hoe ondanks concordaat de fundamentele tegenstelling tussen twee levensbeschouwingen spanningen moest oproepen. Wat men ook kan zeggen over de houding van katholieken, leiders en gelovigen, ten aanzien van het Derde Rijk: de totalitaire machtsaanspraak van het regime sloot de aan de Kerk inherente onafhankelijkheid uit.
Waar ‘gelijkschakeling’ van de Kerk niet mogelijk bleek (mensen als Preysung, Von Galen etc. leenden zich daartoe niet) moest het regime overgaan tot een rechtstreekse aanval. Enige treurige zedendelicten - voornamelijk voorgekomen in enkele gemeenschappen van lekebroeders - boden een uitstekende gelegenheid. De Processen, als zodanig volgens regels en recht gevoerd, - zij het dan dat zij op bevel van Hitler tweemaal stopgezet werden wegens politieke redenen, een treffend bewijs dat het gedaan was met de rechtsstaat in het Derde Rijk - werden op bevel van Goebbels in alle persorganen zodanig verslagen dat er een algemeen gevoel van verontwaardiging over alle geestelijken zou ontstaan. Tot in de details werd van dag tot dag geregeld hoe en wat er in de kranten moest verschijnen. Dat daarbij de waarheid niet in ere gehouden hoefde te worden, behoeft geen betoog; maar door zich te overschreeuwen werd het doel niet bereikt. Er is geen aanwijsbaar toenemende onkerkelijkheid wegens het zogenaamde algemene zedenverval van de katholieke geestelijkheid.
De kerkelijke leiders hebben deze lastercampagne niet onbeantwoord gelaten; in memoranda werd bij Goebbels zelf geprotesteerd, op preekstoelen oogstten priesters duidelijk bijval in hun daar uitgesproken verzet. Enige massale katholieke manifestaties in betreffende maanden toonden duidelijk hoezeer het kerkvolk zijn bisschoppen en priesters trouw bleef. De ‘Kirchenkampf’ was verloren voor Hitler. In de toekomst zijn het afzonderlijke belijdende katholieken die vervolgd worden.
De oorlog heeft op een heel andere manier tenslotte de Kerk aangetast en heel andere problemen opgeroepen (Jodenuitroeiïng), maar dat valt buiten de opzet van deze studie.
Marcel Chappin
| |
Friedrich Katz
The Ancient American Civilisations
Weidenfeld and Nicolson, London, 1972, 386 pp., £ 4,75.
De drie grote culturen die de Spaanse conquistadores in de nieuwe wereld aantroffen, die der Azteken in Mexico, die der Maya's in Guatemala en die der Inca's in Peru, zijn door de geschiedschrijvers lange tijd als min of meer geïsoleerde historische curiositeiten behandeld. Zij wisten er ook anders geen weg mee. Zij beschikten nauwelijks over andere bronnen dan de verslagen en de verhalen van de Spaanse veroveraars zelf, die er ook niet veel meer in zagen dan curiosa en zich de tijd niet gunden en op een enkele uitzondering na ook de intellectuele ondergrond misten om dieper in de geheimen van deze culturen door te dringen. Hoe oud zij waren, hoe zij waren ontstaan, of zij door andere culturen waren voorafgegaan, of zij enige binding hadden met de Indiaanse cultuur in het algemeen en of die Indiaanse cultuur op haar beurt enige binding had met de cultuur in andere delen van de wereld, dat waren allemaal vragen waarop de historici het antwoord schuldig moesten blijven eenvoudig bij gebrek aan gegevens. Zij wierpen wel theorieën op over de Indianen als afstammelingen van de Egyptenaren of van de dertien verdwenen stammen van Israël of als overlevenden uit continenten die in de Stille Oceaan verzonken waren, maar het is tenslotte de enorme vooruitgang van de archeologie geweest, die al deze theorieën als evenzoveel fantasie-verbeeldsels heeft ontluisterd en feiten aan het licht heeft gebracht die het mogelijk maakten om - zij het nog altijd met uiterste voorzichtigheid - een meer wetenschappelijk gefundeerd antwoord op die vragen te geven.
Het eerste nieuwe licht is op deze oude Amerikaanse culturen geworpen door het opgraven van hun eigen monumenten, die het verrassend hoge beschavingspeil dat zij bereikten, aan het licht brachten. Maar daar is het niet bij gebleven. Over heel Noord-, Midden- en Zuid-Amerika zijn de archeologen bezig geweest en zijn zij nog voortdurend bezig naar de oorsprong van de Indianen en naar de ontwikkeling van hun cultuur en van hun gemeenschapsleven te speuren. Daarbij komen zij tot steeds meer verrassende ontdekkingen, die hen in staat stellen bij stukjes en beetjes een totaalbeeld te geven over de geschiedenis van Amerika voordat Columbus er voet aan wal zette.
Een boek dat boeit van het begin tot het eind.
Hans Hermans
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Austin, J.L. - Zur Theorie der Sprechakte. - Reclam, Stuttgart, 1972, 214 pp., DM. 7,80. |
Bloom, Anthony - De weg naar binnen. - B. Gottmer, Nijmegen, 1972, 111 pp.. |
Strawson, P.F. - Einzelding und logisches Subjekt. - Reclam, Stuttgart, 1972, 346 pp., DM. 9,80. |
Henry, D.P. - Medieval logics and metaphysics. - Hutchinson, London / Denis, Borgerhout, 1972, 133 pp., BF. 225. |
Hoeven, Dr. P. van der - Descartes. - Wereldvenster, Baarn, 1972, 118 pp., f 11,50. |
Peursen, Cornelis A. van - Phenomenology and Reality. - Duquesne University Press, Pittsburgh / Nauwelaerts, Louvain, 1972, 264 pp., $ 9,50. |
Plattel, Martin G. - Utopian & Critical Thinking. - Duquesne University Press, Pittsburgh, 1972, 156 pp., $ 6,95. |
Tymieniecka, Anna-Teresa - Analecta Husserliana II. - D. Reidel, Dordrecht, 1972, 374 pp., f 85,-. |
Whitrow, G.J. - What is time? - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1972, 191 pp., BF. 290. |
| |
D.M. De Petter
Naar het metafysische
(Filosofie en Kultuur, nr. 16), De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1972, 169 pp., BF. 195.
Dit is de cursus van metafysiek zoals hij gegeven werd door iemand wiens naam alleen reeds, voor de wijsbegeerte in Vlaanderen, een begrip is geworden. De postume uitgave is bezorgd en kort ingeleid door G.A. De Brie. Ze bevat een historische inleiding op het probleem van de metafysica, dan twee langere kritische bezinningen resp. op het kantianisme en de fenomenologie en op het scholastisch essentialisme, die geleidelijk en benaderend tenslotte de enig mogelijke weg vrijmaken naar het metafysische en de Godsbevestiging. Dit laatste gedeelte beslaat maar een twintigtal blz., zodat de titel van het werk uitstekend de inhoud weergeeft. Het is een doorlopend kritisch viseren en intenderen van de grond van alle werkelijkheid. Wat iemand vooral hierbij bewondert, is de onverbiddelijke kritiek en de niets ontziende analyse waarmee dit wijsgerig denken alle ‘denkmaaksels’ ontmaskert, om alleen en uitsluitend het werkelijke van het werkelijke zelf na te jagen. Vijand nummer één van deze kritiek heet conceptualisme, begrippencultus ten koste van de werkelijkheid van de zijnsact; even groot is parallel de reactie tegen abstractionisme, representationisme, rationalisme, essentialisme en überhaupt tegen elke vorm van antropologisch dualisme. Wat de positieve kant van deze metafysische denkweg betreft, is duidelijk de invloed merkbaar van Heideggers zijnsdenken, van Lavelle's existentiële ontologie en van de zijnsmetafysica van de latere Thomas van Aquino. Het is wel heel jammer dat de betreurde auteur niet de gelegenheid heeft gehad een zo rijke en overtuigende denkweg tot een harmonieuze synthese uit te werken. Zoals de tekst er nu ligt, zijn sommige uitspraken zo massief en sommige aanvallen zo ongenuanceerd, dat menig pijnlijk misverstand mogelijk wordt, als men niet voortdurend de context onder ogen houdt. Een intelligent en piëteitvol lezer zal evenwel niet graag dit levend contact missen met een groot denker en een
echt filosoof.
A. Poncelet
| |
Rudolf Carnap
Schijnproblemen in de filosofie
Boom, Meppel, 1971, f 8,50.
Dit eigenlijk maar heel kleine werkje, 54 kleine bladzijden, is sinds zijn verschijnen een van de grote klassieke werken van de filosofie geworden. In feite is het het evangelie van de verificatietheorie. Duidelijk is nu wel dat de schrijver tot zijn standpunt over de kennis alleen kon komen doordat hij alleen wetenschappelijke kennis als kennis beschouwde en alleen de natuurwetenschappen als wetenschappen.
C.J. Boschheurne
| |
Prof. Dr. H. de Vos
Beknopte geschiedenis van het begrip natuur
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 78 pp.., f 12,50.
Een korte historische schets van de ontwikkeling die het begrip natuur in de westerse wereld heeft meegemaakt. Bedoeling is wat helderheid te scheppen in het veelzinnige gebruik en moeilijkheden te voorkomen in wijsgerige en populaire discussies. Met grote stappen gaat de S. door de geschiedenis en geeft zijn informatie die door de beknoptheid van het werkje heel beperkt moet blijven. Op bepaalde plaatsen wijst de Groningse hoogleraar op het gevaar natuur en het object van de natuurwetenschap te verwarren, maar hij is daarin niet altijd consequent, mede waarschijnlijk onder de invloed van de geciteerde werken van Van Meisen en Delfgaauw. In dit verband is het bijzon- | |
| |
der jammer, dat het begrip ‘natuurverontreiniging’ onbesproken blijft.
J.H. Nota
| |
Albert Stuttgen
Kriterien einer Ideologie Kritik
Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1972, 144 pp., DM. 16,50.
Schrijver probeert een uiteenzetting te geven van de verschillende opvattingen van de term ideologie. Al deze opvattingen verwerpt hij om dan een eigen opvatting te poneren, die hij echter niet geheel duidelijk kan maken. Het gevaar is dat bij het spreken over dit woord van een beschrijvende definitie eigenlijk geen sprake meer kan zijn, omdat in de laatste jaren alle schrijvers die het woord gebruikt hebben, impliciet of expliciet van een stipulerende definitie zijn uitgegaan. Het erge is dat het eerste het meest gedaan wordt zodat andere schrijvers die het ideologie-begrip, dat ergens impliciet aanwezig is, gaan beschrijven, menen een beschrijvende definitie opgesteld te hebben. De enige oplossing is dat wij enerzijds alle impliciete definities achterhalen en anderzijds het gebruik van de term gaan vermijden.
C.J. Boschheurne
| |
Hans Friedrich Steiner
Marxisten - Leninisten über den Sinn des Lebens
Eine Studie zum kommunistischen Menschenbild
Driewer Verlag, Essen, 1970, 400 pp., Paperback DM. 19,80.
De publikatie van Steiner vormt een belangrijk document voor niet-slavisten die toegang willen tot de recente ontwikkelingen binnen de ideologie van het Marxisme-Leninisme in de Sovjet-Unie. Steiner heeft zich uitdrukkelijk tot Sovjetrussische filosofen beperkt zoals B. Grigorian, V.P. Tugarinov en P.M. Egides, waardoor o.m. Kalokofski en Adam Schaff buken beschouwing blijven.
De dood van Stalin en de daarop volgende verslapping van het dogmatisme voerden tot heroriëntatie op de marxistische uitgangspunten van de ideologie. In dogmatische zin werd de individuele zingeving gekoppeld aan de opbouw van de socialistische samenleving. Hierin komt voor het eerst in de filosofische vakbladen verandering door een bijdrage van V.P. Tugarinov ‘over de waarde en het leven en de cultuur’ (in 1960). Volgens Tugarinov ontleent het leven de zin aan het leven zelf, het verlies van het leven sluit immers het ‘genieten van andere waarden’ uit. Maar dit leven krijgt een grotere waarde, wanneer het voor de mens als denkend wezen een zin krijgt. Deze ‘zin’ wordt gevonden binnen het spanningsveld tussen persoon en samenleving: de zin van de menselijke existentie is dus voor Tugarinov gedefinieerd als persoonlijke en als maatschappelijke waarde. P.M. Egides daarentegen verbindt de vraag naar de zin van het leven met de objectief maatschappelijke betekenis van de zin van het individuele leven, waardoor hij de subjectieve betekenis aan de inhoud van het begrip ‘zin’ onttrekt. Het probleem van de Sovjet filosofie blijkt het formuleren van een objectieve zin van het individuele leven, zonder daarbij de mens uitsluitend te verklaren vanuit zijn functioneren binnen te samenleving. In een latere fase formuleert Egides de vraag naar de ‘zin’ van het leven als de vraag naar de zedelijke aspecten van de basisproblemen der filosofie - de ethiek volgt uit een wetenschap der normatiek (opgevat als kennen van zedelijk gedrag) die samen met de kennis van de oorzaken voor dit gedrag leidt tot een wetenschap over de mens als persoonlijkheid. Bij deze en dergelijke pogingen de zin van het leven te herinterpreteren binnen het ideologische kader, doet zich direct de vraag voor naar het herstel van de theorie-praxis relatie. A.F. Okulov formuleerde n.a.v. het 20e partijcongres (1956) het volgende: de
actuele problemen van de communistische opbouw zijn nu tot centrale Problemen voor filosofische arbeid geworden. Er dienen wetmatigheden geformuleerd te worden voor het scheppen van een materieel-technische basis voor de opbouw van het communisme, waarbij tevens wegen aangegeven moeten worden voor de ontwikkeling van de maatschappelijke betrekkingen in communistische zin en de opvoeding van de mens in de toekomst. Nu blijkt volgens Okulov dat het probleem van de communistische opbouw bestaat uit de tegenspraak tussen een technisch-maatschappelijke basis, die leidt tot materiële vooruitgang, en de nog steeds ontoereikende communistische maatschappelijke betrekkingen. En dit probleem zou slechts opgelost kunnen worden door de ontwikkeling van een ‘nieuwe’ communistische antropologie. Bij het voorafgaande is de volgende kanttekening te plaatsen: De zin van het leven wordt blijkens de Sovjet filosofen nog steeds verbonden met een ‘rationeel’ gedrag in samenlevingstermen. Het is opvallend dat daardoor wederom een aantal ‘belevingsaspecten’ of ‘gevoelens’ t.a.v. de zingeving aan het individuele leven niet als basiselemenien van de zin-geving worden erkend.
F. Nieuwenhof
| |
| |
| |
Theologie
Cornfeld, Gaalyahu und G. Johannes Botterweck - Die Bibel und ihre Welt. Bd 1, II, III, A - Kal. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1972, per deel DM. 7,80. |
Blank, Joseph - Jesus von Nazareth, Geschichte und Revelanz. - Herder, Freiburg/ Basel/Wien, 1972, 150 pp., DM. 14,80. |
Kasper, Walter, Hrsg. - Christsein ohne Entscheidung oder soll die Kirche Kinder taufen? - Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1970, 241 pp., DM. 17,80. |
Lohse, Eduard - Entstehung des neuen Testamentes. - Kohlhammer, Stuttgart, 1972, 160 pp., DM. 17,-. |
Ohlig, Karl-Heinz - Die theologische Begründung des neutestamentlichen Kanons in der alten Kirche. - Patmos, Düsseldorf, 1972, 336 pp., DM. 68,-. |
Rahner, Karl - Schriften zur Theologie. 10. - Benziger, Zürich/Einsiedeln/Köln, 1972, 590 pp.. |
Selms, Dr. A. van - Jeremia, dl. I. - Callenbach, Nijkerk, 1972, 301 pp., f 35,-, bij int. f 32,50. |
Wendland, Heinz-Dietrich - Ethique du nouveau Testament. - Labor et Fides, Geneve, 1972, 162 pp., SF.21-. |
Zahrnt, Heinz - Wozu ist das Christentum gut? - Piper, München, 1972, 264 pp., DM. 20,-. |
Zimmerli, Walther - Grundriss der alttestamentischen Theologie. - Kohlhammer, Stuttgart, 1972, 223 pp., DM. 22,-. |
| |
Hans Küng
Waarom priester? Een handreiking
Romen, Roermond, 1972, 97 pp., f 9,90.
Dit boekje van de bekende Tübinger theoloog beantwoordt geheel aan de verwachtingen die de ondertitel wekt: het biedt een prettig leesbare pastorale hulp aan de vele priesters die momenteel naar hun identiteit zoeken (en aan diegenen die misschien graag priester zouden willen worden, maar niet goed weten waaraan ze dan beginnen). De schriftuurlijke grondslag voor zijn theologische overwegingen zoekt K. vooral in de brieven van Paulus, die hij als prototype ziet van kerkelijk leiderschap. Juist in dit verband spreekt hij liever niet van ‘ambt’ en ‘priesterschap’, maar van ‘dienst in leidinggeven en voorgaan’; ‘dienst’ overigens die begrepen dient te worden als verwerkelijking van een volmacht vanwege de Heer en vrije genadegave van de Geest; daarom ook weer ‘dienst’ aan Christus én dienst aan de gemeente. In korte trekken wordt ook de ontwikkeling van dit schriftuurlijke gegeven in de geschiedenis der kerkelijke geloofsbezinning en de dogmatische formuleringen daarvan geschetst. Met name worden de beschouwingen van het 2e Vaticaans Concilie met die van Trente vergeleken. In de hedendaagse ontwikkeling wil K. geen opheffing zien van het gezag in de priesterlijke bediening, maar wel meent hij dat het dienend karakter van dit gezag in de democratische structuren in onze samenleving mogelijkheden en kansen ontdekken kan en moet. Küng zou Küng niet zijn, wanneer hij ons niet met enige theoolgische vragen liet zitten; maar deze lijken van zo ondergeschikt belang in de totale opzet van zijn boekje, dat wij de auteur alleen maar dankbaar kunnen zijn voor dit essay, dat - naar mijn smaak - een oprecht getuigenis is van zijn geloof in de eigen roeping.
S. Trooster
| |
Jean Radermakers
Au fil de l'Evangile selon Saint Matthieu. 1. Texte; 2. Lecture continue
Institut d'Etudes Théologiques, Heverlee-Louvain, 1972, 96 + 400 pp., BF. 390.
Het valt bepaald niet gemakkelijk, onder de vele bestaande evangeliecommentaren, er aan het ontwikkeld lezerpubliek één aan te bevelen, die het juiste midden zou weten te houden tussen kritisch vakmanschap en goedkope vulgarisatie, tussen doorgedreven techniciteit en een al te oppervlakkig ‘inleiden tot de lezing van...’. Het hier besproken boek nochtans lijkt ons deze gulden middelmaat wel heel dicht te benaderen, zowel door zijn degelijke informatie, zijn vertrouwdheid met de bestaande problematiek, als door zijn synthetische greep op het onderwerp en het aanwenden van de eigentijdse taal, waarin mensen van nu zich herkennen, elkaar kunnen verstaan en vooral zich kunnen openstellen voor de openbaring. De commentaar zoals hij hier voorligt is de (sterk bijgewerkte) neerslag van een door professoren en Studenten samen een heel semester lang op het Matteüsevangelie toegepaste seminariemethode. Veel aandacht werd hierbij besteed aan de specifiek exegetische tekststudie, maar men bleef tegelijk ook open voor de theologische en pastorale dimensies van het Woord Gods in deze tijd. Vandaar de bekommernis om een meer synthetische presentatie van de teksten - met de sterke structuurstudie die zulks veronderstelt - en het thematiseren van de motieven rondom het ge- | |
| |
loof, de Kerk, de sacramenten en de liturgie. Het werk verschijnt in twee delen: het eerste is een nieuwe vertaling van de Griekse tekst in het Frans, waarbij niet zozeer naar een literair verantwoorde weergave werd gestreefd als naar een zo nauwgezet mogelijk aansluiten bij de letter van het Grieks; dit om het contact met de oorspronkelijke tekst zo sterk mogelijk in de commentaar te laten doorwerken. Het tweede deel is een doorlopende commentaar op de tekst, waarbij afwisselend Jezus' optreden in woord en daad wordt verklaard. Zin en nut van deze vernieuwende Matteüscommentaar menen we met volgende drie kenmerken te mogen karakteriseren: het werk
spreekt de gelovige christen van nù aan, het raakt zijn totaalmenselijke gevoeligheid, en het ontwikkelt in hem de zin voor de levende Kerk.
L. Monden
| |
Reiner Strunk
Politische Ekklesiologie im Zeitalter der Revolution
(Gesellschaft und Theologie, Systematische Beiträge), Chr. Kaiser Verl., Müunchen / Matthias-Grünewald Verl., Mainz, 1972, 328 pp., DM. 20,-.
Deze dissertatie onderzoekt enige pogingen, in de eerste helft van de 19e eeuw ondernomen, om de sociale en politieke verantwoordelijkheid van de Kerk te omschrijven. De radicale scheiding van Kerk en Staat in de tijd der verlichting had aanleiding gegeven zich op dit probleem te bezinnen. Achtereenvolgens worden de geschriften van Novalis, F. Schleiermacher, G. Menken, F.J. Stahl en A. Vilmar, allen auteurs van reformatorischen huize, onder de loep genomen. Het belang van een dergelijke studie lijkt mij vooral hierin gelegen, dat zodoende aangetoond wordt dat de hedendaagse vraagstelling van een ‘politieke theologie’ werkelijk niet van vandaag of gisteren is; waardoor het onverantwoord wordt van deze stroming in de moderne theologie een mode te maken. De serieuze studies van b.v. een J-B. Metz en J. Moltmann verdienen dit op zich genomen al niet; maar een studie als deze toont duidelijk aan, dat hier sprake is van een heel wat dieper-liggend probleem dan in z.g. bij-de-tijdse, maar al te oppervlakkige toepassingen wordt gesuggereerd. Anderzijds worden de hedendaagse onderzoekingen door deze studie ondersteund. Naar mijn smaak daarom een belangrijk boek, dat als dissertatie echter niet voor de eerste de beste lezer toegankelijk lijkt.
S. Trooster
| |
Jean Colson
Paul apôtre martyr
Le Seuil, Paris, 1971, 338 pp..
Drie Paulusbiografieën verschenen in de loop van deze laatste maanden: die van G. Bornkamm, die van O. Kuss en het onderhavige werk van J. Colson. Terwijl Bornkamm indruk maakt door een sterk kritische houding tegenover de gegevens uit het boek der Handelingen, anderzijds toch weer de historische waarschijnlijkheid en theologische draagwijdte van vele gebeurtenissen uit Paulus' leven toelicht, valt Colson vooral op door de vlotte, onderhoudende toon waarop hij zijn boek schrijft, zijn voorkeur voor de dramatische - soms anekdotische - presentatie en zijn vaak kritiekloze houding tegenover zijn bronnen. Talrijke affirmaties, die meer de vrucht zijn van een dramatiserende geest dan het resultaat van wetenschappelijke navorsing, maken dat het werk aan de eisen van de gezonde kritiek niet beantwoordt. Toch zal het wellicht veel gelezen worden, door een publiek dat zijn eisen niet hoog stelt en graag op een gemakkelijke manier wordt geïformeerd.
J. De Gendt
| |
M. Didier, e.a.
L'évangile selon Matthieu
Rédaction et théologie
(Biblioth. Eph. Theol. Lovan., 29), Duculot, Gembloux, 1972, 428 pp., BF. 750.
De Leuvense bijbeldagen boden in de afgelopen jaren, op het gebied van de nieuwtestamentische exegese, bijzonder interessante programma's aan: ‘Van Jezus tot de evangeliën: geschiedenis, traditie en redactie’ (1965, verschenen in 1967); het Lucasevangelie (1968); het Mattheüsevangelie (1970, hierbij besproken); het Marcusevangelie (1971). Van het Matteüsevangelie benaderen een vijftiental bijdragen de essentiële problemen: tekstkritiek; literaire kritiek (de aangewende bronnen); Matteüs als redactor, zowel op literair als op theologisch gebied; zijn christologie, zijn Kerkbeeld, zijn ethiek, zijn verwachting van de eindtijd, het profetisme in de Kerk. Een bundel rijke studies die op de eerste plaats wel exegeten en theologen zal interesseren. Hopelijk laten de volumes over Lucas en Marcus niet te lang op zich wachten: zo zullen we, na een meer synthetisch werk (1965), mogen beschikken over een stevige trilogie die ons in contact zal brengen met de specifieke, eigentijdse problematiek van de evangeliën.
J. De Gendt
| |
| |
| |
Godsdienst
Buskes, Dr. J.J. - Het humanisme van God. - Ten Have, Baarn, 1972, 203 pp., f 17,50. |
Eigentijdse vormen van kerk-zijn. - (kerkopbouw vandaag en morgen), De Horstink & Kaski, Amersfoort, 1972, 80 pp., f 8,90. |
Groot nieuws voor U. (Het nieuwe testament in de omgangstaal). - Katholieke Bijbelstichting / Ned. Bijbelgenootschap, Boxtel /Amsterdam, 1972, 572 pp., f 9,90. |
Jüngel, Eberhard - Predigten. - Chr. Kaiser, München, 19702,143 pp., DM. 15,80. |
Klink, Dr. J.L. - Kind op aarde. - Ambo, Bilthoven, 1972, 247 pp., f 12,50. |
Krogmann, Angelica, Hrsg. - Mit Gedichten beten. - Furche Verlag, Hamburg, 1972, 216 pp., DM. 7,80. |
Penkala, Maria - Reïncarnatie en preëxistentie. - Ankh Hermes, Deventer, 1972, 192 pp., f 19,50. |
Penning de Vries, Dr. P. - Op u gemunt. - Gottmer, Nijmegen, 1972, 252 pp., f 15,-. |
Ramdas Dwani - God ervaren. - Ankh Hermes, Deventer, 1972, 233 pp., f 24,-. |
Vandaag lezen wij (3 dec. 1972-1 dec. 1973). - Ned. Bijbelgenootschap, Haarlem, 1972, f 1,-. |
| |
Dr. G. Puchinger
Zending en ontwikkeling
Meinema, Delft, 1972, 373 pp., f 17,90.
De auteur heeft zich geleidelijk aan gespecialiseerd in het samenstellen van dit soort publikaties: door middel van interviews een probleem indringend en toch tegelijk zeer persoonlijk ter tafel brengen.
Ook in dit boek komt het probleem van zending en ontwikkeling rechtstreeks op ons af, doordat het de neerslag is van gesprekken tijdens een persoonlijk bezoek aan Zambia en Congo. Daardoor klinkt er het getuigenis van levende, hard werkende mensen in door die nun energie en nun bestaan in de waagschaal leggen voor zending en ontwikkeling ter plaatse. Dit zeer persoonlijk getuigenis wordt aangevuld door gesprekken met mensen die vanuit Europa, doch vaak met zendings- of ontwikkelingservaring, krachtens hun beroep voortdurend met zending en ontwikkeling bezig zijn.
Daarom zoeke men hier geen algemeen of afgerond overzicht van zending en ontwikkeling, maar wel een boeiend getuigen van velen die er met hart en ziel en vaak met hun hele gezin aan werken.
R.S.
| |
Ik-zal-er-zijn-voor-u
Deel 1: Een selectie bijbelteksten voor zieken
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1971, 80 pp..
Deel 2: Stukjes uit de Schrift voor wie trouwen
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1972, 73 pp..
Ik-zal-er-zijn-voor-u is de vertaling van het woord Jahweh, de naam die Israël gaf aan zijn God. In deze twee deeltjes zijn teksten gekozen resp. voor zieken en mensen die trouwen. Het is onjuist te denken dat de gekozen tekstgedeelten pasklare antwoorden geven op allerlei mogelijke vragen. Wél zijn de teksten gekozen om in bepaalde situaties te helpen de weg te vinden naar degene die nabij is, de God van Israël, de God van Jesus Christus. Daarom zijn deze boekjes ook eerder bedoeld om er in te bladeren en dan zomaar ergens te gaan lezen, zich door een tekst iets te laten verteilen over de eigen situatie van dit moment. Het deeltje over trouwen biedt bovendien op pp. 61-73 gebeden die m.i. zeer goed bij een Eucharistieviering dienst kunnen doen waarin mensen hun huwelijk willen bevestigen. Waarom er echter geregeld in de aangeboden teksten geknipt wordt, is niet helemaal duidelijk. Hopelijk zullen velen in deze deeltjes de bedoeling terugvinden met welke zij samengesteld zijn.
P. Beentjes
| |
Hulp voor de bijbellezer
Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam, 19726, 96 pp., f 2,50.
Voor de beginnende bijbellezer biedt dit boekje een schat van informatie: korte inleidingen op de bijbelboeken, leesroosters, kaartjes, jaartallen en vele registers. Men moet met deze hulp leren werken; het is immers geen boek om van a tot z ineens uit te lezen.
Voor de meer gevorderde bijbellezers is het een welkom geheugensteun, m.n. waar het de kaartjes, de jaartallen en de registers betreft.
P. Beentjes
| |
Huub Oosterhuis
Zien-som even
Ambo, Bilthoven, 1972, 198 pp., f 9,75.
Zijn in 1966 verschenen boek ‘Bid om vrede’ karakteriseerde Huub Oosterhuis nog als een doorbladerboek. Zijn nieuwste boek krijgt als motto mee ‘Soms even zien wij verder dan we zijn’ en wordt door hem genoemd een voorleesboek, fragmenten over God.
| |
| |
Op p. 38 geeft hij aan hoe dit op te vatten: Een werkboek, langzaam lezen, liefst hardop, liefst met tien tot duizend samen. Fragmenten-nu, momentopnamen, schetsen van een traject.
In een vraaggesprek heeft Huub Oosterhuis eens verklaard: ‘Ik probeer ze de woorden aan te reiken waarmee hun leven gediend is, woorden, gebeden, liederen, die hun geloof gaande kunnen maken en waarin ze de naam van God op het spoor kunnen komen’.
In het eerste deel van de bundel komt vooral dit op het spoor komen ter sprake.
Centraal in het boek staat het prozastuk ‘De kracht die van hem uitging, aantekeningen over Jezus van Nazareth’. Hierin geeft Huub Oosterhuis, op boeiende wijze, in een soort preekvorm, zijn visie op het bijbelverhaal over Jezus.
In het derde deel treffen we vooral liederen aan, handelend over God in het algemeen. Het zingen neemt bij de geloofsbelevenis van S. een grote plaats in, zoals hij ook getuigt in de prozastukjes die telkens op een lied volgen: Met liedjes mensen winnen voor elkaar, zingen is antwoorden aan elkaar, zolang wij zingen weten wij. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Huub Oosterhuis verklaart: ‘Psalmen leren je bidden, je moet terug naar de psalmen steeds weer’. Wat Huub Oosterhuis ons ook weer met dit boek wil leren is dat God alledaags is (wat S. o.a. tot uitdrukking brengt door zijn actuele onderwerpen en alledaags taalgebruik) iemand tegen wie we alles kunnen zeggen, eventueel zelfs vloeken: ‘Bij deze afgesproken, als wij zeggen, zingen, vloeken, denken: God, bedoelen wij die stem, die onuitsprekelijke naam. Eén om tot vriend te hebben ben je, dan zou ik goed af zijn’. Terzijde: de enige tekst die men volgens mij niet moet voorlezen, maar stil voor zichzelf lezen en dan nog eens herlezen, is het prachtige gedicht ‘Lied voor bijna iedereen’ op p. 147.
C. Free
| |
Joan Comay
Who's Who in the Old Testament
448 pp., £ 4,75.
Ronald Browrigg
Who's Who in the New Testament
448 pp., £ 4,75.
Weidenfeld & Nicolson, London, 1971.
De Nederlandse (en ‘dus’) theologisch geinteresseerde) lezer is geneigd wat laatdunkend te doen over de titel van deze boeken. Het zij zo, maar hij vergisse zich niet, want de verzameling foto's en reprodukties die in beide delen zijn bijeengebracht, zal men tevergeefs in andere bestaande Bijbelse woordenboeken vinden.
Op zich is het geen slecht idee om aan de hand van de Bijbelse namen een overzicht te geven van de Oude en Nieuwe Testament. Maar de uitwerking daarvan stelt ronduit teleur. De informatie die aan de hand van de namen gegeven wordt, is niet anders dan wat bekend is en nergens verrassend. Wat er over Abraham en de aartsvaders, Moses en Aaron wordt gezegd, komt niet uit boven een samenvatting van hetgeen in de Bijbel geschreven staat, heel voorzichtig aangevuld met resultaten uit de archeologie en de geschiedenis van het ontstaan van de tekst. De vermelding van de naam van Rabbijn Graetz als adviseur voor het gedeelte van het Oude Testament (het Nieuwe Testament kan het blijkbaar zonder Rabbijnen stellen) doet vreemd aan: er is niets van te merken dat een rabbijn heeft meegelezen in de Bijbelteksten die hier zijn samengevat. De niet gespecialiseerde lezer wil toch ook weten waar Abraham de mosterd haalt, waar de verhalen van de synagoge hun wortels en vertakkingen hebben? Daarom brengt de gegeven informatie het verstaan van de tekst niet veel dichterbij. Bij Abraham staat b.v.: ‘For Jews, the story of Abraham is of national importance... In the New Testament, Abraham is held up as the example of the God fearing and righteous man’ (p. 32). Dit wordt zo argeloos geconstateerd dat de samensteller ternauwernood vermoedt op welke wijze hij hier beide testamenten uiteenscheurt. Bij Moses heet een hoofdstukje ‘Let my people go...’ (p. 275). Er wordt terecht verwezen naar Ex. 5, 1. Maar in de beschrijving van dit gedeelte van het leven van Moses wordt ook verzuimd om de tekst in zijn geheel te citeren: ‘Laat mijn volk gaan, om Mij een feest te houden in de woestijn’.
Wat er over de Wet van Moses geschreven Staat (pp. 288-289), is voor een dergelijk boek beneden de maat: hoe zijn beide testamenten weer uiteen gehouden als de lezer leest: ‘Through Christianity, the Hebrew code profoundly influenced the civilization of the Western world’.
Het Nieuwe Testament doet in de benadering op de wijze van Who's Who ietwat vromer aan, eenieder kan er naar eigen gading vinden. Ook in dit deel wordt de lezer, raadpleger, nergens naar verder verwezen, hij wordt niet opmerkzaam gemaakt op de bronnen of andere literatuur.
Mooie foto's, dat wel, en goedgekozen reprodukties. Die hebben me meer plezier gegeven dan de tekst.
Ben Hemelsoet
| |
| |
| |
Literatuur
Barash, Asher - De brouwerij. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 198 pp., f 14,90. |
Belcampo - De filosofie van het belcampisme. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 295 pp., f 18,50. |
Bomans, Godfried - Gesprekken met behende Nederlanders. - Elsevier, Brussel, 1972, 160 pp., BF. 145. |
Craeybeckx, Lode - Sluipmoord op de spelling. - Elsevier, Brüssel, 1972, 159 pp., BF. 130. |
Drabble, Margaret - De open poort. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 214 pp., f 14,50. |
Gijssels, Willem - Een vedel in den avond. - Heideland, Hasselt, 1972, 78 pp.. |
Grimm, Hermand - Exil und innere Migration. - Athenäum, Frankfurt, 1972, 210 pp., DM. 28,-. |
Köster, Udo - Literarischer Radikalismus. - Athenäum, Frankfurt, 1972, 174 pp., DM. 34,-. |
Killy, Walter - Epochen der deutschen Lyrik 1300-1500. - DTV-Taschenbuch Verlag, München, 1972, 443 pp.. |
Lennart, Clare - Kasteel te huur. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 143 pp., f 14,50. |
Lockwood, W.B. - A panorama of Indo- European languages. - Hutchinson, London, / Denis, Borgerhout, 1972, 281 pp., BF. 290. |
Loring, E., and A.H. Lawley - English language today. - Hutchinson, London / Denis, Borgerhout, 1972, 224 pp., BF. 115. |
Morris, C.B. - Surrealism and Spain 1920- 1936. - Cambridge Univ. Press, London, 1972, 291 pp., £ 5,75. |
Nolte, Jost - Grenzgänge. Berichte über Literatur. - Europaverlag, Wien, 1972, 256 pp.. |
Sander, Hans-Dietrich - Geschichte der schönen Literatur in der DDR. - Rombach, Freiburg im Breisgau, 1972, 354 pp.. |
| |
Shusako Endo
Stilte
Emmaüs, Brugge, 1972, 301 pp., BF. 195.
Shusako Endo
Silence
Calmann-Lévy, Paris, 1971, 272 pp..
Deze roman is in Japan een best-seller. De schrijver ervan wordt als katholieke romanschrijver niet zonder reden vergeleken met Graham Greene om de psychologische sterkte waarmee hij uiting geeft aan de problemen van het katholiek-zijn. Als Endo zoveel gelezen wordt, zal het ook wel zijn omdat het Christendom voor een Japanner een fascinerende werkelijkheid blijft, die hem tegelijk afschrikt en toch aantrekt. Hetgeen Endo afschrikt heet Stilte; het is het zwijgen van de God der christenen. Hij laat diep overtuigde missionarissen en hun christenen ploeteren in het moeras van een land, waarvoor hun godsdienst blijkbaar niet gemaakt is en dat deze godsdienst met wortel en al onmenselijk wreed tracht uit te roeien. Hij laat het zo duister worden in hun geest, dat ze op het kruis trappen, elkaar verleiden tot afvalligheid, tegen het christendom gaan schrijven, christenen verraden. En toch is de laatste gedachte van Rodriguez, een missionaris-figuur door Endo gecreëerd, afgevallen zoals ééns Petrus, dat ‘God niet blijft zwijgen’. Rodriguez ‘houdt nu op een heel andere manier van de zwijgende God’. Hij wordt, zoals zijn vereerde theologieprofessor Ferreira, die hem in Japan tot afvalligheid brengt, door Endo voorgesteld als een historische figuur. Maar voor Endo gaat het er niet om een historische roman te schrijven; hij vreest daarom ook niet de ‘historische’ documenten, die deel uitmaken van zijn roman, te veranderen. Het gaat hem wel om de uitbeelding van de (actuele) pijnlijke strijd tussen Oost en West, die hij zelf aan den lijve voelt; en om het probleem van een Christendom dat universeel moet zijn maar zich bijna hopeloos gebonden heeft aan de cultuur van het Westen.
M. De Tollenaere
| |
Aster Berkhof
Het huis van Mama Pondo
Davidsfonds - Standaard Boekhandel, Leuven, 1972, 354 pp., BF. 90.
‘Suid-Afrika is nu een tot de tanden gewapende politiestaat. De wegvoering van Suid-Afrikaanse Zwarten naar verre afgezonderde woongebieden is thans zo goed als voltooid. Je kan hen nog maar moeilijk vinden en het lukt alleen maar als je in het bezit bent van een speciale toelating en vergezeld van een blank regeringsambtenaar die overal met je meegaat om te horen wat je tegen de mensen zegt en zij tegen jou’. Dit in de korte inleiding die S. vooraf laat gaan. De roman pretendeert niets meer te geven dan het verloop van dit mensonterend gebeuren, tussen de jaren 50-60. Mama Pondo, de moeder van het grote tot enige welstand gekomen zwarte gezin, is
| |
| |
een verwante van het nog in het zogenaamde thuisland levende stam-opperhoofd. Hun riante huis en de hele overvolle zwarte voorstad van Johannesburg, Sophia-town, moeten ze achterlaten voor een dagenlang obscuur transport, dat 25 jaar na Dachau en Auschwitz nog steeds tot de mogelijkheden blijkt te behoren van de westerse ‘beschaving’. Eén voor één ziet Mama Pondo haar kinderen, tenslotte haar man, ongenadig eerst de woestijn, dan de dood inschoppen. Literair gezien is dit een uitzonderlijk knap gebouwde roman van grootse allure. In werkelijkheid confronteert de auteur ons met het vraagstuk van haat en geweld bij mensen die onze taal spreken. Jammer van de slechte kwaliteit van de uitgave.
S. De Smet
| |
Bertus Dijk, samensteller en vertaler
Angolese verholen
Bruna, Utrecht/Antwerpen, 1972, 158 pp..
Al meer dan tien jaar wordt er in Angola gevochten tegen het rabiate Portugese kolonialisme. In de romans, verhalen en gedienten van Angolese schrijvers wordt op onthullende wijze getekend hoe het koloniale systeem werkt en hoe het beleefd wordt door de slachtoffers. Heel de geschiedenis van Angola en de overige Portugese kolonies is grotendeels de geschiedenis van een meedogenloze uitbuiting van de Afrikanen door slavernij of dwangarbeid. Onderwijs is een luxe, niet bestemd voor de Afrikaan, die beter onmondig gehouden wordt. (In 1958 kon in Angola slechts 0,4% van de bevolking lezen en schrijven). Op 4 en 5 februari 1961 poogden aanhangers van de MPLA (Movimento Popular de Libertaçao de Angola) hun te Luanda gevangen gehouden leiders te bevrijden. Een maand later kwam heel Noord-Angola in opstand. De repressie met napalmbombardementen en het uitstrooien van ontbladeringsmiddelen, met martelingen en ‘zuiveringsoperaties’ gaat nog steeds voort. Over deze agressie tegen een volk spreken de verhalen in dit boek. De auteurs ervan zijn meestal in Angola geboren Portugezen. Zij behoren tot de leiders van de bevrijdingsbewegingen, leven in ballingschap of zitten opgesloten in concentratiekampen zoals Antonio Jacinto en Luandino Vieira, de belangrijkste moderne Angolese schrijvers van het ogenblik. Bertus Dijk zorgde voor de samenstelling en de vertaling van deze bundel. Op een tiental bladzijden schetst hij bovendien de evolutie van de Angolese literatuur en geeft van elke auteur korte biografische gegevens.
J. Gerits
| |
Hugo Brems
De brekende sleutel
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen / Utrecht, 1972, 128 pp., BF. 150.
In deze 15 analyses van moderne Nederlandse gedienten gaat S. ervan uit dat ‘de poëzie bestaat op de wijze van het gedicht in de realisatie ervan door de lezer’ (p. 5). Hij probeert dan ook in zijn literaire analyse de samenhang tussen de objectieve tekst van het gedicht en de subjectieve realisaatie zoveel mogelijk te verduidelijken opdat de volle verwezenlijking van de poëtische potenties in de tekst bereikt zou worden. Zonder te vervallen in een methodologisch dogmatisme van welke aard dan ook tracht S. de ‘disclosure’-ervaring waartoe elk waar gedicht aanleiding kan geven, mee te bewerken. Er worden gedienten besproken van Van Ostaijen, Burssens, Achterberg, Vroman, van de experimentele vijftigers met o.m. Claus, Lucebert en Snoek en ook van de zeer recente experimentele strekking van Mark Insingel. De auteur heeft ook de expliciete bedoeling door deze analyse de geinteresseerde leraars M.O. een inleiding aan de hand te doen tot een gebied van de Nederlandse literatuur dat tot nog toe in hun opleiding - althans in Vlaanderen - stiefmoederlijk behandeld werd.
J. Gerits
| |
Louis Hermans
De lampedrager
Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 142 pp., BF. 165.
In een gevangenis van een niet nader genoemd land, dat door een rechtse dictatuur geregeerd wordt, zit de socialist Bernard Kowalewski al drie jaar opgesloten wegens ongeoorloofde vakbondsactiviteiten en politieke agitatie. Fysische en mentale kwellingen hebben zijn gezondheid verwoest en zijn geheugen door elkaar geschud. Toch geeft hij nog regelmatig blijk van een grote morele sterkte. Hij blijft overeind dank zij de menselijkheid van de verpleger en de gesprekken die hij door tikken op de muur voert met de gedetineerde in de cel naast hem, de jezuïetenpater Aurel Mastacz. Het boek is ongemeen boeiend geschreven en hoewel het leest als een detective-roman gaat de inhoud veel dieper. De analyse van de verhouding kerk en Staat, het probleem van de persoonlijke overtuiging tegenover de normen vastgelegd door een partij of een kerk, de wreedheid en de zwakheid van elk totalitair regiem dat zonder scrupules zijn tegenstanders elimineert, dit alles is door S. op een bewogen maar goed gedoseerde wijze neergeschreven.
J. Gerits
| |
| |
| |
Theater
Hochhuth - Dramen. Rowohlt, Reinbek, 1972, 701 pp.. |
James, E. Nelson - The development of George Farquhar as a comic dramatist. - Mouton, The Hague, 1972, 319 pp., f 54,-. |
Klunker, Heinz - Zeitstücke. Zeitgenossen. - Fackelträger, Hannover, 1972, 235 pp., DM. 24,-. |
Levitt, Paul M. - A structural approach to the analysis of drama. - Mouton, The Hague, 1972, 119 pp., f 22,-. |
Mankin, Paul A., - Precious irony. - Mouton, The Hague, 1972, 195 pp., f 30,-. |
Mclean, Sammy K. - The Bänkelsang and the work of Bertolt Brecht. - Mouton, The Hague, 1972, 339 pp., f 28,-. |
Moestrup, Jorn - The structural patterns of Pirandello's work. - Odense University Press, Odense, 1972, 294 pp.. |
Neudecker, Norbert - Der ‘Weg’ als strukturbildendes Eelement im Drama. - Hain, Meisenheim am Glan, 1972, 211 pp., DM. 38,-. |
Rosenberg, Marvin - The masks of King Lear. - University of California Press, Berkeley, 1972, 431 pp., $ 13,75. |
Rosenberg, Marvin - The masks of Othello. - University of California Press, Berkeley, 1971, 313 pp.. |
Stokes, John - Resistible theatres. - Elek, London, 1972, 203 pp., £ 4,25. |
Wilhelm, Julius - Nouveau roman und anti-théâtre. - Kohlhammer, Stuttgart, 1972, 180 pp., DM. 19,80. |
| |
Erika Salloch
Peter Weiss' Die Ermittlung.
Zur Struktur des Dokumentar-Theaters
(These. NF, Bd 4), Athenäum, Frankfurt, 1972, 169 pp., DM. 19,80.
Door een grondige analyse van P. Weiss' Ermittlung (het Auschwitzprocesstuk) tracht deze Amerikaanse dissertatie achter de essentie van het documentendrama te komen. Structuur, personen, taal, ritme, verwerking van de bronnen geven aan dat, terwijl de politieke intentie, de marxistische thesis en het onderzoek van maatschappelijke voorwaarden de overeenkomsten uitmaken met het aloude tijdsstuk, alle verdere kenmerken gewijzigd zijn. Het tijdsstuk (b.v. Piscators constructies van de 20er jaren, zelfs B. Brecht) evolueert van het individuele naar het algemene en promoveert zichzelf tot een synthese van waarheid, die bewust kan maken en een afrondend optimistisch resultaat aanbiedt. Het documentendrama daarentegen gaat uit van het algemene en roept het uit tot model; de documenten fungeren als bewijzen van mens-zijn, het individu wordt verzakelijkt, de wereld treedt op als geprogrammeerde chaos. Het auctoriale gezichtspunt is de observatie, zonder emotie, met uitsluitend analyse, die niet uitloopt op een zaligmakende wijsheid, maar open blijft en het bewustzijn zo verruimt, dat de tegenspraken niet rooskleurig worden opgeheven, de relativering uiteindelijk het belangrijkste winstpunt blijft en de mens tot beschuldiging komt van zijn leven en streven. Dat dit onbehaaglijk uitvalt, is evident; een uitvoerig assortiment van recensies op Die Ermittlung is van een beangstigende lafheid. Meteen weet deze Studie ook te ontkomen aan het vrijblijvend esthetisch breiwerkje en in de dramaturgische categorieën zelf de politieke zin aan te duiden.
C. Tindemans
| |
Hans Hoppe
Das Theater der Gegenstände
(Theater unserer Zeit. Bd 10), Basilius Presse, Basel, 225 pp., DM.42,-.
Met de wat mysterieuze titel bedoelt S. het als ‘absurd’ bekend geraakte drama tussen 1950 en 1960, waarin hij het humaan-idealistische bekentenisbeeld van de vorige decennia (zoniet eeuwen) vervangen ziet worden door een verdinglijkt demonstratiemechanisme. De fundamentele aandacht is gericht op de scenische resultaten van deze gewijzigde instelling, maar S. boort ook diep naar de thematische interpretatie die verantwoordelijk is voor het zich wijzigende uitbeeldingsproces. Dat maakt het hem mogelijk de kern van het ‘absurde’ drama niet eenzijdig te concentreren op dat éne decennium, maar het als een voorlopig eindpunt van een continue ontwikkeling te zien, die hij minder in maatschappelijk-metafysische opvattingen argumenteert dan in theatraal-theoretische beginselverklaringen en pragmatisch-dramaturgische experimenten: van Appia en Craig over Tsjechow, Sternheim en Kaiser naar Artaud. Doorgaans blijft het een mechanische aaneenrijging van opties en visies, die als thesis niet zonder reliëf is, maar te vaak dwarsliggende opzettelijkheid blijft. In het slothoofdstuk weet hij nochtans op constructieve wijze het Brecht-beeld te confronteren met het absurde theater.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Herbert Kaiser
Der Dramatiker Ernst Barlach.
Analysen und Gesamtdeutung
Wilhelm Fink, München, 1972, 225 pp., DM. 38,-.
In zijn inleiding tot deze grondige interpretatie van de expressionistische beeldhouwertoneelauteur E. Barlach, veegt S. de vloer aan met alle voorgaande pogingen tot verklaring. In het verleden steunden de analyses wel eens te eenzijdig op de wilsinterpretaties van de analisten (mythisch, mystiek, existentieel, christelijk, marxistisch), maar deze tabula-rasa-manie leidt alleen maar tot een onvoorstelbare ingewikkeldheid. S. verwerpt elke symbool- of allegorieoplossing, immuniseert zichzelf door een consequente werkimmanente ontbladertechniek. Vaag komt over dat Barlach de empirische wetmatigheid van de waarschijnlijkheid buiten spel heeft gezet, dat hij in wezen enkel een concretisering heeft gebracht van zijn eigen geestelijke bewegingen. Dat heeft een verregaande abstrahering van ruimte, tijd, handeling en vooral van taal meegebracht. Over al deze aspecten doet S. zo diepzinnig-uitvoerig, dat Barlach in het vakjargon stikt. Wanneer S. van oordeel is dat elke schijn van psychologisering bij de visie op Barlach moet worden vermeden, zou ik pleiten voor een diepgaande psychoanalytische benadering, alleen reeds als tegengif.
C. Tindemans
| |
Reiner Steinweg
Das Lehrstück. Brechts Theorie einer politisch-ästhetischen Erzichung
J.B. Metzler, Stuttgart, 1972, 282 pp., DM. 25,-.
Na tijdens de laatste jaren in seminarieteksten en tijdschriftbijdragen bij herhaling over Brechts Lehrstück-produktie te hebben gepubliceerd, legt S. hier zijn synthese voor. Hij bundelt alle (voorlopig publiceerbare) theoretische uitlatingen van Brecht en uit de interpretatie daarvan componeert hij Brechts Lehrstück-theorie. S. weet te bewijzen dat het Lehrstück niet beperkt kan worden tot Brechts marxistisch-agitatorische fase (1928-1935) die hij zou hebben gesublimeerd in het epische wereldtheater. In principe is het Lehrstück een gedramatiseerde projectie van het marxisme, d.w.z. alle gegevens zijn als middelen bedacht om de verandering van de maatschappijstructuur in marxistische zin dichterbij te brengen. Zonder polemisch te worden toch om zich heen slaand naar vele Brecht-exegeten, met wetenschappelijk begrip voor anders georiënteerde interpretaties (H. Hultberg, W. Rasch, R. Grimm b.v.), blijft S. een onpartijdig, onbevooroordeeld dissecator van een uitermate complexe materie. Verhelderend voor de totale Brecht en van aard om het bestaande Brecht-beeld tot grondige revisie te dwingen.
C. Tindemans
| |
Theater in der Zeitenwende
Zur Geschichte des Dramas und des Schauspieltheaters in der Deutschen Demokratischen Republik. 2 Bde
Henschelverlag, Berlin(-Ost), 1972, 395 + 482 pp., 237 Abb., MDN. 45,-.
De D.D.R., die regelmatig verslag uitbrengt over de stand van zaken in drama en theater, legt met dit dubbele deel een inventaris voor die anders dan anders is. Het auteurscollectief (leiding: W. Mittenzwei), ressorterend onder het Institut für Gesellschaftswissenschaften beim ZK der SED, legt niet alleen rekenschap af van wat zich heeft voorgedaan, maar beoordeelt bovendien naar maatstaven die een verbindend-doctrinair karakter vertegenwoordigen, daardoor zowel het verleden categoriserend als de toekomst catechetiserend. Angstvallig blijkt de behoefte om de ontwikkeling als één coherent en continu geheel te zien, slechts te begrijpen en dus te evalueren vanuit de staatsmaatschappelijke groei van de D.D.R.. Daarom Staat b.v. het Brecht-fenomeen niet geïsoleerd (hoezeer dat theatraal ook te verdedigen zou zijn) maar geincorporeerd met alle nevenstrekkingen, zelfs als die esthetisch nauwelijks een ernstige analyse verdragen. Tegelijk is het historisch-reconstruerende gehalte van een zo volumineuze volledigheid, dat het resultaat model kan staan voor vele soortgelijke ondernemingen.
C. Tindemans
| |
Hannelore Schlaffer
Dramenform und Klassenstruktur.
Eine Analyse der dramatis persona ‘Volk’
Metzler, Stuttgart, 1972, 130 pp., DM. 18,-.
Deze beknopte, scherp verwoorde thesis tracht de constructieve rol van het ‘volk’ als dramatisch personage nader te omschrijven, op basis van wat uiteindelijk toch als marxistisch moet worden gezien. Het vertrekpunt is de sociale geleding van de personages zoals in de genretheorie historisch aan te treffen: het lagere volk is ofwel scenisch vulsel ofwel komisch voorwerp. Met analytisch materiaal van Goethe tot Brecht
| |
| |
toont S. aan dat van dit vooral komische principe uit de evolutie het al-dan-niet-historische drama-van-vandaag heeft gebracht tot een ideologische visie of een maatschappijkritisch instrument. Breed gezien is S.'s stelling ongetwijfeld correct, maar het blijven prolegomena tot een aardige theorie. Ondertussen weten we dat de sociologische persoonsclassificatie, via thematische verschuivingen mét vormimplicaties, ook tot een wijziging van de theatrale basis heeft geleid. Of de afgelegde weg juist verlopen is zoals S. hem in vogelperspectief uittekent, blijft nog openstaan.
C. Tindemans
| |
Naïm Kattan
Le réel et le théâtral
Denoël - Les Lettres Nouvelles, Paris, 1971, 183 pp., FF. 18,-.
Dit essay, half-filosofisch half-antropologisch, is geschreven door een Iraakse Jood, te Parijs opgeleid in de Franse letteren, docerend in Canada. Deze driedubbele herkomst tracht hij nu te catalyseren. Met brede passen door de beschavingsfasen benend, tracht hij met allerlei polaire paren de tegenstelling tussen het reële en het imaginaire, voor hem de tegenstelling tussen de beschavingsessentie van het Oosten en het Westen, te bevestigen. Het theatrale van de titel heeft niet zoveel van doen met het cultuursymptoom van vandaag, wel met een verbeeldingscategorie die zich in tekens een afschaduwing van werkelijkheid zoekt te maken. Deze lijn trekt S. consequent door in een bezonnen en zeker ook revelerend document.
C. Tindemans
| |
K.J. Dover
Aristophanic Comedy
B.T. Batsford, London, 1972, 253 pp., £ 4,50.
Voor de Aristophanes-kenners (in Nederland bepaald gunstig vertegenwoordigd) kan de omstandige, wetenschappelijke poging tot rehabilitatie van deze Griekse komedieschrijver geen verrassing zijn, maar voor de hele wereld van het theater zeer zeker wel. De Griekse deugniet komt hieruit te voorschijn niet als de conservatieve zonderling met een flair voor seksuele humor, maar als een keurig vakman, volop bezig met de evolutie van een genre, intens gemengd met ideële en politieke doorstroming van zijn generatie, een eminent technicus van wie de invloed terecht tot vandaag doorwerkt. In opbouw, materiaal en argumentering is dit boek een meesterstuk. Onmisbaar.
C. Tindemans
| |
Kunst
Benevolo, Leonardo - Die sozialen Ursprünge des modernen Städtebaus. - Bertelsmann, Gütersloh, 1971, 172 pp., DM. 19,80. |
Boudon, Philippe - Die Siedlung Pessac - 40 Jahre wohnen à la Corbusier. - Bertelsmann, Gütersloh, 1971, 180 pp., DM. 19,80. |
Curl, James Stevens - European cities and society. - Leonard Hill, London, 1970, 90 pp., geïll., £ 1,50. |
De Fusco, Renato - Architektur als Massenmedium. - Bertelsmann, Gütersloh, 1972, 178 pp.. |
Esser / Naschold / Väth - Gesellschaftsplanung in kapitalistischen und sozialistischen Systemen. - Bertelsmann, Gütersloh, 1972, 310 pp., DM. 21,80. |
Fehj / Fester / Kuhnert - Planung und Information. - Bertelsmann, Gütersloh, 1972, 280 pp., DM. 22,80. |
Fischer, Fred - Der animate Weg. - Artemis, Zürich, 1972, 112 pp., 92 tek., SF. 24,50. |
Glaeser, Ludwig - The work of Frei Otto. - Museum of modern art, New York, 1972, 128 pp., geïll., $ 6,95. |
Grauhan, Rolf-Richard - Grosstadt-Politik. - Bertelsmann, Gütersloh, 1972, 274 pp., DM. 21,80. |
Haug, Wolfgang Fritz - Kritik der Warenästhetik. - Suhrkamp, Frankfurt, 1972, 175 pp., DM. 4,-. |
Meiss, Millard & Edith W. Kirch - Getijdenboek voor de Visconti. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 264 pp., ill., f 125,-. |
Moulin, Raymonde, e.a. - L'état et les architectes. - Ministère des affaires culturelles, Paris, 1971, 196 pp.. |
Schumpp, Mechtild - Stadtbau-Utopien und Gesellschaft. - Bertelsmann, Gütersloh, 1972, 206 pp., geïll., DM. 19,60. |
Sieber, Roy - African textiles and decorative arts. - Museum of modern art, New York, 1972, 240 pp., geïll., $ 7,95. |
Testa, Carlo - Die Industrialisierung des Bauens. - Artemis, Zürich, 1972, 208 pp., geïll., DM.78,-. |
| |
| |
| |
Hilde Zaloscer
Porträts aus dem Wüstensand
Die Mumienbildnisse aus der Oase Fayum
Otto Harrassowitz Verlag, Wiesbaden, 1969, 85 pp., ill. en kleurpl., DM. 24,50.
Mede door haar werkzaamheden aan de universiteit van Alexandrië was de schrijfster in staat tot grondige studies. In dit prachtig uitgegeven boek krijgen de mummieportretten een historische, esthetische en religieuze belichting waarbij, in een duidelijke tekst en door magnifieke illustraties, op het unieke van die portretten wordt gewezen door hen te stellen tegenover portretvoorstellingen uit de Egyptische, Griekse en Romeinse tijd. Zij beschrijft exact de oase Fayum, ca. 100 km van Cairo gelegen op de westelijke Nijloever waar de mummieportretten, stammend uit de periode tussen einde 1e en einde 4de eeuw na Chr., werden gevonden. De geschiedenis van het vinden in officiële en privé-expedities is bepaald spannend. Zij gaat diep in op de bijna vergeten antieke schildertechnieken, bespreekt de enkaustische techniek der mummieportretten (hoewel er ook voorkomen in temperaverven en in een vermenging van beide technieken), de datering en chronologie en vooral de vormgeving en de betekenis. Voor de hedendaagse kunsthistorische beschouwingswijze inzake de oorsprong van de ikonenkunst levert dit boek een buitengewoon belangrijke bijdrage. Naast vele andere invloeden vond de ikonenkunst een vruchtbare voedingsbodem in de laat-antieke traditie en met name ook in de Fayumportretten. Deze vertonen een typische vermenging van een natuurlijke weergave met het dromerig-ernstige van een geïdealiseerde gestalte. Zij hebben, kunsthistorisch beschouwd, mede richting gegeven aan de geidealiseerde, hiëratische vormgeving van de ikonen.
Tot 1884 waren slechts 10 mummieportretten bekend. De Weense koopman en verzamelaar Th. Graf had er in 1887 reeds meer dan 300 bijeen. In het boek van Hilde Zaloscer staat achterin een kataloog met 478 mummieportretten die zich in 77 collecties bevinden, verspreid over vier continenten. Daarin staan vermeld de collecties met de nummers van de inventaris, een karakterisering, het materiaal, de techniek, het formaat, de herkomst en bij elk stuk nog literatuur. Bijzonder goed is overigens de gehele literatuurlijst en verder zij uitdrukkelijk vermeld dat de afbeeldingen alle bijzonder geslaagd zijn. Inderdaad: de mummieportretten zijn uniek. Plotseling kwam aan het schilderen der portretten een einde, toen, tegen het einde van de 4e eeuw, door een edict van Theodosius het mummificeren van de doden als heidens gebruik werd verboden. Met nadruk wil ik het boek, ook filologisch voortreffelijk verrantwoord, van harte aanbevelen.
W.P. Theunissen
| |
Miscellanea
Fockema Andreae, S.J. en C. Komean - Kaarten en kaarttekenaars. - Fibula-Van Dishoeck, Bussum, 1972, 124 pp., f 8,90. |
Jonckheere, Karel - Toon mij hoe je schrijft. - Lannoo, Tielt, 1972, 212 pp., BF. 248. |
Kotwinkle, William - ‘Olifant ramt trein’. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 112 pp., f 9,90. |
Poma, K. - Knoeien met ons leefmilieu. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1972, 196 pp., BF. 225. |
Remoortere, Julien van - De bureauchef is ziek. De werkzaamheden vorderen. - Lannoo, Tielt, 1972, 95 pp., BF. 88. |
Rentes de Carvalho, José - Waar de andere God woont. - Meulenhoff, Amsterdam, 1972, 156 pp., f 12,50. |
Rijnsdorp, Dr. C. - Wij zijn de vaders. - Kok, Kampen, 1972, 162 pp., f 12,50. |
Theys, Piet - Als wat ik beweer juist is. - Lannoo, Tielt, 1972, 192 pp., BF. 165. |
Vanhaverbeke, Pol - Zus houdt van vlinderen, vissen, vogelen. - Lannoo, Tielt, 1972, 96 pp., BF. 88. |
| |
W.L.K. van Oosten
Het spellingdebat
Athenaeum Nieuwscentrum Amsterdam, 1972, 28 pp., f 1,50.
In dit boekwerkje geeft de auteur (als logopedist verbonden aan 20 basisscholen) commentaar op het boek Spellen is spellen van A. Cohen en A. Kraak en op een extra editie van De Gids die geheel aan de spelling gewijd was.
Volgens zijn inleiding zijn alle argumenten van de tegenstanders van een spellingvereenvoudiging ‘strohalmen’ waaraan men zich probeert vast te houden, echter zonder succes. In het eerste gedeelte ontzenuwt hij een voor een de bezwaren die Cohen en Kraak aandragen tegen de vereenvoudiging. In het tweede gedeelte gaat hij in op de verschillende artikelen in De Gids.
Zo bespreekt hij de bijdragen van G. Stuiveling en C. Stutterheim en probeert in rechtstreekse antwoorden aan o.a. J. Daisne, W.F. Hermans, G. Walschap en S. Carmiggelt dezen ervan te overtuigen dat spellingsvereenvoudiging géén taalverarming of nog erger ondergang van de Nederlandse cultuur inhoudt.
Behalve op bovengenoemd adres is dit boekje ook verkrijgbaar bij de auteur, postbus 7, te Badhoevedorp.
C. Free
|
|