Streven. Jaargang 26
(1972-1973)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Met Brazilië gaat het goed, met het volk slecht
| |
Politieke stabiliteitDe ongelooflijk snelle economische opgang van Brazilië in de laatste vijf jaar is vooral mogelijk geweest dank zij de politieke stabiliteit en de openbare rust. In Latijns-Amerika zijn er, alleen verleden jaar al, 9 staatsgrepen geweest en 24 ontvoeringen. In Brazilië bleef het rustig. De President, Generaal Emilio Garrastazu Medici, beschikt over grote volmachten. Steeds weer weet hij, overal in het land, persoonlijk in te grijpen. Een half jaar geleden hebben wij dat hier in Natal zelf meegemaakt: de hele stad herademde, toen hij de onpopulaire en schijnbaar onaantastbare chef van het financiële gerecht afzette. In Sâo Paulo ontsloeg hij onlangs 6 politie-ambtenaren op staande voet. In de laatste maanden heeft hij twee keer, eerst in de meest zuidelijke staat, daarna in Pará, 4.000 km ten noorden, een gemeenteraad naar huis gestuurd. En vooral: drie weken voor de Onafhankelijkheidsfeesten decreteerde hij een landhervorming. Niemand anders zou dat hier ooit gedurfd hebben: daarvoor is de macht van de grootgrondbezitters te groot en landhervorming een te ‘socialistische’ ingreep. In Rio en Sâo Paulo liet hij, kennelijk doelbewust, die gemeenten onder de landhervor- | |
[pagina 316]
| |
ming vallen waar de nieuwe autoweg door moet komen: speculanten hadden daar grond gekocht tegen 150 cruzeiros per hectare en wilden die nu tegen miljoenen cruzeiros per hectare aan de regering verkopen. Zelfs de oppositie, die anders van de regering geen draad heel laat, prees de President voor deze moedige maatregel. ‘Brazilië exporteert niet alleen koffie en erts, maar ook orde en rust’ (Senator Dinarte Mariz). Die ‘tranquilidade’ verklaart ook de enorme toevloed (‘um fabuloso montante’) aan buitenlands kapitaal. Brazilië is volgens de Londense Times ‘het Mekka van de buitenlandse investeringen’, volgens de New York Times ‘een van de landen met de grootste economische groei ter wereld’; vertegenwoordigers van de Wereldbank prezen ‘de opzienbarende groei van de Braziliaanse economie’. De politieke stabiliteit die dit mogelijk heeft gemaakt, is te danken aan het leger, dat in de voorbije 150 jaar telkens weer regeringswijzigingen heeft uitgelokt en revoluties op gang gebrachtGa naar voetnoot2. De laatste had plaats op 31 maart 1964 en redde de Staat van ‘een chaotische inflatie’. Nu, acht jaar later, is men de inflatie meester en begint men uit te zien naar het herstel van de democratie. Volgens de oppositie is het hoog tijd dat de bijzondere volmachten van de President worden afgeschaft; de houding van de regeringspartij, de Arena, is het best weer te geven met de woorden van senator Regende: ‘Iedereen, van de Arena tot de President, wenst niet beter dan dat het land opnieuw gedemocratiseerd wordt; alleen hebben wij meer geduld dan de oppositie’. Geduld is in Zuid-Amerika inderdaad geen nationale deugd. Ik ben tien jaar in Indonesië geweest en heb daar minder ongeduld gezien dan in de enkele maanden dat ik in het Noord-Oosten van Brazilië werk. Toch zijn de politieke structuur en het economische ontwikkelingsmodel in beide landen juist dezelfde. In Indonesië echter - zoals in de meeste niet-communistische landen in Azië - is men zich nauwelijks van de ondemocratische situatie bewust, terwijl in Brazilië, ten minste in het Noord-Oosten, de bewustmakingsmethoden reeds alle lagen van de bevolking hebben bereikt. | |
Industriële opgangIn tegenstelling met de Afro-Aziatische ontwikkelingslanden heeft Zuid-Amerika slechts korte tijd te lijden gehad van het door Europa opgelegde industrieverbod. Slechts van 1785 tot 1808 was het Brazilië strikt verboden grondstoffen industrieel te verwerken. Indonesië daarentegen - dat wat | |
[pagina 317]
| |
oppervlakte, bevolkingsaantal, tropische situatie en ontzaglijke rijkdom aan grondstoffen en landbouwmogelijkheden betreft, het best met Brazilië is te vergelijken - kon na 350 jaar kolonisatie pas in 1945 aan industrialisering gaan denken. Maar zelfs na zijn onafhankelijkheid werkte Brazilië nog honderd jaar lang volgens het oude schema van een ontwikkelingsland: export van grondstoffen, import van verwerkte produkten. Pas in 1930 werd het gedwongen zelf te gaan produceren: vanwege de economische crisis en daarna de Wereldoorlog kon het niet meer alles importeren wat het nodig had. Tussen 1930 en 1950 werd een sterke industrie opgebouwd. Toch moet ook Murilo Melo, de auteur van de bestseller Het Braziliaanse Wonder, toegeven: in vergelijking met de Verenigde Staten, die even groot en bijna even oud zijn als Brazilië, ‘hebben wij in die tijd weinig tot stand gebracht. ... Nu echter beginnen we... Brazilië heeft haast... Wij hebben de fascinerende en uitdagende roeping, aan de wereld te laten zien dat wij in staat zijn, een moderne, progressieve maatschappij op te bouwen’. De cijfers van de laatste jaren bewijzen dat Brazilië op industrieel gebied die roeping heeft weten waar te maken. In de eerste vier maanden van 1972 heeft het voor meer dan 1 miljard dollar geëxporteerd, een stijging van 41,74% tegenover dezelfde periode in 1971. Dat is de grootste groei van alle landen ter wereld. De export van verwerkte produkten is zelfs met 57,89% gestegen. Brazilië hoort voortaan definitief tot de geïndustrialiseerde landen. Begin 1972 heeft Brazilië voor 26 miljoen dollar auto's geëxporteerd, een stijging van 440%! In de V.S. liep de verkoop van Volkswagens in de eerste helft van 1972 met 22% terug, de verkoop van Volkswagen do Brasil steeg met 23,3%. De goedkoopste Braziliaanse kever kost meer dan 120.000 BF. of f 8500,-, maar er werden er meer dan 1 miljoen verkocht. Geen wonder dat Volkswagen Wolfsburg de leider van Volkswagen do Brasil naar Duitsland heeft geroepen om de leiding van de moederonderneming op zich te nemen. Ook de andere Braziliaanse autofabrieken (o.m. Ford, Dodge, Chevrolet, Mercedes Vrachtwagens) werken goed. Ze hebben de Japanners en Italianen (voor wie Argentinië te onzeker is geworden) naar Brazilië gelokt. Tegen 1974 zal Brazilië jaarlijks 1 miljoen auto's produceren. De auto-industrie is voor een ontwikkelingsbeleid in zoverre interessant, dat zij tot de zgn. ‘industrialiserende industrieën’ behoort. Sommige sectoren van de nevenindustrie hebben hun produktie van 1969 tot 1971 met 35% verhoogd en 220% meer winst gemaakt! Op de tweede plaats in de export van verwerkte produkten komt de koffie; verder mechanische instrumenten en apparaten, vlees in blik, textiel en werktuigmachines: een voortreffelijke verscheidenheid van produkten dus. De volgende stap wordt het streven naar een grotere verscheidenheid van | |
[pagina 318]
| |
buitenlandse markten. Er zijn al banken opgericht in Tokio, New York, Parijs en Lissabon, om de import van Braziliaanse waren in die landen te bevorderen. Deze ontwikkeling is des te merkwaardiger, dat geen enkele westerse economist ze heeft voorzien. Vooral de fameuze futuroloog Hermann Kahn van Het Jaar 2000 heeft zich geweldig vergist: wat Brazilië volgens zijn voorspellingen pas over dertig jaar zou bereiken, zal het in vier jaar al hebben gerealiseerd. Maar ook Braziliaanse deskundigen hebben dit niet voorzien. Bresser Pereira, een specialist in de Braziliaanse economie, directeur van de grootste supermarkt van Latijns-Amerika en auteur van verschillende boeken, heeft zijn in 1968 verschenen boek, Ontwikkeling en crisis in Brazilië, al twee keer moeten herzien, omdat hij in zijn conclusies ‘excessivamente pessimista’ was geweest. | |
InfrastructuurEnkele jaren geleden had je, om van de ene hoofdstad van het Noord-Oosten naar de andere te reizen - Recife, Joâo Pessoa, Natal, Fortaleza - ruim een week nodig; nu doe je er, in comfortabele bussen en spotgoedkoop, één dag over. Waar het om de uitbouw van zijn wegennet gaat, schijnt Brazilië voor geen offer terug te schrikken. Op de schitterende wegen tussen Natal en Fortaleza heb ik tijdens een rit van 2.000 km eens geteld hoeveel tegenliggers we ontmoetten: slechts 120, 6 om de 100 km. Er zal wel geen land ter wereld zijn dat voor zo weinig auto's zo'n fantastisch wegennet bouwt. Het koenste project is de Transamazonica, die over een lengte van 5.500 km door het dichte, 20 tot 60 m hoge oerwoud leidt en Brazilië met Peru en zo de Transandina met de Transamericana moet verbinden. Oorspronkelijk wilde men daar tienduizend werklozen uit het Noord-Oosten voor inzetten, maar noodgedwongen heeft men de menselijke arbeidskrachten moeten vervangen door wegenbouwmachines. Het werk moet immers heel snel opschieten: er kan alleen gewerkt worden als het niet regent - dat is in deze streek slechts een tiental dagen per maand - en het gerooide stuk moet direct stevig gefundeerd worden, anders spoelt de tropenregen alles weer weg. Bovendien zijn machines immuun voor het nog veel zwaarder probleem van de eenzaamheid en de malaria! Ondanks die moeilijkheden zijn, in de recordtijd van acht maanden, al meer dan 2.000 km oerwoud gerooid. Op Onafhankelijkheidsdag is het eerste stuk - 1250 km - ingewijd; de overige 4.000 km zullen op 7 september 1973 klaar zijn. Ook op het gebied van elektrificering en communicatiemiddelen gaat de ontwikkeling met reuzeschreden vooruit. De bouw van de krachtcentrale Paulo Alfonso heeft het Noord-Oosten systematisch ontsloten, dorp na | |
[pagina 319]
| |
dorp wordt van elektriciteit voorzien. Natal bijvoorbeeld, de hoofdstad van de kleine en heel arme staat Rio Grande do Norte, is op het ogenblik de best verlichte stad van het Noord-Oosten. Hetzelfde geldt voor de telecommunicatie. Volgens de Diario de Natal had de stad ‘de slechtste telefoon ter wereld’. In een recordtijd zijn er 4.000 nieuwe abonnees bij gekomen; de aansluiting van een apparaat vraagt nauwelijks twee uur. In tegenstelling met het wegentransport zijn de elektriciteits- en watervoorziening en de telefoonverbindingen echter zeer duur, zo duur als in Europa, vijf keer zo duur als in Indonesië. | |
Technische vormingNadat de jezuïeten in twee eeuwen een voortreffelijk schoolsysteem hadden opgebouwd, stortte dit helemaal in elkaar toen zij in 1759 werden verdreven. Toen Brazilië in 1822 onafhankelijk werd, waren er geen deskundigen om een schoolwezen te ontwerpen. In het midden van de 19e eeuw probeerde de Staat voor het eerst ambachtsscholen op te richten, echter zonder succes. In 1911 probeerde men het opnieuw; ditmaal lukte het al enigszins. Maar pas na de revolutie van 1964 werd de technische vorming grondig aangepakt. Tussen 1966 en 1970 heeft de regering een net van meer dan twintig technische hogescholen in de hoofdsteden van de staten opgericht en uitgerust met een weergaloze generositeit. Ik heb die hogescholen vergeleken met die van twaalf andere landen in Azië, Afrika en Europa. Hier in Brazilië zijn ze het uitvoerigst gepland. Daarnaast werd een net van 220 industriële vormingscentra opgericht, die weliswaar kleiner zijn, maar even goed zijn uitgerust; zij voorzien in de bijscholing van mensen die al werkzaam zijn in de industrie. Tenslotte is onlangs een heel programma opgezet om de middelbare opleiding voor praktische beroepen (professionalizaçâo) te bevorderen. Te waarderen is vooral dat op dit gebied geen discriminatie bestaat tussen armen en rijken en evenmin tussen arme en rijke deelstaten. In mindere mate kan men hetzelfde zeggen van de infrastructuur en de woningbouw. Met de industrie daarentegen is het anders gesteld. Maar dat is al de andere kant van de medaille. | |
Toch ontwikkelingslandOndanks zijn fabelachtige economische groei maakt het voorbeeld van Brazilië de spanning tussen ontwikkelde en onderontwikkelde landen bijzonder duidelijk. Die spanning is binnen Brazilië zelf waar te nemen: geïndustrialiseerd zijn alleen het Zuiden en het Zuid-Oosten, de rest is onderontwikkeld gebleven. Het rijke Zuiden moet dus ten opzichte van de rest van het land al die taken op zich nemen die op wereldschaal van de rijke landen worden gevraagd: betere prijzen betalen voor de grondstoffen uit de onderontwik- | |
[pagina 320]
| |
kelde gebieden, onbelemmerd verwerkte produkten ‘importeren’, arbeidsintensieve industrieën helpen opbouwen, enz.. Ten opzichte van het buitenland wordt Brazilië zelf als een ontwikkelingsland beschouwd. Het moet hard vechten om voor zijn koffie bijvoorbeeld stabiele prijzen te bedingen, om zijn verwerkte produkten door de tolbarrières van de rijke landen te krijgen; het bezit, zoals de meeste ontwikkelingslanden, niet het geringste concept van een arbeidsintensieve industrie. Een nadere analyse kan laten zien welke sociaal-economische spanningen volgen uit dat gebrek aan evenwicht in de ontwikkeling van de verschillende regionen en sectoren. Maar eerst wil ik even iets zeggen over het politieke probleem dat Brazilië op het ogenblik in de wereldpers berucht maakt: het ‘Eskadron van de dood’ en de folteringen. | |
‘Overdreven ijver’ van de politieBrazilië is immens groot: 1 miljoen km2 groter dan Australië, meer dan 15.000 km grenzen met 10 nabuurlanden en 7.500 km kust. Dat maakt dat ook de veiligheidsproblemen enorme afmetingen aannemen. Militaire agressie van buiten is nauwelijks te vrezen, maar de veiligheidsdiensten hebben de handen vol met de strijd tegen de smokkel, die vooral in het Noord-Oosten bloeit, en tegen de viskaperij in de Braziliaanse wateren. Veel gecompliceerder echter is de handhaving van de binnenlandse veiligheid. Bijna alle regeringen hebben ‘wetten van nationale veiligheid’ uitgevaardigd. Wet nr. 314 van 1967 bijvoorbeeld bepaalt dat subversieve actie en propaganda onder het militaire recht vallen. Daarbij is een preventieve hechtenis van één maand voorzien, die verlengd kan worden. In 1968 werd die wet nog verscherpt: ‘in gevallen van politieke misdrijven, misdrijven tegen de nationale veiligheid en tegen de economische en sociale orde’ kan om het even wie vastgezet worden zonder schriftelijk arrestatiebevel en zonder formele aanklacht (habeas corpus). In 1969 werd het beroep op het Opperste Gerechtshof afgeschaft. Met deze wetgeving in de hand slagen de militairen erin alle subversieve actie de kop in te drukken. De gewone politie schijnt echter niet genoeg gevormd en te slecht betaald te worden om tegen zulke buitensporige bevoegdheden opgewassen te zijn. De excessen waartoe dit geleid heeft, hebben het land een kwalijke faam bezorgd, waarvan het voorlopig nog niet is hersteld, al wordt de laatste tijd tegen die wantoestand toch wel strenger opgetreden. Over het beruchte ‘Eskadron van de dood’ citeer ik het best het Jaarboek 1972 van de Grote Delta-Larousse Encyclopedie: ‘Het Eskadron van de dood, dat door de Vereniging van Braziliaanse Advoca- | |
[pagina 321]
| |
ten een “criminele, barbaarse en afschuwwekkende organisatie” wordt genoemd, heeft ook in 1971 weer slachtoffers gemaakt. Haar agenten blijven, zoals de Nationale Bisschoppenconferentie in een nota verklaarde, “op een schandalige manier” ongestraft. Tegen het mysterieuze geweld van dit Eskadron schijnt het gerecht geen afdoend verweer te hebben’. Het Jaarboek maakt een raming van het aantal slachtoffers (in Rio en Guanabara tussen 1968 en 1971 ongeveer 700) en beschrijft de brutale manier waarop ze werden omgebracht. Tenslotte wordt vermeld dat het Ministerie van Justitie nu in de politiedepartementen van de ledenstaten tussenbeide is gekomen om de moorden op te klaren waarin mensen van de politie waren betrokken. Verschillende leden van de politie werden gearresteerd en velen ontslagen. Ook O Estado de S. Paulo - volgens de Washington Post de invloedrijkste krant van Latijns-Amerika, volgens L'Express de grootste krant ter wereld (zondagseditie = 330 pp.) - brengt regelmatig berichten over strafvervolgingen tegen gewezen politieambtenaren die lid waren van deze geheimzinnige organisatie en oefent scherpe kritiek uit op de ‘overdreven ijver’ van de politie: ‘Al acht jaar hebben wij nu een revolutionaire regering, die tot stand is gekomen om orde op zaken te stellen in een huis dat door de economische chaos en de gezagscrisis was verdeeld. Nu wordt het tijd dat de revolutie ook de politie aanpakt (en ook daar orde op zaken stelt). De overheid heeft al lang genoeg getalmd. Het is tijd dat er iets wordt gedaan’ (11.4.72). En over de politieke gevangenen: ‘De straf van politieke gevangenen mag in geen geval de grens overschrijden van wat redelijkerwijze rechtvaardig kan worden genoemd. Men moet verhinderen dat de veroordeelden meer moeten lijden dan voor het heil van de gemeenschap nodig is... De Staat kan toch geen belang hebben bij een onmenselijke behandeling... De situatie van de politieke gevangenen in Sâo Paulo is op het ogenblik deprimerend. Zij zitten opgesloten samen met misdadigers van gemeen recht en worden vaak nog slechter behandeld dan deze. Bezoek wordt hun vaak ontzegd of wordt bemoeilijkt door het sadisme van de bewakers, die de familie aan beledigende onderzoekingen onderwerpen en hun advocaten bedreigen en chanteren’ (25.6.72). De krant waagt het zelfs, op functionarissen in het militaire gerecht te wijzen: ‘Een verdere aanwijzing dat er in de machinerie van het militaire gerecht iets niet klopt, is het grote aantal vrijspraken door het Opperste Militair Gerechtshof, om nog te zwijgen van het aantal keren dat deze instantie vonnissen wijzigt. Als zo vele mensen vrijgesproken worden die maandenlang in de gevangenis hebben gezeten, vaak in omstandigheden die publieke protesten hebben uitgelokt, dan kunnen wij dat niet anders verklaren dan door een overdreven ijver van de militaire justitie’. | |
[pagina 322]
| |
Verzet van de KerkDe enige organisatie die zich openlijk tegen die wantoestanden verzet, is de Kerk. In een toespraak tijdens het Te Deum ter gelegenheid van de Onafhankelijkheidsfeesten herinnerden de bisschoppen aan ‘de menselijke kwaliteiten van het Braziliaanse volk, zijn grootmoedigheid, zijn hartelijkheid, zijn vredelievendheid’, om hun overtuiging uit te spreken dat de wantoestanden die de laatste jaren ontstaan zijn, door een efficiëntere organisatie van de veiligheidsdiensten spoedig weer rechtgezet kunnen worden. Als een belangrijke stap op die weg noemt de regionale bisschoppenconferentie van de zuidelijke staten het herstel van het habeas corpus en van het schriftelijk arrestatiebevel, zodat niemand meer willekeurig vastgezet kan worden. Op 17 april bijvoorbeeld heeft het Militaire Gerechtshof van Itabira paters vrijgesproken die tien maanden in de gevangenis hadden gezeten; men wist zelfs niet meer waarom ze opgesloten waren. Zes weken later pleitte diezelfde bisschoppenconferentie voor het herstel van het habeas corpus en voor een betere behandeling van de politieke gevangenen. Het document baarde groot opzien en werd door andere regionale bisschoppenconferenties overgenomen. Steeds meer bisschoppen tekenen openlijk protest aan, ook bisschoppen die tot nu toe niet wilden geloven dat zulke misstanden in het vreedzame Brazilië mogelijk waren. Een bittere ervaring was het voor de als zeer conservatief bekend staande kardinaal Scherer, toen de politie uit ‘overdreven ijver’ op 28 juli een van zijn seminaristen doodschoot. In het radioprogramma ‘De stem van de herder’ beklaagde de kardinaal zich erover dat uitgerekend een student van zíjn seminarie werd doodgeschoten, terwijl hij toch al zo vaak aan priesterkandidaten die zich politiek wilden engageren, de raad had gegeven het seminarie te verlaten. Vier weken later gaf de politie toe dat de seminarist per vergissing was doodgeschoten, terwijl zij een misdadiger achternazat; de seminarist zelf had men niets ten laste te leggen. Ter gelegenheid van de Onafhankelijkheidsfeesten wilde de nationale bisschoppenconferentie een groot document publiceren over ‘De Kerk en 150 jaar onafhankelijkheid’. Het werd voorbereid door zes specialisten en er werd met spanning naar uitgezien. Maar op het laatste ogenblik kwam er een korte, verzoenende ‘Boodschap aan het Volk’ voor in de plaats, die op 3 september in alle kerken werd voorgelezen. Het document was volgens de bisschoppen nog niet rijp voor publikatie en vereiste nog verdere grondige studie... | |
Sociaal-economische ongelijkheidBrazilië's economische politiek heeft in de laatste twintig jaar hoofdzakelijk twee ontwikkelingsmodellen gevolgd. Vóór de revolutie van 1964 gebruik- | |
[pagina 323]
| |
ten de Presidenten, vooral Kubitschek, een model dat op een gelijkmatiger inkomensverdeling voor het hele volk en voor de verschillende regionen was gericht; het had ook een tragere groei en een hoge inflatievoet tot gevolg. Het ontwikkelingsmodel van de drie regeringen na de revolutie wist de inflatievoet van 92% tot 19% te herleiden en realiseerde een hoge groei, maar leidde tot een eenzijdige inkomensverdeling. Vele ontwikkelingslanden geven de voorkeur aan dit laatste model. Indonesië bijvoorbeeld heeft in dezelfde periode juist dezelfde politiek gevolgd en in nog kortere tijd een veel hogere inflatievoet tot minder dan 10% teruggebracht; maar omdat de groei iets lager ligt, vallen de inkomensverschillen hier minder op. Beide landen bedienen zich van de militair-technocratische methode, d.w.z. de ontwikkeling wordt geleid van bovenaf, door de elite, de technici, de planners, die de ene onderneming na de andere oprichten. De massa, het volk heeft aan de ontwikkeling voorlopig geen deel. Die ondernemingen, Braziliaanse en buitenlandse, investeren natuurlijk niet om een land tot ontwikkeling te brengen, nog veel minder om ontwikkelingshulp te verlenen, maar om zaken te doen en winst te maken. De Minister van Financiën geeft de voorkeur aan ondernemingen die zoveel mogelijk winst maken, zich zo dynamisch mogelijk uitbreiden, want die zijn het die de spectaculaire groei van het land mogelijk maken. 1. Regionale verschillen. Dit ontwikkelingsmodel veroorzaakt in het land zware spanningen. Het duidelijkst zijn de regionale verschillen zichtbaar geworden. Het Braziliaanse model leidt ertoe dat de reeds rijke gebieden, die toch al over bepaalde infrastructurele voordelen beschikken, zich sneller ontwikkelen dan de onderontwikkelde gebieden. De ondernemers investeren daar waar reeds transportmogelijkheden, energie, telecommunicatiemiddelen enz. aanwezig zijn. De gebieden die het meest ontwikkeling nodig hebben, blijven in de kou staan. De regering hoopt nu dat de industrie zich vanuit het Zuiden, via Belo Horizonte, Salvador en Recife, ook in het Noord-Oosten zal vestigen. Het volk echter, dat die plannen niet kent, houdt die regionale ongelijkheid voor onrechtvaardigheid en verliest zijn geduld. Jaarlijks trekken duizenden uit het Noord-Oosten naar het Zuiden (ook naar het Noorden, naar de Amazonenjungle). In het Noord-Oosten liggen de lonen veel lager dan in het Zuiden en het leven is er duur. Voor een college aan de universiteit bijvoorbeeld krijg je in Natal 8 cruzeiros, voor precies hetzelfde college in het Zuiden 20 tot 40 cruzeiros. Onbegrijpelijkerwijze ligt zelfs het officiële minimumloon hier 32% lager dan in het Zuiden. De kranten uit het Zuiden gebruiken voor het Noord-Oosten (en het Noorden) een discriminerend ‘buitenlands’ tarief, 25 tot 60% hoger dan in het Zuiden. 2. Sectoriële ongelijkheid. De industrie is veel sneller ontwikkeld dan de | |
[pagina 324]
| |
landbouw of de openbare diensten. Het grootste deel van de Braziliaanse landbouweconomie staat bij de landbouwmethoden in Indonesië minstens duizend jaar achter. In Indonesië beschikt men allang over kunstmatige bewateringsinstallaties en een sedentaire boerenstand; in Brazilië heerst nog altijd een nomadensysteem. Resultaat: het reusachtige Noord-Oosten met zijn 1,5 miljoen km2 grond is niet in staat zijn geringe bevolking (slechts 32 miljoen inwoners) naar behoren te voeden. Even onderontwikkeld zijn sommige openbare diensten. Tussen 1940 en 1970 is de kindersterfte in Sâo Paulo weliswaar met 52,8% afgenomen, een jaarlijkse verbetering van 1,76%; tussen 1965 en 1970, dus in de periode van de industriële opgang, nam ze echter weer met 20% toe. In Sâo Paulo beschikt slechts 39% van de bevolking over sanitaire installaties in huis, in Pernambuco (Noord-Oosten) slechts 4%. Men heeft uitgerekend dat in Brazilië om de 4 seconden een kind sterft en dat minder dan de helft van de Brazilianen 19 jaar oud wordt. De hoofdoorzaak: ondervoeding. In Pernambuco zijn 85% van de kinderen ondervoed. Het inkomen is te klein. En daarmee komen we tot het derde nadeel van dit model. 3. Inkomensconcentratie. De Minister van Financiën verklaart steeds weer dat snelle groei onvermijdelijk een zeer eenzijdige inkomensverdeling met zich meebrengt: 60% van de actieve bevolking in Brazilië (90% in het Noord-Oosten) verdient minder dan 1500 BF of f 107,- per maand. Zelfs de officiële radiozender ‘De stem van Brazilië’ noemt dit een hongerloon. Erger nog: het aandeel van de armen aan het nationaal inkomen wordt steeds kleiner, dat van de rijken steeds groter. De President van de Wereldbank McNamara citeerde onlangs de volgende cijfers: tussen 1960 en 1970 werd de 40% van de armste bevolking 20% armer (vermindering van het aandeel in het nationaal inkomen), terwijl de 5% van de rijkste groep 30% rijker werd. McNamara's conclusie: ‘Ontwikkeling mag niet worden verward met economische groei’. De 5% van de hoogste inkomensklasse bestaat uit de technocraten (technici, ingenieurs, economisten, ondernemers, enz.) en de bureaucraten (hogere ambtenaren en militairen) of, zoals Bresser Pereira ze noemt, de ‘technobureaucraten’. Zij vormen de elite: zij plannen de economie, zij produceren en zijn (in het binnenland) de enige consumenten van wat zij produceren. De overige 95% hebben (voorlopig) aan dit plannings- en produktieproces geen deel, zelfs niet als consumenten. Met minder dan 7.800 BF. of f 515,- maandloon kunnen zij zich geen auto, geen televisie, geen koelkast veroorloven, de produkten van de industrie die dat sensationele Wirtschaftswunder tot stand heeft gebracht! M.a.w. de technobureaucratie heeft zich in een ontwikkelingsland een bloeiende industrie- en welvaartsstaat geschapen: een staat in de staat. | |
[pagina 325]
| |
WerkloosheidDe Braziliaanse regering kent deze problemen natuurlijk ook. President Medici is de eerste geweest om deze misstanden aan de kaak te stellen, toen hij in 1970 in Recife uitriep: ‘Met Brazilië gaat het goed, maar met het volk gaat het slecht’. Niemand betwijfelt dat de President bekommerd is om het welzijn van het hele volk. Maar hij is afhankelijk van zijn medewerkers, die de financiële en economische planning in handen hebben. Dezen op hun beurt zijn afhankelijk van de industriëlen en ondernemers, die over kapitaal en produktie-ervaring beschikken. En die zijn in het streven van de President helemaal niet geïnteresseerd. Voor wie in westerse economische structuren denkt, heeft een volk dat over geen koopkracht, niet eens over het bestaansminimum beschikt, gewoon geen belang. Om die reden heeft de regering speciale regionale en sectoriële ontwikkelingsorganisaties opgericht: voor het Noord-Oosten de beroemde SUDENE, voor het Noorden de SUDAM, voor de landhervorming de PROTERA, enz.. Maar ook die regionale organisaties hebben industrie nodig. Om de industrie ertoe te bewegen ook in de ontwikkelingsgebieden te investeren, werden haar belastingvrijstellingen en allerlei andere privileges aangeboden. Firma's uit het Zuiden stichtten filialen in de belastingoasen van het Noord-Oosten en gingen daar op dezelfde manier produceren als in het Zuiden, nl. kapitaalintensief. De structuur van de arbeidsmarkt ligt hier echter helemaal anders dan in het Zuiden of in Europa, waar het tekort aan arbeidskrachten tot een zo ver mogelijk doorgevoerde automatisering heeft geleid. In het Noord-Oosten en in de meeste ontwikkelingslanden van de wereld zou men daarentegen, vanwege de grote werkloosheid, zo arbeidsintensief mogelijk moeten werken. Westerse produktiemethoden zijn daarom, vanuit dat standpunt, niet de meest aangewezene voor ontwikkelingslanden. Uit het onderbevolkte Noord-Oosten (de bevolkingsdichtheid is twintigmaal kleiner dan in Nederland of België) moeten jaarlijks honderdduizenden werklozen naar het Zuiden emigreren. In Azië zijn er op het ogenblik reeds 100 miljoen werklozen. In Indonesië is de werkloosheid, vooral onder de gevormden, het meest explosieve probleem. Toch wordt in de meeste van die landen steeds verder geïndustrialiseerd volgens de methoden van de westerse technologie. Ik heb de indruk dat hier in het Noord-Oosten de situatie hierom zoveel dramatischer is, omdat de bevolking zich enerzijds veel meer dan in de Afro-Aziatische landen van deze ongelijkheid bewust is, maar van de andere kant niet op een eeuwenoude cultuur kan bogen die, zoals in Azië, steeds weer tot geduld en solidariteit met de traditie maant. Het is daarom zeer te hopen dat het Braziliaanse Wirtschaftswunder weldra alle regionen van het land ten goede komt en dat Brazilië daarvoor op het begrip en de steun van zijn partners in de economische samenwerking kan rekenen. |
|