| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Sociale wetenschappen
Dreitzel, H.P. - Die gesellschaftlichen Leiden und das Leiden an der Gesellschaft. - Enke, Stuttgart, 1972, 380 pp., DM. 10,80. |
Feddema, Dr. J.J.G. - Transvaal. BaTswana kiezen voor de moderne wereld. - Wereldvenster, Baarn, 1972, 226 pp., ill., f 14,90. |
Gilhuis, Drs. T.M. - De gezamenlijke school vóór of tegen? - J.H. Kok, Kampen, 1972, 108 pp., f 7,90. |
Hemels, Joan. - De journalistieke eierdans. - Van Gorcum, Assen, 1972, 176 pp., f 18,50. |
Ikor, Roger - L'école et la culture. - Casterman, Tournai, 1972, 144 pp., BF. 90. |
Kirche und Dritte Welt. - Handel statt Hilfe. - Pesch-Haus Verlag, Mannheim / Ludwigshafen, 1972, 115 pp., DM. 4,80. |
Land, Sipke van der - Je zit op een wereldschool. - Kok, Kampen, 1972, 40 pp., f 3,95. |
Rudé, George - Europe in the Eighteenth Century, Aristocracy and the Bourgeois Challenge. - Weidenfeld & Nicolson, 1972, 291 pp., £ 4,50. |
Tjaden, K.H. - Soziales System und sozialer Wandel. - Enke, Stuttgart, 1972, 295 pp., DM. 9,80. |
| |
Drs. M.W.J.C. Savelkouls
De Scandinavische wereld
Romen, Roermond, 1972, 189 pp., krtn. foto's, f 14,90.
Nu Denemarken wel en Noorwegen niet tot de Europese Gemeenschap zijn toegetreden, zal ongetwijfeld de behoefte aan informatie over de sociaal-economische situatie waarin Noordwest-Europa verkeert, toenemen. Het boek van Savelkouls voorziet daarom zeker in een leemte, omdat oorspronkelijke Nederlandse literatuur over dit gebied schaars is. Na een verantwoording van wat volgens de auteur onder het begrip Scandinavië verstaan moet worden, wordt een overzicht gegeven van de fysische gesteldheid, de demografische structuur en de ontwikkeling van de industrie. Een en ander geschiedt helder en overzichtelijk. Bij de beschouwingen over het fysisch milieu wordt overigens wat wonderlijk omgesprongen met de begrippen landschap en fysisch milieu, die ten onrechte identiek aan elkaar worden gezien.
Het grootste gedeelte van het boek is gewijd aan een afzonderlijke behandeling van de vijf Scandinavische landen (Denemarken, Zweden, Noorwegen, Finland en IJsland). Hierin tracht de auteur de volgende, naar zijn mening intrigerende vraag te beantwoorden: ‘Hoe kan deze beperkte groep mensen zo'n hoog welvaartsniveau bereiken, vooral als dit geplaatst wordt tegen de achtergrond van de minder gunstige ligging en de natuurlijke omstandigheden van het gebied’. Doordat Savelkouls zich echter bij voorbaat beperkt tot een beschrijving van de primaire en secundaire sector van het economisch leven, is de beantwoording van deze vraag naar mijn gevoel onvolledig gebleven. Het doet wat vreemd aan wanneer men bij de behandeling van deze hoogontwikkelde gebieden de tertiaire sector, waarin gemiddeld ongeveer 45% van de beroepsbevolking werkzaam is, buiten beschouwing laat.
Een verdienste van dit werk is, dat het voor een breed publiek toegankelijk is, omdat voor geografen reeds bekende begrippen steeds worden toegelicht. De vele goede kaarten en foto's maken het boek tenslotte tot een zeer verzorgde uitgave.
A.G.J. Dietvorst
| |
Drs. Wiel Claessens
Ontmoetingsgroep
Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1972, 174 pp., f 14,90.
In dit achtste deeltje van de serie ‘Wegen tot Pastoraat’ wordt onder de term ‘ont- | |
| |
moetingsgroep’ een groepsmodel beschreven, dat ontstaan is vanuit de reeds bekende groepsformaties in de groepstherapie en sensitivity-training. Bekwaam oriënteert de schrijver, pastoraal-theoloog, het termgebruik en schetst het theoretische model van zo'n groep, dat erop gericht is de mens zichzelf te laten vinden in de relatie tot zijn medemens, in de hoop dat deze ‘menswordende’ mens zijn ‘broeder’ Jezus Christus ontdekken kan als een antwoord op zijn vragen.
Helder en overzichtelijk wordt de praktijk beschreven van zo'n ontmoetingsgroep, die met zeven leden in zeven sessies van twee uur in een ongestructureerde setting bij elkaar kwamen, alwaar men duidelijk geconfronteerd werd met eigen en andermans vragen teneinde vanuit deze ervaring zicht op een oplossing te verkrijgen. Te snel moest het op gang gekomen proces weer worden afgebroken, zodat de conclusie van deze eerste verkenning was: het was niet niets, maar alles wat men ervan had gehoopt is het niet geworden. Een theologische reflectie met betrekking tot het gehanteerde groepsmodel wil de kernwoorden ervaring, kennis, inzicht en wijsheid toetsen aan de H. Schrift en de gezaghebbende documenten van de Kerk, vooral aan die van de dogmatische constitutie over de Kerk, ‘Lumen Gentium’, van het tweede Vaticaans concilie.
Deze studie heeft het voordeel, dat een ideaal van samenleven in pastorale context gecombineerd wordt met empirische ervaring. Het is als een eerste aanzet zowel naar de praktijk als met betrekking tot de theologische reflectie een goed begin en de moeite van kennisname waard. Maar gelijk de theologische reflectie wel wat sterk de contouren van de Geestervaring van een groep aanzet, zonder dat erg geconcretiseerd wordt naar de gezamenlijke betrokkenheid op Christus zowel in de gevoelde vooronderstellingen als in de expliciete toon en keuze van woorden, zo lijkt ook de duidelijkheid van het pastorale moment in dit groepsgebeuren niet zonder meer voor de hand te liggen. Wellicht is de weg van dit pastoraat van de groep te weinig nog tot het eind gegaan om de groep als vindplaats van God te relativeren. De volgehouden aandacht zowel theoretisch als in de praktijk, en de wellicht gebroken groepservaring zou een verband kunnen aanwijzen met het verbond van Godswege, waar onderlinge bindingen zozeer ontbonden worden om opnieuw vanuit het geloof geheeld te kunnen worden.
G. Wilkens
| |
Wilhelm Hahn
Mehr Bildung - mehr Leistung - mehr Freiheit
Seewald Verlag, Stuttgart, 1972, 194 pp., DM. 9,80.
De minister van onderwijs van Baden-Würtemberg doet in dit werkje verslag van de inderdaad wel belangwekkende hervormingen die hij in zijn staat heeft kunnen verwezenlijken. Het programma betreft inderdaad iedere vorm van onderwijs. Of men het geheel eens kan zijn met de doeleinden die hij uiteindelijk nastreeft, is een andere zaak. Hij gaat in feite uit van een prestatie-moraal. Hij stelt zelfs dat meer prestatie meer vrijheid geeft. Van uit dit uitgangspunt wordt dan ook zeer veel aandacht besteed aan de zuivere vakvorming. Men kan niet geheel ontkomen aan de indruk dat aan het ideaal van de algemene vorming niet meer dan lippendienst wordt besteed.
C.J. Boschheurne
| |
Charlie Gillet
The Sound of the City. The Rise of Rock and Roll
Outerbridge and Dienstfrey, New York, 1970, 375 pp., $ 2.95.
Greil Marcus, ed.
Rock and Roll will stand
Beacon Press, Boston, 1969, 181 pp., $ 7.50. De geschiedenis, met de nadruk op het ontstaan van de rock and roll, gezien in de Amerikaanse traditie van de volksmuziek: dat is het onderwerp van Gillets degelijke, goed gedocumenteerde en intelligent leesbare studie. Het belang van de kleinere marginale platenmaatschappijen in het ontstaan van de beweging, de situering in de esthetische traditie van de zwarte bevolking, door de auteur met veel reliëf geargumenteerd, tonen dat het ontstaan van de rock and roll niet alleen de emancipatie van de zwarten op economisch vlak tot stand hielp brengen. Dit boek schildert aldus minder bekende facetten van de rock-and-roll beweging, minder bekend althans voor de Europeër die tot nog toe meer geneigd was het verschijnsel door een ietwat vervormende Britse bril te bekijken. De warme nuchterheid van Gillet slaat over in geëngageerd enthousiasme in Rock and Roll will stand, een verzameling opstellen die verschenen in verschillende gespecialiseerde bladen in de jaren 1968, een jaar dat de euforie van de pop music nog volledig kenschetste, waarvan de voorliggende verzameling artikelen een trouwe en lezenswaardige weerspiegeling is.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Acker, Hanneke, e.a. - Racisme in Nederland. - NVSH, Den Haag, 1972, 48 pp., f 3,75. |
Baaij, Hans - Met sex kun je alle kanten op. - NVSH, Den Haaag, 1972, 64 pp., f 5,50. |
Dehant, André, en Arthur Gille - Votre enfant apprend à lire. - Casterman, Tournai, 1972, 144 pp., BF. 90. |
Dupont, Rolande - Le conseil conjugal et familial. - Casterman, Tournai, 1972, 164 pp., BF. 90. |
Gosztonyi, Alexander - Grundlagen der Erkenntnis. - Beck, München, 1972, 291 pp., DM. 13,80. |
Hassenforder, Jean - L'innovation dans l'enseignement. - Casterman, Tournai, 1972, 144 pp., BF. 90. |
Jung, C.G. - De scheppende mens. - Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 147 pp., f 12,50. |
Koopmans, R.R. - Deprivatie en arbeidsproblematiek. - Staatsuitgeverij, Den Haag, 1972, 64 pp., BF. 66. |
Moles, Abraham, en Elisabeth Romer - Psychologie de l'espace. - Castermann, Tournai, 1972, 164 pp., BF. 90. |
Schuhmacher, Huub - ‘Jij bent een engel’ - Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 104 pp., f 9,50. |
Schutz, William C. - Allemaal. - NVSH, Den Haag, 1972, 243 pp., f 14,50. |
| |
Prof. Dr. F.J.J. Buytendijk
Agressie en geweld
(Geestelijke Volksgezondheid), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 43 pp., f 2,75.
In deze brochure vindt de lezer de drie gebundelde voordrachten over het thema ‘geweld en agressie’, die gehouden zijn op de jaarvergadering 1971 van de Katholieke Centrale Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid. Bij het lezen ervan ziet men in de gang van de voordrachten dat de resp. inleiders meer gaan zien in geweld en vinden dat er wat mee te doen is, onder bepaalde voorwaarden. In zijn studie over menselijke agressie legt prof. Buytendijk nog zijn gehoor de onderstelling voor dat agressie voortkomt uit veronachtzaming en samengaat met ervaren vereenzaming, die een gelukkig ondoordacht en mild samenleven in de weg staat. Hij wijst op een hernieuwde opdracht tot realiseren van humane idealen en een in het hart geschreven moraal.
De criminoloog prof. G. Hoefnagels gaat na waar het geweld zit. Niet alleen in de incidentele messentrekker, maar ook en vooral in de kermissen van het grote structurele geweld. Tot slot ziet prof. van Beugen een mogelijkheid voor een hanteren van het geweld. Kanaliseer het geweld, socialiseer de agressie en richt deze als een instrument op de maatschappelijke vooruitgang. Waarna de jaarvergadering besloten werd en de toehoorder alsook de lezer de vraag meeneemt of de geestelijke gezondheid hiermee veel verder komt als de maatschappelijke vooruitgang zo weinig vrede kan nemen en geven.
G. Wilkens
| |
Drs. A.N. van der Geest
Teamteaching
Nieuwe onderwijsvorm of nieuwe vorm van onderwijzen
(Pedagogische cahiers), L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1971, 309 pp..
Toen de Sovjet-Unie in 1957 haar eerste Spoetnik lanceerde, antwoordde de Amerikaanse samenleving o.a. met een ‘National Defense Education Act’ in 1958.
Op het eerste gezicht Ujkt dit zot, maar toch: juist door de ingekankerde angst voor alles wat rood heet te zijn en het onvoorwaardelijk geloof in de vooruitgang (en dus verbetering voor velen) en de expansieve mogelijkheden van de Amerikaanse kapitalistische samenleving, ontstond de angst dat Amerika niet langer koploper zou blijven in technologische ontwikkeling en dat daardoor de fundamenten van de samenleving ernstig zouden worden aangetast. Op alle fronten leek een herbezinning noodzakelijk: hoe was het mogelijk dat deze technologische achterstand kon ontstaan. Op een of andere manier bleek het sociale klimaat in de USA toch al niet erg stimulerend voor studie en onderwijs in het algemeen; de ‘Egghead’ is daar een voorbeeld van. De schok van de Russische lancering veroorzaakte back-home dus niet alleen angst voor een ‘missile-gap’ maar ook ongerustheid over een mogelijke achterstand in het onderwijssysteem. Dit laatste stimuleerde een groot aantal experimenten, al of niet begeleid door mensen uit de groep der sociale wetenschappen. Sociologen en psychologen ontwikkelden uit de reeds bestaande systeemtheorieën een aantal ‘nieuwe inzichten’ met betrekking tot de aard van het onderwijs. Men beschouwde het onderwijsgebeuren nu meer als een proces, een geheel van elementen en gebeurtenissen met een
| |
| |
onderlinge wisselwerking, dat zich binnen bepaalde tijdseenheden voltrekt.
Het doorgeven van vakkennis ‘sec’ past niet langer binnen een dergelijke visie, die noopt tot integratie van vakken, liever nog integratie van kennis. De lessen zouden daarom beter en effectiever door teams gegeven kunnen worden. Zo werden de procesmatige aanpak van 't onderwijs en de teamteaching de basiselementen voor een vernieuwing van het Amerikaanse onderwijssysteem.
Deze inzichten zijn, weliswaar met een andere ideologische en maatschappelijke achtergrond, ook zeer wel bruikbaar voor vernieuwing binnen het Nederlandse onderwijs, waarvan ‘het leren in groepen’ en het projectonderwijs, dat hier en daar met veel vallen en opstaan geprobeerd wordt, voorbeelden zijn.
Terecht wijst Van der Geest er in zijn voortreffelijk overzichtswerk op, dat bij introductie van dergelijke vernieuwingen tevens veel aandacht geschonken moet worden aan een geschreven school-werkplan, dat dan niet langer kan bestaan uit een opsomming van urentabellen en lesroosters zonder meer. Het schoolwerkplan zal de centrale visie op het onderwijs moeten representeren, waardoor de traditionele ‘les’ in een breder kader wordt verantwoord.
F. Nieuwenhof
| |
Prof. Dr.F.J.J. Buijendijk
Mens en dier
(Aula), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 155 pp., f 4,50, BF. 73.
In een pocketeditie wordt een goede Nederlandse vertaling aangeboden van het reeds in 1958 verschenen Mensch und Tier van de hand van de bekende Utrechtse fenomenologisch georiënteerde psycholoog. Begrippen en problemen uit de vergelijkende psychologie, over het waarnemen van mens en dier, over de menselijke en dierlijke gemeenschap alsmede tenslotte over het inzien en begrijpen bij mens en dier komen op een oorspronkelijke wijze aan de orde.
Niet zozeer aan een behandeling van recente research - de Nederlandse uitgave is ongewijzigd - maar vooral aan de manier waarop fundamentele problemen in de psychologie op een deskundige en evocerende wijze aan de orde komen, dankt deze studie haar blijvende waarde. Daarbij vormt een vergelijkende psychologie à la Buijtendijk een prolegomenon op een antropologisch georiënteerde psychologie van de mens. Waarvan akte.
G. Wilkens
| |
Informatiebulletin, 1971, no. 3-4
Centrum voor Communicatiewetenschappen, Leuven.
Opnieuw is een lijvig en degelijk nummer verschenen van dit Bulletin. Vermeldenswaard zijn ‘Stemmen en feiten uit de Internationale Media-wereld’ (50-89) en de omvangrijke ‘bibliografie’ (90-142).
De hoofdbrok evenwel is de situatieschets van de ‘Scandinavische Pers’ (2-24) door J. Hendricx, K. Van Assche en M. Gordts, de beschrijving en evaluatie van het computergebruik bij de inhoudsanalyse van dagbladen (29-38) door G. Van Parys, docent V.U.B, en werkleider R.U.G., en een door prof. J. Zasoerski aan het Sowjet-Persagentschap Novostni toegestaan vraaggesprek over de faculteit voor Journalistiek aan de Staats-Universiteit van Moskou.
S. De Smet
| |
H. Faber
Cirkelen om een geheim
Boom, Meppel, / Denis, Borgerhout, 1972, 382 pp., f 21,50.
De laatste jaren werd heel wat gepubliceerd op het gebied van de toegepaste en praktische pastoraalpsychologie. S. brengt ons hier een werk dat zich toespitst op de dieper liggende gronden en structureringen van godsdienst en godsdienstige houdingen. Als dusdanig is het een welkome bijdrage, ook al valt het werk uiteen in twee delen die elkaar aanvullen zonder geheel op elkaar afgestemd te zijn. Het eerste deel draagt als titel: Dieptepsychologie over de godsdienst. Het brengt een duidelijke uiteenzetting van de inzichten vooreerst van Freud en Jung, vervolgens van Rümke, Fromm en Erikson. Helder opgezet, is dit deel voor een verantwoorde kennismaking met de besproken richtingen erg waardevol. Het tweede deel, getiteld Godsdienst in het licht van moderne psychanalytische theorieën, is veel persoonlijker opgezet. De onderverdeling blijft wel klassiek: orale fase, anale fase, oedipale fase en adolescentie. Dit neemt niet weg dat de uitwerking origineel en stimulerend is. Binnen iedere fase worden bepaalde patronen ontdekt die gestalte geven aan religieuze houdingen en dus als ‘structurerende’ elementen fungeren. In de eerste drie fasen zijn dit telkens nieuwe patronen. In de adolescentie treden niet zozeer nieuwe patronen op de voorgrond, maar wel een algemene tendens naar een min of meer ‘kritische’ integratie van alles wat voorafging: het zoeken naar en uitbouwen van de eigen identiteit. Vanuit een dergelijk hoofdperspectief brengt het hele tweede deel interessante en
| |
| |
soms onvermoede gezichtspunten: de ontdekte structureringen werpen heel wat licht op diverse en op het eerste gezicht uiteenlopende fenomenen binnen de religieuze groei en de huidige godsdienstige situatie. Wel blijft er ons een wens over. S. geeft aan dat juist over de adolescentie nog weinig is gepubliceerd. Ook in zijn tweede deel valt het op dat de eerste drie fasen telkens meer dan 50 bladzijden krijgen toegewezen, terwijl de adolescentie het stellen moet met 25. Wij hopen dan ook dat S. de gelegenheid zal hebben dit belangwekkend onderdeel verder uit te werken. Graag bevelen wij dit werk aan voor allen die een onbevangen benadering op prijs stellen van de vele vragen die de huidige ontwikkeling van de stellingnamen t.o.v. de godsdienst oproepen.
R. Hostie
| |
Dr. C.M. Geerars
Onderwijsvernieuwing
Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1971, 127 pp., f 9,75.
Onderwijs en sociale vooruitgang en/of verandering worden vaak als onlosmakelijke grootheden beschouwd. Men verwacht van het onderwijs niet alleen en uitsluitend een voortgezette cultuuroverdracht, maar tevens een voorbereiding op het hanteren van de samenlevingsproblematiek, zelfs verwachten enkelen een maatschappelijke beïnvloeding vanuit het onderwijs, ja sommigen menen dat het onderwijs de bakermat zou moeten zijn voor sociale hervormingen.
Deze laatstgenoemde verwachtingen zijn interessant wanneer wordt nagegaan welke veranderingen en sociale doelstellingen het onderwijs zou moeten stimuleren. In feite is onderwijs ook een politieke zaak, niet alleen vanuit de keuze en de selectie van de leerstof, maar ook wanneer we zouden nagaan uit welke sociale groepen het onderwijzend volk gerecruteerd wordt en welke vormen en waarden zij, bedoeld of niet, doorgeven aan hun leerlingen. Onderwijs is ook politiek wanneer we nagaan welke kinderen uit welke sociale groepering enige kans van slagen hebben binnen het bestaande onderwijssysteem, om nog maar te zwijgen van zaken als ‘onderwijs aan werkende jongeren’.
In de bundel van Geerars wordt weinig geschreven over de politieke aspecten van het onderwijs, zelfs problemen rond ‘taal-armemilieus’ verdrinken in weidse toekomstperspectieven, die even neutraal als nietszeggend zijn. Verder valt op, dat de persoonlijkheid van de man of vrouw in het onderwijs er maar bekaaid vanaf komt; niet alleen de kennis maar ook de persoonlijkheid van de onderwijzer spelen een belangrijke rol, en er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit in de toekomst niet meer zou opgaan. Deze persoonlijkheidskarakteristieken laten zich niet onder de noemer brengen van ‘didaktische kennis of vaardigheid’ zoals Geerars kennelijk wel meent.
F. Nieuwenhof
| |
Ellen Wijnburg
Vandaag is morgen gisteren, een gezin in analyse
(Anthosboek), In den Toren, Baarn, 1972, 144 pp., f 8,50, BF. 160.
Teneinde welmenende aanvallers en tegenstanders van het idee psychoanalyse meer inzicht te geven en diegenen die in een analyse willen gaan, aanmoediging te geven, stelt de schrijfster, zelf gedurende drie jaar in grote regelmaat vier keer per week in analyse, haar ervaringen te boek.
‘Vandaag is morgen gisteren’ is de bij het eerste lezen raadselachtige titel, die aangeeft hoe de schrijfster bij het samenstellen van dit lees- en voor haar soms werkboek, haar analyse wil afsluiten door aan te geven hoe voor haar nu het verleden is verwerkt om als een vrijer mens de toekomst in te gaan.
Haar verhaal en ervaringen zijn zeer leesbaar en invoelbaar verteld. Toch is de ondertitel: een gezin in analyse, een iets te weidse samenvatting. Weliswaar zijn ook enige kinderen van haar in analyse, maar de overgrote nadruk ligt toch op de eigen ervaringen. Eveneens moet men niet een weergave van de analyse-gesprekken in deze uitgave verwachten, maar voornamelijk de ervaringen en veranderingen die in de eigen leefwereld werden ondervonden, vaak gestimuleerd en zelfs, naar schrijfsters mening, veroorzaakt door de analyse, die daarvoor als een vaak ongrijpbare en weinig ter sprake gebrachte motor wordt aangeduid.
Of de schrijfster erin slaagt tegenstanders van een analyse in hun opvattingen milder te stemmen en mogelijke kandidaten te bemoedigen, staat te bezien. Wel geeft zij - en dat is een verdienste - aan voor- en tegenstanders, aan mogelijke en onmogelijke kandidaten te denken, zowel in maatschappelijk, psychologisch alsook moreel opzicht.
Dat kunnen de lezers haar in dank afnemen, evenals de hoop dat men, vrijer geworden ten aanzien van de binding aan het verleden, ook meer mag weten wie men is, opdat morgen niet zal blijken dat gisteren toch nog vandaag is gebleven.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Geschiedenis
GESCHIEDENIS |
Jong, Dr.L. de - Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 4 I en II Mei 1940 - Maart 1941. - Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1972, 1-458 en 459-886 pp., f 32,50. |
Longford, Elizabeth - Wellington Pillar of State. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1972, 472 pp., £ 3,95. |
| |
Richard Collier
Duce!
The rise and fall of Benito Mussolini
Collins, London, 1971, 448 pp., £ 3,50.
Nu de neo-fascistische MSI in Italië weer in volle opmars is, wordt ook van alles gedaan om de periode van het fascisme in Italië te mythologiseren. Mussolini wordt weer een soort heilige en draagpenningen met zijn portret of met hakenkruizen zijn weer allerwege te koop. Ontmythologisering van dit beeld is dus een eerste vereiste voor Italië. Daartoe kan ieder boek dat rekening houdt met de feiten bijdragen.
Dit werk maakt een min of meer gedramatiseerde indruk. De historische figuren worden er sprekend in opgevoerd. Wel is waar worden zestien bladzijden gegevens opgevoerd met namen van ooggetuigen waaraan het boek zijn gegevens ontleend, en nog eens 25 pagina's bibliografie, maar er wordt niet vermeld welke passages aan welke getuigen ontleend zijn. Ook wordt er geen verantwoording afgelegd over de betrouwbaarheid van de getuigen. Op deze wijze is te verklaren dat verschillende historische scènes anders beschreven zijn dan in iedere andere verhandeling. Het gesprek van Mussolini met Hitler, nadat de eerste uit zijn gevangenschap was verlost, is daarvan een voorbeeld. Volgens deze schrijver zou de laatste hebben gedreigd met het inzetten van V-wapens tegen Milaan en Turijn indien Mussolini geen nieuwe regering zou opzetten. Dit is een hoogst onwaarschijnlijk verhaal. De schrijver heeft blijkbaar de houding van de Duitse partijchef ten opzichte van zijn Italiaanse collega niet begrepen. Dat was er namelijk een van groot ontzag. A. Hitler heeft vele zaken van hem overgenomen, zoals bijvoorbeeld de term ‘derde rijk’, de hemden en de groet. Deze bewondering dreef hem tot de redding.
Dit boek is echter vooral belangrijk voor het verschil tussen het Italiaanse en het Duitse systeem en voor de botsingen die daaruit tijdens de oorlog voortvloeiden. Maar de ware aard van deze systemen komt toch onvoldoende tot uiting. Dat komt mede doordat eigenlijk driekwart van het boek over de ondergang ervan gaat en de opkomst slechts zeer globaal wordt behandeld.
Over feitelijke gebeurtenissen, zoals de moord op zijn schoonzoon Ciano en zijn eigen laatste dagen, geeft dit boek veel goede informatie. Waarom de verschillende vrouwengeschiedenissen zo zijn uitgesponnen, is een andere vraag.
C.J. Boschheurne
| |
Hubert Jedin, Hrsg.
Handbuch der Kirchengeschichte Band VI: Die Kirche in der Gegenwart
Erster Halbband: Die Kirche zwischen Revolution und Restauration
Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1971, XXXII en 828 pp., DM. 136,-.
Roger Aubert, Johannes Beckmann, Patrick J. Corish en Rudolf Lill geven in dit deel van Jedins handboek van de geschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk een diepgaand en uitputtend overzicht van de periode 1789-1870. Op alle aspecten van de kerkgeschiedenis wordt ingegaan: de pausen, de verhouding met de wereldlijke machthebbers, de ontwikkelingen in de theologie, de vroomheid, het kloosterleven, de missie, enz.. Sommige hoofdstukken, vooral die welke over niet-Europese kerkprovincies gaan, hebben een opsommend karakter, maar daaraan valt bij een zo omvattende materie waarschijnlijk niet te ontkomen. Bovendien worden er uitgebreide literatuurverwijzingen gegeven voor verdere achtergrondinformatie.
Kenmerkend voor de gehele inhoud is de vrijheid ten aanzien van het behandelde. Geen verheerlijkende beschouwingen noch zure kritiek zal men aantreffen. En dat terwijl de behandelde problemen makkelijk tot een van deze beide houdingen aanleiding konden geven: men kan een heilige kerk schilderen tegenover de goddeloze revolutie en bekrompen kortzichtige leiders tegenover moedige denkers in de theologie. Van alle kanten worden deze twee hoofdthematieken, de houding die de kerk moet innemen ten opzichte van maatschappelijke ontwikkelingen en de wijze waarop het theologische denken zich moet ontwikkelen in relatie tot het kerkelijk leergezag - thema's die altijd actueel zijn - belicht.
Marcel Chappin
| |
| |
| |
Politiek
Chalet, Jean-Anne - La Roumanie alliée rebelle. - Casterman, Tournai, 1972, 156 pp., BF. 90. |
Greene, Felix - De vijand. Imperialisme en revolutie. - Meulenhoff, Amsterdam, 1972, 326 pp., f 24,50. |
Gruyters, H., en J.J. Vis - Verkiezingen 29-11-72. - (Feiten achter feiten), Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 93 pp., f 3,-. |
Limp, Walter - Anatomie de l'apartheid. - Casterman, Tournai, 1972, 176 pp., BF. 90. |
Kernig, C.D., Hrsg. - Sowjetsystem und Democratische Gesellschaft, Band V. - Herder, Freiburg / Breisgau, 1972, 560 pp., DM. 148,-. |
Marx, Karl - Kritiek op het program van Gotha. - Pegasus, Amsterdam, 19722, 96 pp., f 4,50. |
| |
L. Collins and D. Lapierre
O Jerusalem!
Weidenfeld and Nicolson, London, 1972, 637 pp., £ 4,00.
Een meeslepend verslag van de sfeer, de gevoelens en de gevechten in het voor Jeruzalem beslissende jaar 1948, in de journalistieke trant van ‘Newsweek’ en ‘Paris-Match’. De gezichtspunten van de elkaar bestrijdende partijen wisselen elkaar regelmatig af, wat aanvankelijk wat verwarrend werkt. Ontdaan van zijn bijbelse glamour is het een geschiedenis waarin een volk het land van een ander volk bezet. Woordenkraam, strovuurenthousiasme en hopeloos gebrek aan overeenstemming staan tegenover westers organisatietalent en doorzettingsvermogen, ondersteund door aanzienlijke Amerikaanse hulp. Zo voorgesteld is het wel duidelijk naar welke kant de sympathie van de S. uitgaat. De actualiteit heeft geprimeerd en daarom dient men niet te zwaar te tillen aan de kaliefen der Ommayaden die 1000 jaar v. Chr. worden gesitueerd (p. 155). De Engelsen komen er bekaaid vanaf: het Britse leger vertrekt met weinig roemvolle staaltjes van omkoperij en de Arabische verdedigers zijn dikwijls niet meer dan een stelletje plunderaars. De S. verzwijgen niet dat de vroegere bewoners voor een groot deel actief het land zijn uitgewerkt. Duidelijk blijkt wel dat de geboorte van de nieuwe staat en zijn nieuwe hoofdstad een zeer riskante onderneming is geweest. De S. hebben zich ontzaglijke moeite getroost om de mozaieksteentjes van deze onderneming tot een kleurrijk geheel bijeen te brengen. Een epos met allerlei kenmerken van objectiviteit en zeer goed leesbaar.
J. de Wit
| |
J. Sampiemon
De Affaire Vietnam toegelicht met de Pentagon Papers
(Prisma), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 320 pp., f 5,-, BF. 82.
Oorlogen en militaire ingrepen hebben altijd iets verwarrends. Hoe zijn ze ontstaan? Wat voor motieven hebben eraan ten grondslag gelegen? Wat voor problemen wilde men ermee oplossen? Welke andere wegen lagen er open om een meer vreedzame oplossing te bereiken en waarom heeft men die wegen niet bewandeld? Die verwarringen druipen uit elk Europees geschiedenisboekje dat zich op oorlogen concentreert. Doch zelden heeft, zelfs in de Europese geschiedenis, een oorlog zo verwarde en verwarrende achtergronden gehad als de oorlog in Vietnam.
Allerlei motieven hebben elkaar doorkruist in het beleid van Amerika ten aanzien van deze oorlog, die langzamerhand ook door de Amerikanen zelf als een dillettantisch opgezet militair avontuur wordt beschouwd. Er zat in dit avontuur een scheut idealisme van mensen die meenden, dat Amerika zijn verdragsverplichtingen moest nakomen jegens bedreigde landen. Een fikse scheut imperialisme van mensen die Amerika wilden plaatsen in de rol van de Grote Politieagent over de wereld. En een misschien nog grotere scheut politiek cynisme, erop uit de koude oorlog tegen het communisme te bestendigen. Om maar te zwijgen van de grote dosis militair dilettantisme van generaals die alsmaar om escalatie vroegen met de belofte dat iedere volgende uitbreiding van de Amerikaanse troepenmacht de overwinning zou brengen, die echter maar niet komen wilde.
In de Pentagon Papers komt die hele verwarring uit de doeken.
Even verward, even fragmentarisch overigens als de affaire Vietnam zelf.
Sampiemon, die in dit boekje een kleine zestig van de Pentagon documenten in vertaling bijeenbracht, heeft deze documenten dan ook van een inleiding voorzien, die een derde van het boek in beslag neemt en die op bijzonder heldere wijze uit de gegevens van de Pentagon Papers de wordingsgeschiedenis van het Vietnamconflict uiteenzet. Een voortreffelijk boekje.
Hans Hermans
| |
| |
| |
Hans Verploeg
Peter Kropotkin Tekstboek
Met een voorwoord van Roel van Duyn, Meulenhoff, Amsterdam, 1972, 173 pp., f 13,50.
Veel van de recente kritische bewegingen zijn anti-autoritair, verzetten zich tegen centraal gezag. Dit verzet richt zich zowel tegen de kapitalistische orde als tegen vele vormen van staatssocialisme. In beide staatsvormen regelt de centrale instantie de betrekkingen tussen de burgers op grond van de gedachte dat zonder deze macht de samenleving vervalt tot een hopeloze chaos, tot een strijd van allen tegen allen. De mens is de mens een wolf: Darwins evolutie via selectie sanctioneerde dit beeld, zodat ook binnen de samenleving van mensen geldt dat de sterksten zullen overleven. Dit is tevens het mensbeeld dat de concurrentiestrijd tussen de kapitalistische producenten sanctioneert. Maar ook de talrijke gevarieerde emancipatiebewegingen, die voor het gemak maar samengevoegd worden onder de term ‘socialistisch’ nemen dit beeld van strijd en selectie over. Met name de marxistische theoretici hameren op het aambeeld van de klassenstrijd en de revolutionair W.I. Lenin hanteert de staat als machtsinstrument van de proletarische klasse. Evolutie en strijd zijn elkaars spiegelbeeld, harmonie en evolutie zijn water en vuur; leiden tot ‘terugval van economische activiteit’ tot ‘conservatisme’.
F. Nieuwenhof
| |
Fritz Schenk
Kommunistische Grundsatzerklärungen 1957-1971
Wissenschaft und Politik, Köln, 1971, 256 pp., DM. 26,-.
Zoals reeds uit de titel blijkt staan we hier voor een verzameling documenten die voor de auteur gelden als basisverklaringen van het communisme. Het zijn er 25, te beginnen met de Verklaring van Moskou van 1957 en eindigend met de Verklaring van de Politieke Commissie van de landen van het Warschau-pact, Praag 1972. Het zijn allemaal beginselverklaringen in Sovjet-Russische zin. De auteur is inderdaad uitgegaan van de thesis dat de Sovjet-Unie nog steeds het sterkste land is in het communistische blok, de meeste partijen bindt en nog aan invloed gewonnen heeft sedert 1962, het jaar waarin het conflict met China openlijk aan het licht kwam. Door de keuze van zijn documenten wil S. de volgende stellingen bewijzen: 1) De communistische partij van de Sovjet-Unie wil de toon aangeven op ideologisch vlak; 2) de Sovjet-Unie wil haar invloedssfeer beveiligen; 3) op politiek vlak houdt de Sovjet-Unie vast aan haar vroegere eisen: verbod van atoomwapens, beperking van de bewapening, uitschakeling van alle buitenlandse militaire basissen, algemene ontwapening zonder controle, het aangaan van verdragen ter beperking van het geweld; 4) de binnenlandse problemen van het Sovjetblok blijven ernstig: ontoereikende technologische en economische vooruitgang, kritiek op de verstarde mistoestanden en de mislukkingen op economisch vlak; 5) op ideologisch vlak treedt verstarring op; 6) de jongste ontwikkeling laat twee elementen zien: inspanningen om een Europese veiligheidsconferentie tot stand te brengen; pogingen om de verruimde EEG niet te laten uitgroeien tot een politieke macht in Europa. Aan de documenten gaat een uiteenzetting over de evolutie van het wereldcommunisme vooraf. Al met al een belangrijke verzameling van teksten die elders soms moeilijk te vinden zijn.
A. Van Peteghem
| |
Gaston Bouthoul
L'Infanticide Différé
(Collection Guerre et Paix), Hachette, Paris, 1970, 253 pp..
Is het omdat S., als Frankrijks meest vooraanstaand polemoloog, zich door zijn wetenschap dagelijks geconfronteerd weet met zeer realistische visioenen van uitmoording, massamoord, oorlog en vernieling onder alle vormen, dat hij een soort nuchter en ontwapenend radicalisme heeft ontwikkeld? De naïeve lezer, die zich van al deze feiten maar weinig aantrekt, zal dit soort cynisme verrassen. Naargelang de lectuur vordert, zal die lezer onder de indruk geraken van S' argumentatie. De thematiek van Bouthouls vorige werken wordt hernomen, aangevuld en belicht vanuit de demografische hoek, de enige die volgens S. de kernproblematiek van oorlog-en-vrede uitmaakt. We moeten kiezen tussen een zelfopgelegde demografische controle en ‘un infanticide différé’, een uitgestelde kindermoord door oorlog. Een intellectueel geschipper tussen deze alternatieven is niet mogelijk. De keuze dient te geschieden tussen een economisch en politiek beladen volkerenmoord (wat we momenteel op zeer diverse, maar zeer efficiënte manieren aan het doen zijn) en een op de mens afgestemde universele planificatie. Zijn weinig keuze biedend determinisme komt vanuit een door feiten gestaafd pessimisme of apocalisme.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Theologie
Mendoza, Dr. Ramón Gonzéles de - Stimmung und Tranzendenz. - Duncker & Humblot, Berlin, 1970, 335 pp., DM. 56,-. |
Moltmann, Jürgen - Der gekreuzigte Gott. - Chr. Kaiser Verlag, München, 1972, 319 pp., DM.32,-. |
Weber, Hans-Ruedi - De Uitnodiging - Matteüs Missionair. - Ned. Bijbel Gen., Amsterdam / Kath. Bijbel Stichting, Boxtel, 1972, 152 pp., f 7,50. |
| |
Dr. Arend Th. van Leeuwen
Kritiek van hemel en aarde Deel 1: Kritiek van de hemel
Van Loghum Slaterus, Deventer, 1972, 216 pp., f 19,50.
In 1844 schrijft Marx zijn ‘Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie, Einleitung’. Daarin staan de zinnen: ‘De eis de illusie over de situatie van het volk op te geven is de eis een situatie op te geven, die illusies behoeft. Godsdienstkritiek is dan ook in embryonale vorm de kritiek op het dal der smarten, waarvan de godsdienst de stralenkrans is’. En verder: ‘Zo verandert de kritiek van de hemel in kritiek van de aarde, godsdienstkritiek in kritiek van het recht, kritiek van de theologie in kritiek van de politiek’. (Geciteerd op p. 12 en 13). Deze omslag in zijn intellectuele aandacht is ook een omkeer in Marx' denken en handelen geweest. Voor de schrijver is dit het centrum waarheen en waarvandaan zijn beschouwingen gaan, gebundeld in een kritiek van hemel en aarde. Een duidelijke geleding in zijn stof is hiermee gegeven: hoe komt Marx tot een kritiek op de hemel in de periode vóór 1844, waarmee deel I van schrijvers beschouwingen is aangegeven. Hoe komt Marx van die kritiek van de hemel af en hoe ontstaat en is een kritiek van de aarde uitgewerkt? Dat laatste vormt het tweede deel van deze studie, oorspronkelijk bestaande uit twee series lezingen in 1970 en 1972 gehouden in het kader van de Gifford lectures aan de universiteit van Aberdeen. In dit eerste deel gaat de schrijver, bijna als een exegeet, de geschriften van Marx na in zijn vormingsjaren, zoals drie opstellen voor het eindexamen aan het gymnasium te Trier, een verzameling van gedichten en fragmenten van literaire produkten, alsook een autobiografisch belangrijke brief aan zijn vader en vooral de dissertatie, in 1841 voltooid aan de universiteit van Berlijn. Zijn verschuivende houding met betrekking tot de godsdienst, de ontluikende kritiek op Hegels denken, zijn groeiende bewondering voor Epicurus' denken en handelen vormen evenzovele stukjes waarmee de puzzel van het denken van Marx wordt gelegd.
Niet dan met enige spanning, soms ook met inspanning, vooral vanwege de aard van het dialectische denken, volgt men de lijn van Marx' ontwikkeling. Het is de verdienste van de schrijver deze denk-, jazelfs geloofs - en ongeloofsontwikkeling in zijn innerlijke denkconsequenties bloot te leggen, ook al had men soms meer verwerking van biografische, psychologische en religieus motiverende factoren willen zien. Buitengewoon scherp geeft de schrijver aan wat er bij Marx op het spel stond zowel in denken als levensoriëntatie, toen hij sprak over de verandering van een kritiek van de hemel in die van de aarde. Daarin ligt dan ook de actuele betekenis van deze studie. De ontwikkeling van het huidig theologisch en marxistisch denken van een bepaalde signatuur, gekenmerkt door beider kritisch karakter, is terug te vinden in de geschetste krachtlijnen in Marx' leven en denken.
De schrijver stelt voor Marx als theoloog te erkennen in de vooronderstelling dat theologie in de vorm van kritiek van de theologie ook theologie is. Jazelfs gaat de schrijver zo ver de kritiek van hemel en aarde in de zin van Marx, zoals aangegeven in het citaat aan het begin, als de eerste hoeksteen te zien van een kritische theologie, die nog in het verschiet ligt en als zeer noodzakelijk wordt gezien. Dat is duidelijke taal voor wie duidelijkheid wil. Het geeft te denken als men zo helder zegt wat er in de theologie op het spel gezet wordt. Hopelijk wordt dit spel omgezet in de ernst van een geleefd christelijk geloof en denken.
G. Wilkens
| |
Dr. G. Bouwman
De brieven van Paulus aan de Kolossenzen en aan Filemon
Romen, Roermond, 1972, 173 pp., f 25,-.
In vlot tempo beginnen de commentaren van deze reeks te verschijnen.
De brief aan de inwoners van Kolosse en die aan Filemon zijn beide gevangenschapsbrieven van Paulus, aldus de auteur, die zich op deze manier mengt in de discussie of deze twee brieven wel of niet van Paulus en al dan niet in de gevangenis zijn geschreven.
| |
| |
‘De inwoners van Kolosse waren beducht voor de geheimzinnige natuurkrachten die in hun streek werkzaam waren’ (p. 11). Zij probeerden deze machten gunstig te stemmen door allerlei devotionele praktijken. Tegen dit geloof in de elementen der wereld, tegen deze zgn. filosofie (2: 8) neemt Paulus stelling. Hij spoort hen aan in Christus te leven, want Christus is het Hoofd van de schepping.
De brief aan Filemon is de kleinste van alle brieven die Paulus geschreven heeft. Hij vraagt zijn vriend Filemon een weggelopen slaaf weer op te nemen en om dit te bewerken neemt hij zijn toevlucht tot het geloof dat hen samenbindt.
Dit commentaar met zijn goede excursen, zijn overzichtelijke indeling, de grote belezenheid van de auteur en zijn gebruik van toonaangevende literatuur betekent een aanwinst voor de serie.
P. Beentjes
| |
Paul Schütz e.a.
Was Heisst - ‘Wiederkunft Christi’?
(Kirche im Gespräch), Herder, Freiburg/ Basel/Wien, 1972, 96 pp., DM. 8,80.
Er bestaat misschien geen bijbels thema dat theologisch zó duister blijft als juist het thema van de ‘Wederkomst van Christus’ aan het ‘einde der tijden’. Zelfs Paulus heeft er geen raad mee geweten, getuige zijn ‘Nahe-Erwartung’ van dat moment. Schütz probeert er een algemeen-geldende theologische zin aan te geven: ‘Wederkomst van Christus is het binnenbreken van God zelf in het zelfgenoegzame getto van onze absolute gehechtheid aan deze wereld’ (p. 33). Ervin Välyi Nagy preciseert: in het beeld ‘wederkomst van Christus’ wordt een beknopte theologie van ‘openbaring’ samengevat: God if niet onze wereld, zelfs niet in onze wereld, Hij komt in onze wereld, maar steeds als degene die geen wereld is. Heinrich Ott - in Basel opvolger van Karl Barth - zegt het als volgt: geloof aan de wederkomst van Christus typeert het christelijk bestaan als openhouden van de werkelijkheid voor de scheppende kracht van God, over Wie wij niet kunnen beschikken. Wij hebben steeds de neiging God binnen ons eigen bereik te trekken, over Hem te beschikken, Hem te ‘Domestizieren’ (!) vanuit ons door de griekse filosofie aangereikt kosmosidee (Nagy); het bijbelse beeld van ‘Christus' wederkomst’ doorbreekt deze verburgerlijking in onze Godsbenadering (Ott). Zo verstaan, kan dit bijbelse gegeven zegenrijk functioneren in onze pogingen tot een nieuwe christelijke Godsbenadering. Dit boekje is samengesteld om de 80e verjaardag van Paul Schütz te herdenken. De bezinning op zijn eigen stellingname door genoemde protestantse theologen en twee katholieke theologen - Magnus Lohrer en Hans Urs von Balthasar - blijven daarom uiteraard vriendelijk en positief. Maar ook zó is dit een bijzonder interessant boekje over een onderwerp dat in feite min of meer doodgezwegen wordt in de systematische theologie.
S. Trooster
| |
Fidelis Ruppert
Das pachomianische Mönchtum und die Anfange klösterlichen Gehorsams
Vier-Türme-Verlag, Münsterschwarzach, 1971, 466 pp., DM. 38,80.
Pachomius geldt als stichter van de cenobitische kloostervorm, die ontstond naast en na het model van de alleen-wonende kluizenaars. Wat zag Pachomius in zo'n gemeenschap van monniken? Of toegespitster: wat betekent gehoorzaamheid, als we die beschouwen als een markante vorm die het sociale leven van de gemeenschap bepaalt? In zijn studie komt de auteur op grond van de oudste bronnen, van veel en verwerkte literatuur tot de bevinding dat uit de (weinige) theorie en vooral uit de praktijk van Pachomius de gehoorzaamheid slechts te begrijpen valt vanuit het begrip ‘koinonia’, als een onderlinge mensendienst tot heil van de gemeenschap. Met betrekking tot afzonderlijke personen is Pachomius zeer mild, discreet en nooit autoritair. De eigenlijke gehoorzaamheid betreft God; die ten opzichte van de mensen is daarom en daaraan ondergeschikt. Strikte gehoorzaamheid wordt gevraagd waar het de ordening van de gemeenschap betreft en waar dit voortvloeit uit de eigen aard van een menselijke gemeenschap. Teksten met een ascetische inslag, die ook van deze beginperiode bewaard zijn gebleven, moeten gezien worden, aldus de schrijver van deze dissertatie, als een latere ontwikkeling na de dood van Pachomius. Dan staan de opvolgers van de stichter voor de taak ontbindingsverschijnselen in de gemeenschap tegen te gaan. Het ascetisch rigorisme van een Theodorus bv. en diens sterke persoonlijkheid zijn debet aan deze strakkere en strengere gehoorzaamheid. Deze verscherping van de gehoorzaamheid is, volgens de schrijver, niet bijbels gefundeerd. Eventueel als een noodoplossing voor een bestuurscrisis nog wel te accepteren, maar nooit als ideaal voor te houden. Ook van een navolging van de gehoorzaamheid van Jesus wil de schrijver,
| |
| |
benedictijnermonnik, niet veel weten, temeer ook omdat Pachomius daar niet veel over laat weten.
Men kan zo in het boek lezen dat veel gedachten over het huidige kloosterleven even oud zijn als het onderwerp waarover het proefschrift gaat. Geen wonder dat het verleden kan gaan spreken.
Er blijft een moeilijkheid: hoe ziet Pachomius de Godsnabijheid en de omgang met Christus met betrekking tot de gemeenschap? De schrijver werkt dat weinig uit. Op die manier loopt men het gevaar dat men eigenlijk de groep beschrijft en de gehoorzaamheid naar voren haalt in functie van de gemeenschapsbeleving. Een spirituele waardering van het gemeenschapsideaal zou meer uitgewerkt kunnen worden. Anders bedrijft men sociologisme met een (schaars blijvende) theologische terminologie.
G. Wilkens
| |
Alfons Deissler
Die Grundbotschaft des Alten Testaments, ein theologischer Durchblick
Herder Verlag, Freiburg/Basel/Wien, 1972, 166 pp..
Op velerlei wijze wordt in het Oude Verbond het heilshandelen van God met Israël naar voren gebracht. Dat betekent dan ook dat er meerdere ‘theologieën’ zijn aan te wijzen. Het is dan ook geen geringe opgave die de schrijver zich stelt, als hij voornemens is een ‘Grundbotschaft’ van het Oude Verbond samen te stellen en daarbij tevens nog als nevendoel voor ogen heeft de heilsboodschap te ontsluiten voor een andere, nieuwe tijd.
Het is de schrijver, gewoon hoogleraar in het O.T. aan de theologische faculteit van Freiburg en zeer recent benoemd tot lid van de pauselijke Bijbelcommissie, gelukt deze voorgenomen ‘Zusammenschau’ zeer helder aan te geven. Als sleutelwoord en kernbegrip van zijn samenvattend overzicht heeft gediend: ‘Die Botschaft von Jahweh als der “Gott für Welt und Mensch”’, een titel die hij zijn meest uitgebreide hoofdstuk heeft meegegeven.
Instructief, helder en op overtuigende toon geschreven, zal deze studie theologisch geinteresseerde leek, belangstellende in de H. Schrift, van nut kunnen zijn, zonder dat er teveel in details wordt getreden alsook zonder dat het verschil tussen de diverse literaire, maar vooral ook theologische genres wordt ontkracht. Aanbevolen voor hen die een ‘theologische Durchblick’ in het Oude Testament verlangen, teneinde het geloof te bevestigen en versterken.
G. Wilkens
| |
Alois Haas
Nim din selbes war, Studien zur Lehre von der Selbsterkenntnis bei Meister Eckhart, Johannes Tauler und Heinrich Seuse
Universitätsverlag, Freiburg/Schweiz, 1971, 230 pp., SF. 28.
Het ‘ken u zelf’ vormt sinds de tijd, dat deze spreuk de bezoeker aan de tempel van Delphi verwelkomde, een thema dat in de geestesgeschiedenis voortdurend aan de orde kwam. Ieder die op deze imperatief ingaat, zal moeten uitkomen bij een zelfverstaan dat een antwoord geeft op de vraag: wie ben ik?
Een vraag die uiteraard onmiddellijk gegrond is op de verhouding tot God. Het ‘ken uzelf’ vindt in de christelijke mystiek dan ook haar eigen antwoord, waar men zich schepsel weet en niet de Schepper en waar men tot de bevinding komt dat men een zondig mens is, die uit genade binnentreedt in de verenigende liefde, waarop hijzelf geen recht heeft, maar waarin hij wordt gekend.
Duidelijker wordt het wat er met het thema van de zelfkennis op het spel staat, als men dit, toegespitster, onderzoekt in de bloeitijd van de middeleeuwse Duitse mystiek. De leer over de vereniging met God is hier door haar introverte inslag van bijzonder belang voor de zelfkennis. In dit boek, dat als een Habilitationsschrift aan de theologische faculteit van de universiteit van Zürich werd aangeboden, komen achtereenvolgens ter sprake: de speculatie van Meister Eckhart over de vergoddelijking van het Ik en de eenwording met Christus die de universele mensennatuur heeft aangenomen, de ascetische weg waardoor Tauler de zondige mens tot zelfkennis brengt en tenslotte de heel persoonlijke manier waardoor Hendrik Suso zichzelf kent en laat kennen in zijn Autobiografie.
Uitvoerig gedocumenteerd met uitgebreide verwijzingen naar de culturele en spirituele context van deze drie Duitse geestelijke schrijvers en mystieken, is deze studie van hoge wetenschappelijkheid. Toch is het voor de lezer die niet ongeschoold is in de theologie en filosofie niet ondoenlijk die vrucht uit het werk te halen waartoe het in de titel wil aanzetten.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Literatuur
Auswahl 72. - Neue Namen - Neue Lyrik. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 143 pp., M. 3,90. |
Federspiel, Jürg - Träume aus Plastic. - Benziger, Zürich, 1972, 184 pp.. |
Fontane, Theodor - Effi Briest. - Neues Leben, Berlin, 1972, 343 pp., M. 7,40. |
Hartog, Jan de - De kinderen van het licht. - Elsevier, Brussel, 1972, 345 pp., BF. 245. |
Heringer, Hans-Jürgen - Deutsche Syntax. - De Gruyter, Berlin, 1972, 170 pp., DM. 9,80. |
Krüger, Michael u Klaus Wagenbach, Hrsg. - Tintenfisch 5. - Klaus Wagenbach, Berlin, 1972, 120 pp.. |
Janckhoff, Greta - Vom Rozenkranz zur Roten Kapelle. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 434 pp., M. 9,-. |
Poesie album 59 - Hans Lorbeer. - Neues Leben, Berlin, 1972, 32 pp.. |
Poesie album 60, - Sergej Jessenin. - Quasimodo, Salvatore, Saint-John Perse en Yorgos Seféris. - Gedichten. - (Pantheon der winnaars nobelprijs literatuur), Heideland, Hasselt, 1972, 417 pp., BF.260. |
Reich-Ranicki, Marcel, Hrsg. - Verteidigung der Zukunft. - Piper, München, 1972, 472 pp., DM. 19,80. |
Neues Leben, Berlin, 1972, 32 pp.. |
Spycher, Peter - Friedrich Dürrenmatt. Das erzählerische Werk. - Huber, Frauenfeld, 1972, 424 pp., DM. 36,-. |
Stock, Frithjof - Kotzebue im literarischen Leben der Goethezeit. - Bertelsmann, Düsseldorf, 1971, 223 pp., DM. 22,-. |
Victor Hugo. - (Genie en wereld), Heideland, Hasselt, 1972, 331 pp., BF. 525. |
| |
Kees Fens
Tussentijds
Ambo, Bilthoven, 1972, 162 pp., f 12,50.
Van de literaire criticus Kees Fens verscheen een boek getiteld Tussentijds, waarin hij een aantal essays die in de loop der tijd verschenen zijn, verzameld heeft.
Het boek dat uit vier afdelingen bestaat, opent met Rondedans. In twee artikelen (zie Streven november '70 en januari '71) brengt schrijver de specialisatie die de literatuur in onze cultuur ondergaan heeft, ter sprake. Hij komt tot de vaststelling dat literatuur een literaire zaak is, die meer en meer wordt tot iets dat slechts bestemd is voor een elite-groep, een kring van ingewijden. De dupe van dit isolement dreigt de auteur te worden. In de toekomst zou deze wel eens voor de keuze kunnen komen te staan: ofwel schrijven van consumptie-lectuur of literatuur. Kiest hij voor het laatste en wil hij zijn werk nog publiceren, dan zal hij zelf moeten gaan stencillen en zelf moeten verspreiden binnen deze kleine kring van ingewijden.
De tweede afdeling heeft als titel Tussentijds, tevens de titel van het boek, wat een voorname plaats in de bundel impliceert. In deze afdeling komt de levensbeschouwing van K. Fens naar voren: Ons leven is een voortdurend reizen, op weg zijn naar een eindpunt dat dan weer een beginpunt is. De dood is geen dood, maar is de geboorte van een nieuw leven. Het leven is een ‘tussentijds’, toekomst en verleden, tijd en eeuwigheid zijn geen tegenstellingen meer, maar het een volgt op het ander.
Het duidelijkst openbaart zich deze opvatting in het essay ‘Tussen gisteren en morgen’, door schrijver als zijn beste stuk gezien. In zijn verantwoording verklaart K. Fens dat de drie analyses uit de volgende afdeling de laatste zuivere analyses zijn die hij geschreven heeft. Dit essay vertegenwoordigt voor hem een overgang naar iets groters, iets met een meer persoonlijke beschouwing. Als zodanig is ‘Tussen gisteren en morgen’ ook in dit opzicht ‘tussentijds’. Het handelt over het kerst-gedicht ‘Journey of the Magi’ van T.S. Eliot, in wiens werk de tijd één van de centrale problemen is. In dit gedicht wordt de tocht van de drie wijzen uit het oosten beschreven. Deze wijzen komen door hun op-reis-gaan terecht in 'n tussentijd: tussen herinnering en verlangen, tussen gisteren en morgen. Aan het einde van de tocht wordt de vraag: ‘were we led all that way for Birth or Death?’ opgelost. Geboorte en dood zijn geen twee verschillende zaken, maar een eenheid.
Uit dit essay blijkt ook de liefde en eerbied van K. Fens voor de bijbel. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij in twee regelrechte satiren: ‘Het woord is woord geworden’ en ‘Laat ons de bijbel maken’ (Streven, juli '71) de liturgische ontwikkelingen in de Kerk en met name de liturgische teksten in de volkstaal onder de loep neemt. Hij ageert (en niet zonder reden, zoals uit zijn voorbeelden blijkt) tegen het onbegrip en de stijlloosheid van de bewerkers die er voor zorgen dat ‘de liturgie het hoofd topzwaar, het hart leeg en de verbeelding stil maakt’. Jammer is het dat K. Fens in deze beschouwingen voorbij gaat aan de positieve bijdragen die er ongetwijfeld zullen zijn.
Een artikel over de autobiografie ‘A sort
| |
| |
of life’ van Graham Greene (Streven, december '71) completeert deze afdeling. Ook voor Greene is het leven tussentijds: tussen jeugd en dood ligt het leven. Leven is bij Gr. echter verveling. Het schrijven is een steeds herhaald levensproces dat die verveling op moet heffen.
In afdeling drie, ‘Van dichtbij’, treffen we de reeds genoemde analyses aan. Op de wijze waaruit blijkt hoe belezen en erudiet hij is, gaat K. Fens Het veer van Nijhoff, De ballade van de gasfitter van Achterberg en Het glinsterend pantser van Vestdijk te lijf. Woord voor woord, ervan uitgaand dat een tekst verschillende lagen heeft en een woord veelal een dubbelzinnige betekenis, weet hij door te dringen in de tekst en te komen tot verrassende interpretaties. Het zal velen deugd doen dat K. Fens deze stukken in zijn bundel heeft opgenomen. In de laatste afdeling, ‘Grensgevallen’, komen dagboeken ter sprake (Streven, maart '70 en april '71). O.a. het dagboek ‘Niet begeerde reis naar Siberië’ van Amalrik. K. Fens komt hier tot de volgende uitspraak: ‘Het gesloten systeem van een dictatoriaal land vreest altijd de literatuur. Ik geloof hierom: binnen een gesloten systeem, dat zich - altijd met moeite - naar buiten als waterdicht voordoet, krijgt de roman waarheidspretentie’.
Wat opvalt bij lezing van deze bundel, is dat wat K. Fens van enkele ter sprake gebrachte figuren zegt, evenzeer op hemzelf van toepassing is.
Zo karakteriseert hij Amalrik als volgt: ‘'n precieze en kritische, verwonderde waarnemer’.
Van de door hem bewonderde Andrews zegt hij dat deze door kennis en gevoelens te laten spreken - door uit beide te putten - het mysterie laat spreken. Voor A. is het onderzoek van elk woord, van elke zin een indringende poging tot verheldering van het gegeven.
Weet u een betere karakterisering voor Kees Fens en zijn werkwijze?
C. Free
| |
René Verbeeck
Van de zalige knoop van man en vrouw
Heideland-Orbis, Hasselt, 1971, 47 pp., BF. 105.
Deze bundel van de ouder geworden vitalistische dichter bestaat uit twee delen die thematisch niet zo erg veel verschillen. In de 19 gedichten uit het eerste deel drukt de dichter uit dat de zomer van het leven voorbij is, maar de klemtoon valt nog op de warmte en op een intens levensbeleven, uitgedrukt in beelden van vuur, bloed, zon en aarde. In het tweede deel slaat de toon van de gedichten om in winter, uitdovend leven en verwachting van de dood. In tegenstelling tot de vitalist bij uitstek, H. Marsman, over wie René Verbeeck trouwens een uitvoerig essay schreef, is de dichter van Van de zalige knoop niet ontgoocheld en ontevreden over het voorbije leven. Uit de bevochten harmonie in de liefdesverhouding tussen man en vrouw komt hij tot de overtuiging: ‘en zij strelen niet vergeefs / als donker en kou aan de horizon staan / het lichaam van elkanders gloed’ (p. 12).
J. Gerits
| |
Wolfgang Pauhen, Hrsg.
Der Dichter und seine Zeit. Politik im Spiegel der Literatur
(Literatur und Geschichte. Bd 1), Lothar Stiehm, Heidelberg, 1970, 227 pp., DM. 29,-.
Deze referaten van het 3e Amherst-colloquium voor moderne Duitse literatuur (1969) willen de relatie tussen politiek en literatuur op het spoor komen. Echt zoeken doen deze vorsers slechts incidenteel en dat leidt dan tot even zovele nieuwe interpretaties. De luchtige verkenningen blijven echter te panoramatisch. Zoals de discussie aantoont, is het standpunt van P. Böckmann (die in de relatie tussen Hölderlins esthetische doctrine en de Franse Revolutie een individualistisch-auctoriaal recht op isolement voorstaat) het hevigst omstreden geweest. Deze toch wazig gebleven principecontroverse tussen enkeling en collectiviteit blijkt meer vooringenomenheid dan koele rationaliteit te bevatten. Wie dit thema internationaal bijhoudt, weet dat dit oordeel (voorlopig) een constante vertegenwoordigt.
C. Tindemans
| |
Manfred Durzak, Hrsg.
Die deutsche Literatur der Gegenwart
As pek te und Tendenzen
Philipp Reclam, Stuttgart, 1971, 468 pp., DM. 22,80.
Thomas Koebner, Hrsg.
Tendenzen der deutschen Literatur seit 1945
Alfred Kröner Verlag, Stuttgart, 1971, 559 pp., DM. 22,-.
Vijfentwintig jaren zijn verlopen sinds de ‘Kahlschlag’, sinds het absolute nulpunt
| |
| |
van de Duitse literatuur. Dit ‘jubileum’ heeft het aanzijn gegeven aan een reeks boeken en verhandelingen die allen proberen ontwikkelingslijnen en perioden in de Duitse literatuur na de Tweede Wereldoorlog te onderscheiden. Tot de belangrijkste onder deze werken horen zeker de twee hier te recenseren bundels, die in resp. 24 en 14 bijdragen van meestal ter zake kundige medewerkers de verschillende stromingen en de ontwikkeling der literaire genres vanuit allerlei gezichtspunten belichten. Het meest opmerkelijke resultaat van al deze onderzoekingen is de bijna unanieme driedeling van de naoorlogse periode. Na de zogenaamde ‘Kahlschlag’ van 1945 volgen eerst enkele jaren waarin de Duitse auteurs bij de tradities van vóór 1933 aanknopen. Daarmee is het destijds luid rondgebazuinde absolute nulpunt, het opnieuw beginnen vanuit het absolute niets, wel definitief naar het rijk der fabels verwezen. De vijftiger jaren experimenteren met nieuwe vormen en technieken, om zo de korst der conventionele taal te doorbreken, terwijl de derde periode, de jaren na 1960, steeds meer een politiek geëngageerde literatuur op de voorgrond ziet treden. Deze indeling geldt vooral voor de Bondsrepubliek; DDR en Oostenrijk gaan een enigszins eigen weg en Zwitserland maakt opvallenderwijze een geheel eigen ontwikkeling door. - De onder leiding van Durzak uitgegeven bundel draagt een duidelijke signatuur. Welbewust streeft hij niet naar een volledige inventarisatie van het feitenmateriaal en ziet hij af van de voor de modernste literatuur zo geliefde methode van auteursportretten. Daardoor hoeven de medewerkers hun betoog niet te versnipperen, maar kunnen duidelijke lijnen trekken. Hun focus zijn daarbij de ‘progressieve’ opvattingen van het jaar 1970, zodat vanzelfsprekend vooral de literatuur der ‘Adenauer-restauratie’ er nogal slecht vanaf komt. Ditzelfde lot treft de in West-Duitsland bedreven
Germanistiek, die tegenover die van de DDR gesteld wordt en als te conservatief beoordeeld wordt. Enkele bijdragen behandelen de reacties op de nieuwste Duitse literatuur in Frankrijk, Engeland, de USA, Italië en de Skandinavische landen. Men mist een opstel over de plaats van die literatuur in de Lage Landen. Tenslotte komt het ontbreken van een personen- en zaakregister de bruikbaarheid van dit over het algemeen zeer informatieve werk niet ten goede. Deze lacune hangt natuurlijk met de boven opgesomde principes samen, maar blijft niettemin te betreuren. - Van zeer verschillende kwaliteit zijn de bijdragen in Koebners bundel. De meer dan 100 pagina's lange verhandeling van Frank Trommler die de bundel opent en een overzicht over de gehele periode geeft, is misschien wel het beste wat ooit over de nieuwste Duitse literatuur geschreven werd. Enkele andere bijdragen waren beter nooit gepubliceerd. Over het algemeen zijn de aanpak en de standpunten in dit werk wat traditioneler dan die van Durzak c.s.. Wie daarom de moeite neemt, beide boeken grondig door te werken en de parallel lopende bijdragen met elkaar te vergelijken, heeft een unieke gelegenheid, zich een gefundeerd oordeel over de Duitse literatuur na 1945 te verwerven.
Th. van Oorschot
| |
Gunter Martens
Vitalismus und Expressionismus. Ein Beitrag zur Genese und Deutung expressionistischer Stilstrukturen und Motive
W. Kohlhammer, Stuttgart, 1971, 307 pp., DM. 59,-.
Jost Hermand
Der Schein des schönen Lebens. Studien zur Jahrhundertwende
Athenäum, Frankfurt, 1972, 313 pp., DM. 28,-.
Het is G. Martens' overtuiging dat het expressionisme niet als een onverwachte explosie dient geïnterpreteerd, maar als een logische deductie uit de ‘Lebensphilosophie’ die, in het spoor van F. Nietzsche (verstevigd door Bergson en Simmel), een serie motieven naar voren haalde: antirationalisme, de daad die de idee vervangt, de lichaamscultus, het hedonisme, het erotisme. Deze motieven zijn, via R. Dehmel en een eerste sublimering bij F. Wedekind en E. Lasker-Schüler, in de debuut-expressionisten opgegaan. Het is de verdienste van deze studie bewijzen aan te dragen voor een oorzakelijke evolutie naar het expressionisme toe en binnen de beweging zelf; het blijft echter de vraag of de overname van beelden en (literaire) motieven meteen logisch kan worden opgevat als een mentale overeenstemming.
Voor deze twijfel brengt J. Hermand constructieve argumenten aan. Deze specialist in de literatuur omstreeks 1900 reëvalueert zowat alles: de basis en de idee van het naturalisme, het Jugendstil-trauma, de afhankelijkheid resp. zelfstandigheid van individuele figuren als A. Holz, R.M. Rilke, A. Mombert, E. Stadler en G. Trakl. Een belangrijke portie van zijn studies slaat op de prefascistische elementen in de literatuur
| |
| |
van deze periode, waarin hij aannemelijk weet te maken dat een aantal expressionistische aanhangers uit de volgende generatie inderdaad het nazisme volbloedig bleken te kunnen aanhangen. De gedetailleerde precisie waarmee hij de chaotische stijlopstapeling en ideeënverwarring in deze tijd uitstalt, maakt deze bundel tot een echte revelatie.
C. Tindemans
| |
Pierre Rossi
Un Soir à Pise
Flammarion, Paris, 1971, 186 pp..
Een Fransman arriveert voor een feest op Orcine, een rijk landgoed, eigendom van Niccolo dei Tolomei, de gastheer, die achter gesloten deuren de meest hartverscheurende klanken ontlokt aan het orgel en vervolgens zijn gasten in de steek laat om te gaan kijken naar zijn geliefde windhond, die gewond is en op sterven ligt. Niccolo is een fel levend man, een faun, die de natuur, de muziek, de vrouwen tot op de bodem beleeft en doordringt, en dan melancholiek achterblijft, ziende dat alles hem als zand door de vingers glijdt. La Pia, zijn echtgenote, wordt voorgesteld als een dromerige, betoverend schone vrouw, enigszins wegkwijnend op het eenzame landgoed, zich meisjesachtig vermakend met de dienstboden. Zij is niet opgewassen tegen de kracht en de hartstocht van haar man en totaal aan hem onderworpen. Ze voelt zich tot de Fransman aangetrokken, maar durft geen relatie met hem aan te gaan, niet alleen omdat de zeden van haar omgeving haar hiervan weerhouden - een ontrouwe vrouw wordt zwaar gestraft, getuige de eerste echtgenote van Niccolo, Kristine Daae, die door haar man gedoemd werd in eenzaamheid aan malaria te sterven -, maar ook omdat ze lichamelijk totaal zit vastgezogen aan Niccolo; hij is de kracht die haar doet leven, haar uittilt boven een kwijnend bestaan. Toch zendt ze, als het ware gedreven door haar voorgangster Kristine, de Fransman een uitnodiging bij haar te komen in Castiglione della Pescaia. Ofschoon gewaarschuwd door Andria, zijn hotelhouder, voor de hardheid van de Toscaners en hun onverbiddelijke zeden, spoedt deze zich naar de plaats van het rendez-vous. Maar de geslotenheid en de dreiging van het landschap, waar geen plaats is voor vreemdelingen, en de nurksheid van de bewoners doen hem aarzelen. Op de afgesproken plaats aangekomen bemerkt hij nog net op tijd de mannen van Niccolo, die klaarstaan om la Pia op overspel te betrappen. Hij gaat heen, maar niet alvorens nog eenmaal zijn geliefde aanschouwd te hebben: ‘son visage, le
monde et la mer ensemble réunis’.
Heel deze wereld van tegenstellingen, van luxe Italiaanse interieurs, van barre voor eeuwig onveranderlijke landschappen, van sensualiteit en weelderigheid, van rigoreuze wetten en gewoonten en bijgeloof, tovert Pierre Rossi ons voor ogen in klassiek aandoende, scherp omlijnde zinnen. Er is hier echt sprake van ouderwetse vertelkunst in de goede zin van het woord, in de lijn van Stendhal en Mérimée. Misschien is dit ook te danken aan het feit dat dit het eerste boek is van een schrijver die op vijftigjarige leeftijd al een hele cultuur in zich heeft opgenomen.
Pierre Rossi geeft zijn verhaal niet louter als een sprookje. Het idee dat er de oorsprong van is, is het volgende: het verleden herhaalt zich steeds weer, de mensen spelen een rol die hun is opgelegd en waaraan zij niet kunnen ontkomen. Het leven van Kristine Daae herhaalt zich in dat van la Pia en tesamen met Cipriana bereidt Niccolo al weer een volgende fase voor. Alles wat beschikt is, ligt al in de natuur en in de mensen besloten, buitenstaanders kunnen hierin geen rol krijgen. Daarom is het de Fransman niet gegund een wezenlijke rol in het verhaal van la Pia te spelen. Men vindt deze verklaring ook in de woorden van Rainer Maria Rilke, die de schrijver als voorwoord aanhaalt: ‘Tout est là pour toujours. Personne d'autre n'a le droit de venir’.
M. Boex-Timmermans
| |
Francisco Carrasquer
Antología de la Poesía Neerlandesa Moderna
(Edición bilingüe).
(El Bardo, Collección de poesía), Ed. Saturno, Barcelona, 1971, 815 pp..
(De redactie heeft aan P. Antonio Blanch S.J., hoofdredacteur van het literaire tijdsschrift Resena, gevraagd dit boek te willen recenseren, omdat zij geïnteresseerd was in de wijze waarop dit boek bij een Spanjaard overkwam).
De Spanjaard professor Francisco Carrasquer is een voortreffelijk kenner van de Nederlandse taal en letterkunde en geeft daarvan blijk in een lange reeks van publikaties, vertalingen en monografieën die hij ons in de laatste jaren heeft aangeboden. De geweldige bloemlezing die hij thans gepubliceerd heeft, is het hoogtepunt van al zijn vroegere inspanningen, verrijkt en gestructureerd in een zeer pedagogische, nuttige en heldere vorm. Zoals de titel aangeeft, behandelt zij de Nederlandse poëzie
| |
| |
en omvat dus niet alleen de Noordnederlandse, maar ook de Vlaamse dichters. De twee gebieden, één door eenzelfde taal en eenzelfde afkomst, hebben sinds de 16e eeuw een uiteenlopende geschiedenis gehad welke de culturele koers van de twee landen heeft bepaald en dus ook hun literatuur. Daarom is de bloemlezing van Prof. Carrasquer verdeeld in twee hoofddelen: ‘Poesía Holandesa’ en ‘Poesía Flamenca’. Het eerste deel is wat uitgebreider dan het tweede, het omvat nl. de poëzie van 75 auteurs tegen 63 in het tweede deel. Beide delen worden voorafgegaan door een inleiding en gevolgd door een aantal bio - en bibliografische aantekeningen. De uitgave is tweetalig, maar de teksten staan in het origineel niet naast de vertaalde teksten, zoals meestal in dit genre bloemlezingen, maar ze zijn bijeengezet aan het eind van het boek in een kleiner korps. Voor allen die Nederlands studeren en voor al degenen uit het Spaanse taalgebied die zich interesseren voor deze literaturen is het opnemen van de originele teksten zeer nuttig alsook vooral de vele gegevens die dit boek bevat omtrent belangrijke auteurs die bij ons praktisch niet bekend zijn. Want auteurs die men in Spanje beter kent zoals Maeterlinck of Verhaeren, komen in deze bloemlezing niet voor, omdat zij in het Frans hebben geschreven.
Met deze paar regels willen wij het zo belangrijke boek aan onze lezers voorstellen en ook de schrijver gelukwensen met zijn prachtig werk als vertaler. Want hier gaat het niet om een simpel overzetten van de ene taal in de andere, maar om een bijzonder zorgvuldige en verdienstelijke poëtische versie van poëzie. Eigenlijk is poëzie onvertaalbaar, omdat het niet alleen gaat om het weergeven van de begrippen, maar men naast de begrippen ook de klankwaarde der woorden moet uitdrukken, het ritme van de zinsbouw, de cesuren en de overlopen, welke iedere taal bezit als iets eigens en welke de eigen stijl van elke auteur afzonderlijk op een unieke en niet weer te geven wijze gebruikt. Maar juist omdat Francisco Carrasquer naast taalgeleerde ook dichter is, heeft hij een aantal vertalingen weten te verwerkelijken die zo dicht als maar mogelijk is de poëzie van het originele werk benaderen.
Nu wij de grote verdiensten van deze zo belangrijke bloemlezing hebben gesignaleerd, en juist omdat de bloemlezing zo belangrijk is, nemen we de vrijheid een paar desiderata aan te geven. Op de eerste plaats zou ik graag hebben gezien dat de historische inleidingen iets completer zouden zijn geweest: meer betrokken op de culturele geschiedenis van het land en vooral meer in verband met de huidige poëtische stromingen. Wij zien nergens de invloed van belangrijke dichters als Beaudelaire, Yeats of Rilke en daar de Nederlanden een kruispunt zijn van de Franse, de Duitse en de Engelse cultuur, zou het ons zeer verbazen als hun invloed niet groot zou zijn geweest. Ook binnen de Nederlandse poëzie is het eigen profiel van de afzonderlijke auteurs niet altijd voldoende scherp: de manier van presentatie is soms te veel van buitenaf en te algemeen. Wij missen een stilistische analyse van iedere dichter, of minstens de meest fundamentele en karakteristieke trekken, aangenomen dat de auteur zijn bloemlezing niet nog omvangrijker kon maken. Misschien door de uiteenzetting over het middeleeuwse Vlaamse lied weg te laten (die op zich zeer boeiend is, maar niet strikt nodig in een bloemlezing van de moderne poëzie) of door slechts een paar pagina's toe te voegen, zou het geheel - nu toch reeds indrukwekkend - ons inziens veel gewonnen hebben.
Een concreet voorbeeld. Na alles gelezen te hebben wat in dit boek gezegd wordt over de ‘experimentalistas’ in Nederland, blijft veel ons nog onduidelijk. Achterberg is ongetwijfeld de dichter die de voorkeur heeft van de auteur van de bloemlezing. Zouden niet nog een paar van de tien belangrijkste dichters een dergelijke bespreking nebben kunnen krijgen? Zo als het nu is, bestaat er een ongelijkheid in het boek. Tenslotte meen ik dat een goedgekozen meer algemene bibliografische oriëntatie in de Nederlandse literatuur en meer in het bijzonder in de poëzie ontbreekt. Het zou een grote aanwinst zijn geweest als wij hier bij elkaar hadden gevonden, naast de studies in het Spaans die besproken worden, de voornaamste boeken en artikelen die in Nederland, in België en in andere landen aan de moderne Nederlandse poëzie zijn gewijd.
Wellicht kan een of ander van de desiderata die wij hier hebben opgenoemd, in een volgende druk worden vervuld. Het is echter helemaal niet onze bedoeling de indruk te wekken dat het hier gaat om wezenlijke tekorten. Integendeel, de bloemlezing komt ons zo voortreffelijk voor dat wij ze nog volmaakter zouden wensen. Intussen hebben wij, met deze eerste druk reeds een boek dat de fijnproevers van de poëzie in verrukking kan brengen en een standaardwerk dat onvervangbaar is voor allen die Spaans of Nederlands studeren of er specialist in zijn.
Antonio Blanch
| |
| |
| |
Theater
Durzak, Manfred - Dürrenmatt, Frisch, Weiss. - Reclam, Stuttgart, 1972, 407 pp., DM. 26,80. |
George, David E.R. - Deutsche Tragödientheorien vom Mittelalter bis zu Lessing. - Beck, München, 1972, 375 pp., DM. 58,-. |
Hartnoll, Phyllis - The concise Oxford companion to the theatre. - Oxford University Press, London, 1972, 640 pp., £ 1,50. |
Innes, C.D. - Erwin Piscato's Political Theatre. - Cambridge University Press, London, 1972, 248 pp., £ 4,40. |
Rnjak, Dusan - Bertolt Brecht in Jugoslavien. - Elwert, Marburg, 1972, 102 pp., 85 afb., DM. 28,-. |
Simonov, Ruben - Stanislavsky's protégé: Eugene Vakhtangov. - Drama Books, New York, 1969, 243 pp., $ 6,95. |
25 jaar Haagse Comedie. - Nijgh & van Ditmar, Den Haag, 1972, 142 pp., f 10,-. |
| |
Karl Bachler
Gemalte Theatervorhänge in Deutschland und Österreich
Bruckmann, München, 1972, 171 pp., 76 afb., DM. 35,-.
Het gordijn (voor-, tussen- en coulissevariant) kenden de Grieken al. Beschilderd wordt het pas sedert de vroeg-Renaissance, aanvankelijk atmosferisch vooruitlopend op de ruimtelijke conventie van het drama, daarna autonoom de illusionistische mentaliteit van het baroktheater oproepend en sterk allegorisch. Wetenschappelijk wordt hier zowel de theatertechnische functie als de kunsthistorische kwaliteit van dit element beschreven. Sedert de oorlog hebben zich zo bekende figuren als Dali, Chagall, Kokoschka en Picasso met het gordijn (nog steeds allegorisch) beziggehouden, maar de anti-illusionistische instelling van het theater heeft aan deze eeuwenoude traditie in wezen een einde gemaakt. Deze studie houdt dit minuscule maar vitale wezensonderdeel van de theaterontwikkeling vertederd voor het nageslacht vast.
C. Tindemans
| |
William Shakespeare Verzameld Werk. Blijspelen (II)
Vertaald door Willy Courteaux
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Utrecht, 1971, 936 pp., BF. 570.
Met dit 4e deel is W. Courteaux' levenswerk (de vertaling van de hele Shakespeare) af. Filologisch is het resultaat verblijdend: de exactheid van de tekst, de deskundige inleidingen, de betrouwbaarheid van de betekenis- en klankinterpretatie. Deze Shakespeare is een monument in de Nederlandse cultuurgeschiedenis. Maar het idioom is niet altijd hedendaags genoeg. En ik vrees nog steeds dat deze teksten als grondslagen van eigentijdse voorstellingen anders gebekt moeten worden, wil niet op de meest onverwachte plaatsen een effect ontstaan dat Shakespeare van ons verwijdert of de voorstelling ondermijnt. Hoe dan ook, hier ligt een tekstbasis ter beschikking die door het handwerk van de dramaturgen naar het theatergezelschap toe geschaafd kan worden. Dit verschijnsel is niet uniek voor Shakespeare; wel uniek is de imponerende helderheid waarmee dit werkinstrument in staat is Shakespeare voor onze generatie (en een tijd nadien) beschikbaar te houden.
C. Tindemans
| |
Alfred Brust
Dramen 1917-1924 herausgegeben von Horst Denkler
Wilhelm Fink, München, 1971, 318 pp., DM. 48,-.
Nu de grote tenoren van het expressionisme zowat allen hun min of meer definitieve teksteditie hebben gekregen, is de beurt van de kleintjes aangebroken. H. Denkler, die de binnen- en buitenkant van deze stroming als geen tweede beheerst, editeert A. Brust (1891-1934) zonder meer voorbeeldig: een voortreffelijk filologisch instrument. Wat doen we echter met het literaire beeld van deze auteur, van wie het proza wellicht iets meer reliëf heeft bewaard? Vergelijkingen met P. Claudel of E. Barlach, literairhistorisch wel eens geprobeerd, gaan m.i. niet op. De nieuwe Mens, dat fantasmagorische blikpunt van het expressionisme, straalt ook hier wel uit op, maar de expressionistische extase resulteert hier alleen in erotische chromo's.
C. Tindemans
| |
Wolfgang F. Michael
Das deutsche Drama des Mittelalters
(Grundriss der germanischen Philologie, Bd 20), W. de Gruyter, Berlin, 1971, 304 pp., DM. 96,-.
S. bevestigt in dit basisboek de stellingen die hij in Frühformen der deutschen Bühne (1963) i.v.m. het theater heeft opgesteld, thans i.v.m. het drama. Niet geneigd elke
| |
| |
gedialogeerde tekst een drama te noemen, hanteert hij het begrip ‘episch’ (b.v. i.v.m. het karakter van het ‘mis’-ritueel). Dat hangt samen met zijn fundament van het geestelijke drama: de tragiek van Christus documentair navertellen en er de blijde boodschap bij aansluiten. Realisme en komiek acht S. daarom decoratief en niet wezenlijk. Evenmin verwijst hij naar oertijden (folkloristische riten voor vastenavondspelen of kultische spelen voor het geestelijke drama). Het middeleeuwse drama is niet ontstaan in een taai groeiproces, het is in één daad geschapen (Regularis Concordia). Ook de evolutie van het passiespel verklaart hij uit de invloed van gewijzigde religieuze tijdsopvattingen (12e eeuw). Veel nadruk legt hij op het vaganten-aandeel, dat de liturgische traditie versoepelt, de mogelijkheid tot autonome creatie doet ontstaan, uiteraard in de volkstaal. Als het vanzelfsprekende geloof in God ophoudt, ontstaat de dogmatische didactische lering. Ook het wereldlijke drama vertoont geen eenheidsstructuur met regionale variaties; het humanistendrama wordt (zelfs als leesdrama) voor het theater geschreven en is zo geïndividualiseerd, dat het moderne drama mogelijk wordt. Relativerend, zelden speculatief of hypothetisch, zelfs zijn regelrechte onwetendheid bekennend, is dit oncerebrale geleerdenwerk een prettig geheel, dat structureel stevig staat in een reeks die de evalueerbare situatie van een wetenschap in kaart tracht te brengen.
C. Tindemans
| |
Friedrich Dieckmann
Karl von Appens Bühnenbilder am Berliner Ensemble. Szenenbilder, Figurinen, Entwürfe und Szenenphotos zu achtzehn Aufführungen
Henschelverlag, Berlin(-Ost), 1971, 406 pp., 700 Abb., MDN. 140,-.
Met een voortreffelijke werk- en stijlanalyse, een reeks eigen verklaringen van de kunstenaar en 106 kleur- en 594 zwartwitontwerpen, brengt dit boek een imponerende documentaire van een decorontwerper die meer is geweest dan een medewerker van B. Brecht en deze evenveel eigen ideeën aan de hand heeft gedaan. Uit de wat wazige einde-Jugendstil-tijd overgewaaid naar een sec nieuwzakelijk willen, blijkt hij zich te specialiseren in volkstheatrale historiciteit, vooral in de opera. Bij het Berliner Ensemble (1953) wordt hij de geattitreerde schetser, die een onmiskenbaar maatschappelijke dimensie geeft aan de hem toevertrouwde teksten. Ofschoon de auteur hem tot een socialistisch-realist uitroept, blijft alle stilistische klompigheid die daarmee samengaat, bij hem weg ten voordele van heldere, concrete lineariteit, met zin voor de satirische toets, met een blij koloriet, met ongrimmige stevigheid in de ideologische accenten.
C. Tindemans
| |
Hermann Sudermann
Die Reise nach Tilsit. Prosa und Dramen
Langen Müller, München, 1971, 664 pp., DM. 19,80.
Bij deze anthologie kun je nauwelijks spreken over jeugdsentiment, want S. (1857-1928), destijds als koryfee van het naturalisme in verhaal en toneel gevierd, is door de tijd onverbiddelijk veroordeeld. Zijn sociaalkritisch realisme, heimatschildering niet zonder consequenties voor de Duitse literaire toekomst (Frau Sorge, 1887; Jolanthes Hochzeit, 1892; Litauische Geschichten, 1917) is duidelijk doordeweekse heimweevertelkunst geworden. Zijn dramatiek (Das Ewig-Männliche, 1896; Johannisfeuer, 1900) toont geen geladen drift maar literaire mode. K.L. Tank, die eerbiedig vaarwel wuift, schrijft een voorbeeldig afstandsessay waarin zowel de relatieve historische waarde als de intrinsiek-ahteraire bestendigheid elkaar keurig in evenwicht houden.
C. Tindemans
| |
Jarka Burian
The Scenography of Josef Svoboda
Wesleyan UP, Middletown, 1971, 202 pp., $ 25.
Niet zomaar een luchthartig portret, maar een oprechte poging om achter de impulsen en argumenten te komen die de Tsjech J. Svoboda (geb. 1920) gemaakt hebben tot de meest geëerde scenograaf ter wereld. Biografisch stelt S. de driedubbele basis op: de meubelmaker (detailafwerking en functionaliteit), de architect (de functie van het ideele concept via de problematiek van het volume en de massa, de assen en de vlakken), de theatermaker (het fragment van de totaliteit, de functie van het kunstgebeuren als proces). De inventaris, gedemonstreerd in 196 foto's, legt uiteraard de nadruk op de naamkaartjes van deze kunstenaar (Laterna Magika en Polyekran voor Expo Brussel '58; Diapolyekran voor Expo Montréal 1967), maar onthult geleidelijk ook de constanten in de ontwikkeling. Zo wordt de
| |
| |
funktie duidelijk van de achtereenvolgende technische stadia: de heerschappij van het licht die zich optilt tot systematische projectie van kleurruimte, de kinetische belichting uitwerkt, de spiegeltechniek integreert en tenslotte uitmondt in de huidige fase van de scenografische collage.
C. Tindemans
| |
Henry J. Schmidt
Satire, Caricature and Perspectivism in the Works of Georg Büchner
(Stanford Studies in Germanics and Slavonics Vol. VIII), Mouton, The Hague, 1970, 119 pp., f 21,-.
S. weet in Büchner verrassende nieuwe aspecten bloot te leggen. Zijn aandacht is gevestigd op de tweederangsfiguren in Dantons Tod, Leonce und Lena en Woyzeck, doorgaans opgevat als satirische gedrochten, d.w.z. als maatschappijkritische projecties, veel minder als dramaturgische substanties. S. weegt de termen satire, karikatuur en groteske tegen elkaar af, past ze toe op Büchners mensen en onderscheidt een dubbel perspectief: een enkelvoudig en een veelvoudig. In het enkelvoudige blijkt de satire slechts zijdelings aanwezig en groeien de momenten uit tot groteske reflecties: een vertekend beeld van de conflicten van de centrale figuren. In het veelvoudige staat de techniek van de marionet voorop, waarbij vele autokritische elementen vrijkomen. Satire blijkt uiteindelijk niet het temperamentvolle willen van G. Büchner te zijn geweest.
C. Tindemans
| |
Ronald Peacock
Goethe's Major Plays
Manchester UP, 19703, 236 pp., £ 1,56.
Als klassieke studie in de Angelsaksische germanistiek is deze herdruk volkomen verantwoord, zij het dan ook dat het Goetheonderzoek sedert de eerste publikatie van dit werk (1959) niet stil heeft gelegen. S. borstelt de grove maar fundamentele structuren van Goethes wereldbeeld en de daarbij aansluitende dramaturgische code. Het is zijn stelling dat Goethe geen talent heeft bezeten voor het politieke drama en evenmin voor het drama van de hartstochten. Daartegenover staan tijdsgebonden gegevens: de zin voor het ‘spektakel’ en de inbreng van ‘romantische’ lyriek. S. ziet Goethes belang in de dramaturgie van het proces (de crisis) van het nijpend inzicht, enerzijds rivaliseren de particuliere idealen van de natuurlijke onschuld en die van de vrijheid die vervulling zoekt, anderzijds primeren de maatschappelijke waarden van beschaving en orde. Het dilemma van deze twee polen bepaalt de dramaturgische eigen structuur. Aangezien deze polariteit telkens varieert, is Goethes dramatische opvatting nergens dezelfde.
C. Tindemans
| |
Samuel Selden
Theatre Double Game
The University of North Carolina Press, Chapel Hill, 1969, 123 pp., $ 6,-.
Wat dit boek een gezonde basis verschaft, is zijn uitgangspunt: de toeschouwer. Als S. stelt dat de interrelatie tussen acteur en kijker het motorisch moment van elk theatergebeuren uitmaakt, dan voel ik me gelukkig. Maar zijn uiteenzetting is helaas een volkomen irrationele demonstratie; als hij de toeschouwer achtereenvolgens de vreemde categorieën van opwinding, inzicht, bevrediging en verantwoordelijkheid toeschrijft, dan wordt daarmee het fundamentele proces nergens ook maar enigszins verduidelijkt.
C. Tindemans
| |
Michel Lioure
L'esthétique dramatique de Paul Claudel
Armand Colin, Paris, 1971, 674 pp., FF. 75,-.
Dit omvangrijke boek is een overgedetailleerde, uitputtende inventaris van alle elementen die in de langdurige ontwikkeling van P. Claudel als dramatisch auteur een rol kunnen hebben gespeeld. Als demonstratie van wetenschappelijke acribie is het dan ook een model. Tegelijk is het oersaai, een akelige natekening van bekende, zij het elders verspreid liggende documenten en analyses. Het hart van deze studie is echter het derde deel, dat een analyse geeft van de dramatisch-dramaturgische evolutie van P.C, waarin de diverse etappes (van chaos tot cohesie) overtuigend gepresenteerd worden als noodzakeUjke consequenties van P.C.'s wereldbeeld. De combinatie van literaire studie met theatrale fundering maakt mede een van de aantrekkelijke aspecten uit van dit ongetwijfeld ook voor de Europese dramaturgie (het parallellisme met Brecht b.v. wordt evident) belangrijke werk.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Kunst
Adriani, Götz - Franz Erhard Walther. - DuMont, Köln, 1972, 281 pp., DM.20,-. Apollonio, Umbro - Der Futurismus. - DuMont, Köln, 1972, 256 pp., geïll., DM. 17,50. |
Arnheim, Rudolf - Anschauliches Denken. - DuMont, Köln, 1972, 322 pp., DM. 24,-. |
Dieterich, Anton - Goya. Visionen einer Nacht. - DuMont, Köln, 1972, 35 pp., 96 pl., DM. 16,80. |
Hoffmann, Klaus - Kunst-im-Kopf. - DuMont, Köln, 1972, 200 pp., geïll, DM. 19,80. |
Hofmann, Werner - Von der Nachahmung zur Wirklichkeit. - DuMont, Köln, 1972, 198 pp., DM. 17,50. |
Holz, Hans Heinz - Vom Kunstwerk zur Ware. - Luchterhand, Neuwied, 1972, 260 pp.. |
Kursbuch 27. Planen, bauen, wohnen. - Wagenbach, Berlin, 1972, 189 pp.. |
Maenz, Paul, hrsg. - Art & Language. - DuMont, Köln, 1972, 344 pp., DM. 28,-. |
Petzet, Heinrich Wiegand - Heinrich Vogeler. - DuMont, Köln, 1972, 252 pp., DM. 19,80. |
Ragon, Michel - Histoire mondiale de l'architecture et de l'urbanisme modernes. Tome 2. Pratiques et méthode 1911-1971. - |
Casterman, Tournai, 1972, 469 pp., geïll., BF. 890. |
Schneider, Pierre - Riopelle. - Maeght, Paris, 1972, 175 pp., geïll. |
Seuphor, Michel - L'art abstrait 1918-1938. - Maeght, Paris, 1972, 240 pp., geïll.. |
Thomas, Karin - Kunst-Praxis heute. - DuMont, Köln, 1972, 256 pp., DM. 24,-. |
Thomas, Karin - Bis heute. - DuMont, Köln, 1972, 400 pp., DM. 19,80. |
| |
Hans Giffhorn
Kritik der Kunstpädagogik
DuMont Aktuell, Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1972, 195 pp., DM. 16,80.
In een tijd waarin voor een ‘schoolloze samenleving’ wordt gepleit, is kritiek op de naïeve kunstpedagogiek niet enkel vanzelfsprekend, maar ook broodnodig. Hans Giffhorn doet in zijn boek een verdienstelijke poging om enkele begrippen op te helderen en ‘de maatschappelijke functie van een schoolvak’ in het licht te stellen. Hij wil niet, zoals hij zelf noteert, voorschrijven wat een leraar morgen in de klas moet doen, maar wel laten zien hoezeer ook de kunst een ‘politieke machtsfactor’ is die de leraar, bewust of onbewust, in een of andere richting hanteert. Het boek is niet enkel voor kunstpedagogen belangrijk, maar ook onmisbaar voor allen die zich met cultureel werk bemoeien.
G. Bekaert
| |
Jean-Jacques Raspaud en Jean-Pierre Voyer
L'Internationale Situationniste Protagonistes, Chronologie, Bibliographie
Editions Champ Libre, Paris, 1972, 168 pp..
Wie meer informatie van dit werkje verwacht over de situationistische beweging, zal die hier tevergeefs zoeken. Bedoeld als naslagwerk voor de ingewijden, zal de leek er weinig of niets aan hebben.
Eric De Kuyper
| |
Miscellanea
Andere agenda, de -. Van Gennep, Amsterdam, 1972/1973, f 3,50. |
Bosmans, Phil - Menslief ik hou van je! - Lannoo, Tielt, 1972, 112 pp., BF. 148. |
Bussel, Wim van - Elektronische orgels. - (Prisma), Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 207 pp., f 4,50, BF. 73. |
Dans les rues de Paris dans le temps des fiacres. - Ed. du Chène, Paris, 1971, 184 pp.. |
Defoe, Daniel - Die späteren Fahrten des Robinson Crusoe. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 295 pp., M. 12,50. |
Delagrange, L. - Mee met wiskunde. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1972, 92 pp., BF. 120. |
Donner, J.H., Dagboek van een tweekamp. De match Spasski - Fischer. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 185 pp., f 5,50, BF. 90. |
Florquin, Joos - Ten huize van... 8. - Davidsfonds, Leuven, 1972, 391 pp., geïll., BF. 90. |
Grote Nederlandse Larousse encyclopedie. Deel 3. Arbi - Barol. - Heideland, Hasselt, 1972, 716 pp., geïll., BF. 1095. |
Kierkegaard, Ole Lund - Lutje Giel. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 93 pp., ill., f 6,90. |
Leclercq, Jacques - Documents autobiographiques. - Casterman, Tournai, 1972, 174 pp., BF. 160. |
| |
| |
Lek, Bram van der - Het milieuboekje. - Van Gennep, Amsterdam, 1972, 109 pp., f 4,50. |
Martens, A. - Nieuwe gids voor school en beroep. - De Toorts, Haarlem, 1972, 400 pp., f 19,50. |
Paap, Wouter - Muziek leven in Utrecht tussen de beide wereldoorlogen. - Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 112 pp., f 8,50. |
Polak, Fred - De Contra-club van Rome. - Elsevier, Brussel, 1972, 152 pp., BF. 115. |
Romer, A.S. - De gewervelde dieren. - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 384 en 347 pp., 2 dln., f 16,-, BF. 261. |
Schenk, Dra. M.G. - Prins Claus. - De Boekerij, Baarn, 1972, 290 pp., ill., f 24,50. |
Schnellenmeier, Heinz - Besiegte Dämonen. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 168 pp., M. 3,60. |
Schubert, Dieter - Sabine. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 149 pp., M. 4,20. |
Visscher, H.A. - Lexcion voor fysische geografie. - (Aula), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 239 pp., f 7,50, BF. 123. |
Walther, Joachim - Zwischen Zwei Nächten. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 208 pp., M. 5,20. |
Winaver, Diana - Vie sexuelle et risque vénérien. - Casterman, Tournai, 1972, 164 pp., BF. 90. |
| |
Herbert Dieckmann
Diderot und die Aufklärung. Aufsätze zur europäischen Literatur des 18.Jhts
J.B. Metzler, Stuttgart, 1972, 272 pp., DM. 39,-.
S., uit de internationale tijdschriften aan alle vakgenoten bekend, bundelt thans zijn verspreide opstellen tot een knappe samenhangende idee. De historische opvattingen van de Europese Verlichting verzamelend, achterhaalt hij de thema's en structuren, daarbij herhaaldelijk afwijkend van de conventionele visie. Deze begripsgeschiedenis leidt niet alleen tot een synthetische concentratie van het centrale intellectuele moment, maar tevens tot een voorbeeldige afgrenzing van verwante periodebegrippen als b.v. het Rokoko. In het tweede deel spitst S. zich toe op Diderot. Vooral de karakteranalyse van Diderot, opgebouwd uit zijn stijl, thematiek, denkwijze en intellectuele techniek, is overtuigend. Een onmisbare bijdrage tot het gelukkig weer op gang gebrachte onderzoek van een periode die literair, wetenschappelijk, filosofisch en mentaal in sterke mate het heden is blijven bepalen.
C. Tindemans
| |
Paul Kavanagh
In alle rust
(Prisma), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 160 pp., f 3,-, BF. 49.
Een boekje dat meer belooft dan het biedt. Twee kerels, waarvan er een bij de geheime dienst werkt en de ander daarnaar heeft gesolliciteerd, weten zich met veel geheimzinnigdoenerij en ten koste van ettelijke mensenlevens meester te maken van een wapentransport, dat zij voor goed geld aan 'n Arabier verkopen. Een goedkoop misdaadverhaaltje, dat alleen maar lachwekkend wordt door de wijze waarop de ik-figuur op het laatst zijn rotgenoot om zeep helpt, hem zijn aandeel in de buit in zee achternasmijt, het schip van de Arabieren in de lucht laat vliegen en zich dan weer - veilig met zijn eigen miljoen! - op een eenzaam eilandje terugtrekt. Een ethisch doekje voor het bloeden. Goed voor de prullemand.
Hans Hermans
| |
Marianne Kesting
Auf der Suche nach der Realität. Kritische Schriften zur modernen Literatur
Piper, München, 1972, 292 pp., DM. 19,80.
Wat S. in week- en maandblad sedert haar laatste bundel heeft gepubliceerd, is hier gebundeld. Zij slaagt erin uit het chronologisch zo verschillende aanbod (van Baudelaire en Flaubert tot Char en Butor, van Melville tot Donleavy) een eenheidsgebeuren te maken. Heeft zij de goede boeken gelezen of heeft zij haar eigen ideeën bevestigd gevonden resp. haar voorkeur opgezocht? Haar bestendige aandacht voor theoretische fundering (met Mallarmé als kroongetuige) beklemtoont de scheiding tussen intellectualiteit en bourgeoisie, de aanloop tot de autonomie en kritische functie van literatuur en drama. Zij vat de auteur (in literatuur en in drama) principieel op als een maatschappelijk wezen en subject in onze tijd, ‘vielleicht ihr letztes’.
C. Tindemans
|
|