Eerst verleden jaar begon Japan in ernst te twijfelen aan de juistheid van dit beleid. Met name toen Amerika zijn voelhorens naar Peking begon uit te steken. Japan voelde nattigheid en bereidde zich voor op een herziening van zijn buitenlandse politiek. Onder premier Sato ging dat allemaal nog aarzelend; Sato leefde nog helemaal in het idee, dat de veiligheid van Japan alleen door vriendschappelijke betrekkingen met Amerika kon worden gewaarborgd.
Op 7 juli echter van dit jaar werd hij opgevolgd door premier Tanaka, die aanstonds bij zijn optreden verklaarde vastbesloten te zijn de betrekkingen met China zo snel mogelijk te normaliseren. Daarmee kwam hij helemaal in het straatje van de nieuwe koers in Peking. Verleden jaar nog weigerde Peking premier Sato te ontvangen; goed een maand na Tanaka's aantreden nodigde Tsjoe-En-Lai hem uit tot een bezoek. Formeel pleegde Tanaka daar nog wel overleg over met Washington, maar aangezien Nixon zelf ook al een dergelijke uitnodiging had aanvaard, kon Washington moeilijk meer nee zeggen.
En zo kwam dan Tanaka op 25 september bij zijn inmiddels premier geworden collega Tsjoe-En-Lai op bezoek.
Van enige aarzeling was geen sprake meer. Integendeel. Tanaka's eerste verklaring in Peking was er duidelijk op gericht een streep te zetten onder het verleden. Hij sloeg meteen de juiste toon aan; dezelfde toon van nederigheid die President Mao zich het laatste jaar had aangemeten. Hij begon met zijn hartgrondige verontschuldiging aan te bieden voor het leed dat Japan in de oorlogsjaren aan het Chinese volk had toegebracht en daarmee was definitief het ijs gebroken. Japan en China vielen elkaar als vrienden in de armen. Japan verbrak meteen alle betrekkingen met Formosa en de betrekkingen met Peking werden genormaliseerd.
Japan en China hadden elkaar gevonden.
Deze gebeurtenissen zullen ongetwijfeld een uiterst belangrijke terugslag hebben op het totaalbeeld van de wereld, omdat zij een diepgaande verandering brengen in de situatie in Azië.
Dit enorme werelddeel bleef tot dusverre verstoken van politieke leiding. Enkele grotere landen namen er wel een belangrijke plaats in. Landen als Japan, China, India en Indonesië, maar elk van deze landen voerde zijn eigen buitenlands beleid. Behoudens een militaire verdedigingsorganisatie voor Zuid-Oost-Azië, waarin ook de Verenigde Staten participeerden - een tegenhanger dus van de NATO - bestond er nauwelijks enige coördinatie. Japan bemoeide zich niet met de politiek van Azië; China isoleerde zichzelf; India en Indonesië laveerden met de ‘derde wereld’ tussen de twee grootmachten, Amerika en Rusland, door.
Met het gevolg dat de wereld eigenlijk niet goed wist wat zij aan Azië had