| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Sociale wetenschappen
Avortement et respect de la vie humaine. Colloque du Centre catholique des médecins français. - Seuil, Paris, 1972, 248 pp.. |
Fitzgerald, Stephen - China and the Overseas Chinese. - Cambridge University Press, London, 1972, 268 pp., £ 5,90. |
Grant, Nigel - Onderwijs en opvoeding in Rusland. - (Aula), Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 206 pp., f 6,50, BF. 106. |
Peper, Bram - Vorming van welzijnsbeleid. - Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1972, 384 pp., BF. 295. |
Perroux, François - Masse et classe. - Casterman, Tournai, 1972, 148 pp., BF. 90. |
Traas, M. - Maatschappelijk werk in deze tijd. - Callenbach, Nijkerk / Denis, Borgerhout, 1972, 154 pp., BF. 175. |
Wijnburg, Ellen - Vandaag is morgen gisteren. - (Anthos) In den Toren, Baarn, 1972, 144 pp., f 8,50, BF. 160. |
Zwart, C.J. - Gericht veranderen van organisaties. - Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1972, 369 pp., BF. 435. |
| |
D.M. Lambertson, Ed.
Economics of Information and Knowledge
(Penguin Modern Economics Readings), Penguin Books, Harmondsworth, 1971, 384 pp., 60 p.
Een bundel van 18 artikelen die een zeer belangrijke problematiek bestrijkt. Ter illustratie een korte schets van de bijdrage van K.J. Arrow, die voor een groot deel is gewijd aan de economie van de research. Zijn opvattingen gaan enigszins in tegen de veel voorkomende opinie dat het monopolie bevorderlijk zou zijn voor de groei inzoverre dat de monopoliewinst prikkel is tot het doen van uitvindingen en daar ook de ruimte voor schept. Arrow betoogt dat de volledige mededinging waarin elk monopolie element ontbreekt, vanuit dit oogpunt minstens zo gunstig is. Slechts als het zo zou zijn dat de monopolist zijn uitvinding beter zou kunnen beschermen dan de uitvinder in het geval van volkomen concurrentie zou kunnen, zou de prikkel bij monopolie inderdaad groter kunnen zijn.
Een van de belangrijkste vragen in de economie is: op welke wijze en op welke plaats en op welk moment kunnen produktiefactoren de meest vruchtbare bijdrage leveren tot het produktieve proces. Voor de econoom is dit een van de belangrijkste punten van het ‘allocatieprobleem’, dat ook geldt ten aanzien van de hier aan de orde zijnde research. De optimale allocatie kan onder meer worden doorkruist door onzekerheid. Dat wil zeggen dat de uitkomsten van een proces niet kunnen worden voorspeld aan de hand van de kosten die ervoor worden gemaakt. Nu kan men zich natuurlijk in een aantal gevallen tegen onzekere uitkomsten verzekeren. Dan komt echter wat Arrow noemt de ‘morele factor’ om de hoek kijken. Brandverzekering leidt soms tot roekeloosheid met vuur bij de verzekerde (en soms zelfs tot brandstichting). Zo zou een research-verzekering in die zin dat men zou worden schadeloos gesteld bij uitblijven van succes, wel eens funest kunnen zijn voor de spuerzin. In ieder geval leidt ook het onmogelijk zijn van het zich verzekeren tegen risico's tot het niet willen nemen van risico's en ook dat belemmert de optimale allocatie. Dit moet in versterkte mare worden gevreesd als een eenmaal gedane ontdekking niet afdoende kan worden beschermd. In de praktijk blijkt zuiver wetenschappelijk onderzoek extra moeilijk te beschermen en wordt daardoor extra beknot. Als anderzijds de bescherming wel slaagt, wordt de gedane ontdekking, vanuit het grote geheel bezien, weer te weinig toegepast.
De door Arrow aangevoerde bezwaren zijn
| |
| |
voor een deel inherent aan het systeem van vrije ondernemingsgewijze produktie en hij wil daarom een groter deel van de research in overheidshanden. De vruchten van ontdekkingen zouden dan vrij ter beschikking moeten staan. Voorts zou de overheid de particuliere research moeten stimuleren, bijvoorbeeld door de onzekerheid te verminderen. Hij doet een aantal waardevolle suggesties in die richting. Hij voelt veel voor het systeem van ‘cost-plus contracts’ zoals de Amerikaanse militaire autoriteiten die plegen af te sluiten met de industrie. Er wordt daarbij een volledige vergoeding van de kosten gegeven, verhoogd met een tevoren bepaalde winstsom. Het risico dat de kosten hoog uitvallen is nu door de industrie afgewenteld op de opdrachtgever. Anderzijds zal de industrie zich wel wachten inefficiënt te werken, want dan verspelen zij natuurlijk de kans op volgende opdrachten. Dit systeem zou ook geschikt kunnen worden gemaakt voor specifieke research-opdrachten buiten de militaire sector. Als Arrow overheidssteun aan particuliere researchprojecten bepleit, denkt hij niet uitsluitend aan het bedrijfsleven, hij ziet ook wel iets in het ter beschikking stellen van apparatuur etc. aan individuele onderzoekers. Een bundel vol rijke gedachten, die als gevolg van het betrekkelijk hoge niveau helaas niet voor een ruim lezerspubliek ontsloten kunnen worden.
J.J. Meltzer
| |
Abraham Moles
Psychologie du Kitsch
Mame, Tours, 1971, 247 pp., geïll., FF. 45,-.
A. Moles probeert, ‘kitsch’, dat onvatbare begrip - of ‘gevoel’? - op een verantwoorde en wetenschappelijke manier te benaderen. Maar zijn poging tot classificatie en ‘structuralisatie’ is niet helemaal overtuigend. Telkens weer zijn er elementen waar Moles geen greep op krijgt. Wie echter zijn methodiek kan vertalen, het wetenschappelijke kan omzetten in een soort losse essayïstiek over de randgebieden van het leven en de kunst die vallen in de kitsch, vindt hier merkwaardige en treffende notifies. Je krijgt de indruk dat de pseudo-ernst van de S. zijn kwaad geweten moet vrijspreken. Waarom niet gewoon schrijven over het genot (of ongenot) dat men aan kitsch kan beleven? Zonder die intellectuele remmingen en alibi's? Veel illustraties, maar een ‘mislukte’ kitscherige lay-out, doen veel om deze studie te helpen situeren.
Eric De Kuyper
| |
Gedragswetenschappen
Beugen, M. van, e.a. - Wat drijft of bezielt ons? - Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1972, 146 pp., BF. 150. |
Bott, Gerhard - Opvoeding tot ongehoorzaamheid. - (Anthos) In den Toren, Baarn, 1972, 128 pp., f 8,50. |
Cammaer, H., e.a. - Televisiejeugd? - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1972, 86 pp., BF. 95. |
Despinette, Janine - Enfants d'aujourd'hui, livres d'aujourd'hui. - Casterman, Tournai, 1972, 200 pp., BF. 90. |
Fris, T. - Gelegenheidsagressie. - Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1972, 122 pp., BF. 150. |
Jaffé, Aniela - Jung over de zin van leven. - Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1972, 168 pp., BF.205. |
Lejeune, Claude - Pédagogie de l'éducation sexuelle. - Casterman, Tournai, 1972, 124 pp., BF. 90. |
Maslow, Abraham H. - Motivatie en persoonlijkheid. - (Menselijke mogelijkheden), Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 463 pp., f 27,50. |
Morali-Danios, André - Evolution des moeurs sexuelles. - Casterman, Tournai, 1972, 172 pp., BF.90. |
Sauvy, Jean en Simonne - L'enfant à la découverte de l'espace. - Casterman, Tournai, 1972, 132 pp., BF. 90. |
Siroka, R.W. red. - Sensitivity training. - (Menselijke mogelijkheden) Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 266 pp., f 18,50. |
Tomkins, Calvin - Living well is the best revenge. - André Deutsch, London, 1972, 148 pp., £ 2,50. |
Zeeuw, G. van der - Helderziendheid in ruimte en tijd. - N. Kluwer, Deventer, 1972, 229 pp., f 17,50. |
| |
Dick de Bie en Cees Louwerse
Projektonderwijs
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972, 169 pp., f 18,50.
Op basis van een vierjarige ervaring in het projektonderwijs aan de sociale Academie De Horst te Driebergen geven beide auteurs een beschrijving van de praktijk van het projektonderwijs en een samenvattend overzicht van de mogelijkheden en onmogelijkheden van deze nieuwe manier van onderwezen worden. In het geloof dat het projektonderwijs een grote toekomst heeft, en vanuit de mening dat van hieruit vraagtekens geplaatst kunnen worden bij het traditionele onderwijs, zijn zij ertoe gekomen
| |
| |
hun beider ervaring aan een groter publiek van docenten en studenten aan te bieden. Drie interessante en uitvoerig geanalyseerde projektgroepen worden gewogen op het al of niet slagen. Daarnaast rangschikken zij helder en overzichtelijk hun geheel van herkenbare en bruikbare ervaringen, die kunnen helpen bij het succesvol opzetten en uitvoeren van het projektonderwijs.
Wat kortere hoofdstukken met achtergrondinformatie over de korte geschiedenis van het projektonderwijs, een uiteenzetting van de grondlijnen van deze leerstrategie alsmede de mogelijkheden en grenzen van het projektonderwijs besluiten dit boekje. Leerzaam voor wie zich begint te interesseren voor dit soort onderwijs, herkenbaar voor wie met dit soort onderwijs reeds bekend is, te gretig debatterend met de andere partij: het huidige onderwijs en de traditionele onderwijsvormen.
Teveel voorstander zijn geeft weinig medestanders, hetgeen projektonderwijs niet ten goede komt.
G. Wilkens
| |
Gerard C. de Haas
Andere Tijden, Andere Zeden
Jeugdgedrag en Jeugdcultuur na 1945
Ambo, Utrecht, 1971, 68 pp., BF.95.
De titel en de ondertitel geven aan waar dit (letterlijk en figuurlijk) dunne boekje het over heeft. Clichés worden opgerakeld, gemeenplaatsen uit de doeken gedaan, echter met een beetje te veel ernst om als vlotte journalistiek te kunnen doorgaan. Voor wie behoefte heeft aan dooddoeners.
E. De Kuyper
| |
Jürg Zutt, Ed.
Ergriffenheit und Besessenheit
Ein interdisciplinäres Gespräch über Transkulturell-anthropologische und Psychiatrische Fragen
Franke Verlag, Bern / München, 1972, 179 pp., SF. 28,-.
Het hier verslagen driedaagse symposion werd in 1968 gehouden op initiatief van het Komitee für wissenschaftliche Forschung (pres. J. Zutt) van de World Psychiatric Association en een Stichting ‘Für anthropogenetische Forschung’. Het is moeilijk om ‘immanente’ zekerheid te krijgen over de discipline van de twaalf auteurs. Zutt is antropologisch psychiater, Mühlmann antropoloog, W.M. Pfeiffer waarschijnlijk psycholoog. Een aantal inleidingen zijn casuïstisch - descriptief-antropologisch. Enige gaan over schamanisme op verschillende plaatsen en tijden in de wereld en over b.v. Zuid-Italiaans (bij)geloof. Daaraan worden dan - ook in de discussie - beschouwingen vastgeknoopt. Mühlmanns bijdrage geeft m.i. het beste overzicht, ook theoretisch (‘Ergriffenheit und Besessenheit als Kulturanthropologisches Problem’).
Begrippen als ekstasis, enthoesiasme, trance, bezetenheid, inspiratie en het moeilijk vertaalbare meer neutraal bedoelde ‘Ergriffenheit’ passeren de revue. Verwarring ontstaat in de discussie over het begrip ‘echtheid’. De psychiater Wulff denkt (p. 112), dat Mühlmann (p. 72) ‘echt-parapsy-chologisch’ bedoelt. Van de discussianten neigen Feuerstein en Benz tot het geloof in specifieke werking van transcendentale machten. Opvallend is, dat in alle culturen een duidelijk onderscheid wordt gemaakt onder de diverse uitzonderingstoestanden tussen die bij normalen en gestoorden. Wulff tracht verband te leggen tussen het gevoel overweldigd te worden en het beleven van de ziel als privé eigendom als kapitalistische trek. Men analyseert weinig met sociologische principes zoals mislukte acculturatie. Para-psychologische vragen komen slechts op enkele bladzijden, zoals op bladzijde 142 aan de orde. De moderne mens wordt cultuur-antropologisch gezien als een extreme variant en zeker geen maatstaf voor normaliteit (p. 76).
De gebruikte literatuur is vooral Westeuropees en speciaal Duits. Van Amerikanen wordt alleen Sapir genoemd. Vele beroemdheden ontbreken dus: De 28 deelnemers zijn dan ook geselecteerd op hun kennis van de Duitse taal. De vakman op psychiatrisch gebied vindt in dit boek weinig nieuws. De theoloog en antropoloog wellicht eerder.
Het lijkt vooral een boek voor de geïnteresseerde ontwikkelde leek. Zonder index blijft het wel een beetje zoeken in dit boek.
J.H. van Meurs
| |
Walter Hollstein
Der Untergrund
Luchterhand, Neuwied, 1971, 186 pp., DM. 8,80.
Deze introductie tot de zgn. ‘underground’ steunt op secundaire bronnen zoals kranten en andere media-getuigenissen. Juist omdat de auteur het fenomeen van op afstand en van buitenuit, en als het ware gefilterd door de media, beschouwt, krijgt de lezer vaak de indruk dat het verschijnsel geen organische noodzakelijkheid heeft. Er zijn gelukkig andere werken die het tegendeel weten te demonstreren.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Geschiedenis
Dukes, P. - Amerika Rusland. Vergelijkende Geschiedenis. - (Aula) Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 151 pp., f 9,50. |
Habsburg, Otto - Damals begann unsere Zukunft. - Verlag Herold, Wien / München, 1971, 228 pp., ÖS. 98,-. |
Hellwing, Isak A. - Der konfessionelle Antisemitismus im 19 Jahrhundert. - Verlag Herder, Wien / Freiburg / Basel, 1972, 311 pp., DM. 27,-, ÖS. 168,-. |
Mönch, Walter - Frankreichs Kultur. - De Gruyter, Berlin, 1972, 842 pp., DM. 96. |
Stuker, Jürg - Die grosse Parade. - Walter Verlag, Olten, 1971, 544 pp., SF. 36,-. |
Vercauteren, F. - Europa, geschiedenis en cultuur. - Heideland, Hasselt, 1972, 238 pp., BF. 795. |
| |
Robert Jay Lifton
Grenzen
Ambo, Bilthoven, 1971, 101 pp., f 8,90.
Lifton, een psychiater die de verwarring en vervreemding van de mens in deze tijd bestudeert en naar wegen zoekt die toekomst bieden, houdt zich bezig met ‘psycho-historie’: de uitwerking van historische gebeurtenissen op het ‘zelf’ van de mens.
Hoezeer de gemeenschappelijk beleefde geschiedenis zijn uitwerking heeft op de mens, probeert hij aan te tonen aan de hand van de gebeurtenis van Hiroshima in 1945. Om de termen van Romein te gebruiken: daar heeft een omslag plaats. De oude grenzen tussen leven en dood die al aan het vervagen waren vielen er weg. Het oude geloof in de onsterfelijkheid - waarop het zich ook fundeerde: op de ‘natuur’, het biologische voortbestaan in een nageslacht, theologisch, de menselijke arbeid of de transcendence van de psychische ervaring - is aangetast, maar de mens blijft toch zoeken naar onsterfelijkheid.
Dit zoeken naar nieuwe onsterfelijkheid ziet schr. als diepste verklaring en achtergrond voor een aantal bewegingen in de jongste geschiedenis. Ook bier wordt weer een concreet voorbeeld genomen: de Chinese culturele revolutie, waarin gepoogd wordt de revolutie eeuwig te laten zijn en daarin zelf onsterfelijkheid te vinden. Dat zou een verklaring geven voor het fanatisme en de offerbereidheid van zoveel Chinezen.
Hoe dan ook, de mens van de toekomst, die zoekt naar zijn identiteit, zal er tevreden mee moeten zijn een Proteïsche? mens te zullen zijn - in wisselingen en veranderingen te moeten leven.
De psychologische implicaties van de in kort bestek ontwikkelde theorie vermag ik niet te beoordelen, maar wel wil ik enige vragen stellen bij het zo boeiende betoog. Is de choc van Hiroshima wel universeel genoeg geweest om alle mensen in hun oude zekerheden aan te tasten? Heeft die nog een uitwerking op de mensen die vandaag geboren worden; leert men niet leven met een dreiging die al niet zo verschrikkelijk meer is?
Belangrijker nog: kan men het psycho-historisme gebruiken als paradigma om de geschiedenis te benaderen? Zijn er gebeurtenissen die door allen vrijwel gelijk ervaren worden en het collectief van de mensen als collectief beïnvloeden; en zo ja, hoe definieert men zo'n collectief? En kan men op deze wijze ook vroegere gebeurtenissen een plaats geven, zoals bv. de Franse revolutie. Blijkt daar juist niet hoe gedifferentieerd en intricaat het historisch gebeuren is? Een Culturele Revolutie is een veel massaler gebeuren - en alle gebeurtenissen in de wereld spelen zich nu af voor het forum van alle mensen - maar dwingt ons juist dat niet toch te zoeken naar differentiaties, nuances, geledingen?
Is het mogelijk te spreken van ‘de Japanners, de Chinezen, de studenten’ en moet men niet veeleer zeggen: ‘er zijn Japanners die, er zijn Chinezen die, er zijn studenten die’. Het psycho-historisme kan helpen het gedrag van bepaalde groepen beter te beschrijven (over verklaren wil ik nog niet spreken); maar een universeel gedrag? Kan men daar überhaupt wel over spreken?
Marcel Chappin
| |
Douglas Johnson
A Concise History of France
Thames & Hudson, Londen / Denis, Borgerhout, 1971, 191 pp., 213 ill., BF. 350.
Beknopte geschiedenissen, zou men denken, hebben enkel betekenis voor beschavingen waarmee we minder vertrouwd zijn. Maar wanneer ze geschreven worden, zoals prof. Johnson dat doet voor Frankrijk, vanuit een behoefte om een complexe geschiedenis tot haar hoofdlijnen en haar essentieel karakter terug te brengen, ervaart men dat juist dit ‘beknopte’ inzicht het doel is van elke geschiedschrijving. Het feit dat deze geschiedenis van Frankrijk door een Brit geschreven wordt, geeft haar eigen smaak, bijvoorbeeld als de auteur opmerkt dat Frankrijk zich steeds bewust is geweest als een natie die een rol op wereldvlak te vervullen had. Het boek is voortreffelijk geillustreerd.
S. Heester
| |
| |
| |
Politiek
Biegel, Dr. L.C. - Minderheden in het Midden-Oosten. - Van Loghum Slaterus, Deventer, 1972, 344 pp., f 32,50. |
Brückner, Peter u. Alfred Krovoza - Staatsfeinde. - (Rotbuch) Wagenbach, Berlin, 1972, 116 pp., DM. 4,50. |
Ruys, Manu - De Vlamingen. - Lannoo, Tielt, 1972, 216 pp., BF. 158. |
Smith, W.G. - L'Amérique noire. - Casterman, Tournai, 1972, 152 pp., BF. 90. |
| |
Karl Marx
Loon Prijs en Winst
Pegasus, Amsterdam, 1971, 86 pp., f 3,65.
Friedrich Engels
De beginselen van het Communisme
Pegasus, Amsterdam, 1971, 123 pp., f 4,50.
W.I. Lenin
De Aprilstellingen
Pegasus, Amsterdam, 1971, 109 pp., f 4,50.
Georgi Dimitrof
Eenheid tegen het fascisme
Pegasus, Amsterdam, 1972, 120 pp., f 4,50.
Enige delen uit een serie die de werken van de grote voorgangers van het Marxisme - Leninisme voor een breder publiek toegankelijk wil maken. Er staat wat meer in dan de titels doen vermoeden. In het deeltje van Marx is ook een briefwisseling met Engels opgenomen. In het deeltje van Engels zijn een drietal stukken van deze schrijver en een stuk van Marx opgenomen, naast bijvoorbeeld ook nog het statuut van de bond van communisten. De Aprilstellingen zelf, die tussen April en Oktober 1917 de richtlijnen vormden voor de partij in Rusland en voor hen die daarmee sympatiseerden, nemen maar enkele bladzijden in van het deeltje met die titel. Een latere, in september 1917 verschenen uitwerking, neemt het grootste deel van dit deeltje in. In het laatste deeltje is ook nog een brief aan de Nederlandse arbeiders uit april 1934 opgenomen.
De vertalingen zijn collectieve vertalingen uit oorspronkelijk bij Dietzverlag in de DDR verschenen uitgaven. Het resultaat is een zeer goed leesbaar Nederlands. Duidelijk is het de bedoeling van deze uitgave tegemoet te komen aan het bezwaar dat aan veel communistische uitgaven kleeft, en waarvan Sartre zelfs van mening was dat daardoor de greep op de massa gemist wordt (interview door Gerassi 1971), n.l. het zware en onvolgbare jargon. Men heeft vreemde woorden-tolken aan de uitgave toegevoegd en een vrij groot aantal duidelijk op een breed-publiek mikkende aantekeningen gegeven.
C.J. Boschheurne
| |
Hermann Weber en Fred Oldenburg
25 Jahre SED. Chronik einer Partei
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1971, 204 pp..
Weber schrijft op het einde van zijn beschouwingen over de SED: ‘De SED is 25 jaar na haar oprichting niet langer de Stalinistische Partij waarvoor men ze nog houdt in de Bondsrepubliek. Toch is ze ook nog niet de socialistische en democratische partij voor de Duitse arbeiders waarvoor ze zich zelf houdt!’. De SED is de grootste politieke partij van de twee Duitslanden en haar monopoliepositie in de DDR werd in de grondwet bekrachtigd. Beide auteurs geven bier een interessant overzicht van de betekenis en de evolutie van deze eenheidspartij.
In een eerste deel behandelt H. Weber de ideologische evolutie. Deze werd gedragen door één enkele persoon, W. Ulbricht. Vandaar dat een nieuwe koers alleen uitgestippeld kan worden door een nieuw team van politieke leiders. Of dit nu het geval zal zijn na de vervanging van Ulbricht door Honnecker is een andere vraag, waarop de auteur niet ingaat. In een tweede deel geeft F. Oldenburg een chronologisch overzicht van de evolutie van de SED. Hij behandelt niet alleen de zuivere partijaangelegenheden, maar geeft ook een breed overzicht van de interne en de algemeen Duitse problemen waarmee de SED in die jaren had af te rekenen. Deze chronologie begint op het ogenblik dat de KPD en de SPD samensmolten (21-22 april 1946) en eindigt in het begin van 1971. Ongelukkig kon de auteur zijn werk met doortrekken tot op het ogenblik dat Ulbricht zijn macht afstond aan Honnecker.
A. Van Peteghem
| |
Elisabeth Barker
Britain in a divided Europe 1945-1970
Weidenfeld & Nicolson, London, 1971, 316 pp., £ 3,50.
Engelands instelling tegenover Europa heeft in de loop der jaren een uitermate interessante ontwikkeling doorgemaakt.
Tot en met de Napoleontische oorlogen speelde Engeland altijd een vrij actieve rol in de Europese politiek. Samen met drie andere Europese machten versloeg het in 1815 de Corsicaan en teneinde de vrede in Europa te waarborgen sloot het toen met die drie anderen een verbond voor twintig jaren. De omstandigheden na de Napoleontische oorlogen waren echter van dien
| |
| |
aard dat het zich in feite weinig van dat bondgenootschap aantrok. De zee en de wereldhandel openden zich voor Engeland; de blik van Engeland richtte zich dienovereenkomstig naar andere werelddelen, waarin het zijn machtig imperium opbouwde. Tegen het einde van de negentiende eeuw echter werd het door de opkomst van het Duitse keizerrijk gedwongen zich wederom met Europese aangelegenheden bezig te houden. De Eerste Wereldoorlog begon als een uitvloeisel van Europese machtsverhoudingen. Na Versailles probeerde Engeland weer in zijn oude schulp terug te kruipen. De schulp van de diplomatie, waarmee het hoopte te bereiken dat met het treffen van voorbereidingen tot een gewapend treffen met hetzelfde Duitsland, dat onder Hitler brutaler dan onder de Keizer de kop weer opstak. Een diplomatie die in de schande van München haar diepste vernedering vond.
Grondgedachte van deze diplomatie was, dat Engeland wel met Europa meeleefde en ook wel bereid was Europa bij te springen, vooral wanneer het door de toestanden in Europa zijn eigen belangen in gevaar achtte, maar dat het niet tot Europa zelf behoorde. Engeland beschouwde zich als een mogendheid apart. Een mogendheid met een eigen beleid. Uit die instelling sproot Churchills opgetogen stemming in de meien junidagen van 1940, die hij in een gesprek met de Koning verklaarde met te zeggen: ‘Nu zijn wij eindelijk helemaal alléén, Sir. Wij hebben geen bondgenoot meer over’.
Nietetmin was dezelfde Churchill toen reeds aan het omzwaaien. In de tijd toen Frankrijk dreigde te vallen, steunde hij impulsief het plan van Jean Monnet, gesteund door de Gaulle, om van Engeland en Frankrijk samen éé enkele staat te maken met éé kabinet en één parlement. De oorlog zelf bracht Europa ook dichter bij Engeland. Vrijwel alle Europese landen van Noorwegen tot Albanië hadden de zetel van hun regering naar Londen overgeplaatst. Londen was in feite de hoofdstad van Europa, waar iedereen iedereen ontmoette.
Uit die oorlogsjaren trad Engeland met een heel andere instelling tegenover Europa tevoorschijn. Iets van de oude instelling bleef nog wel lang hangen. Het besef van verantwoordelijkheid met name voor héél Europa, zowel west als oost. Maar van 1945 dateert toch een geleidelijk toegroeien naar de gedachte dat Engeland tot Europa behoort. Het is de groei van die gedachte die Elisabeth Barker in haar boek beschrijft. Boeiend vooral in het hoofdstuk waarin zij de lijdensweg beschrijft die Engelands toetreding tot de EEG moest gaan. Het zou te ver voeren om dit proces in details de beschrijven, maar voor het verwerven van een goed inzicht in de drijfveren van de Britse politiek tegenover Europa en de moeilijkheden waar deze politiek mee te kampen had en nóg heeft, is dit een voortreffelijke studie.
Hans Hermans
| |
Margarete Buber-Neumann
La révolution mondiale. L'histoire du Komintern (1919-1943) racontée par l'un de ses principaux témoins
Casterman, Tournai, 1971, 413 pp., BF. 375.
Dit uit het Duits vertaalde boek houdt het midden tussen een autobiografie en een historische monografie over de Komintern. De schrijfster, eerst gehuwd met Rafael Buber, zoon van de beroemde filosoof Martin Buber, later partner van Heinz Neumann, vertelt aan de hand van een massa documentaire literatuur en uit de eerste hand verkregen gegevens hoe het communisme vaste voet kreeg in het Duitsland van de Weimar Republiek. Lenin, Stalin, Chroesjtsjov, Tsang kai Chek, Mao Tse Toeng, Ho Chi Min, Soekarno Togliatti, Radek, Lominadzé, Nehru, Senghor, Walter Ulbricht, Henriette Roland-Hoist en zovele anderen worden er ten tonele gevoerd. De enen behoren tot het decor, de anderen tot de dragende figuren of tegenstanders van de ideologie die in West-Europa zowel als in China, Indië, Zuid-Oost-Azië, en Brazilië medewerkers van formaat wist te vinden. Communisme verschijnt in deze geschiedenis als een mengeling van non-conformistische edelmoedigheid en vervaarlijk machiavellisme. Te gelegener tijd laat het zijn trouwste medewerkers meedogenloos vallen. Voor schrijfster zelf, die thans in Frankfurt-am-Main woont, is het tot nog toe bij vervolging en concentratiekamp (Treblinka) gebleven. Heel wat heilige huisjes trapt zij in elkaar. Een vernietigend oordeel heeft zij over de bekende Berlijnse publicist Klaus Mehnert (pp. 262), die toch vaak als een van de meest objectieve berichtgevers over het communisme wordt beschouwd. De Hamburger Münzenberg en kameraad Heinz Neumann behoren kennelijk tot de helden van deze sage. Een hartstochtelijk relaas van iemand die zich tot in haar diepste wezen door het communisme bezield, bedrogen en bedreigd weet. Een uitgebreide literatuuropgave en een verzorgd zaakregister maken dit getuigenis tot een historische monografie, die evenwel kritische omzichtigheid vergt.
S. De Smet
| |
| |
| |
Theologie
Combaluzier, Charles - Dieu demain. - Ed. du Seuil, Paris, 1972, 202 pp.. |
Dider, M., e.a. - L'évangile selon Matthieu. - Duculot, Gembloux, 1972, 428 pp., BF. 750. |
Leeuwen, Dr. Arend Th. van - Kritiek van hemel en aarde. Kritiek van de hemel. - Van Loghum Slaterus, Deventer, 1972, 216 pp., f 19,50. |
Kertelge, Karl - Gemeinde und Amt im Neuen Testament. - Kösel-Verlag, München, 1972, 176 pp., DM. 28,-. |
Duffrer, Günter - Das Ärgernis der Menschlichkeit Gottes. - Butzon & Bercker, Kevelaer, 1971, 162 pp., DM. 15,80. |
Ratzinger, Joseph, Hrsg. - Die Frage nach Gott. - (Questiones disputatae) Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1972, 175 pp., DM. 16,-. |
Mönnich, Prof. Dr. C.W. - Fragmenten (achtergronden bij een hedendaagse theologie). - Bosch en Keuning, Baarn, 1972, 116 pp., f 7,90, BF. 130,-. |
Deissler, Alfons - Die Grundbotschaft des Alten Testaments. - Verlag Herder, Freiburg/Br., 1972, 165 pp., DM. 14,80. |
| |
J.P.M. van der Ploeg
Psalmen (t/m Psalm 44)
uit de grondtekst vertaald en uitgelegd
(Boeken van het Oude Testament), Romen & Zn, Roermond, 1971, 272 pp., f 42,50, bij int. f 39,-.
In boven genoemd werk worden de Psalmen 1 tot 44, vers 22 besproken. Op zich een abrupt einde, aangezien Psalm 44 in totaal 27 verzen telt. Maar het werk komt in een aantal delen uit: het volgend deel zal dit gebrek opheffen.
Wanneer men zo kort na elkaar twee commentaren op het Boek der Psalmen doorleest (N.A. van Uchelen, Psalmen I, (Callenbach, Nijkerk, 1971, 275 pp.), gaat men onwillekeurig vergelijken. De uitgangspunten van Van Uchelen zijn bekend: 1) elke psalm is een vanzelfsprekende eenheid; 2) elke psalm is een van zichzelf sprekend geheel. Het is dus begrijpelijk dat bij in zijn boek geen inleiding nodig heeft. Van der Ploeg, die een geheel andere benadering voorstaat, gebruikt de Inleiding (pp. 9-36) om een aantal feiten over te brengen, zoals: de naam, de tekst, de plaats in het O.T., de tijd van ontstaan, titels en melodie van de Psalmen, de auteur(s), de soorten Psalmen die er zijn en tenslotte plaatst hij enkele kanttekeningen bij zijn eigen vertaling. Vertalen vanuit het Hebreeuws is niet eenvoudig; men heeft te doen met een Semitische taal die in Westers taaleigen moet worden overgezet. Een vertalen is - of men wil of niet - altijd wel verraad plegen aan één van beide talen.
De vertaling van Van der Ploeg vind ik stijf. Als voorbeeld het begin van Psalm 1: ‘Gelukkig de man,
die op de raad der zondaars niet is gegaan, die op de weg der booswichten niet heeft gestaan,
in de krin der spotters niet heeft gezeten’. Allereerst dunkt mij dat de uitdrukking ‘op de raad gaan’ geen gangbare uitdrukking is. ‘Verkeren in de raad van’ lijkt mij beter. Vervolgens dient men de verleden tijd op te merken, waarin de vertaler de Psalm laat klinken, hetgeen m.i. een verarming is. Immers, de Psalmen zijn gebeden die altijd gezegd moeten kunnen worden. Een verleden tijd suggereert dan iets anders, nl. een soort verslag van een gebeuren in het verleden. Wanneer we dan de vertaling van Van Uchelen opslaan, proeven we m.i. een andere sfeer.
‘Gelukkig de man, die niet gaat in de kring van goddelozen, en niet staat op de weg van zondaren, noch zit waar spotters zitten’.
Zijn vertaling is korter, waardoor de tekst een zekere spanning houdt. Ook heeft hij de tegenwoordige tijd, wat m.i. veel beter is: het is daarmee al direct een tekst die op elk moment door een gelovige gezegd kan worden: het wordt een gebed van de lezer. Bij Van der Ploeg staan de aantekeningen door de tekst heen, bij Van Uchelen apart in kleinere letters. Dit alles heeft tot gevolg dat de lay-out bij eerstgenoemd werk niet al te aanlokkelijk is: alles is met hetzelfde lettertype gedrukt en daardoor nodigt de gedrukte tekst zélf al niet uit tot aandachtig lezen, de pagina's worden er eentonig door, te massief.
Aangezien beide auteurs nog drie of vier delen over de Psalmen zullen doen verschijnen, is het nog veel te vroeg om over beide werken een definitieve beoordeling te geven. Zonder de ongetwijfeld jarenlange onderzoekingen en inspanningen van beide geleerden te kleineren, zie ik de commen taar van Van Uchelen met een banddikte verschil als winnaar de (voorlopige) finish bereiken.
P. Beentjes
| |
| |
| |
Herbert Haag
Afscheid van de duivel
Emmaüs, Brugge, 1971, 61 pp., BF. 66.
Haag is professor in de oud-testamentische theologie te Tübingen. Of de duivel een soort tegen-engel is, een boze geest, lijkt hem tenslotte bijzaak, zelfs een uitgemaakte zaak als men weet hoe dit personage vlees en bloed (kwaad bloed, natuurlijk) kreeg tegen vroegertijdse achtergronden van het mysterie van het kwaad. Belangrijker is de vraag naar de oorsprong van het kwaad in de door God geschapen en tot vrijheid geroepen mens. Paulus in zijn Efesiërbrief schrijft: ‘geef de duivel geen kans’ (4, 27). Volgens Haag wil dit zeggen: laat u niet verontrusten door geloof in de duivel, maar neem de zonde en genade ernstig (p.42). De beste schildering van de duivel biedt het Nieuw Testament bij het Laatste Avondmaal. Daar wordt gezegd dat het gepersonifieerde kwaad, de satan (hebreeuws leenwoord dat in het grieks ‘diabolos’ luidt, letterlijk ‘lasteraar’, en waarvan het Nederlandse ‘duivel’ stamt) in Judas is gevaren, die ‘naar buiten ging’. De lezer die begrijpt dat hier bedoeld is ‘Judas heeft de zonde in zijn hart een kans gegeven’, zal zonder spijt ‘afscheid van de duivel’ nemen.
S. De Smet
| |
Drs. A.P. van Schaik
De Openbaring van Johannes
(Het Nieuwe Testament), Romen en Zn., Roermond, 1971, 263 pp., f 32,50.
In een serie waarin na een schoorvoetend begin nu met grote regelmaat commentaren verschijnen - onlangs verschenen de Hebreëenbrief en de Brieven aan de Thessalonicenzen - is ditmaal een commentaar over één van de moeilijke boeken uit het N.T. uitgekomen. ‘We zijn in de apokalyptiek terecht gekomen, een uiterst gekompliceerd fenomeen uit de joods-bijbelse wereld. Apokalyptiek is een verzamelnaam voor een grote serie geschriften, verschenen tussen ± 200 vóór en 200 ná Chr. en die gekenmerkt worden door beschouwingen over het einde van de wereld en andere verborgen grootheden’ (p. I). Het boek Daniël behoort tot deze apokalyptische literatuur.
Al deze geschriften worden gekenmerkt door pseudonimiteit: bijna alle staan zij op naam van een eerbiedwaardig persoon uit het verleden: zelfs op naam van Adam.
Vervolgens valt het visionair karakter van deze werken op: de schrijver zegt in een visioen een bepaald tafereel te hebben gezien, vaak ook een engel die het uitlegt (p. II). Het dekor van het wereldeinde wordt opgetrokken uit zeer veel citaten uit het O.T. (in de Openbaring van Johannes is ongeveer de helft van de tekst citaat uit het O.T.).
‘Over de oorsprong van de apokalyptiek zijn de onderzoekers nog niet tot een eensluidende verklaring gekomen’ (p. IV). Eensgezindheid zal hierover ook wel nimmer ontstaan. Bij alle meningsverschillen - vaak loodrecht tegenover elkaar - is er één punt van overeenstemming: de apokalyptische literatuur is afkomstig uit een crisis- en conflictsituatie. De tijd van ontstaan van de Openbaring ligt tussen 80 en 100 na Chr.. Inderdaad een crisissituatie, namelijk een tijd van christenvervolgingen.
Over de auteur van het Boek der Openbaring is zo goed als niets met zekerheid te zeggen. Of de apostel Johannes de schrijver is of niet: we kunnen er weinig over zeggen. ‘De hoofdaandacht van Openbaring gaat niet uit naar de geschiedenis, maar naar het zichtbaar worden van Gods rechtvaardigheid in de wereld’ (p. XIII). Daarbij gebruikt de auteur een aantal elementen: het bijbels getal der volmaaktheid zeven; dierenbeelden (Beest, Lam, Draak, Paard); strafwerktuigen (Donder, Dood, Oorlog, Rook, Vuur). Het gaat er de auteur niet alleen om het verloop van de strijd tussen het Lam en het Beest te verslaan, maar ook om de lezer op te roepen tot een beslissend standpunt tegenover Lam en Beest. Deze commentaar-serie heeft gekozen voor een bepaalde manier van commentaar leveren op een tekst: zoveel mogelijk geleerden over hetzelfde probleem hun mening laten geven en deze meningen verzamelen. Deze opzet is een keuze geweest. Een gevaar bij het schrijven van een dergelijk commentaar is dat men graag alle geleerden aan het woord wil laten, iets dat de overzichtelijkheid niet ten goede komt. De lezer van het commentaar verdrinkt aldus in een zee van meningen. Het is m.i. de grote kunst om als commentator niet een zo groot mogelijk aantal geleerden aan het woord te laten, maar als commentator zélf een standpunt, een mening te formuleren van waaruit enkele geleerden worden gehoord; anders is de kans groot dat de lezer ten onder gaat in de vloedgolf van meningen en hij na alles gelezen te hebben nog niet weet welke mening hij het beste kan aanhangen. Voor degenen die graag een zo volledig mogelijk overzicht willen hebben over de Openbaring-literatuur is dit werk een fenomenaal goede bron.
P. Beentjes
| |
| |
| |
Godsdienst
Bruens, J.F. en F. de Mey van Streefkerk - De weekendliturgie. - Kaski, Den Haag, 1972, 53 pp., + bijlagen. |
Claessens, Drs. Wiel - Ontmoetingsgroep. - (Wegen tot pastoraat), Van Gorcum, Assen, 1972, 175 pp., f 14,90. |
Deckers, Willy - Sterrendans op de middag. - Werkgroep Levensverdieping, Averbode, 1972, 72 pp., BF. 75. |
Dodd, Charles H. - Le fondateur du christianisme. - Ed. du Seuil, Paris, 1972, 186 pp.. |
Dondeyne, Albert, e.a. - Gelovend in de wereld. - Patmos, Antwerpen, 1972, 392 pp., BF. 365. |
Graef, Hilda - Histoire de la mystique. - Ed. du Seuil, Paris, 1972, 316 pp.. |
Petit guide de l'assemblée chrétienne. - Casterman, Tournai, 1972, 580 pp., BF. 250. |
Kerkhofs, J., e.a. - De toekomst van ons verleden. - Patmos, Antwerpen, 1972, 115 pp., BF. 135. |
Maslow, Abraham - Religie en topervaring. - Lemniscaat, Rotterdam / Denis, Borgerhout, 1972, 111 pp., BF. 185. |
Mertens, Herman - Zonder opium. - Werkgroep Levensverdieping, Averbode, 1972, 135 pp., BF. 160. |
| |
H. Andriessen en W. Zandbelt
Wacht bij het Woord
(Wegen tot Pastoraat), Van Gorcum, Assen, 1972, 215 pp., f 18,50.
Een negental gebundelde analyses van pastorale gesprekken, die elk afzonderlijk reeds waren verschenen in het Tijdschrift voor Theologie en Pastoraat, worden hier aan ieder die betrokken is bij het individuele pastoraat, aangeboden.
Komen de uitstekende analyses van de hand van een pastoraal-psycholoog, de theologische evaluatie en de ruimere beschouwingen verraden de hand van de pastoraaltheoloog. De inzet van deze samenwerking is niet minder dan te komen tot een theologie vanuit het pastorale handelen verwoord.
De schrijvers hebben meer dan een studieboek over het pastoraat geschreven. Het is hun gelukt een werkboek samen te stellen. Ieder die in het pastoraat werkzaam is kan de uitgangssituatie herkennen: een ziekenbezoek, een huisbezoek, gesprekken over de veranderingen in het geloof, het brengen van een jobstijding, etc.. Ieder ook kan zich spiegelen in de goede en minder goede gesignaleerde pastorale benaderingen. Het kan zelfs een aanleiding vormen voor de pastor om eigen religieuze gevoelens (weer) op het spoor te komen en deze in de pastorale relatie de ander niet te onthouden. Dit negende deeltje in de serie Wegen tot Pastoraat is een begaanbare weg die kan leiden tot een gewenst samengaan van professioneel pastoraal handelen met een spiritualiteit van een herder.
Toch kan men zich afvragen of men in het concluderende slotwoord niet aan de ervaring van de gesprekken voorbijgaat, als men stelt dat pastoraat niet primair gezien moet worden tegen de achtergrond van de ambtelijke structuren van de kerk. De aangehaalde gesprekken worden steeds gevoerd door een priester en de inhoud van de gesprekken laat vaak zien dat juist het priester-zijn een weg is tot het pastoraat. Als men meer het feit van het priester-zijn in de evaluatie had betrokken, waren de schrijvers wellicht iets gereserveerder geweest ten aanzien van de wederkerigheid en gelijkheid van beide partners binnen het gesprek. Te lang wachten met het Woord kan de pastorale relatie tot ontbinding doen overgaan, temeer waar de pastorale relatie niet priesterlijk bemiddelend werkt naar de goede Herder toe.
G. Wilkens
| |
Paul de Haes
Heeft het geloof nog toekomst?
Davidsfonds, Leuven, 67 pp., BF. 60.
Paul de Haes antwoordt natuurlijk positief op deze vraag. Misschien is deze wetenschap aanleiding voor sommigen om dit fijne boek te lezen. Dat hopen we van harte, want dan zullen ze erkentelijk zijn voor dit allesbehalve naief, maar simpel en toch omstandig antwoord dat appelleert op boud geloof. Vol ervaring steekt dit korte betoog waarin heel wat citaten zijn verwerkt uit de literatuur die naam waardig: Solsjenitzyn, Ernst Bloch, Marx en Moltmann, Plato, Martin Buber en Mellet-Joris, Walschap, Claes en Claudel, Jan de Hartog, Jacob Revius en de onvergelijkelijke Jesaja, om nog te zwijgen van de anoniemen, buitenlandse studenten of eenvoudige mensen met levensgrote vragen, die de lesgever of conférencier naderhand in de stilte van zijn studeervertrek zijn komen vinden. Indien we er nog bijvertellen dat de auteur een eigentijds credo erin heeft geformuleerd (pp. 37-39) en een origineel gebed aan het einde, dan zal men allicht begrepen hebben dat dit fraai essay getuigeniswaarde heeft.
S. De Smet
| |
| |
| |
Boeb van der Hoorn
Evangelie voor alledag voor alleman
Gottmer, Haarlem, 1971, 172 pp., f 12,90.
Het boek draagt als ondertitel: Een interpretatie van het Evangelie van Markus naar een nieuwe gestalte van christen-zijn toe. De auteur is tot het schrijven van dit werk aangezet door een probleem dat hij tijdens zijn verblijf in Oeganda, op de grens van Rwanda en de Kongo heeft ontmoet, namelijk: hoe moet de boodschap van het Evangelie aan Afrikaanse jongeren worden overgebracht. ‘Moeten zij eerst de traditionele westerse gestalte van het christendom aanvaarden voordat zij in de wereldgemeenschap van de christenen kunnen worden opgenomen, of kunnen zij christen worden op basis van de Evangelie-boodschap die zij proberen gestalte te geven in het eigen bestaan van alledag?’ (p. 7). Dit probleem is - misschien in iets mindere mate - ook een vraagstuk van ons in het Westen.
Met de tekst van het Markus-evangelie voor zich poogt de auteur opmerkingen bij de tekst te plaatsen die wél verstaanbaar zijn: opmerkingen die bij woord en daad van Jezus een handreiking willen zijn, een weg tot verwondering. Voor degenen die geen tijd of geduld hebben om zijn verhaal te lezen en te overdenken heeft Van der Hoorn onder het motto ‘Evangelie in werkwoorden’ korte samenvattingen geplaatst, bedoeld ‘om op een stil ogenblik dat te binnen te brengen waar het eigenlijk om gaat’ (p. 8).
Het boek bestaat aldus uit 2 door elkaar heenlopende delen:
- Allereerst een beschrijvend commentaar, dat de situatie weergeeft, trefzeker, zonder aan psychologie te willen doen: wat de evangelist niet schrijft, daarover weten we niets, ook de commentator niet. Dit is een waardevol punt van het boek: het houdt zich bij de tekst, wil niet áchter de tekst zoeken, wil het niet beter weten dan Markus zelf.
- Vervolgens een gedeelte dat poëtisch aandoet, korte steekwoorden, m.i. bijzonder geschikt om in liturgie-vieringen te gebruiken. Het is beeldende taal, kort maar krachtig.
In hoeverre dit commentaar voor de hedendaagse Afrikaan een hulp kan zijn, is mij na bestudering niet duidelijk: de taal van Van der Hoorn lijkt mij ondanks zijn uitgangspunt toch nog vrij westers.
Voor de westerse christenen is de auteur m.i. in zijn opzet geslaagd. Bij het lezen en discussiëren van het Markus-evangelie is dit boek een goede handleiding.
P. Beentjes
| |
Jörg Zink
Het nieuwe woord.
Hoe kunnen wij bidden
Amboboeken, Bilthoven, 1972, 223 pp., f 9,75.
Een jaar geleden hebben wij dit prachtige gebedenboek ontdekt en sterk ter lezing aanbevolen (Streven 24/2, mei 1971, pp. 887/8). Na een jaar intensief gebruiken van dit echt moderne gebedenboek is onze waardering alleen maar toegenomen. De auteur bidt ons in de volle zin van het woord hedendaags gebed voor, zodat je werkelijk weer opnieuw leert bidden. Waar velerlei verhandelingen over het gebed steeds weer als uit een verleden tijd op je afkomen en - hoe goed bedoeld ook - je in een abstracte wereld verplaatsen, daar wordt hier gebed tot een levend gebeuren. Zij die liturgievieringen moeten verzorgen, zij er ten overvloede op gewezen, dat vele gebeden in dit boek zeer geschikt zijn om tot diep-gelovige eigentijdse voorbeden verwerkt te worden.
S. Trooster
| |
Jörg Zink
Die Wahrheit lässt sich finden.
Dokumente aus der Bibel und Erfahrungen von heute
Kreuz-Verlag, Stuttgart / Berlin, 1971, 240 pp., DM. 24,- (uitvoerig geïllustreerd).
Dit magnifieke Bijbelboek bevat een representatieve bloemlezing uit Oude en Nieuwe Testament, voorzien van zowel historische als actualiserende verklaring. Dit commentaar wordt echter niet alleen gegeven in begeleidende beschouwingen, maar vooral - en dat is het unieke in dit boek - in een groot aantal sprekende foto's in kleur en zwart-wit. Juist dit overvloedig illustratiemateriaal doet de uitgekozen teksten uit de Bijbel tot vol leven komen. Naar mijn persoonlijke smaak echter maakt zelfs dit niet het sterkste commentaar uit: dit wordt geleverd in een groot aantal opvallend groot gedrukte korte zinnen, die vaak zo goed geformuleerd zijn dat ze de inhoud van de teksten en de geschiedenis van het Godsvolk onmiddellijk in ons eigen leven plaatsen. Men kan uiteraard van mening verschillen over de uitleg die gegeven wordt: zeker is dat het boek in zijn geheel een voortreffelijke inleiding in het lezen van de H. Schrift vormt. Men zou het in handen willen zien van allen die op een of andere manier ambtshalve de H. Schrift moeten brengen (zielzorgers, katecheten, onderwijzers e.d.), maar ook als gezinsboek zou het een bijzonder mooi geschenk zijn.
S. Trooster
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Abdel-Malek, Anouar - La dialectique sociale. - Ed. du Seuil, Paris, 1972, 480 pp.. |
Carnap, Rudolf - Schijnproblemen in de filosofie.- (teksten wetenschapsfilosofie) Boom, Meppel, 1971, 97 pp., f 8,50. |
Lammers, C.J., e.a. - Menswetenschappen vandaag. - Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1972, 429 pp., BF. 430. |
Philosophica Gandensia. Adorno Heft. - Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1972, 114 pp.. |
| |
Ernst Bloch
Subject - Object
Erläuterungen zu Hegel
Suhrkamp, Frankfurt/M., 1971, 525 pp., DM. 7,-.
Er is op het ogenblik een ruime keuze in werken over Hegel en de gevolgen van diens denken op latere generaties. Löwith, Heiss, Kaufmann, Findlay en Mure benaderen deze denker van uit niet al te verschillende standpunten. Toch kan men niet spreken over een Hegel-renaissance. De meeste van de boven genoemde schrijvers, met name de drie laatste Engelse, doen eigenlijk niet veel anders dan proberen duidelijk te maken wat Hegel nu eigenlijk gezegd heeft. Op dat punt bestaat namelijk nogal wat verschil van mening. In Engelstalige delen van de wereld kent men Hegel namelijk vrijwel alleen in de visie van Bradley, wat bijvoorbeeld duidelijk blijkt uit de aanvallen die Russell op Hegel doet. Die visie verschilt niet veel van die van Bolland, dat wil zeggen, men laat een soort van vitalistische en irrationalistische Hegel zien. Dat beeld wil men verbeteren. Aan kritiek op Hegel komt men niet toe. De marxist Bloch, die toen hij dit werk schreef nog in de DDR werkte, kon niet anders dan Hegel niet alleen uitleggen, maar gelijktijdig hem bekritiseren.
Het boek is zeer systematisch opgebouwd. De kerngedachten van Hegel, met name de ontwikkeling van het menselijk denken in een aantal treden, worden bijzonder duidelijk uiteengezet. Steeds weer wordt de nadruk gelegd op het dialectische systeem, dat niet goedkoop de waarheid in het midden zoekt, maar de verschillende standpunten die deel hebben aan de waarheid, opheft. De kentheorie krijgt natuurlijk zeer veel aandacht, waarbij het Bloch gaat om de voorwaarden waaronder iets kenbaar is. Iets is dan alleen in ‘erzeugte’ toestand kenbaar. Bij deze behandeling van kentheoretische vraagstukken doet Bloch heftige aanvallen op de neo-positivisten. Evenals anderen stelt hij bij de behandeling van de Hegel-nalatenschap in de eerste plaats Marx en Kierkegaard tegenover elkaar, zonder zich volledig tegen de eerste te keren.
C.J. Boschheurne
| |
M.M. Rosental, Hrsg.
Lenin als Philosoph
Verlag Marxistischer Blätter, Frankfurt/M., 1971, 588 pp., DM. 13,50.
Bastiaan Wielenga
Lenins Weg zur Revolution
Chr. Kaiser, München, 1971, 535 pp., DM. 27,-.
Beide werken behandelen in hoofdzaak de ontwikkeling van Lenins filosofische denken zoals dat tot uiting komt in zijn polemieken met tijdgenoten. Over het algemeen heeft hij het daarbij niet erg zwaar gehad. De tegenstanders, zoals Bulgakov en Struve, leefden in de traditie van de tsaristische filosofie, waartoe ook figuren als Leo Sjestow en Wladimir Solowjow behoren. Voorzover men dit dan een traditie kan noemen, want het tsaristische bestuur is het filosofieonderricht steeds vijandig gezind geweest. Wat er dan toch nog gedaan wordt, en dat is zeer duidelijk bij Struve en Bulgakov, die Wielenga tegenover Lenin stelt, zijn systemen die een mystiek fundament hebben en dus eigenlijk als filosofie geen gelding kunnen hebben. Het gevolg is dat Lenins filosofie een nogal zelfverzekerd karakter krijgt. Het gebied waarover hij denkt, is echter zeer groot. In feite blijven zijn polemieken met het neopositivisme, het enige waaraan hij een apart werk besteedde, toch het belangrijkst. Of het geschil met Struve en Bulgakov nog enig nut kan hebben voor het gesprek Marxisme-Christendom, zoals de schrijver schijnt te menen, lijkt mij twijfelachtig, omdat de vorm van Christendom die aan deze opvattingen ten grondslag ligt, voor ons niet meer aanvaardbaar is.
C.J. Boschheurne
| |
Hans Jaeger
Heidegger und die Sprache
Francke Verlag, Bern / München, 1971, 139 pp., SF. 16,50.
Dit boek geeft meer dan de titel aangeeft. Het probeert de hele leer van Heidegger samen te vatten vanuit het oogpunt van taalfilosofie. Veel van wat aan Heidegger onduidelijk is, probeert de schrijver zo te verklaren. Merkwaardig is dat de passage waarin de schrijver uitleg geeft aan het begrip ‘das Aufgehen im Man’, dat overigens van Nietzsche afkomstig is, duidelijk maakt
| |
| |
hoe Marcuse tot zijn positie komt, van iemand die zelf niet opgaat in de eendimensionale mens. Marcuse is wat dit betreft een duidelijk leerling van Heidegger. Toch moet men zich vaak afvragen of de methoden van Heidegger legitiem zijn. Mag men bijvoorbeeld tot de conclusie komen dat de taal in het zijn gefundeerd is, en niet in de mensen, uitgaande van een analyse van de oorspronkelijke betekenis van het woord physis in het grieks? (Merkwaardig is overigens dat deze conclusie doet denken aan de opvatting van Stalin, die meende dat de taal niet behoorde tot de bovenbouw maar tot de onderbouw!).
Hoewel men soms toch een soort overeenkomst met bepaalde opvattingen van Wittgenstein meent te zien, is het positieve van de taalopvatting van Heidegger er in tegenstelling tot deze denker in gelegen, dat hij duidelijk inziet dat de taal thuis hoort in het gesprek.
De schrijver gaat niet of althans uiterst weinig in op het gebruik van de taal door Heidegger zelf, een van de punten waarin zijn tegenstanders zich het ernstigst aan hem stoten. De constructie ‘andenkendes Denken’, voor al het denken van de mens, wil niet veel anders zeggen dan Rilkes ‘omziende voorwaartsgaan’, maar heeft een pessimistische gevoelswaarde.
Heidegger is zelf misschien meer dichter dan filosoof; bij het lezen van zijn werk kan men meegesleept worden en bladzijden lang op de taal voortwiegen om dan het boek weg te leggen zonder te weten wat men gelezen heeft. Als dichter bevindt hij zich in de voorhoede van de taal. Het kunstwerk drukt uit wat in de taal nog niet te vatten is. Maar Heidegger wil zich in tegenstelling tot andere kunstenaars bewust daar bevinden. Het is de vraag of dat mogelijk is.
C.J. Boschheurne
| |
S. Toulmin and H. Woolf, Ed.
Norwood Russell Hanson
What I do not believe and other essays
D. Reidel Publishing Company, Dordrecht, 1971, 390 pp., f 90,-.
De nagelaten werken van Hanson zijn bijzonder prettige stof om te lezen. In het algemeen gaat het om vrij korte artikelen over de meest uiteenlopende onderwerpen uit de filosofie. Vrij veel over de filosofie van de wetenschappen, waarbij zelfs drie lessen over die van de aerodynamica, maar ook logica en kentheoretische vraagstukken krijgen aandacht. Het in de titel genoemde essay behandelt evenals een tweede de filosofie van de godsdienst. ‘Er is geen goede reden om te geloven in het bestaan van een God’. Daarmee wendt hij zich ook tegen de houding van de agnostici, die niets menen te weten, terwijl de gelovige en de atheïst zekerheid zouden hebben. Men zou hem tegen kunnen werpen, juist deze twee zijn beide gelovigen, terwijl de agnosticus niet meer verklaart dan hij met wetenschappelijke zekerheid kan zeggen. Hoe dat zij, tegen deze beide artikelen kan men eindeloos ingaan.
De stelling is dat in alle gevallen dat er sprake schijnt van een goddelijk ingrijpen in de redenering van de gelovigen, er wel een andere lezing van het verschijnsel is te geven die geen bovennatuurlijk ingrijpen ervoor nodig maakt. Een dergelijke argumentatie is in feite zinloos, indien men geen definitie geeft van het begrip ‘god’ en niet zegt wat men hier verstaat onder bovennatuurlijk, dat wil zeggen indien men zijn natuurbegrip niet definieert.
C.J. Boschheurne
| |
Karl Aschenbrenner
The Conceptes of Value
Foundations of Value Theory
D. Reidel Publishing Company, Dordrecht, 1971, 462 pp., f 100,-.
Als men dit werk doorgelezen heeft, kan men niet veel anders doen dan enigszins verbaasd een afwachtende houding aannemen. Uitgangspunt van de studie, dat in een Faustcitaat wordt verklaard, is: ‘haltet euch an Worte - doch ein Begriff muss bei dem Worte sein’. Op deze wijze wordt een geweldige hoeveelheid woorden onderzocht waarin een goed- of afkeuring is begrepen. Wat Frege de ‘Farbung’ van woorden noemde. Daarbij wordt de historische ontwikkeling niet geheel buiten beschouwing gelaten maar deze wordt nergens verklaard. We krijgen dan telkens hele lijsten van woorden die b.v. op het gebied van sociale status een bepaalde waardering aangeven, b.v. gentleman en lady tegenover fop en outsider. Men kan hier uit inderdaad veel leren over de wijze waarop waarden worden aangelegd, maar voordat men hieruit nu gaat besluiten naar de grondslagen van de waarden, zou ik eerst nog wel eens een aantal studies van dezelfde aard voor andere talen dan alleen het Engels, maar vooral ook met betrekking tot andere culturen willen zien. Waarschijnlijk gaat deze schrijver uit van het in de Franse en Amerikaanse filosofie zo populaire uitgangspunt dat alle culturen een in wezen onveranderlijke zelfde grondstructuur hebben. Een stelling die nog steeds niet bewezen is.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Biografie
Gladwyn, Lord - Memoires of Lord Gladwyn. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1972, 422 pp., £ 4,50. |
Palmer, Alan - Metternich (Councillor of Europe). - Weidenfeld & Nicolson, London, 1972, 405 pp., £4,75. |
| |
Dynamiek vanuit de stilte
De actualiteit van Frank Buchman
Andries Blitz, Laren, / Stichting Nieuwe Wereld, Den Haag, Internationale Pers, Deurne, 1972, 238 pp., f 8,90, BF. 145.
Sinds kort is in Nederlandse vertaling verschenen de door de Zwitserse romanist Prof. Dr. Theophil Spoerri geschreven biografie van de Amerikaan Frank Buchman. Het is een verademing de levensgang van deze diepgelovige christen te lezen. Op hem is het woord van Paulus letterlijk van toepassing ‘Mijn rechtvaardige leeft vanuit het geloof’. Zijn menselijke ontplooiing is een steeds opnieuw en steeds zuiverder afstemmen geweest op een leven vanuit het geloof in het feit dat God iedere mens en heel de wereld leidt. Een beslissend moment in zijn leven is geweest de Kruiservaring die hij gehad heeft in het Engelse dorpje Keswick, waar hij zijn realiteit van zondig mens, en ondanks dat van verloste en uitverkorene mens, tot in zijn uiterste consequenties besefte. De gang van vrijwillige, pijnlijke vergeving naar bevrijding van zonde en kwaad, die Christus om hem was gegaan, betekende een keerpunt in zijn leven. Toen hij besefte dat hij in Christus' kracht die weg kon en moest gaan, werd hij de ‘change-agent’, wiens eigen verlossing aanstekelijk werkte op anderen, talloze mensen.
Het radicalisme van de Bergrede, dat in Jezus Christus vlees en bloed was, werd ook in hem steeds meer vlees en bloed, zodat hij levens veranderde, bevrijding en innerlijke vrijheid bracht aan mensen van allerlei rang, ras en nationaliteit. Door grote innerlijke discipline ontdekte hij de waarde van de stilte, waarin de mens zijn hart opent voor het waaien van de Geest. Iedere ochtend vroeg hield hij zijn ‘stille uur’, waarin hij God's leiding voor die dag zocht. Die leiding gaf hem een onvoorstelbare moed en vrijmoedigheid, die geen ‘aanzien des persoons’ kende en hem deed hopen tegen hoop in. De aan de Bergrede ontleende absolute maatstaven van absolute eerlijkheid, absolute belangeloosheid, absolute reinheid en absolute liefde waren geen pretentieuze eisen, maar tekenen van zijn vertrouwen in het werken van God's Geest in iedere mens.
Dit nastreven van een orthopraxis riep eerst de Oxford-Group en daarna de Moral (geestelijk en moreel) Rearmament in het leven.
Terecht zag hij dat de mensheid moest kiezen tussen ‘le régime de la peur’ en de heerschappij van God in het privé en het openbare leven.
Deze rotsvaste overtuiging bracht hem en zijn steeds groeiende vriendenkring ertoe aan staatslieden, vakbondsleiders en hogere ambtenaren, studenten en arbeiders hun boodschap te brengen in persoonlijke gesprekken en in massa-meetings, ook met behulp van de massa-media, daar waar hij het nodig oordeelde, vaak met de meest verrassende resultaten.
Dit boekje lijkt mij geschreven voor deze tijd, waarin menigeen zich machteloos voelt om enige verandering te brengen in een maatschappij die vaak uitzichtloos lijkt. Het is een blijde boodschap voor de menselijke persoon die in de knel zit èn voor groeperingen die geen uitweg meer zien. Het kan een geestelijke hergeboorte betekenen voor katholieken en andere christenen die in de huidige verwarring tot kleinmoedigheid dreigen te vervallen.
Voor veel jongeren zal het een openbaring zijn, dat consequent doorleefd christendom de meest radicale maatschappijkritiek betekent die je je kunt voorstellen. Warm aanbevolen.
B. Bot
| |
Georg Schurhammer s.j.
Franz-Xaver. Sein Leben und seine Zeit
Zweiter Band: Asien (1541-1549);
Zweiter Halbband: Indien und Indonesien
Verlag Herder, Freiburg, 1971, XXVI, 588 pp., DM. 108,-.
Geen heilige, zo liet Hugo Rahner zich eens ontvallen, werd met een biografie van zulk gehalte bedacht als de 16e-eeuwse Jezuietenmissionaris Xaverius door Pater Schurhammer. De schrijver heeft zijn lange leven haast integraal gewijd aan de grote missionaris. ‘Degelijk’ lijkt wel het gepaste woord om een globale appreciatie te geven van deze 430 pp. dichte druk. Zo boeiend is dit boek, dat de lezer nauwelijks let op de strijd waarvan elke bladspiegel de sporen draagt, de concurrentie tussen de oppervlakte van de doorlopende tekst en het
| |
| |
dichte bos van voetnoten. Buitendat zijn journaals, brieven, passagierslijsten, registers van kerken en missieprocuren, borderellen met namen van schepen, bemanning en reders oordeelkundig gestouwd in het meer dan 120 pp. tellende aanhangsel. Ze garanderen ‘wie das eigentlich gewesen ist’. Een magistraal werk, dat ook een onverwacht vergezicht opent op de 17e-eeuwse cultuur van Japan, China en Korea.
S. De Smet
| |
Michael Holroyd
Lytton Strachey. A Biography
Penguin, London, 1971, 1144 pp., £ 1,-.
Michael Holroyd
Lytton Strachey and the Bloomsbury Group: his work, their influence
Penguin, London, 1971, 400 pp., £ 0,50.
Een bijzonder mooie biografie van Lytton Strachey, bekend vooral door zijn Eminent Victorians. Met bijzondere aandacht voor zijn omgeving (de Bloomsbury groep en het Londen van het begin van deze eeuw), zijn vriendenkring, belicht de auteur met enorm veel eruditie maar zonder de minste pedanterie, de nogal saaie, vaak ook trieste en monotone, maar in zijn relatie met mensen vaak onconventionele levensloop van deze figuur. Het mooie ervan is dat niettegenstaande de indrukwekkende hoeveelheid aan feitelijke gegevens (meestal geput uit een omvangrijke correspondentie met vrienden en kennissen), je nooit de indruk krijgt dat het hier om een démasqué van een mens gaat; de hoofdfiguur blijft haar mysterie bewaren, blijft bestaan als mens. Er komt nog een dimensie bij, als men zich realiseert dat hier iemand een biografie schrijft van een belangrijke biografieënschrijver: het portret wordt als in een Spiegel weerkaatst. De biografie kan gelezen worden zonder de begeleidende studie van dezelfde auteur, gewijd aan het literaire oeuvre van Strachey en de Bloomsbury groep. (Aanvankelijk was dit boekje een onderdeel uit het grotere werk, maar de publikatie in twee afzonderlijke delen heeft geen negatieve consequenties. Integendeel, het laatste boek kan nu als een soort ‘woordenboek’ geraadpleegd worden, of als aanvullende lectuur bij de biografie).
E. De Kuyper
| |
Kunst en architectuur
Rosenberg, Drs. H.P.R. - De 19e-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland. - Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1972, 227 pp., f 25,-. |
| |
Klaus Groh
If I had a mind (ich stelle mir vor)
1971, 204 pp., geïll., DM. 19,-.
Aktuelle Kunst in Osteuropa
1972, 214 pp., geïll., DM. 28,-.
DuMont Schauberg, Köln.
Klaus Groh zou men een ‘Informationszentrale’ kunnen noemen voor de conceptuele kunst. De boeken die hij hierover uitgeeft, lijken op catalogi van bedrijven die hun produkten voorstellen. De produkten in casu zijn dan de kunstenaars die ieder over enkele bladzijden beschikken om te laten zien met welke soort ideeën of projecten ze bezig zijn. In If I had a mind stellen zich vijfenzestig westerse kunstenaars voor, bekende en minder bekende, en laten zien welke brede gamma de conceptuele kunst omvat. Hetzelfde geldt voor de vierenzeventig kunstenaars of kunstenaarsgroepen uit Oost-Europa die blijkbaar eenzelfde houding tenoverstaan van de hedendaagse werkelijkheid en haar artistieke interpretatiemogelijkheden aannemen. De grenzen tussen oost en west zijn op dit gebied volkomen uitgewist. Het enige wat nog op een tegenstelling wijst is het (misleidende) motto van Lenin bij het begin van het boek, dat de kunst aan het volk toebehoort en haar diepste wortels moet hebben in de creativiteit van de grote massa.
G. Bekaert
| |
Karl-August Wirth (Hrsg.)
Reallexikon zur deutschen Kunstgeschichte
Lieferung 64/65, 66/67, 68: Eulenspiegel-Fachwerkbau
Alfred Druckenüller Verlag, Stuttgart, 1972, (Bd. 6, kol. 353 - 992).
Van het Reallexikon der Duitse kunstgeschiedenis waarover regelmatig in dit tijdschrift verslag werd uitgebracht (Streven, jan. 1971, p. 448) zijn zo pas vijf nieuwe afleveringen verschenen.
Zoals bekend wordt van elk trefwoord eerst een nominale definitie gegeven, vervolgens een soort inhoudstafel van het artikel waaraan niet zelden diverse voorstudies zijn voorafgegaan. Het aangevoerde bibliografisch en iconografisch materiaal tenslotte stelt de vakkundige in staat zich een oordeel te vormen over de verschillende bijdragen van dit merkwaardig lexicon. Alle lof voor de redactie en het Münchener Zentralinstitut für Kunstgeschichte.
S. De Smet
| |
| |
| |
Literatuur
Balzac - (Genie en wereld), Heideland, Hasselt, 1972, 238 pp., geïll., BF. 525. |
Boulanger, Daniel - La barque amirale. - Gallimard, Paris, 1972, 298 pp.. |
Carrasquer, Francisco - Antología de la Poesía Neerlandesa Moderna. - (El Bardo) Ed. Saturno, Barcelona, 1971, 815 pp.. |
Domenach, J.-M. - Emmanuel Mounier. - Seuil, Paris, 1972, 190 pp.. |
Jammes, Francis - Mémoires. - Mercure de France, Paris, 1971, 301 pp.. |
Kratschmer, Margaret und Edwin, Hrsg. - Offene Fenster 3. Schülergedichte. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1972, 208 pp., M. 4,60. |
Plas, Michel van der, e.a. - Herinneringen aan Bomans. - Elsevier, Amsterdam / Brussel, 1972, 303 pp., BF. 295. |
Sachs, Nelly en Samuel J. - Agnon. Gedichten, toneel en proza. - (Pantheon), Heideland, Hasselt, 1972, 387 pp., BF. 260. |
Sarraute, Nathalie - Vous les entendez? - (Le Chemin) Gallimard, Paris, 1972, 223 pp.. |
Verbeeck, René - Van de zalige knoop van man en vrouw. - Heideland, Hasselt, 1972, 47 pp., BF. 105. |
| |
Marleen Porta
Dag, leven
Brito, Antwerpen, 1972, 99 pp..
Het kolofon van dit boekje sluit met: ‘De eindredactie was in handen van dichter, schrijver en uitgever Jan Berghmans, die het werk van een inleiding voorzag’. Op die manier wordt het natuurlijk onduidelijk of de ‘onthutsende inhoud’, de ‘jeugdige openhartigheid’, de ‘aangrijpende ernst’ en de ‘geladenheid’ - allemaal epitheta die dichter, schrijver enz.... over het boekje uitstrooit - wel van de auteur komen. De uitgever had beter geen dramatisch aandoende inleiding geschreven. Dan kon het boekje voor zichzelf spreken en voor het zeventienjarige meisje dat het schreef om haar intieme uniciteit te bevechten. Gelukkig lijkt er ons ook zo nog voldoende authenticiteit in gebleven om het met een zekere schroom te lezen en te waarderen, ook als er sensatie rond gemaakt wordt. Dag, Leven is dan een goed geschreven autobiografie die zweeft tussen branie en nog niet durven leven, een klemmend gestelde vraag: waarom leerde niemand mij leven en waarom trouwens is leven zo verschrikkelijk moeilijk?
G. Boeve
| |
Luc Schepens
Kroniek van Stijn Streuvels 1871-1969
Orion, Brugge, 1971, geïll., 167 pp..
André Demedts
Stijn Streuvels. Een terugblik op leven en werk
Orion, Brugge, 1971, geïll., 387 pp., BF. 295.
In 1971 zou Frank Lateur 100 jaar geworden zijn. De uitgeverij Orion heeft ervoor gezorgd dat deze verjaardag niet onopgemerkt voorbij gegaan is. In opdracht van de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen stelde Luc Schepens een kroniek samen die leven en werk van Streuvels historisch benadert. Het was niet de bedoeling van de samensteller een studie of een essay te publiceren, maar wel ‘een kronologisch overzicht dat kan dienstig zijn voor het verdere onderzoek over en de wetenschappelijke benadering van de auteur’. Wel geeft hij in een Naschrift zijn eigen visie op de persoonlijkheid van Streuvels, uiteraard subjectief maar ook zeer genuanceerd en met verwijzing naar verscheidene interessante parallellen in het oeuvre van Streuvels. In een synoptische tabel worden de belangrijkste momenten uit het leven en werk van Streuvels geplaatst naast gelijktijdige publikaties in de Nederlandse literatuur, de Westerse letteren en kunsten, de geschiedenis en de wetenschappen. Met verbazing kunnen we dan constateren welke evolutie in de wereld plaats gevonden heeft gedurende dat ene, lange leven van Streuvels. Ook het door Luc Schepens samengebrachte fotografisch materiaal bezit een waardevol documentair karakter.
De biografie van Streuvels door André Demedts is veel breder van opzet en ook veel uitgebreider. Streuvels' persoonlijkheid wordt er grondig in geanalyseerd en zijn werk wordt literair geïnterpreteerd en geevalueerd. A. Demedts onderscheidt 5 perioden: de groei van Streuvels' persoonlijkheid (1871-1891), naar een eerste hoogtepunt (1907: De Vlasschaard), inzinking en opleving (1907-1927: De teleurgang van de Waterhoek), moeilijke jaren (1928-1945) en de weg naar het einde (1946-1969).
Hij kon daarbij putten uit reeds gepubliceerde bronnen, uit het eigen archief van de familie Lateur en ook uit de vele herinneringen, brieven en persoonlijke gesprekken. Tussen André Demedts en Stijn Streuvels bestond er immers meer dan een literaire vriendschap, zoals blijkt uit tal van details die Demedts tussendoor in alle bescheidenheid meedeelt. We kunnen niets
| |
| |
anders dan waardering hebben voor deze herschepping van Streuvels' literaire persoonlijkheid.
J. Gerits
| |
W.S. Burroughs
Naakte lunch
Meulenhof, Amsterdam, 1972, 286 pp., f 17,50.
De schrijver publiceerde eerst Junkie, daarna, in 1962, The naked lunch. Het zijn visioenen en gedachten van een drug-addict, genaamd Lee.
De schrijver won het proces over dit boek wegens obsceniteit in 1966, doordat Allen Ginsberg en Norman Mailer vóór het boek getuigden. Deze twee vonden er iets van sociaal engagement in. Mailer had wel moeite met de structuur van het boek, evenzeer als de vertalers. De structuur zou wel geleden kunnen hebben door de eigen verslaving van de schrijver. Zijn onmiskenbaar talent komt vooral tot uiting in de realistische en surrealistische scenes, zoals we die kennen van b.v. Mulisch en Claus. Zijn stijl lijkt verder vaak op die van H. Miller (van de Tropics) met een even verwaten en verwarde show van banale beschouwingen. De ondergrond is evenzeer als bij Miller een hypochonder depressief mens met een contactstoornis. Veel sociaal engagement is in het boek niet te bespeuren. De schrijver is ambivalent gebleven tegenover zijn grote obsessies, drugs en polymorf perverse seks. Het is niet duidelijk of hij heimwee heeft naar de Junkie-hel of dat hij het allemaal van zich af wil schrijven, of beide. Religieus is het boek niet, daar vergist Mailer zich in. Het is goed vertaald. De kannibalistische cover van Goya geeft aan, dat het een hele kluif is: en dat is het ook.
J.H. van Meurs
| |
André Miquel
Le Fils Interrompu
Flammarion, Paris, 1971, 220 pp..
Ofschoon dit boek zich als ‘récit’ presenteert, is het veeleer een verzameling kortere en langere dagboeknotities. Een vader, overigens geen schrijver van beroep maar een wetenschapper, beschrijft van dag tot dag, soms zelfs van uur tot uur, het langzaam wegteren en de dood van zijn enige zoon Pierre. Dit onderwerp zou gemakkelijk kunnen ontaarden in een sentatieverhaal, maar even bescheiden en ontroerend als Anne Philipe de dood van haar echtgenoot weergeeft, zo direct en menselijk, wars van alle ‘pompes funèbres’ waar men in Frankrijk zo graag mee zwaait, beschrijft André Miquel ons het geleidelijk-aan-verdwijnen van zijn zoon. Het is geen koud objectief verslag, maar de vader richt zich steeds in de tweede persoon tot zijn zoon, praat met hem. De lezer wordt als het ware uitgenodigd deel te nemen aan deze monoloog, er op in te gaan.
André Miquel laat niet na in concreto alle details te noemen van deze lijdensweg: het plotseling opkomen van een gezwel aan de knie, de bestralingen, het heen en weer jakkeren naar het ziekenhuis, de dreiging van een amputatie, die dan ook inderdaad moet plaatsvinden, de angst voor een opnieuw opkomen van het gezwel, en wanneer ook dit een feit is, het wachten op de dood met daarna de trieste ceremoniën en het alleen achterblijven met de herinneringen.
Wat een deernis voor een vader om de frisse vlotte jongen, die overal mee kon doen, te zien veranderen in een hopeloos stukje mens, moeizaam zijn kunstbeen achter zich aanslepend. Toch heeft er als het ware een gedaanteverwisseling plaats, een verwisseling van rollen. De jongensachtige Pierrot, die zich aanvankelijk verzet en halsstarrig uitziet naar genezing, komt langzamerhand tot een ander inzicht en, ofschoon er weinig woorden vallen over de dood tussen hem en zijn vader, is hij er zich terdege van bewust wat hem te wachten staat. Het geloof in een leven na de dood, bovennatuurlijk voor een zo jong kind, helpt hem zijn lot te aanvaarden en zelfs nog extra kracht te verzamelen om zijn pijn verborgen te houden en zijn familieleden te troosten. Bij zijn dood is Pierre de vader, de voorganger die de weg wijst aan de achterblijvenden en André Miquel spreekt dan ook over hem als ‘mon fils, mon père’. Dit geloof in een sterven en weer-opnieuw-tot-leven-komen komt ook tot uiting in de prachtige beschrijvingen die André Miquel geeft van de natuur in de Jura, rondom hun familie-chalet waar Pierre zich zo thuis voelde, zo een met de natuur.
Wat opvalt in deze roman is de unieke band tussen vader en zoon, hun eerlijke kameraadschap, de liefde waarmee de vader zijn zoon omringt, het opgaan van de vader in alles wat zijn zoon betreft. Over de moeder en de dochter, die vermoedelijk ook een rol speelden in dit drama, wordt nauwelijks gerept. Het boek heeft in Frankrijk nogal wat stof doen opwaaien, waarschijnlijk vanwege het onderwerp op zich, maar ook vanwege de directheid waarmee de schrijver zijn gevoelens weergeeft. De geslotenheid van de Franse familie en de gereserveerdheid ten aanzien van persoonlijke gevoelsuitingen maken dit alleszins begrijpelijk.
M. Boex-Timmermans
| |
| |
| |
Theater
Dover, K.J. - Aristophanic Comedy. - Batsford, London, 1972, 253 pp., £4,50. |
Hoppe, Hans - Das Theater der Gegenstände. - Basilius Presse, Basel, 1971, 225 pp.. |
Kilian, Klaus - Die Komödien Arthur Schnitzlers. - Bertelsmann, Düsseldorf, 1972, 179 pp., DM. 19,80. |
Michael, Wolfgang, F. - Das deutsche Drama des Mittelalters. - (Grundriss der germanischen Philologie 20), de Gruyter, Berlin, 1971, 304 pp., DM. 96.-. |
Mortier, Roland - Diderot in Deutschland. - Metzlersche, Stuttgart, 1972, 498 pp., DM. 20,-. |
Salloch, Erika - Peter Weiss' die Ermittlung. - Athenäum, Frankfurt, 1972, 169 pp., DM. 19,80. |
Trussler, Simon - The plays of John Whiting. - Gollancz, London, 1972, 191 pp., £ 2,25. |
| |
John Hodgson, ed.
The Uses of Drama
Eyre, Methuen, London, 1972, 223 pp., £ 1,25.
Deze verzameling opstellen van zowel practici als theoretici tracht een forum te vormen waarop de thesis kan worden geexpliciteerd dat het drama en het theater sociale en pedagogische krachten ter beschikking van de mens stelt.
Het lijdt geen twijfel dat verschillende opstellen belangrijk materiaal aandragen voor een synthetische visie op dit medium, maar de uiteenlopende belangen van de auteurs en oriënteringen van hun finaliteit laten nauwelijks een eensluidende beoordeling toe, terwijl een slotevaluatie die alle standpunten binnen een vitaal centrum zou proberen te brengen, niet voldoende is terug te vinden. Tenzij het allemaal bedoeld werd om juist deze eigen verwerking van de rijke stof als resultaat van het leesavontuur te provoceren.
C. Tindemans
| |
Johann Nestroy
Der Talisman
besorgt von Helmut Herles
W. de Gruyter, Berlin, 1971, (Komedia 17), 135 pp., DM. 12,80.
Wat bij alle voorgaande nummers in deze voortreffelijke reeks tekstuitgaven al kon opgemerkt (methodologische perfectie, filologische acribie, theaterhistorische interpretatie), kan hier enkel worden herhaald. Tevens is het meer dan een verzameling van de beste weetjes die elders reeds zouden ter beschikking liggen; de heruitgever en tekstbezorger kan omstandig ingaan op de in- en extrinsieke voorwaarden van spel en theaterbestaan. Daardoor wordt onmiskenbaar gewerkt aan een wijziging van het wat te sterk ingeroeste beeld van J. Nestroy als de treurige grappenmaker. De sociaal- en maatschappelijk-relevante factoren staan sterker geëxploreerd en dat gebeurt bovendien door onvermoeibaar in de tekst zelf te wroetelen. Zo manifesteert zich een uitstekende methode van tekstonderzoek, theaterkunde en cultuurgeschiedenis, die verder reikt dan tot deze tekst alleen.
C. Tindemans
| |
James R. Hollis
Harold Pinter. The Poetics of Silence
Southern Illinois UP, Carbondale, 1970, 143 pp., $ 5,95.
In een subtiele, kordaat op de tekst geconcentreerde analyse, die geen spitsvondig psychoanalytisme nodig heeft om inzicht te winnen, tracht S. erachter te komen wat Pinter juist in zijn cryptische dramatiek heeft uitgeschreven. Centraal staat de kamer als metaforisch instrument, waarin het individu de buitenwereld uitsluit en zichzelf verhult. Tegelijk geven de figuren zich in deze ruimte voortdurend bloot, omdat ze de strijd om het kennen van het ik, om het winnen van een identiteit, om het bezitten van een zekerheid niet opgeven. Tenslotte komen ook de indringers opzetten die een bereikte veiligheid van anderen zoeken te verstoren, niet uit destructiebehoefte, wel om hun eigen identiteit op hun beurt bereikbaar te maken. In Pinters laatste stukken dreigt bijgevolg, bij het stilvallen van deze existentiële behoeften en inspanningen, de stilte alles te beheersen, de verstarring zich over alles heen te spreiden. S. slaagt er magistraal in via een zorgvuldige autopsie van de conversatietaal zijn chronologisch-logische thesis over te brengen.
C. Tindemans
| |
Peer Gynt. Ein Schauspiel aus dem neunzehnten Jahrhundert Dokumentation der Schaubühnen-Inszenierung Berlin 1971
Verlag Albert Hentrich, Berlin, 1971, 148 pp., DM. 19,80.
The National Theatre at the Old Vic 1963-1971
The National Theatre, London, 1971, 40 pp..
De Schaubühne am Halleschen Ufer uit West-Berlijn heeft de hele dramaturgische
| |
| |
werkmap van de opvoering van H. Ibsen's Peer Gynt, in de Bondsrepubliek bekroond als beste theaterproduktie van 1970-'71, vrijgegeven. De bedoeling is uiteraard een inzicht mogelijk te maken in de benadering, verwerking en mentaliteit van deze troep die mentaal en stilistisch een alternatief theater wil brengen. De verschillende stadia zijn aanwezig: de thematische opheldering, de achtergronddocumentatie (uitvoerig materiaal om de 19e eeuw, Noorwegen, de sage, de symboliek, de maatschappij en de tekst te begrijpen), de blauwdrukken van decor, kostuum en muziek, de protocollen van de werkdiscussies van de troep (onvoorstelbaar intens, tekstgeoriënteerd en pas daardoor langzaam komend tot begrip voor tonen, accenten en expressie), de foto's van de opvoering tafereel per tafereel, en de definitieve speeltekst, een adaptatie van Peter Stein (de regisseur) en Botho Strauss (de dramaturg). Uiterst belangrijk document. Wat het Britse National Theatre daartegenover stelt als publicitaire fotomap, is dorps: makke foto's, slappe onderteksten, geen uitdieping, nonsens.
C. Tindemans
| |
Ivan Klima
Theaterstücke
C.J. Bucher, Luzern, 1971, 248 pp., SF. 22,-.
Deze Tsjechische auteur (o 1931), over de hele wereld gespeeld (ook in radio en tv), behoort tot het hedendaagse slag vooral Oosteuropese mensen die de kunst verstaan politieke thematiek onder te brengen in realistische parabels. In elk van de vijf toneelteksten staat een politiek element centraal, maar daar kom je toch pas achter als je bereid bent door te denken, over het voorgrondmotief heen. Ein Schloss schreit om de adaptabiliteit en de verlamming van een volk, Konditorei Myriam beeldt de onafwendbare vervorming van het menselijke karakter uit, Doppelzimmer is een cri de coeur waarin de onmogelijkheid van de liefde de onderlinge afstand tussen de mensen aangeeft, veroorzaakt door maatschappelijke beschikkingen; in Klara und zwei Herren en in Ein Bräutigam für Marcella breekt de taal, die andermaal de liefde tussen de communicerende vangarmen wil prangen, aan haar eigen beweging stuk. Al deze psychogrammen drukken gewetensnood uit, gemaskerd als parabel indien niet als groteske of farce. Wij plegen dit in het Westen ‘absurd’ te noemen. Dat is het dan ook, in de enige ware zin. En bovendien: meesterlijk miniatuurtheater.
C. Tindemans
| |
Miscellanea
Corne, Christian, e.a. - La géométrie. - Casterman, Tournai, 1972, 132 pp., BF. 180. |
Delpech, Léon-Jacques - La cybernétique et ses théoriciens. - Casterman, Tournai, 1972, 144 pp., BF. 90. |
Gabel, Margaret en Susan Perl - Dag vogels, dag bloemen, dag mensen. - Kosmos, Amsterdam, 1972, f 4,50. |
Lammers, Fred, J. - Prins Claus der Nederlanden. - Hollandia, Baarn, 1972, 80 pp., f 8,90. |
Millard, Joseph - Edgar Cayce. - N. Kluwer, Deventer, 1972, 235 pp., f 17,90. |
Snijders, M.L., en J.R. Soetenhorst - De krant in het nauw. - Boom, Meppel / Denis, Borgerhout, 1972, 104 pp., BF. 130. |
Thibault, Odette - L'homme inachevé. - Casterman, Tournai, 1972, 232 pp., BF. 240. |
Vijf jaren centraal adviesbureau... - De Horsting, Amersfoort, 1972, 62 pp.. |
| |
Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie
Delen I en II (A - Alaw en Alay - Arbe)
Heideland - Orbis, Hasselt, 1971, 1972, 728 pp. per deel, BF. 1095 per deel, contant, BF. 850 bij vooruitbetaling.
Altijd al is een encyclopedie op mij afgekomen als een indrukwekkende prestatie. Dit is voor de GNLE niet anders. Integendeel. Vooreerst staat er een massa meer in dan ik verwacht had. Toen bv. de sluiting van enkele Enka-bedrijven nieuws werd, verraste mij het artikeltje over AKZO. Er blijken een groot aantal concerns en firma's in de GNLE besproken te worden. Prettig is ook het element woordenboek - met aanduiding van grammatica, etymologie, uitspraak, zegswijzen enz. - dat aan het encyclopedisch artikel voorafgaat. Hopelijk krijgt de uitgever geen nachtmerries van alweer een nieuwe spelling. Illustratie en layout maken de GNLE tot een aangenaam kijkboek: portretten, stadsplans, luchtfoto's, kaarten, prenten, diagrammen en uitstekende kleurreprodukties. Samen met het lettertype en de schikking van de kolommen zorgt de illustratie ervoor dat er nergens zware pagina's voorkomen. Het encyclopedische element zou uiteraard door een groep vaklui moeten beoordeeld worden. Wij moeten ons hier beperken tot
| |
| |
een afwegen van de ruimte die voor ieder vak wordt ingeruimd. Dit lijkt dan wel enigszins aan het toeval te zijn overgelaten; alleen is men bijzonder bedacht geweest op de actualiteit. Misschien is hier zelfs wat in overdreven: aan het begrip ‘afvalstof’ worden niet minder dan zeveneneenhalve kolom en negen foto's besteed, en aan ‘afvalwater’ nog eens acht kolommen en zes foto's. Anderzijds is dit een typisch voorbeeld van de grote inspanning die de redactie zich getroost heeft om de GNLE up-to-date te maken en onafhankelijk van het Franse origineel. Die onafhankelijkheid blijkt ook uit de doorgedreven aanpassing aan het Nederlandse taalgebied en zijn topografie. Ik kan echter niet nalaten de verrassing mee te delen die ik beleefde bij het opslaan van de naam van mijn geboortedorp. Ik herkende het plaatsje nauwelijks: een stuk ervan heeft de GNLE aan een Franse gemeente overgedragen, er blijkt bos aangeplant waar nooit een boom is geweest en een aanpalende gemeente moest een stuk grondgebied afstaan! Tegenover deze verrassing stel ik graag een andere, positieve: de film krijgt (voor het eerst in een encyclopedie?) het deel dat hem toekomt. Niet alleen regisseurs krijgen een artikel, maar ook een aantal films. Hierbij is mijn aandacht gevallen op de uitstekende verwijzingstechniek. Tenslotte: de afzonderlijke bibliografie op het einde van ieder deel is een goed werkinstrument. Jammer dat hier de afhankelijkheid van het Franse origineel wel eens groot is.
G. Boeve
| |
J. Klepestra
Sterrenbeeldenatlas
La Rivière, Zwolle / Denis, Borgerhout, 1972, 290 pp., geïll., BF. 165.
Deze kleine sterrenatlas is bedoeld als gids voor al wie door eigen waarneming meer vertrouwd wil geraken met de sterrenhemel. Het boekje bestaat uit twee delen. De eerste 80 blz. geven summiere notities over sterren, sterrenstelsels en nevels, het waarnemen met een goede prisma-kijker en enkele praktische raadgevingen. Het tweede en voornaamste deel bevat de eigenlijke kaarten: eerst 6 overzichtskaarten die samen de gehele sterrenhemel omvatten en vervolgens 87 sterrenbeeldkaarten, die in de regel één constellatie bevatten. Als basis hierbij diende de bekende Atlas Coeli van A. Becvar. De bladzijde tegenover iedere kaart geeft interessante informatie over de belangrijkste waarnemingsobjecten in het betreffende sterrenbeeld. Bovendien bevatten de kaarten zelf gegevens over helderheidsklasse, afstand, veranderlijkheid etc.. Tot slot volgen nog een alfabetische lijst van 218 namen van sterren met hun respectieve positiebepaling, de verwijzing naar de betreffende kaart en een verklarende woordenlijst van de meest voorkomende vaktermen. De sterren zijn in kleurcode getekend op een blauwe achtergrond, wat voordelig is als men een zaklampje gebruikt bij het consulteren. Dit handig boekje (17 × 11,5 cm) is een welkome hulp voor alle liefhebbers van de sterrenkunde.
O. Van de Vyver
| |
Jean-Baptiste Fages, Christian Pagano, Pierre Cornille, Bernard Fery
Dictionnaire des Media
Mame, Tours, 1971, 350 pp., FF.32,-.
Wie regelmatig hedendaagse Franstalige essayïstiek leest, stoot onvermijdelijk op een gevarieerd en veelvuldig gebruik van een apart jargon. Van Levi-Strauss, over Lacan, Piaget, Foucault of Barthes; van tijdschriften zoals Tel Quel tot Communications: de termen uit de linguïstiek en uit de semiologie zijn er gemeengoed geworden. Daarom is dit woordenboek bijzonder nuttig; het is bovendien erg handig. Een 800-tal termen zijn er in gerangschikt en worden besproken via een drievoudige benadering: technologisch, psychologisch en sociologisch, en semio-linguïstisch. Men vindt er veel meer in dan men zou verwachten (ook korte, kernachtige theoretische beschouwingen over bepaalde onderwerpen; bv. ‘l'affiche’) en dit op een verrassend heldere en boeiende wijze geformuleerd.
E. De Kuyper
| |
Roger Neville Williams
The New Exiles
American War Resisters in Canada
Liveright, New York, 1971, 401 pp., $ 2,95.
Dit is een korte situatieschets, aangevuld met een reeks interviews met enkele US-emigranten in Canada, allemaal tegenstanders van de Vietnam-oorlog (draft-resisters, veterans, enz.). Men schat hun aantal tussen de 40.000 en de 100.000. Een volledig overzicht van de achtergronden van deze emigrantengroep was vrij moeilijk, maar de samensteller, die zelf aan het hoofd staat van een Montreal-emigrantengroep, heeft toch veel elementen kunnen samenbrengen en aldus een beetje meer licht werpen op een minder bekend aspect van het thuisfront van de Vietnamoorlog.
E. De Kuyper
|
|